direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bloemhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Volgens het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn gemeenten verplicht elke tien jaar een actueel bestemmingsplan vast te stellen. Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een actueel planologisch kader te scheppen voor het gebied 'Bloemhof', onderdeel van het Rotterdamse deelgebied Feijenoord. Het plan betreft een herziene, actuele versie van het in 2007 vastgestelde bestemmingsplan Bloemhof.

1.2 Gekozen planopzet

Dit bestemmingsplan vervangt het in 2008 onherroepelijk geworden Bestemmingsplan Bloemhof. Het nieuwe bestemmingsplan is in grote lijnen gelijk aan het oude plan. Ook het in 2016 onherroepelijk geworden projectbestemmingsplan 'Putsebocht' maakt onderdeel uit van het bestemmingsplangebied.

Dit nieuwe plan is echter geen exacte kopie van het vorige bestemmingsplan 'Bloemhof'. Bepaalde zaken worden in dit plan op een andere manier geregeld en op bepaalde locaties worden de mogelijkheden verruimd of juist beperkt. Ook zijn er verschillen met het vorige plan als gevolg van nieuw gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening. De zaken die in dit plan op een andere manier geregeld zijn staan beschreven in paragraaf 4.4. De regeling uit het in 2016 onherroepelijk geworden projectbestemmingsplan 'Putsebocht' is wel één op één overgenomen.

1.3 Ligging en begrenzing

Bloemhof ligt centraal op Rotterdam-Zuid en is ingeklemd tussen de Afrikaanderwijk, Hillesluis, Vreewijk en de Tarwewijk. De wijk ligt op 3,5 km van het centrum van Rotterdam. Aan de randen van het gebied liggen een aantal belangrijke doorgaande wegen zoals de Putselaan, Dordtselaan en de Strevelsweg. Op korte afstand ligt het Zuiderpark en winkelcentrum Zuidplein. Zie figuur 1.1 voor de ligging in groter en kleiner verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0002.jpg"

Figuur 1.1: ligging van het plangebied in groter en kleiner verband.

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Putselaan in het noorden, de Hillevliet en de Groene Hilledijk in het oosten, de Strevelsweg in het zuiden en de middenberm van de Dordtselaan in het westen.

Bloemhof is een vroeg-vooroorlogse woonwijk die destijds gebouwd is als arbeiderswijk. De randen van het gebied hebben een stedelijk karakter vanwege hun ligging aan drukke verkeersaders. Het binnengebied is rustiger, hier zijn met name grondgebonden woningen te vinden, deels in cultuurhistorisch waardevolle ensembles zoals de Kiefhoek en de Kossel. Het noordelijk deel van het binnengebied –de Oleanderbuurt- heeft een meer stedelijk karakter. Bloemhof is overwegend een woongebied, maar aan de randen, aan de Putsebocht en in de omgeving van het Oleanderplein zijn ook winkels, horeca en andere voorzieningen aanwezig. In de noordoostelijke hoek ligt een cluster met scholen. De wijk maakt onderdeel uit van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Het grootste gedeelte van het gebied wordt beslagen door het bestemmingsplan 'Bloemhof' (nummer 568), vastgesteld op 20 september 2007 en onherroepelijk geworden op 29 februari 2008. Het betreft een relatief gedetailleerd plan met strakke bestemmingsvlakken, gebaseerd op de feitelijke situatie destijds. Op 18 februari 2015 is het projectbestemmingsplan 'Putsebocht' vastgesteld voor de gronden ter plaatse van de Putsebocht 16 t/m 82. Dit plan is op 16 april 2016 onherroepelijk geworden en maakt de nieuwbouw van eengezinswoningen op de genoemde adressen mogelijk.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Dit plan betreft een actualisatie van het in 2006 voor dit gebied vastgestelde plan, en heeft om die reden een overwegend conserverend karakter. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een raakvlak hebben met het beleid van de SVIR. Zodoende kan gesteld worden dat dit plan niet in strijd is met de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Net als de SVIR kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'de ladder') wordt doorlopen wanneer er sprake is van stedelijke ontwikkelingen en beoogt een zo optimaal mogelijke benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Bij het doorlopen van de ladder wordt daarom onderzocht of er sprake is van een regionale behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling (trede 1) en of die behoefte opgevangen kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door benutting van herstructurering of transformatie (trede 2). Wanneer de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden (trede 3). De ladder is verankerd in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is ook opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte en