direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Lage Land - Oosterflank
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1096LLandOosterf-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bestemmingsplannen "Het Lage Land/Oud Prinsenland” en “Oosterflank-Woonwijk” zijn niet meer actueel. Het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank" vindt plaats in het kader van het 'Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen''. Bij het gebied is gekozen voor één ruimtelijke betemmingsregeling, op grond waarvan de hiervoor geldende bestemmingsplannen “Het Lage Land/Oud Prinsenland” en “Oosterflank-Woonwijk” zijn samengevoegd tot het nieuwe bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank".

Het bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank" heeft tot doel de nu geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Met de actualisatie van het bestemmingsplan krijgen de veranderingen, die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en het nieuwe beleid van de gemeente een juridisch-planologische verankering. Daarmee wordt ook voldaan aan de actualisatie- en digitalisatieplicht van de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden.

Het bestemmingsplan zal met name de gerealiseerde ontwikkelingen conform de feitelijke situatie bestemmen. In het bestemmingsplan worden naast het overnemen van de rechten uit de geldende bestemmingsplannen een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen worden beschreven in hoofdstuk 4.2.

1.2 Gekozen planopzet

Door de gemeente Rotterdam wordt de actualisering van het bestemmingsplan aangegrepen om het gebied te voorzien van een meer gedetailleerde regeling, waarbij de rechtszekerheid van de burgers wordt verbeterd maar waarin ook de nodige flexibiliteit wordt ingebouwd. Bovendien zullen op stapel staande ingrepen in de bebouwde omgeving zoveel mogelijk worden vastgelegd, afhankelijk van de stand van de besluitvorming hierover.

De gekozen planvorm is een gedetailleerd conserverend bestemmingsplan voor de woon- en gemengde bestemmingen, waarbij de bebouwing is vastgelegd en een meer globale bestemming voor de maatschappelijke voorzieningen.

De gekozen regeling voor het plangebied voldoet aan de Rotterdamse standaard voor bestemmingsplannen en is in overeenstemming met de landelijke regeling (SVBP 2012).

1.3 Ligging en begrenzing

Het bestemmingsplan is gesitueerd aan de noordzijde van de gemeente Rotterdam in het gebied Prins Alexander. Het bestemmingsplan omvat de wijken Het Lage Land, Oosterflank en het oudere gedeelte van Prinsenland (Michelangelobuurt en Sterflats e.o.).

Het plangebied wordt grofweg begrensd door: de Hoofdweg, de Dr. J.J.P. Oudsingel en het verlengde daarvan in het noorden, de Capelseweg/gemeentegrens in het oosten, Prinsenlaan, het Scandinaviëpad, de Prins Constantijnweg en de Dreessingel in het zuiden. Aan de westkant vormt de autosnelweg A16 een duidelijke grens van de woonbebouwing van de wijk. De autosnelweg maakt deel uit van het plangebied. Tussen de A16 en het Kralingse Bos ligt een buffer van volkstuinen en sportvelden, wat geen deel uitmaakt van het plangebied.

De Prinsessenflats, Bramanteplein en omgeving maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Ook de Jaap van der Hoekplaats 10 (Arps locatie), waarvoor een projectbestemmingsplan in voorbereiding is, maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1096LLandOosterf-va01_0002.png"

1.4 Geldende, van toepassing zijnde bestemmingsplannen

In onderstaand schema zijn de geldende plannen binnen het plangebied van het bestemmingsplan vermeld. Daarbij is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het onherroepelijk is geworden, al dan niet door uitspraak van de Raad van State indien beroep is ingesteld.

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
578   Het Lage land/Oud Prinsenland   6.11.2008   26.06.2009  
581   Oosterflank-Woonwijk   29.01.2009   17.07.2009  

alsmede de Parapluherzieningen:

Parapluherziening   Vastgesteld   Onherroepelijk  
1077   Terrassen   11.11.2014   25.04.2015 onherroepelijk  
581   Parkeernormering Rotterdam   14.12.2017   31.03.2018 onherroepelijk  
581   Biologische Veiligheid   14.06.2018   18.08.2018 (in werking)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1096LLandOosterf-va01_0003.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:

  • 4. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 5. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 6. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 7. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 8. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 9. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 10. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 11. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 12. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 13. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 14. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 15. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 16. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart, in de Structuurvisie, is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 14 december 2016 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld.

De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. vergroten van de agglomeratiekracht;

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld. Het Programma ruimte, dat zoals in paragraaf 2.2 vermeld, parallel aan de visie is vastgesteld, bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid en heeft, net als de visie, de status van structuurvisie.

In de Verordening ruimte 2014 zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant

Het bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank" bevat de volgende provinciale belangen:

Detailhandel

Het bestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank" beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor detailhandel uit vorige bestemmingsplannen op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het betreft de detailhandelsvoorzieningen die buiten het wijkwinkelcentrum "Het Lage Land" aan het Samuel Esmeijerplein / Marinus Bolkplein zijn gelegen. De locaties voor detailhandel worden teruggebracht op basis van de nota's "WNKLN N RTTRDM" en "Detailhandel in Rotterdam". De toegestane detailhandel in het gebied is gebaseerd op de bestaande detailhandel. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

Kantoren

De regiogemeenten van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag hebben de kantorenvisie "Agenda Kantoren MRDH 2015-2025" opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2016 is deze kantorenvisie aanvaard door de provincie, waarmee het als een erkende regionale kantorenvisie is te beschouwen.

Dit bestemmingsplan beperkt op een aantal locaties de ontwikkelmogelijkheden voor kantoren. Een aantal reeds aanwezige kantorenpanden wordt gesloopt en nu of op termijn getransformeerd naar woningen. Deze ontwikkeling volgt daarmee de lijn van het vastgesteld provinciaal beleid.

Wonen

De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de Stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Risicovolle activiteiten in omgeving burgers

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante toename van het aantal blootgestelden die kunnen komen te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. In de autonome situatie wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de A16 reeds overschreden. Het groepsrisico neemt echter niet toe als gevolg van een (beperkte) ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan. Geen overschrijding, het GR is 0,4 x de OW.

In paragraaf 6.7 is de verantwoording voor het groepsrisico opgenomen conform het Rotterdamse groepsrisicobeleid. Het groepsrisico van de drie risicobronnen ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door ontwikkelingen in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

In de Stadsvisie wordt met betrekking tot de wijken in het gebied Prins Alexander gesteld, dat hier over het algemeen sprake is van een goede kwaliteit en dat ze belangrijk zijn voor de woningmarkt in Rotterdam. Het karakter hoeft dan ook niet ingrijpend te wijzigen, maar de wijken behoeven vanzelfsprekend wel aandacht om het kwaliteitsniveau te handhaven en/of te verbeteren.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat;
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad,
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden, en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk,
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken,
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt, en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Detailhandel Rotterdam 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

Voor detailhandelsvestigingen en -ontwikkelingen in Rotterdam is de stedelijke detailhandelsnota “Detailhandel Rotterdam 2017, Stedelijke ambities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur” het geldende beleidskader. Het Rotterdams detailhandelsbeleid heeft tot doel om met heldere ruimtelijk-economische spelregels voor deze sector, in de stad een duidelijke richting te geven aan (door)ontwikkelingen. Een heldere evenwichtige structuur van functioneel onderscheidende en elkaar aanvullende winkelcentra op verschillende schaalniveaus, draagt bij aan een goed voorzieningenniveau voor zowel Rotterdammers als consumenten van buiten de stad. Om ook in de toekomst een aantrekkelijk en levensvatbare detailhandelsstructuur te behouden zijn keuzes essentieel. De kwaliteit van winkelcentra en haar aanbod staat centraal boven de kwantiteit. Rotterdam kiest ten aanzien van detailhandel voor toekomstbestendige winkelgebieden en multifunctionele stedelijke milieus. Winkelgebieden waar onvoldoende toekomstpotentie is voor detailhandel, alsook verspreid gelegen aanbod, zullen op termijn de detailhandelsfunctie verliezen door transformatie en functieverandering.

Stedelijk zijn in het detailhandelsbeleid de ambities en algemene spelregels bondig en helder verwoord. Als uitwerking van het stedelijk beleid zijn de ambities en spelregels op gebiedsniveau verder uitgewerkt in gebiedskoersen Detailhandel.

Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

Situatie van de detailhandel in Prins Alexander

De winkelstructuur van Prins Alexander wordt nog altijd voor een belangrijk gedeelte bepaald door de planmatige wijze waarop het gebied is ontwikkeld. De oude opbouw van een hiërarchische detailhandelsstructuur van buurtstrips, buurt-, wijk- en stadsdeelcentra is nog altijd terug te zien in het gebied. In een hiërarchische structuur zijn de winkelgebieden complementair en aan elkaar versterkend. Het principe gaat vaak uit van de veelal minder mobiele consument van vroeger tijden. Door trends en ontwikkelingen in de retail en het feit dat de consument veel mobieler is geworden, is het functioneren van sommige type winkelgebieden steeds verder onder druk komen staan. Veel kleine buurtstripjes hebben we in de afgelopen decennia al van functie zien veranderen en ook in grotere centra zijn veranderingen in trekkracht en aanbod zichtbaar. In lijn met het geactualiseerde detailhandelsbeleid wordt de typering niet meer hiërarchisch maar functioneel ingericht.

Consumenten baseren hun keuze voor een gebied niet op basis van een hiërarchische indeling, maar vanuit een functioneel bezoekdoel zoals recreatief, boodschappen, of doelgericht.

Voor Prins Alexander bestaat de detailhandelsstuctuur naast het belangrijkste centrum Alexandrium uit drie grotere en complete boodschappencentra Binnenhof, Hesseplaats en Het Lage Land (als enige binnen het plangebied gelegen) en uit vier basis boodschappencentra Mia van IJperenplein, Ambachtsplein en Nesselande. In deze geconcentreerde winkelgebieden wordt de consument zo optimaal mogelijk bediend.

Lage Land

Het complete winkelcentrum Het Lage Land is centraal in de wijk gesitueerd. Het is een winkelgebied, waar naast een compleet aanbod aan dagelijkse artikelen, ook enig aanvullend frequent benodigd niet dagelijks aanbod aanwezig is. Recent is het supermarktaanbod gemoderniseerd en vergroot. Dit boodschappencentrum is als centrale concentratie in de wijk de plek waar consumenten voor kiezen als ze in de directe nabijheid gemakkelijk de boodschappen plus de frequent benodigde extra artikelen kunnen kopen.

Het winkelgebied functioneert goed en heeft een actieve winkeliersvereniging. Een punt van aandacht in het gebied is de samenhang tussen het Samuel Esmeijerplein / Marinus Bolkplein en de bewinkeling aan de Berlagestraat en de Jaap van der Hoekplaats. Als onderdeel van één geconcentreerd winkelgebied is de aansluiting niet optimaal.

Verspreide bewinkeling

Buiten de echte winkelconcentraties is er in Prins Alexander ook verspreid aanbod te vinden. Een deel van dit aanbod is gelegen in woonbuurten en langs doorgaande stadsstraten. In Prins Alexander is de verspreide bewinkeling vooral een gevolg van de manier hoe de wijken door de jaren heen planmatig zijn opgezet. In die tijd zijn hiërarchisch winkelgebieden ontwikkeld, van buurtstrip tot stadsdeelcentrum. Door de jaren heen is de positie en het functioneren van de buurtstrip onder druk komen te staan, waardoor die functie als winkelconcentratie is verdwenen. Voorbeelden hiervan in Prins Alexander zijn onder ander het Jacob van Campenplein en de buiten het plangebied gelegen Zevenkampse Ring. In deze voormalige buurtwinkelcentra is in de huidige situatie zo goed als alleen een supermarkt overgebleven.

In het stedelijk detailhandelsbeleid ligt de focus voor detailhandel echter specifiek op de toekomstbestendige winkelconcentraties. Daarom wordt nieuwe verspreide detailhandelsvestiging buiten deze winkelgebieden als ongewenst getypeerd. Winkels die reeds een plek hebben buiten de winkelgebieden en passen binnen het bestemmingsplan kunnen uiteraard winkels blijven, maar leegstaande winkelpanden krijgen op termijn de mogelijkheid te transformeren. In de toekomstbestendige winkelgebieden kunnen winkeliers een plek vinden, zodat het toekomstperspectief voor het collectief van ondernemers wordt vergroot.

Boodschappencentrum

Het Lage Land heeft een sterke functie als boodschappencentrum zowel voor de dagelijkse boodschappen als extra niet-dagelijks assortiment. Inzet op concentratie van het aanbod rond het plein en kwalitatieve impuls van het aanbod zijn gewenst voor dit centrum.

Schaalvergroting van bestaande supermarkten wordt waar mogelijk binnen de huidige locatie gefaciliteerd, zodat ook in de toekomst beantwoord kan worden aan de geldende winkeltrends. Gezien de huidige winkelstructuur en het beleid dit te behouden is uitbreiding van het aantal supermarkten echter niet toegestaan, zie ook paragraaf 4.3.7.

Verspreide bewinkeling

Verspreide bewinkeling wordt beleidsmatig zoveel mogelijk tegengegaan. Dat betekent niet dat bestaande verspreide detailhandel actief wordt gesaneerd. Wel dat door de gemeente actief aan plannen voor transformatie en functieverandering wordt meegewerkt. Dit kan bijvoorbeeld door een verbreding van de bestemming door meerdere functies toe te laten zodat ook voor de toekomst mogelijkheden ontstaan voor aantrekkelijke gebieden met een functie voor de wijk.

2.3.4 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

In het plangebied bevinden zich enkele kantoren en bedrijven. Deze kantoren en bedrijven zijn conform de feitelijke situatie bestemd.

2.3.5 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:

  • We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
  • Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
  • We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
  • De vervoersstructuur versterkt de stad als geheel en de economische centra;
  • De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
  • We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
  • We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
  • De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
  • Het VVPR sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.
2.3.6 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.7 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door het college van B&W van Rotterdam

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).
2.3.8 Horecagebiedsplan 2017 – 2019 Gebied Prins Alexander

Vastgesteld op 6 juni 2017 door het College van Burgemeester en Wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. In deze nota wordt het stedelijke en algemeen geldende beleid beschreven dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

In het horecagebiedsplan wordt er meer ingezoomd op het gebied zelf.

Op deze manier wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat een wijk bepalend is voor wat mogelijk is qua horeca-ontwikkeling. Meer concreet, in dit plan wordt de gewenste ontwikkeling van horeca in het gebied Prins Alexander van de gemeente Rotterdam beschreven en op hoofdlijnen uitgewerkt.

Het horecagebiedsplan is niet het enige waaraan een aanvraag voor een exploitatievergunning getoetst wordt. Daarnaast wordt een aanvraag ook nog getoetst aan onder meer de bestemming van het pand. De bestemming moet de horeca-activiteiten toestaan. Er dient dus wel een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen een bestemmingsplan (waar kan horeca zich vestigen) en een horecagebiedsplan (wat voor horeca kan zich daar vestigen).

Het Lage Land

Omdat de woonfunctie in Het Lage Land het uitgangspunt is en de rust behouden moet worden, is de ontwikkelrichting consolideren.

Oosterflank

Voor het woongebied geldt de ontwikkelrichting consolideren, waarbij vrijgesteld van de horeca vergunningplicht (0.2) niet is toegestaan.

2.3.9 Beleidsnota ''Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020'' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

2.3.10 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte

Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders

Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woon­omgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.

Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die deel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakte oorspronkelijk deel uit van een veengebied dat in de 11e-12e eeuw is ontgonnen. Bij de ontginning werden parallel lopende sloten gegraven en werden achterkades, zijkades en dwarsweteringen aangelegd. De kades dienden om de watertoevoer uit naast- of achtergelegen nog onontgonnen stukken veengebied tegen te gaan. Op de afzonderlijke percelen verrezen boerderijen, die vaak een bewoningslint in het ontgonnen landschap vormden en die soms werden verplaatst naarmate de ontginning vorderde. De voormalige 'Ommoortsche Weg' (de huidige Hoofdweg), net ten noorden van het plangebied gelegen, vormde een dergelijk bewoningslint van het dorp Ommoord. Ook de middeleeuwse nederzetting Kralingen, waarvan de resten van de kerk liggen op de huidige begraafplaats Oud-Kralingen direct ten zuiden van het bestemmingsplangebied, betreft een dergelijke lintbebouwing.

Met uitzondering van de nederzetting en lintbebouwing van Kralingen en een aantal kaden werd het veengebied in de 17e en 18e eeuw benut voor turfwinning, waardoor er grote plassen ontstonden. Ten gevolge van de turfwinning en de daaropvolgende droogmaking van de ontstane plassen liggen oude (prehistorische) landschappen nu dichter aan het oppervlak. Het gaat om fossiele rivierlopen en om in hoogte variërende rivierduinafzettingen. De toppen van de rivierduinen (donken) en de flanken daarvan, evenals de oeverzones van de geulen, werden in het Mesolithicum en Neolithicum als woonplaats benut.

Vanaf de Bronstijd (2000-800 voor Christus) ontwikkelde zich veen ter plaatse, waardoor de rivierduinafzettingen en de geulen verdwenen. Verder noordelijk gelegen vindplaatsen wijzen uit dat het veen in de nabijheid van veenriviertjes, zoals de Rotte, werd bewoond in de Ijzertijd (300 voor Christus-begin jaartelling), de Romeinse tijd en de Middeleeuwen en later.

Aan het eind van de 19e eeuw werden de plassen drooggemaakt en voor de landbouw geschikt gemaakt. In de jaren 60 van de vorige eeuw werd de rijksweg A16 aangelegd en raakte het gebied bebouwd.

Archeologische verwachtingen

Gelet op het voorgaande kunnen in het gehele bestemmingsplangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen van het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) tot in de Bronstijd. De rivierduinafzettingen zijn kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen uit het Meso- en Neolithicum. Bij en op de dicht aan het oppervlak gelegen geulafzettingen zijn bewoningssporen uit het Neolithicum te verwachten. De ervaring leert dat eventuele veenrestanten ook een zekere archeologische potentie bezitten. Bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn daarom nog te verwachten ter hoogte van de voormalige Veenweg, die deel uitmaakte van de lintbebouwing van Kralingen, maar mogelijk ook op enkele andere plaatsen. Door de vervening en later de droogmaking van het gebied wordt verwacht dat eventuele bewoningssporen die aan of dicht onder de oppervlakte liggen in een zekere mate zijn aangetast.

Aanbevelingen

Voor het gehele plangebied Het Lage Land - Oosterflank binnen de bestemming Waarde - Archeologie een bouwregeling met een aanlegstelsel ten behoeve van bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter. Hiervan uitgezonderd zijn bestaande weg- en leidingcunetten, waarbij in dit gebied vooral gedacht moet worden aan het hoge wegcunet van de rijksweg A16 en de hieraan gerelateerde infrastructuur.

3.2 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijksbeschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) 

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

Het plangebied

Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.

Monumenten

Binnen het bestemmingsplangebied ligt het volgende gemeentelijke monument:

Berlagestraat 96, Religieus gebouw 1966

Cultuurhistorische Verkenningen (CV)

De inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030. Hiermee is cultuurhistorie, het opsporen van bestaande kwaliteiten die de geschiedenis heeft voortgebracht en het voortbouwen erop bij de actuele opgaven van de stad, een structureel onderdeel van de Rotterdamse ruimtelijke planvorming.

Om dit in de praktijk tot uitvoering te brengen is sinds eind 2007 het B&W besluit van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning (CV) wordt opgesteld als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn.

In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. Opdrachtgever voor een CV is de gemeente (Stadsontwikkeling) of een combinatie van gemeente, corporatie/ontwikkelaar en gebied. Een CV wordt vastgesteld door het college van B&W samen met het (stedenbouwkundig of master-) plan waarvoor het is gemaakt. De keuzes in het plan over de cultuurhistorische waarden worden hierbij gemotiveerd afgewogen. Vervolgens worden de cultuurhistorische waarden die in het betreffende plan zijn opgenomen ook verankerd in het bestemmingsplan.

Voor het plangebied is een quick scan gemaakt om in beeld te krijgen of nader onderzoek naar de cultuurhistorie voor deze wijk in het kader van dit bestemmingsplan noodzakelijk is. Daaruit is gebleken dat voor de wijk Lage Land voldoende onderzoek gedaan is ten behoeve van het boek 'van Pendrecht tot Ommoord, geschiedenis en toekomst van de naoorlogse wijken' (Rotterdam 2005, Zweerink, K. e.a.)

De wijk Lage Land is gerealiseerd in de periode 1963-1967 op basis van een stedenbouwkundig plan dat is opgesteld door L. de Waard en Lotte Stam-Beese. Uitgangspunt was een autonome woonwijk met ca. 6000 woningen, gelegen te midden van verschillende doorgaande ontsluitingswegen. Het is de eerste naoorlogse uitbreidingswijk ten oosten van de Ruit van Rotterdam. De rechthoekige polderstructuur werd hiertoe in een strikt modern verkavelingsplan omgezet, dat wel de kavelrichting van de polder volgt. Slechts de Hoofdweg en de Nieuwerkerkse Tocht zijn nog te herkennen als restanten van de polderstructuur.

De hoofdstructuur van de wijk is vastgelegd in het Structuurplan Rotterdam Oost / Capelle a/d IJssel. Binnen deze hoofdopzet werd een onderverdeling gemaakt in buurten, die onderling verbonden werden door een haakvormige wijkontsluitingsweg.

Aan de zuidzijde van de wijk werd één wijkwinkelcentrum gepland, waarin ook maatschappelijke voorzieningen en bedrijfsruimten waren opgenomen, dit zou teven kunnen functioneren voor de nog te bouwen zuidelijke wijk Prinsenland. Aan de interne haakvormige wijkontsluitingsweg werden op de hoekpunten twee buurtwinkelcentra gepland.

De wijk is opgebouwd uit verschillende buurten van tussen de 400 en de 890 woningen. Per buurt is door verschillende opdrachtgevers een eigen ordeningsprincipe opgezet en uitgewerkt. Soms is er sprake van een gevarieerde verkavelingsstructuur waarbij gestapelde bouw en laagbouw met elkaar zijn vermengd en soms is er sprake van een meer homogene verkavelingsstructuur waarbij één bebouwingstypologie dominant is. Dit is bijvoorbeeld het geval is bij de 'molenwiekverkavelingen' aan de zuidwest rand van de wijk.

In het Lage Land zijn gestandaardiseerde bouwonderdelen en bouwsystemen (MUWI en Dura-Coignet) op grote schaal toegepast. Opvallend hierbij is dat er (kijkend naar de architectonische detaillering) nauwelijks een kwaliteitsverschil is tussen de private en de overheidsbouw iets wat bij eerdere wederopbouwwijken vaak wel het geval was.

Uit deze analyse blijkt dat de cultuurhistorische waarde van de wijk niet direct zit in de architectonische kwaliteit van de bebouwing maar wel in de elementen die van de wijk een ruimtelijke eenheid maken. Karakteristiek zijn o.a. de asymmetrische groenstructuur van de interne haakvormige ontsluitingsweg, de groenstructuur die vooral ontworpen is vanuit de gebruikswaarde en de architectonische en stedenbouwkundige eenheid van de verschillende buurtjes waarin steeds verschillende woning- en gebouwtypologieën met elkaar zijn gecombineerd en die tezamen één ensemble vormen.

Ook worden in deze cultuurhistorische analyse enkele kwalitatief hoogwaardige en architectonisch fraaie gebouwen onderscheiden namelijk; de Immanuelkerk aan de Berlagestraat (inmiddels aangewezen als gemeentelijk monument) en de Verrijzeniskerk (ook wel Alexanderkerk) aan de Springerstraat.

Ook het winkelcentrum aan het Jacob van Campenplein dat ontworpen is als een ruimtelijke schakel tussen de wijkontsluitingsstructuur en de omliggende woonbuurten, de haaks op elkaar staande gebouwen zijn verbonden door een luifel die het doorzicht accentueert. Dit geeft echter onvoldoende aanleiding om het complex als beeldbepalend object op te nemen in dit bestemmingsplan, bovendien is het complex door verbouwingen aangetast.

De wijk Oosterflank is veel jonger (bouwperiode na 1977), in de wijk zijn weinig restanten van de oude polderstructuur overgebleven, alleen aan de randen zijn nog de Hoofdweg en de Nieuwerkerkse Tocht te herkennen. Voor deze bouwperiode is nog geen cultuurhistorisch begrippenkader ontwikkeld.

Echter, de architectuur uit de jaren 70 en 80 komt steeds meer in de belangstelling te staan. In de zomer van 2018 heeft de RCE een symposium over dit onderwerp georganiseerd en twee onderzoeken laten uitvoeren. Mogelijk leidt dit de komende jaren tot een nieuwe waardering van dit type wijken en is dan de tijd rijp om voor deze wijk een cultuurhistorische verkenning op te laten stellen.

Conclusie uit de quickscan cultuurhistorische verkenning

De algehele cultuurhistorische waarde van Lage Land en Oosterflank is in eerdere onderzoeken goed in beeld gebracht. Vanuit de cultuurhistorie gezien is het van belang dat de stedenbouwkundige en architectonische eenheid van de buurt in stand wordt gehouden. Een gedetailleerd bestemmingsplan biedt hiervoor in combinatie met andere toetsingskaders zoals de gebiedsgerichte criteria uit de welstandsnota voldoende bescherming.

Beeldbepalende objecten

Het volgende pand is aangemerkt als beeldbepalend pand, op grond waarvan het is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.

Villa Semiramis, Hoofdweg 326 bouwjaar 1952, architect A. Krijgsman.

Het woonhuis is van belang voor het oeuvre van architect A.Krijgsman, die voornamelijk aan grootschalige projecten heeft gewerkt. De villa is een goed voorbeeld van naoorlogs functionalisme. Binnen het gebied met voornamelijk woningbouw uit de jaren '70/'80, is het gebouw een karakteristieke uitzondering en geeft het een verwijzing naar de historie van de oude kwekerij uit de jaren '30, met name door de ligging in het park.

De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie werpt een drempel op tegen de sloop van panden. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

In het vorige bestemmingsplan 'Het Lage Land / Oud Prinsenland' is het volgende pand als beeldbepalend pand aangemerkt:

Verrijzeniskerk (ook wel Alexanderkerk), Springerstraat 340 Rotterdam, bouwjaar 1965-67, architecten B en W Lengkeek.

Voor de betreffende locatie is een planontwikkeling voor woningbouw gestart waarbij de bijgebouwen rondom de kerkzaal zullen worden gesloopt, Vanwege de ontwikkeling, zal het gebouw niet worden voorzien van de betreffende beschermende dubbelbestemming. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij de ontwikkeling de cultuurhistorische waarde van de kerkzaal als uitgangspunt is genomen en dat het gebouw in het vorige bestemmingsplan hoewel als beeldbepalend aangemerkt ook niet was voorzien van de betreffende dubbelbestemming.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Er is lang niet altijd zekerheid over de toekomstige ontwikkelingen in een plangebied. Daarom worden in de toelichting van het bestemmingsplan naast de concrete ontwikkelingen ook initiatieven en gedachten beschreven. Als ontwikkelingen voldoende uitgekristalliseerd en bestuurlijk gedragen zijn worden deze vastgelegd in de voorschriften en op de verbeelding.

4.2 Ontwikkelingen

In beginsel is het bestemmingsplan “Het Lage Land - Oosterflank” conserverend van aard en zijn de rechten uit de geldende moederplannen overgenomen.

Bestaande mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan zijn onderzocht op grond van de Wet geluidhinder en opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan. Het betreft geluidsgevoelige functies die feitelijk niet aanwezig zijn, maar planologisch wel mogelijk zijn. Voor die locaties waar uit onderzoek blijkt dat geluidsgevoelige functies mogelijk zijn, zijn deze opnieuw mogelijk gemaakt.

Borging cultuurhistorie

Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan is een quick scan cultuurhistorie opgesteld. Op basis hiervan is één pand aangewezen als beeldbepalend (Villa Semiramis, Hoofdweg 326). Dit pand heeft de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie” gekregen. In het bestemmingsplan is aangegeven dat het niet meer mogelijk is om de gebouwen zonder goede reden te slopen.

Er zijn een paar veranderingen ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. De belangrijkste veranderingen zijn in het onderste subparagraaf beschreven.

4.2.1 Ontwikkelingen mogelijk gemaakt in bestemmingsplan
  • Locatie Jan Bijloostraat

Het gebouw Jan Bijloostraat 11 waar voorheen de bibliotheek gevestigd was,wordt herontwikkeld. De locatie maakt onderdeel uit van het winkelcentrum Het Lage land. De bedoeling in eerste instantie is om in het betreffende gebouw detailhandel mogelijk te maken op grond waarvan het bestemmingsplan hierop is aangepast. Op middellange termijn wordt voor deze locatie de mogelijkheid tot woningbouw onderzocht. Aangezien dit nog niet concreet is, zal deze herontwikkelingsmogelijkheid een aparte procedure kennen. De bibliotheek zelf is verplaatst naar een bestaand gebouw in het winkelcentrum, kiosk Marinus Bolkplein 40.

  • Omgeving Jacob van Campenplein

Vanuit de gebiedscommissie is aangegeven dat in dit gebied behoefte is aan meer flexibel gebruik van de plinten. Het gebruik op de begane grond wordt uitgebreid met de functie bedrijf met milieucategorie tot en met 2 en de functie wonen. In de oude situatie zijn op de begane grond reeds detailhandel, maatschappelijke functies en dienstverlening toegestaan. Wonen was in de oude situatie alleen mogelijk op de verdiepingen.

  • Woningbouw Prinsenlaan / Klaas Timmerstraat

Er is sprake van een ontwikkeling van 31 laagbouw woningen. Het project heet Squares. De omgevingsvergunning hiervoor is reeds vergund en de bouw is volop in ontwikkeling. In dit bestemmingsplan is deze locatie bestemd conform de vergunde situatie: als wonen, tuin en verblijfsgebied.

  • Vrije kavels Capelseweg

Ongeveer midden tussen Schenkelpad en Evenaar is een concreet plan voor de ontwikkeling van 4 kavels ten behoeve van eengezinswoningen. Het betreft een ontwikkeling die al mogelijk was op basis van het voorgaande bestemmingsplan.

  • Koningslaan 90 – 92, de voormalige Peugeot garage

Op deze locatie is sprake van woningbouw waarvoor omgevingsvergunning is verleend. De bouw van woningen is reeds gestart. Deze ontwikkeling is opgenomen worden in het bestemmingsplan conform de vergunde situatie. Het gaat hier om ca. 70 woningen.

  • Uitbreiding supermarkt Samuel Esmeijerplein

Het oppervlakte van de Jumbo supermarkt aan Samuel Esmeijerplein 21 in Winkelcentrum Het Lage Land is vergroot. Deze ontwikkeling is gefaciliteerd in dit bestemmingsplan.

  • Berlagepad

Op de locatie aan het Berlagepad 10, achter de voormalige Immanuelkerk, op de plek van het voormalige schoolgebouw, zijn er plannen voor woningbouw. Voor deze ontwikkeling is reeds een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 14 woningen.

4.2.2 Ontwikkelingen met eigen procedure buiten bestemmingsplan
  • KNVB kantoor aan de Leningradplaats

Het bestaande kantorenpand Leningradplaats 13 - 25 wordt getransformeerd naar woningen. Voor deze ontwikkeling loopt reeds een aparte procedure welke nog niet is afgerond.

  • Palladiostraat en Michelangelostraat

Op de plaats van de bestaande kantoorgebouwen is het plan voor de ontwikkeling van gestapelde woningen. Hiervoor is een bouwplan in voorbereiding. Dit project zal een aparte procedure volgen.

4.2.3 Onvoldoende duidelijke ontwikkelingen

Een deel van de lopende initiatieven zal, omdat er op korte termijn geen duidelijkheid over bestaat, buiten beschouwing gelaten worden. Deze initiatieven zullen in de toekomst een ander besluitvormingstraject volgen.

  • Folkert Elsingastraat (zuidkant)

Het gaat hier om een bestaand kantoorgebouw. Er zijn ideeën om daar een gemengde ontwikkeling te realiseren van kantoren en woningen. Op dit moment bestaan er nog te veel onzekerheden omtrent de ontwikkeling om deze op te kunnen nemen in dit bestemmingsplan.

  • Folkert Elsingastraat (noordkant)

Op de plaats van het bestaande kantoorgebouw en de bijbehorende parkeerplaats worden woningen gebouwd. Deze ontwikkeling is nog niet concreet genoeg om meegenomen te worden in dit bestemmingsplan.

  • Hoek van Koningslaan en Duikerstraat

Ter plekke van een woonzorgcentrum en de kerk zullen ontwikkelingen plaats gaan vinden, waarbij uitbreiding van functie wonen aan de orde zal zijn. Deze ontwikkeling is nog in een studiefase en is daarom niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Het zal in de toekomst een aparte procedure volgen.

  • Locatie Hoofdweg 328

Voor deze locatie wordt een transformatiemogelijkheid onderzocht van kantoorfunctie naar woningen.

  • Hoofdweg 480 t/m 498

Op deze locatie staan nu twee kantoorpanden, voor een deel leeg en voor een deel tijdelijk in gebruik als gezondheidscentrum en fitnesscentrum. Er zijn ideeën om op deze locatie woningen te ontwikkelen. Op het moment dat de plannen daarvoor concreter zijn wordt daarvoor een aparte procedure gevolgd.

  • Rodaristraat en Tattistraat, onderwijslocaties

Voor deze onderwijslocaties zijn in de toekomst uitbreidingsplannen ten behoeve van de schoolfunctie.

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Bedrijven

Grootschalige bedrijven en bedrijventerreinen komen niet voor in het gebied. De in het gebied voorkomende bedrijven, naar verhouding meer in het Lage Land dan in Oosterflank, zijn opgenomen binnen de bestemmingen: 'Bedrijf', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 3' en 'Gemengd - 4'. Daarbij wordt onderscheid gemaaakt tussen milieucategorieën 1 of 2, zoals opgenomen in Bijlage 1 en 2 bij de regels. Binnen de gemengde bestemmingen gaat het om bedrijven die in de plint naast winkels en dienstverlenende bedrijven gesitueerd zijn en waarboven gewoond wordt.

4.3.2 Bedrijven - Nutsvoorziening

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van gemalen en elektriciteitsvoorzieningen (trafohuizen). Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud met meer dan 80 m3. Kleinere bouwwerken van openbaar nut zijn niet apart bestemd en kunnen in principe overal binnen de bestemming 'Groen' en de 'Verkeersbestemmingen' worden gerealiseerd.

4.3.3 Wonen

Er zijn drie bestemmingen Wonen. 'Wonen - 1, 2 en 3' binnen Hoofdstuk 2 van de regels van onderhavig bestemmingsplan 'Het Lage Land - Oosterflank' opgenomen. Binnen de bestemming 'Wonen-1' is gestapelde bouw en laagbouw opgenomen. Binnen de bestemming zijn aanduidingen ten behoeve dakterrassen opgenomen, met name in Oosterflank. Deze aanduidingen zijn overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan voor zover ze niet zijn dichtgebouwd tot de maximale toegestane hoogte.
De bestemming 'Wonen-2' betreft uitsluitend gestapelde woningen in Het Lage Land, waarbij op de begane grond ook praktijkruimtes en maatschappelijke functies zijn toegestaan. Een aantal bestemmingsvlakken 'Wonen-2' ligt nabij het winkelcentrum 'Het Lage Land', waar op de begane grond, veel detailhandel en dienstverlening aanwezig is. Op grond van de Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020, gaat het niet om het kerngebied van het winkelcentrum het niet als Gemengd - 1 is bestemd.

4.3.3.1 Carports in Oosterflank

Binnen de wijk Oosterflank is er een relatief groot aantal woningen aanwezig met een carport binnen de contouren van het hoofdgebouw. Daarbij is er een onderscheid tussen carports die geheel op eigen terrein liggen en carports die gedeeltelijk op eigen terrein en voor het andere deel op openbaar gebied liggen.
In de ontwerpfase van het voorgaande bestemmingsplan 'Oosterflank - Woonwijk' werd de begane grond onder alle carports tot de openbare weg gerekend en werd er in de regels een verbod opgenomen om de carports dicht te bouwen. Tijdens de vaststellingsprocedure van genoemd plan is daartegen bezwaar gemaakt door eigenaren/bewoners die hun carports dicht willen kunnen zetten, o.a. om overlast te voorkomen door het wegnemen van hangplekken en het verminderen van inbraakgevoeligheid bij de woning en bij de auto.
Naar aanleiding hiervan is een amendement door de gemeenteraad aangenomen (nr. 14A). Op basis hiervan is het verbod om de carport dicht te bouwen vervallen bij de situatie dat deze volledig op eigen grond ligt. Voor de situatie dat de carport gedeeltelijk op eigen terrein en voor het andere deel op openbaar gebied ligt, is een afwijkingsbevoegdheid voor B&W opgenomen. Een voorwaarde om af te kunnen wijken is dat 'haaks parkeren' op het (aansluitende) openbare gebied zonder verkeershinder plaats moet blijven vinden. Tevens dat de parkeercapaciteit dit toe moet staan. Het dichtbouwen of dichtzetten van een carport is uitsluitend mogelijk voor het deel waar de eigenaar / bewoner van het hoofdgebouw volledig over kan beschikken.
Bovengenoemde uitgangspunten zijn overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan 'Het Lage Land - Oosterflank'.
Bij het onderscheid tussen een carport op eigen terrein en een carport, deels op eigen terrein en voor het andere deel op openbaar gebied, geldt een minimale lengte van 4,70 m. Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is bij enkele situaties geconstateerd dat er carports geheel op eigen terrein liggen, waarvan in het voorgaand bestemmingsplan verondersteld werd dat deze gedeeltelijk op openbaar gebied liggen. Deze situaties zijn hersteld door de bestemming 'Wonen' hier op uit te breiden.

4.3.4 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.3.5 Aan-, bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken in de tuin

In Bijlage II van het (Rijks)Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) is onder meer het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. Op basis hiervan is bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) in het achtererfgebied mogelijk (art. 2 en 3 Bijlage II Bor en begripskader, art.1). De regeling houdt in dat genoemde bouwwerken onder voorwaarden zonder vergunning gebouwd mogen worden, ook wanneer deze mogelijkheid niet staat opgenomen in het bestemmingsplan.

Hoeveel er op grond van de regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

Het bestemmingsplan heeft geen invloed op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Op grond van artikel 3 Bijlage II Bor geldt een aanvullende regeling voor het vergunningsvrij bouwen waarbij er een koppeling wordt gemaakt met het bestemmingsplan.

In het voorliggende bestemmingsplan is mede op grond hiervan, binnen de bestemming Tuin een aanvullende regeling voor aan- en uitbouwen en bergingen (bijgebouwen) opgenomen. Het gaat zoal om het oprichten van aanbouwen met een kap en om situaties waarbij de zij- en achtertuin grenst aan openbaar gebied.

Bijbehorende bebouwing die voldoet aan artikel 2 Bijlage II Bor en aanvullende regels hierover in het bestemmingsplan en derhalve vergunningsvrij is, staat niet op de verbeelding. Op de verbeelding staat uitsluitend bijbehorende bebouwing die niet (meer) voldoet aan de regeling van artikel 2 en 3 Bijlage II Bor maar wel op legale wijze is opgericht. Het gaat daarbij b.v. om aanbouwen met twee bouwlagen en wanneer er op de erfgrens is gebouwd in een deel dat aan het openbaar gebied grenst. Indien er dakterrassen gerealiseerd zijn is dit met een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Volledigheidhalve wordt opgemerkt dat voor deze legaal opgerichte bijbehorende bebouwing die onverhoopt niet op de verbeelding is opgenomen, in de regels de zgn legaliseringregel is opgenomen, art, 17.2.1, onder c. op grond waarvan bebouwingsrechten behouden blijven.

4.3.6 Gemengd

Een aantal panden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Gemengd' gekregen. Er is een onderscheid gemaakt in 'Gemengd - 1, 2, 3 en 4'.

Het winkelcentrum 'Het Lage Land' kent de bestemmingen 'Detailhandel', en 'Gemengd - 1'. Bij de bestemming Detailhandel zijn uitsluitend detailhandel en dienstverlening toegestraan. Bij de bestemming Gemengd -1' zijn naast detailhandel, dienstverlening, horeca (gelimiteerd) ook (niet geluidsgevoelige) maatschappelijke voorzieningen op de begane grond toegestaan. Wonen is uitsluitend toegestaan op de verdiepingen.

Het (te) kleinschalig winkelcentrum Jacob van Campenplen valt onder de bestemming ''Gemengd - 2'. Om de invulbaarheid van de panden van dit winkelcentrum te verhogen, is er bewust voor gekozen, om in de plint, naast detailhandel, dienstverlening (niet geluidgevoelige) maatschappelijke voorzieningen en aanwezige horeca ook wonen en bedrijven tot en met milieucategorie 2 toe te staan. Het toevoegen van extra functies past bij de aard van dit gebied. In de huidige situatie zijn reeds makelaars, schoonheidssalons en financiële adviesbureaus aanwezig.

De bestemming 'Gemengd - 3' is gelegen in een tweetal verspreide bouwvlakken in Het Lage Land, waar onder andere horeca aanwezig is en een verkooppunt motorbrandstoffen (zonder LPG). De bestemming 'Gemengd - 4' ligt in Oosterflank. Dienstverlening, kantoren en bedrijven tot en met milieucategorie 1 zijn daar op de begane grond toegestaan. Wonen is toegestaan indien niet op de verbeelding is aangeduid dat dit niet mag. toegestaan.onen Voor één locatie op het Moermanskpad is tevens een supermarkt toegestaan.

4.3.7 Supermarkten

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, art. 3.1.2 lid 2) geeft de mogelijkheid om in het kader van een goede ruimtelijke ordening, regels op te nemen met betrekking tot branches van o.a horeca en detailhandel. Op grond hiervan is er in het voorgaand bestemmingsplan 'Het Lage land/Oud Prinsenland' een specifieke regeling voor supermarkten opgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan Het Lage Land - Oosterflank wordt deze regeling voortgezet.

Supermarkten zijn van grote betekenis voor, en van invloed op de instandhouding van de detailhandelsstructuur. Ze vormen een belangrijk bezoekmotief en zorgen elke dag van de week voor grote bezoekersstromen. De bezoekersstromen met bijkomende planologische afwegingen op het gebied van parkeren, verkeersveiligheid en ontsluiting in combinatie met de kansen en bedreigingen die gepaard gaan met de vestigingsmogelijkheden van supermarkten rechtvaardigen planologische sturing door middel van een bestemmingsplan.

Het detailhandelsbeleid, uiteengezet in paragraaf 2.3.3 Detailhandel Rotterdam 2017, gaat uit van een detailhandelsstructuur gericht op aantrekkelijke compleet, compact, comfortabele en levensvatbare centra. De definite van supermarkt in de regels, artikel 1.65, gaat uit van minimale verkoopvloeroppervlak van 350 m² hetgeen gebaseerd is op de aanwezige exploitatievormen. Kleinschaliger verzorgingswinkels, gericht op de directe omgeving, vallen zodoende buiten de definitie van een supermarkt.

Voor Prins Alexander wordt ingezet op toekomstbestendige geconcentreerde winkelclusters waar de consument optimaal wordt bediend. Het binnen het plangebied gelegen 'complete' boodschappencentrum Het Lage Land is het enige winkelgebied in het plangebied dat onderdeel uitmaakt van de detailhandelsstructuur.

Om boodschappencentrum Het Lage Land compleet en toekomstbestendig te houden dient het huidige aantal supermarkten (twee) behouden te blijven. Dit aantal mag ook niet toenemen omdat, dat ten koste kan gaan van de andere winkelgebieden (buiten de plangrenzen) o.a.: Binnenhof, Hesseplaats en Prinsenland. Daarbij staat de parkeercapaciteit en de wegenstructuur van Prins Alexander een extra supermarkt niet toe, mede in verband met de bevoorrading. Ook de verspreid gelegen supermarkten in het plangebied mogen niet toenemen. De aanwezige supermarkten aan het Jacob van Campenplein en Moermanskpad blijven behouden en worden binnen de regels, binnen de bestemmingen 2 en 4 positief bestemd.

Bovenstaande uitgangspunten zijn onderzocht op de distributieve ontwikkelingsmogelijkheden, DPA Supermarktstructuur Het Lage Land en 's-Gravenland. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat het gewenst is om de eigentijdse supermarkten te concentreren, om een gevarieerd overig winkelaanbod in de centra te behouden. Voor het complete boodschappencentrum het Lage Land is daarbij geconcludeerd dat hoewel (beperkte) uitbreiding van bestaande supermarkten mogelijk is, het aan marktruimte ontbreekt om het aantal uit te breiden. Daarbij wordt opgemerkt dat de hoofdstructuur voor een derde supermarkt niet aanwezig is en naar verwachting moeilijk te realiseren is.

4.3.8 Maatschappelijk

Onder maatschappelijk worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen en kinderdagverblijven, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn. In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming 'Maatschappelijk - 1' zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie. In de bestemming 'Maatschappelijk - 2' zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.3.9 Sport en recreatie

De bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein'' is gebruikt voor de diverse in het plangebied voorkomende sportterreinen, sporthallen en een speeltuinvereniging. De Tennishal aan de Kralingseweg, Indoor Ski & Snowboard aan de Folkert Elsingastraat, Buurt en Speeltuinvereniging 'Het Lage Land" aan de Hanrathstraat, de Alexanderhal aan de Shanghailaan en behorende sportvelden zijn allen binnen deze bestemming opgenomen.

4.3.10 Horeca

In het Horecagebiedsplan van het gebied Prins Alexander worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in dit gebied beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

De horeca in het gebied bestaat uit gelegenheden waar het accent voornamelijk ligt op dag- en avondhoreca in de vorm van het verstrekken van dranken en ter plaatse bereide etenswaren. Hierbij valt te denken aan cafés, brasseries, bistro's, (fastfood)restaurants, cafetaria's, etc. Deze functies worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming “Gemengd – 1, - 2 en -3”, waar de functie mede ter ondersteuning is van de aanwezige detailhandel.De bestemming 'Horeca' betreft solitaire horeca. Verder zijn er twee kiosken voor horeca aanwezig binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', opgenomen met een aanduiding. Binnen de bestemming "Verkeer – Verblijfsgebied" zijn tevens (ongebouwde) terrassen toegestaan ten behoeve van horeca.

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Als randvoorwaarden gelden daarbij bijvoorbeeld dat de horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelsfunctie en dat het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving. Bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen APV-vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Terrassen
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan de bestemming of aanduiding die horeca toestaat.

4.3.11 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn, ook voet- en fietspaden, speeltoestellen en, op basis van het voorgaande bestemmingsplannen, ook auto-ontsluitingen en parkeerplaatsen toegestaan. De aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging is binnen de bestemming mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. De bestemming is zodanig opgezet dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.12 Wegverkeer en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen. Voor de, binnen het plangebied opgenomen deel van de autosnelweg A20, is de bestemming Verkeer - Wegverkeer opgenomen.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.13 Planologisch relevante leidingen

In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsverbindingen gelegen. De ligging van deze verbinding is met een bebouwingsvrije zone van 4 meter aan weerszijden aangegeven op de verbeelding en als zodanig beschermd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

In het plangebied ligt ter hoogte van de Prinsenlaan en Prins Willem Alexanderlaan een grote drinkwater transportleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leiding is met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden beschermd en opgenomen op de verbeelding.

4.3.14 Water en waterstaat

Het bestemmingsplan kent één bestemming water. In deze bestemming zijn bruggen toegestaan.

De onderhoudsstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' op de verbeelding aangegeven.

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is het in beginsel verboden te bouwen of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen. De ruimte is in beginsel nodig voor het onderhoud van de watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

4.3.15 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan is één seksinrichting bestemd en op de verbeelding aangegeven met een functieaanduiding "seksinrichting" binnen de bestemming Gemengd - 2, Jacob van Campenplein.

4.3.16 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel Artikel 40 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.3.17 Algemene gebruiksregels

Hoog-risico biologische laboratoria

Op basis van de parapluherziening Biologische Veiligheid zijn hoog-risico biologische laboratoria vanuit het oogpunt van veiligheid gereguleerd.

Het gaat daarbij om hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan als bijlage bij de regels gevoegde “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.

In de algemene gebruiksregels, art 38.1 onder a is daartoe een verbodsbepaling opgenomen. Wanneer er gewerkt wordt met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.

Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Op grond van art 38.1 onder b en artikel 39.3 kunnen burgemeester en wethouder hiervan met een omgevingsvergunning afwijken. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.

Benadrukt wordt dat de verbodsbepaling alleen betrekking heeft op nieuwe hoog-risico laboratoria in de zin van nieuwvestiging of een uitbreiding van een bestaand hoog-risico laboratorium.
Binnen het plangebied zijn geen hoog-risico laboratoria aanwezig.

4.4 Hantering van goot- en of bouwhoogte op verbeelding

In de voorgaande bestemmingsplannen is op de verbeelding (plankaart) de maximaal toegestane bouwhoogte binnen de woon- en gemengde bestemmingen opgenomen in een maximum aantal bouwlagen. Bij de maatschappelijke en een aantal andere bestemmingen is deze bouwhoogte opgenomen in een aantal meters. In het nieuwe plan is ervoor gekozen om voor alle bestemmingen een goot- en/of bouwhoogte en dus geen bouwlagen te hanteren. Zo ontstaat uniformiteit. Bij plat afgedekte bebouwing wordt daarbij alleen een maximum bouwhoogte opgenomen. Bij bebouwing afgedekt met een kap, een maximum goot- en bouwhoogte.

Een waarde uitgedrukt in een absoluut aantal meters laat minder ruimte voor interpretatieverschillen dan een waarde uitgedrukt in een aantal bouwlagen waardoor het ook eenvoudiger is om bouwplannen te toetsen. Daar komt bij dat in het vorige plan bepaald is dat de begane grond-bouwlaag hoger mag zijn dan bovenliggende bouwlagen, mits er een niet-woonfunctie aanwezig is. Verder is op basis van de algemene regels van het vorige plan bovenop het toegestane aantal bouwlagen nog een kap toegestaan. Daar waar de woningen zijn afgedekt met een kap, is de feitelijke bouwhoogte dus hoger dan de verbeelding doet vermoeden. Dit is met name het geval bij dakopbouwen binnen het theoretisch dakprofiel, die in feite volwaardige bouwlagen zijn. Tenslotte kan ook de aanwezigheid van meerdere dakkapellen voor onduidelijkheid zorgen bij het bepalen van het aanwezige of toegestane aantal bouwlagen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De waterbeheerder in Het Lage Land/Oosterflank is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verleent het Hoogheemraadschap vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het bestemmingsplangebied ligt in de polder Prins Alexander. Het plangebied valt binnen twee peilgebieden. Deze peilgebieden hebben een vast peil van 7 meter beneden NAP (Het Lage Land), en 6,53 meter beneden NAP (Oosterflank). Het water in Het Lage Land is deels afkomstig uit het peilgebied Boszoom, en komt ter hoogte van de Prinsenlaan Het Lage Land binnen. Dit water komt oorspronkelijk uit de Rotte en wordt bij Nieuw Terbregge ingelaten. Een ander deel van het water in Het Lage Land is oorspronkelijk afkomstig uit de Ringvaart en stroomt via verschillende peilgebieden in de woonwijk Prinsenland voordat het in Het Lage Land komt. Overtollig water wordt uit afgevoerd door het in de Middeltocht te pompen. Dit gebeurt met het gemaal De Lage Bemaling nabij de kruising Prins Alexanderlaan en Prinsenlaan. De middeltocht heeft een peil van NAP-6,50 meter en ligt in peilgebied waar Oosterflank in ligt. Dit peilgebied ligt voor het grootste deel in de gemeente Capelle aan den IJssel en watert via het, in die gemeente gelegen, gemaal De Kley af op de Ringvaart.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de kleinste ontwateringsdiepte in het plangebied 40 centimeter is, ook zijn er een aantal peilbuizen met een ontwateringsdiepte tussen de 60 en 70 centimeter. Bij ruim de helft van de peilbuizen is de ontwateringsdiepte meer dan 80 centimeter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte in delen van het plangebied kleiner is dan 80 centimeter kan er grondwateroverlast in het plangebied optreden. Er zijn in de afgelopen jaren een aantal meldingen geweest van wateroverlast. Deze klachten gaan vooral over water in kruipruimten/kelders na regenbuien, er is geen duidelijke relatie tussen deze klachten en de ontwateringsdiepte. In het plangebied zijn er slechts een beperkt aantal huizen met houten paalfunderingen, zodat de kans op funderingsproblemen gering is.

5.3.3 Waterkeringen en waterveiligheid

In en langs het plangebied liggen geen (beschermingszones van) primaire of secundaire waterkeringen. Ten zuiden van het plangebied ligt de regionale waterkering Ringvaartweg.

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen. De primaire waterkering die het plangebied beschermd heeft een overschrijdingskans van 1/100.000 per jaar. Dit houdt in dat deze waterkering bescherming biedt tot een bepaalde rivierwaterstand, waarbij de kans op overschrijding van deze waterstand 1 op 100.000 per jaar is. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte (ten opzichte van het maaiveld) er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat bij een dijkdoorbraak bijna het hele plangebied (behalve het talud van de A16) onder water komt te staan met een overstromingsdiepte tussen de 2 en de 5 meter.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt geheel binnen rioleringsdistrict 18 (Alexanderpolder). Dit riooldistrict omvat ook de woonwijk Oosterflank. In het plangebied ligt bijna overal een gemengd stelsel. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. Alleen in de noordwestelijke hoek van het plangebied is sprake van een gescheiden stelsel voor regenwater en afvalwater. District 18 voert het afvalwater via een persleiding langs de Boszoom af naar afvalwaterzuiveringsinstallatie Kralingse Veer. In het plangebied liggen 12 riooloverstorten die bij hevige regen water uit het riool overstorten op het oppervlaktewater.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De meeste ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen een ander gebruik van een bestaand gebouw, sloop/nieuwbouw of bebouwing van een verhard terrein. Er is één ontwikeling die voor een significante toename van het verhard oppervlak zorgt: de nieuwbouw van maximaal 5 woningen met tuin op de locatie aan de Capelseweg. Bij een toename van het verhard oppervlak moet compenserende waterberging worden aangelegd. Bij een toename van meer dan 500 m2 en minder dan 10 ha wordt de hoeveelheid als compensatie aan te leggen oppervlaktewater berekend door het hoogheemraadschap. Bij 5 woningen en een verhardingspercentage van 50% van de tuinen is de toename van het verhard oppervlak ongeveer 600 m2. Door het hoogheemraadschap is aangegeven dat voor deze ontwikkeling 84 m2 aan watercompensatie nodig is. Dit extra oppervlaktewater kan aan de rand van de bouwlocatie worden gerealiseerd.

5.4.2 Grondwater

Bij de ontwikkeling aan de Capelseweg neemt het verhard oppervlak toe.Dit kan mogelijk een effect hebben op de grondwaterstand in de omgeving. In de omgeving zijn mogelijk een aantal panden met houten funderingspalen. Bij een dalende grondwaterstand kunnen bij deze panden funderingsproblemen optreden. Het is aan te bevelen dat bij het uitwerken van de bouwplannen wordt nagegaan of dit zich voor kan doen.

5.4.3 Waterveiligheid

Waterkeringen 

Er liggen geen primaire waterkeringen in, of direct aangrenzend aan, het plangebied. De mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen invloed op de primaire waterkeringen.

Waterveiligheid 

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgen voor een toename van woningen en van m2 detailhandel. De hoeveelheid afvalwater neemt hierdoor niet significant toe. Capaciteitsproblemen in het rioolstelsel, veroorzaakt door de ontwikkelingen, zijn daarom niet te verwachten.

Hemelwater

Voor de nieuwe ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Dit is vooral goed mogelijk in de woonwijk Het Lage Land waar de ontwikkelingen 1, 2 en 3 liggen. Maar het is ook goed mogelijk bij de bouwplannen aan de Capelseweg. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar. Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken en groene gevels. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding. Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU m.e.r.-richtlijn 2014/52/EU. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Het Lage Land/Oosterflank maakt in totaal de toevoeging mogelijk van 162 woningen. Waarvan 5 woningen door nieuwbouw, en de rest door transformatie van (de begane grond van) bestaande panden of door sloop/nieuwbouw. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Bedrijven in of nabij het plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan geldt in het Rotterdamse beleid als een woongebied. In deze gebieden kunnen bedrijven in milieucategorie 2 (indicatieve afstend tot woningen 30 meter) als passend worden gezien.
In het bestemmingsplan worden bedrijven in milieucategorie 1 (indicatieve afstand 10 meter) of in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Zie de bedrijvenlijst die is opgenomen als bijlage bij de regels. Deze bedrijven zijn soms toegestaan op de begane grond (met woningen daarboven), en soms in op zichzelf staande gebouwen. In de praktijk laten deze functies zich door de beperkte omvang in het algemeen zonder problemen combineren met woningen, of zijn problemen goed te voorkomen/verhelpen door het nemen van maatregelen. Gezien de beperkte omvang van deze bedrijven en andere acitviteiten vindt de gemeente het acceptabel dat niet aan de indicatieve afstanden wordt voldaan. Deze afstanden zijn immers opgesteld voor gemiddelde (bedrijfs)activiteiten, en daarvan is hier geen sprake.

Bij het Jacob van Campenplein is op de begane grond uitwisseling mogelijk tussen bedrijven en andere activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2. Ook woningen worden hier op de begane grond mogelijk gemaakt. Om de bovengenoemde reden vindt de gemeente het passend dat bij deze nieuwe woningen niet aan de indicatieve afstanden wordt voldaan.

Op het bedrijventerrein ten noorden van de Hoofdweg zijn eveneens bedrijven in milieucategorie 3.2 toegestaan. Dit bedrijventerrein ligt op ongeveer 100 meter vanaf het plangebied, en op ruime afstand van de locaties waar nieuwe woningen kunnen komen.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

Aan de Jan Bijloostraat 11 wordt detailhandel mogelijk gemaakt in plaats van de huidige bibliotheek. Voor detailhandel geldt een indicatieve afstand van 10 meter tot woningen. Bestaande woningen liggen op meer dan 10 meter.

Sportpark Oosterflank en een sportpark aan de Waghemakerestraat (binnen het plangebied) en de manege aan de Nancy Zeelenbergsingel (net buiten het plangebied) zijn activiteiten in milieucategorie 3.1. Voor deze activiteiten geldt een indicatieve afstand van 50 meter tot woningen. De locaties waar het bestemmingsplan nieuwe woningen mogelijk maakt liggen op meer dan 50 meter van de sportparken en de manege.

De woningbouwlocatie aan de Capelseweg ligt niet in de buurt van (bedrijfs)activiteiten en de daarbij horende milieuzones.

6.3.2 Conclusie

In het plangebied en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.


Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.


Plangebied
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op een aantal locaties de begane grond (locaties 1 t/m 4 en 18) of het hele pand (5 en 17) het gebruik verandert van een niet geluidsgevoelige functie naar wonen. Bij locatie 16 gaat het om nieuwe woningen op een onbebouwde kavel. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. In het geluidsonderzoek zijn 19 locaties onderzocht. Een aantal van deze ontwikkelingen blijkt niet concreet genoeg om mee te kunnen nemen in het bestemmingsplan. Deze locaties worden niet besproken in de geluidsparagraaf, maar vanwege de relatie met het geluidsonderzoek zijn de nummers van de overgebleven locaties niet veranderd.

Op de onderstaande kaart is de ligging van de nieuwe geluidsgevoelige locaties aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1096LLandOosterf-va01_0004.png"

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/uur geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige objecten per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Hoogste berekende geluidsbelasting (dB)   Hogere waarde (dB)  
1   Rijksweg A16
gemeentelijke wegen  
< 48
< 48  
geen
geen  
2   Rijksweg A16
gemeentelijke wegen  
< 48
< 48  
geen
geen  
3   Rijksweg A16
gemeentelijke wegen  
< 48
< 48  
geen
geen  
4   Rijksweg A16
gemeentelijke wegen  
< 48
< 48  
geen
geen  
5   Rijksweg A16
gemeentelijke wegen  
< 48
< 48  
geen
geen  
16   Capelseweg   61   61  
17   Prins Alexanderlaan   53   53  
18   gemeentelijke wegen   < 48   geen  

Rijksweg A16

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat de begane grond van de locaties 1 t/m 4 wordt omgezet naar woningen. Op de verdiepingen zijn bij de locaties 1 t/m 3 al woningen aanwezig. Omdat het alleen op de begane grond om nieuwe geluidsgevoelige situaties gaat is alleen de geluidsberekening die op de gevel op een hoogte van 1,5 meter boven het maaiveld is uitgevoerd van belang. Op deze hoogte is de geluidsbelasting vanaf de snelweg op de gevel lager dan de voorkeurswaarde van 48 decibel. Bij locatie 5 is de geluidsbelasting op de gevel eveneens lager dan 48 dB. De andere locaties liggen niet binnen de toetsingszone geluid vanaf de A16. Er zijn dus géén nieuwe geluidsgevoelige objecten in het bestemmingsplan met een geluidsbelasting vanaf de A16 die hoger ligt dan de voorkeurswaarde.

Stedelijke wegen

Bij locatie 17 (53 dB) is de geluidsbelasting op de gevel veroorzaakt door de Prins Alexanderlaan hoger dan de voorkeurswaarde. De geluidsbelasting vanaf de Capelseweg op locatie 16 is maximaal 61 dB, eveneens hoger dan de voorkeurswaarde. De andere stedelijke wegen met een snelheid van 50 km/uur of meer zorgen bij de nieuwe geluidsgevoelige situaties niet voor een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurswaarde.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen in de buurt van nieuwe geluidsgevoelige objecten liggen de geluidsbelasting op de gevel berekend. Welke 30 km/uur wegen relevant zijn en waarom wordt uitgelegd in paragraaf 3.2 van het akoestisch onderzoek dat als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.

De Cornelis Danckertstraat zorgt bij locatie 2 voor een geluidsbelasting van maximaal 52 dB, en bij locatie 3 voor maximaal 40 dB. De Hendrick Staetsweg zorgt bij locatie 1 voor 45 dB en bij locatie 2 voor 48 dB. De Jacob van Campenweg zorgt op locatie 1 voor 50 dB, op locatie 2 voor 46 dB, op locatie 3 voor 41 dB en op locatie 4 voor 36 dB. De geluidsbelasting van Grote Beer op de gevel van locatie 18 is 44 dB. De geluidsbelasting vanaf de Kobelaan op locatie 17 is maximaal 53 dB.

6.4.2 Railverkeer

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Rotterdam – Gouda. De zonebreedte van dit spoortraject bedraagt maximaal 600 meter. De ontwikkellocaties 1, 2, 3, 4 en 18 liggen binnen geluidzone van dit spoortraject. Tevens ligt door het plangebied de Randstadrail. De zonebreedte van dit spoortraject bedraagt 100 meter. Ontwikkellocatie 17 ligt binnen de geluidzone van dit spoortraject.

Bij railverkeer is de voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige objecten 55 dB. De maximale geluidsbelasting die door het college als hogere toegestane geluidsbelasting kan worden vastgesteld is evenals bij binnenstedelijk wegverkeer 68 dB.

De berekende geluidsbelasting vanaf de spoorlijn Rotterdam-Gouda is op alle binnen de toetsingszone gelegen loacties (1 t/m 4 en 18) lager dan de voorkeurswaarde van 55 dB. De geluidsbelasting vanaf de metro op de gevels van locaties 17 is maximaal 58 dB.

6.4.3 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • de gecumuleerde geluidsbelasting;
  • maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • de regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte moeten beschikken (een gevel/buitenruimte waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).
6.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Op twee locaties wordt de voorkeurswaarde als gevolg van één zoneplichtige weg per locatie overschreden. Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. Hieronder wordt ingegaan op de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen.
Bronmaatregelen als het invoeren van 30-km wegen in het centrum en het toepassen van stil asfalt zijn effectief om de geluidsbelasting in het plangebied te reduceren. Beide maatregelen kunnen tot een geluidsreductie van 3 à 4 dB leiden. Deze maatregelen zijn echter lastig te borgen in het bestemmingsplan.
Overdrachtsmaatregelen zoals geluidschermen of afschermende bebouwing, of het vergroten van de afstand tussen de weg en de gevel, zijn in dit gebied vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en niet voorstelbaar.
De geluidsbelasting van 30 km/uur wegen op de nieuwe geluidsgevoelige objecten in het bestemmingsplan is op een aantal punten een paar decibel hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen geeft echter geen ander beeld, en zorgt daarom niet voor een andere afweging, dan bij de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige wegen.

6.4.3.2 Railverkeerslawaai

De relevante spoorverbinding betreft een bovengrondse metro/sneltram met gelijkvloerse kruisingen. Geluidsschermen zijn vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en niet voorstelbaar. Het gaat bij locatie 17 om transformatie van een bestaand pand, zodat een grotere afstand tot het spoor niet mogelijk is.

6.4.3.3 Cumulatie geluid

De gecumuleerde (gewogen samengevoegde) geluidsbelasting wordt bepaald als er sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij een geluidsgevoelige locatie door meer dan één soort geluidbron. Bij locatie 17 wordt de voorkeurswaarde van zowel wegverkeer als railverkeer (metro) overschreden. Als de geluidsbelasting vanaf meerdere geluidsbronnen (wegen, spoorwegen) hoog is dan kan gecumuleerde geluidsbelasting zo hoog zijn dat de locatie niet geschikt is voor woningen, ook al kan voor elk van de geluidsbronnen een hogere geluidsbelasting worden vastgesteld.

De maximale cumulatieve geluidsbelasting op locatie 17 is 61 dB. Dit is 2 dB hoger dan de gecumuleerde geluidsbelasting van enkel het railverkeer.
Omdat deze geluidsbelasting ruim onder de maximale ontheffingswaarde van 68 dB ligt wordt in de gecumuleerde geluidsbelasting geen aanleiding gezien om tot een andere afweging ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden te komen.

6.4.3.4 Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidsbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan ten minste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn over tenminste één geluidluwe zijde beschikken. Dit maakt het mogelijk dat alle woningen die op deze locaties kunnen worden gerealiseerd over minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte kunnen beschikken. In het besluit hogere waarden bij dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de hogere waarden zijn verleend onder voorwaarde dat elke woning over minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte beschikt.

Het bestemmingsplan Het Lage Land/Oosterflank voldoet zo aan het gemeentelijk ontheffingsbeleid.

6.4.3.5 Afweging

Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen, de planologische en stedenbouwkundige bezwaren tegen deze maatregelen en/of vanwege de technische beperkingen van stille wegdekken (slijtage), en een stillere spoorverbinding.

Het bestemmingsplan voldoet aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder.

Om de hierboven genoemde redenen zullen burgemeester en wethouders de hoogste berekende geluidsbelastingen op de locaties 16 en 17 als hogere waarden vaststellen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het besluit hogere waarden wordt als bijlage in de toelichting opgenomen.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Voor het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Het bestemmingsplan Het Lage Land/Oosterflank maakt in totaal de toevoeging mogelijk van 162 woningen. Waarvan 5 woningen door nieuwbouw, en de rest door transformatie van (de begane grond van) bestaanden panden of door sloop/nieuwbouw.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

Volgens de NSL Monitoringstool-2017 wordt in het plangebied aan de grenswaarde voor NO2 voldaan. Ook wordt aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan. Omdat overal aan de grenswaarden wordt voldaan liggen de locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden. Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan zorgt niet in betekenende mate voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Het Lage Land/Oosterflank.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Wat algemene bodemkwaliteit betreft is het plangebied onderverdeeld in 2 gebieden. In Oosterflank zijn zowel de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) als de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld schoon. In Het Lage Land zijn zowel de contactzone als de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld zeer licht verontreinigd.

Het bestemmingsplan maakt bij een aantal panden een omzetting van het gebruik van de begane grond naar wonen mogelijk. Bij een dergelijke verandering van gebruik vinden er geen werkzaamheden in de bodem plaats. De bodemkwaliteit vormt dus geen belemmering voor deze ontwikkelingen. Op één locatie, aan de Capelseweg, wordt nieuwbouw van woningen op een onbebouwd terrein mogelijk gemaakt. In 2013 is voor deze locatie een verificatieonderzoek uitgevoerd (projectcode 2012-0318), naar aanleiding van een eerder aangetoonde verontreiniging met lood in de bovengrond. Uit dit onderzoek blijkt dat de zeer sterke loodverontreiniging een oppervlak heeft van ten hoogste enkele vierkante meters. De verontreiniging levert in de huidige situatie geen risico's op. De bodemverontreiniging moet uiterlijk in de bouwplanfase worden gesaneerd. Dit zal gezien het beperkte oppervlak van de verontreiniging geen (financiële) belemmering vormen voor deze ontwikkeling.

Op basis van het bovenstaande is het aannemelijk dat de bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen niet in de weg staat.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op-en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid 

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriëntatiewaarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

De A16 ligt in het westen van het plangebied. Over deze in het Basisnet opgenomen Rijksweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

De veiligheidszone van de A16 in het plangebied bedraagt 38 meter gemeten vanaf de as van de weg. Binnen deze veiligheidszone is in het bestemmingsplan geen bebouwing gelegen of mogelijk gemaakt.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Ten behoeve van het bestemmingsplan is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied berekend. Het invloedsgebied is het gebied binnen 200 meter vanaf het midden van de snelweg. Daarnaast is berekend of de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt voor een verhoging van het groepsrisico zorgt. Uit de berekeningen blijkt dat de hoogste waarde van het groepsrisico binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde zit (0,4 maal de oriëntatiewaarde). In het Rotterdamse beleid voor groepsrisicoverantwoording word een groepsrisico tussen 0,3 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde als een middenhoog groepsrisico gezien. Alle ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt liggen buiten het invloedsgebied. Het bestemmingsplan heeft daarom geen effect op de hoogte van het groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A16 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter vanaf de buitenste rijbaan. Er ligt geen bebouwing binnen het plasbrandaandachtsgebied, en het bestemmingsplan maakt er geen nieuwbouw in mogelijk.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Op circa 200 meter ten noorden van het plangebied is een spoortraject gelegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor speelt geen rol bij het bestemmingsplan. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt volgens de Regeling basisnet 7 meter uit het hart van de spoorbundel, en dus op ruime afstand van het plangebied.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over het spoortraject en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van het spoor. Het groepsrisico is in 2015 berekend in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Alexanderknoop. De populaties van beide plangebieden (Alexanderknoop en Het Lage Land-Oosterflank) maken deel uit van het groepsrisico, het groepsrisico wordt echter voor het merendeel bepaald door de populatie van het plangebied Alexanderknoop. Het groepsrisico binnen het invloedsgebied is na planrealisatie van Alexanderknoop 0,7 maal de oriëntatiewaarde. Van alle ontwikkelingen heeft locatie 3 de kortste afstand tot het spoor (600 meter). De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan hebben geen invloed op het groepsrisico. Daarvoor is de omvang van de ontwikkelingen te klein en de afstand tot het spoor te groot.

Plasbrandaandachtsgebied

Het plasbrandaandachtsgebied langs het spoor is 30 meter. Ruim buiten het plangebied en daarom niet van belang voor het bestemmingsplan.

6.7.3 LPG-tankstations

Op 28 juni 2016 is de “Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om naast het hanteren van de bovengenoemde vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico, die onverkort van toepassing zijn, bij het nemen van een nieuw ruimtelijk besluit de effectafstanden een rol te laten spelen.Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. De circulaire hangt samen met de wijziging “verkleining afstanden voor LPG-tankstations” waarmee de vaste veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico in het Revi worden verkleind en met een Safety Deal. In deze Safety Deal zijn tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de LPG-sector afspraken vastgelegd over het toepassen van hittewerende bekleding op de LPG-tankwagens die de autogastankstations bevoorraden.

LPG-tankstation Prinsenlaan 987

Er is één inrichting van belang voor de externe veiligheid en dat is het LPG autotankstation aan de Prinsenlaan 987, gelegen ten westen van de A16 net buiten het plangebied. Het station heeft een LPG doorzet per jaar van meer dan 1000 m3, de inhoud van de ondergrondse voorraadtank bedraagt 20 m3.

De 10-6 plaatsgebonden risicocontour rondom het LPG-vulpunt is 40 meter, rondom de ondergrondse tank is de risicocontour 25 meter en rondom de afleverzuil is de risicocontour 15 meter. De risicocontouren rondom het vulpunt en de ondergrondse tank liggen voor een deel over het plangebied (het westelijk talud van de A16). Omdat hier geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of mogelijk zijn heeft dit geen consequenties voor het bestemmingsplan.

De invloedsgebieden groepsrisico van 150 meter rondom het vulpunt en van 150 meter rondom de ondergrondse tank liggen voor een klein deel over het plangebied. Binnen de invloedsgebieden liggen (buiten het plangebied) twee sportkantines en een klimhal. In het plangebied liggen alleen de A16 en een groenbestemming binnen het invloedsgebied. Met behulp van de LPG-groepsrisicomodule van het Ministerie van I&M is de berekening van het groepsrisico uitgevoerd. Het berekende groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een verandering van dit groepsrisico omdat er binnen de invloedsgebieden geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Binnen de effectafstanden van 60 meter voor (beperkt) kwetsbare objecten en 160 meter voor zeer kwetsbare objecten is eveneens geen bebouwing mogelijk, zodat aan de effectafstanden wordt voldaan.

6.7.4 Conclusie

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontour langs het spoor ligt buiten het plangebied, en speelt dus geen rol bij het bestemmingsplan. De plaatsgebonden risicocontouren van het transport van gevaarlijke stoffen over de A16, en van het LPG-tankstation, liggen (deels) over het plangebied. Aangezien er binnen deze contouren geen bebouwing aanwezig is en niet mogelijk wordt gemaakt vormt het plaatsgebonden risico geen beperking voor het bestemmingsplan.

Plasbrandaandachtsgebied

Langs de A16 en langs het spoor liggen plasbrandaandachtsgebieden van 30 meter. Het plasbrandaandachtsgebied langs de A16 ligt binnen het plangebied, maar er is binnen dit gebied geen bebouwing aanwezig/toegestaan. Het plasbrandaandachtsgebied langs het spoor ligt buiten het plangebied. De plasbrandaandachtsgebieden vormen geen beperking voor de ontwikkelingen die het bestemingsplan mogelijk maakt.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico van het LPG tankstation Prinsenlaan 987 hoeft niet te worden verantwoord omdat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico van de rijksweg A16 bedraagt 0,4 maal de oriëntatiewaarde en het groepsrisico van het spoor bedraagt 0,7 maal de oriëntatiewaarde. Deze groepsrisico's dienen te worden verantwoord volgens de categorie 'midden' van het Rotterdamse groepsrisicobeleid.

Het college van de gemeente Rotterdam vinden deze waarden voor het groepsrisico aanvaardbaar vanwege de volgende redenen:

  • de zelfredzaamheid in het gebied is groot;
  • het groepsrisico neemt niet toe ten opzichte van de huidige situatie;
  • de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden;
  • de ontwikkellocaties zijn goed bereikbaar voor hulpdiensten.

Voor de verantwoording van het groepsrisico van het spoor geldt tevens de volgende reden:

  • de afstand tussen het spoor en de ontwikkellocaties in het bestemmingplan is groot (minimaal 600 meter).

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Binnen het bestemmingsplangebied is 'groene wijkdooradering' aanwezig. Dit betreffen bomen langs de Capelseweg, de Nieuwerkerksche Tocht/Scandinaviëpad en Prinsenlaan en de Prins Alexanderlaan en de N. Zeelenbergsingel ten zuiden van de Prinsenlaan. De A16 in het westelijk deel van het plangebied wordt gekenmerkt als een droog lint. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen deze gebieden, het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het Rotterdamse natuurbeleid.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.

Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

Het bestemmingsplangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die impact zullen hebben op deze gebieden. Het bestemmingsplan voorziet niet in grootschalige verandering van de functie, het onderhoud of het overall gebruik van de ruimtelijke inrichting van het gebied. Significant negatieve invloed op Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan zijn daarom uitgesloten.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt, danwel voor welke soorten het gebied geschikt is.

Soorten Vogelrichtlijn

In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Dit betreft waarnemingen van huismus, ooievaar, ransuil en sperwer. Het kan niet worden uitgesloten dat er meerdere locaties met huismussen aanwezig zijn. Voor deze soort is in het bestemmingsplangebied potentieel geschikt habitat voor voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig. Met name de aanwezigheid van bebouwing met schuine daken met dakpannen (verblijfplaatsen), en groene tuinen (voedsel en veiligheid) bieden mogelijkheden voor de huismus. Voor overige vogels met een jaarrond beschermde verblijfplaats in gebouwen (zoals de gierzwaluw) is het bestemmingsplangebied om dezelfde redenen. eveneens geschikt. Voor vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen in bomen (zoals sperwer en ransuil) zijn vooral de taluds van de A16 zeer geschikt.

Naast de bovengenoemde beschermde soorten kunnen ook algemene en minder algemene oever- en watervogels, boom-, struweel-, gebouw- en dakbroedende vogelsoorten in het bestemmingsplangebied verwacht worden, zoals Kauw, Spreeuw, Wilde eend, Waterhoen, Meerkoet, Knobbelzwaan, Pimpelmees en Koolmees.

Soorten Habitatrichtlijn

In de natuurdatabase zijn voor het plangebied waarnemingen van vleermuizen bekend. Dit betreffen waarnemingen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en meervleermuis. Het is aannemelijk dat deze waarnemingen geen compleet beeld geeft van de aanwezigheid van vleermuizen in het bestemmingsplangebied. Nagenoeg alle bebouwing in het bestemmingsplangebied is geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen (voornamelijk Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Tweekleurige vleermuis). De grote meerderheid van de bebouwing heeft open stootvoegen, ventilatiespleten, dilatatievoegen en/of metalen dakstrips en ruimten onder daken die toegang verschaffen tot de spouwmuren en nissen in de gevels en ruimtes onder de dakbedekking. De oudere bomen zijn geschikt als verblijfplaats voor boombewonende soorten (Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Watervleermuis). Aan verschillende bomen in de Semiramistuin zijn tevens vleermuiskasten en verschillende typen vogelnestkasten, geschikt voor vleermuizen, aanwezig. In het hele plangebied is potentie voor winter-, zomer-, paar- en kraamverblijfplaatsen aanwezig. Verspreid in en direct grenzend aan het bestemmingsplangebied is hoogbouw en zijn massieve gebouwcomplexen (zoals schoolgebouwen en appartementencomplexen) aanwezig. Deze zijn zeer geschikt als massawinterverblijfplaats voor met name gewone dwergvleermuis. Meerdere zomer-, paar-, winter- en kraamverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen en ruige dwergvleermuizen zijn ook bekend uit het bestemmingsplangebied . Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich meerdere lijnvormige structuren (watergangen, bomenrijen, wegen, gevellijnen, parken en tuinen) die door vleermuizen gebruikt kunnen worden als functioneel leefgebied als foerageergebied en/of (essentiële) vliegroute. Voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes zijn in de Wet natuurbescherming strikt beschermd.

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren, opgenomen in de Habitatrichtlijn. Geschikt habitat voor deze soorten is afwezig. Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor habitatrichtlijnsoorten reptielen en amfibieën. Open water is verspreid aanwezig binnen het bestemmingsplangebied. Deze watergangen zijn ongeschikt voor vissen uit de Habitatrichtlijn (zoals Houting). Overige habitatrichtlijnsoorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

Nationaal bekende soorten en aandachtssoorten

In het bestemmingsplangebied kunnen nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren worden verwacht. Dit betreffen soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Met name egel, konijn, vos, meerdere soorten (spits)muizen en woelrat kunnen zich goed handhaven in de stedelijke omgeving, met parken en woonwijken. De Steenmarter wordt sinds enige jaren in de wijdere omgeving van het plangebied waargenomen. Geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen zijn in het bestemmingsplangebied afwezig. Hiervoor is in het bestemmingsplangebied teveel verstoring aanwezig. Het plangebied kan worden gebruikt als functioneel leefgebied (jachtgebied) door de steenmarter.

Open water is verspreid aanwezig binnen het bestemmingsplangebied. Deze watergangen zijn ongeschikt voor Nationaal beschermde soorten vissen (zoals de Grote modderkruiper). Wel kunnen in de visrijke wateren de de volgende Aandachtssoorten worden aangetroffen (zoals Kleine modderkruiper, Kroeskarper en Vetje) en de algemenere soorten als Baars, Blankvoorn, Kolblei, Ruisvoorn en Snoek kunnen niet worden uitgesloten.

In het bestemmingsplangebied kunnen nationaal beschermde amfibieën worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander, Ook Meerkikker en Bastaardkikker komen voor in deze gevarieerde stadsrand.

In Oosterflank zijn meerdere waarnemingen beschikbaar van muurvegetatie zoals zwartsteel, steenbreekvaren en tongvaren. Hierdoor is geschikt habitat aanwezig voor de Nationaal beschermde muurplanten, zoals blaasvaren, schubvaren en muurbloem. Het plangebied is ongeschikt voor andere beschermde vaatplanten. Wel komt in het bestemmingsplangebied de aandachtssoorten Brede wespenorchis en Dotterbloem voor.

Overige nationaal beschermde soorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

6.8.4 Ontwikkelingen

De bebouwing binnen het bestemmingsplangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van huismus, gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen. In de aan de bebouwing grenzende tuinen en openbaar groen is potentieel geschikt functioneel leefgebied voor huismus en vleermuizen aanwezig. De functieverandering van niet-woonfuncties naar woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt heeft, mits er geen ingrepen plaatsvinden aan de buitenschil van de gebouwen, geen schadelijke effecten op beschermde flora en fauna. Indien renovatie, sloop, of isolatiewerkzaamheden aan de buitenschil (gevels en daken) plaatsvinden is onderzoek en toetsing aan de op dat moment an kracht zijnde natuurwetgeving nodig alvorens met de (her-) ontwikkeling kan worden aangevangen.

Bij de locatie aan de Capelseweg vindt nieuwbouw plaats op een braakliggend terrein. Deze locatie is ongeschikt voor voortplantingsplaatsen voor vogels met jaarrond beschermde nesten en voor vleermuizen. Potentieel essentieel functioneel leefgebied van vleermuizen kan hier aanwezig zijn. Onderzoek en toetsing aan de op dat moment van kracht zijnde natuurwetgeving is dus nodig alvorens met de ontwikkeling kan worden aangevangen. Bij buitenwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen. Het verwijderen en verstoren van bezette nesten leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming.

Voor de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen is onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Wellicht blijkt uit dat onderzoek dat een ontheffing van de Wet Natuurbeheer nodig is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijke ontheffing t.z.t. niet zal kunnen worden verkregen. Het bestemmingsplan is daarom aanvaardbaar vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voor het grootste deel conserverend van aard, waarin de bestaande situatie en geldend recht als onherroepelijk verleende (uitgebreide) omgevingsvergunningen zoveel als mogelijk zijn overgenomen. Het plan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel zijn er enkele kleinschalige ontwikkelingen en is een nog niet gerealiseerde ontwikkeling gewijzigd overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan, zie paragraaf 4.2. Van belang is dat de ontwikkelingen voor de gemeente niet financieel nadelig mogen zijn en minimaal budgettair neutraal dienen te verlopen.

Over de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, kan, wat de financiële uitvoerbaarheid betreft, het volgende worden opgemerkt.

  • De grond waarop de uitbreiding van de supermarkt was voorzien (zie paragraaf 4.2.2) was eigendom van de gemeente. De gemeente heeft voor de levering van de gronden een koopovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. De gemeentelijke plankosten zijn gedekt uit de grondopbrengsten;
  • De ontwikkeling rondom het Jacob van Campenplein (zie paragraaf 4.2.3) betreft een aantal particulier initiatieven die door de eigenaren van de detailhandel zullen worden uitgevoerd. Deze ontwikkelingen hebben geen financiële consequenties voor de gemeente;
  • Het bestemmingsplan neemt de mogelijkheid voor nieuwbouw van enkele woningen In Oosterflank, nabij de Capelseweg over uit het voorgaande bestemmingsplan Oosterflank-Woonwijk (zie paragraaf 4.2.4). Het betreft de verkoop van vrije kavels. De gronden zijn in eigendom van de gemeente waarbij het gemeentelijk kostenverhaal gedekt wordt uit de grondopbrengsten.

Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar en er hoeft geen exploitatieplan te worden vatgesteld.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat:

  • De in dit plan opgenomen ontwikkeling van 31 laagbouwwoningen aan de Prinsenlaan / Klaas Timmerstraat, project Squares (zie paragraaf 4.2.1 is reeds vergund op basis van een (uitgebreide) omgevingsvergunning, waarbij in dat kader de financiële uitvoerbaarheid is verantwoord.
  • Overige ontwikkelingen, genoemd in paragraaf 4.2.2 en 4.2.3 zullen mogelijk worden gemaakt middels de procedure van een (al dan niet reeds gestarte uitgebreide) omgevingsvergunning of projectbestemmingsplan.

.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.


Op 26 maart 2019 is er een informatiebijeenkomst geweest waarop het ontwerpbestemmingsplan is toegelicht. Met name is daarbij aandacht geschonken aan de ontwikkelingen.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Het Lage Land - Oosterflank" toegezonden aan:

  • 1. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 4. Inspectie Leefomgeving en Transport (vh VROM)
  • 5. Gasunie;
  • 6. Evides;
  • 7. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland;
  • 8. Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard;
  • 9. Kamer van Koophandel;
  • 10. KPN Telecom;
  • 11. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 12. Ministerie van Defensie;
  • 13. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 14. Ministerie van Landbouw;
  • 15. NV Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 16. Pro Rail;
  • 17. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 18. Rijksluchtvaartdienst;
  • 19. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
  • 20. Metropoolregio Rotterdam-Den Haag;
  • 21. Deltaling
  • 22. Monet;
  • 23. Stedin;
  • 24. Tennet;
  • 25. VWS Pipeline Control;

Door de partij vermeld onder het nummer 3 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd met inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen inhoudelijke opmerking ontvangen.

9.2.1 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De Veiligheidsregio geeft voor het bestemmingsplan Het Lage Land - Oosterflank het volgende advies:

1. Plasbrandaandachtsgebied A16

Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de rijksweg A16 (30 meter vanaf de buitenste rijbaanstreep), dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.

Reactie

De VRR adviseerd om bij verbouwen/herontwikkelen binnen het plasbrandaandachtsgebied zorg te dragen voor dezelfde brandwerendheid die bij nieuwbouw verplicht is. Binnen het plasbrandaandachtsgebied is echter geen bebouwing aanwezig, zodat dit advies geen betrekking heeft op dit bestemmingsplan.

2. 1%-letaliteitszone A16

Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1%-letaliteitszone van de rijksweg A16 (120 meter vanaf het hart van de weg), dient te voldoen aan artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikel 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.

Reactie

Artikel 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 luidt als volgt: 'Een in een veiligheidzone te bouwen bouwwerk met een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld'. Het is wettelijk verplicht om bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone zo te bouwen dat de mechanische ventilatie handmatig kan worden uitgeschakeld. De VRR adviseert om dit ook te doen bij herontwikkeling, niet alleen binnen de veiligheidscontour maar ook binnen de ruimere 1%-letaliteitszone van het toxische scenario. De gemeente onderschrijft dat het vanuit het oogpunt van veiligheid van belang is om de mechanische ventilatie (indien aanwezig) handmatig uit te kunnen schakelen. Nu de Regeling Bouwbesluit 2012 dit alleen bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone verplicht stelt is het discutabel of de gemeente deze maatregel aanvullend mag verplichten voor herontwikkeling en binnen de 1% letaliteitscontour. Bovendien moet om deze maatregel als voorwaardelijke verplichting voor te kunnen schrijven vaststaan dat dit noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Omdat de 1% letaliteitscontour een effectafstand is met een zeer kleine kans op optreden kan niet worden gesteld dat het afsluitbaar van de buitenlucht maken van gebouwen noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening.

3. Voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”.

Reactie

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan niet in het bestemmingsplan worden geregeld.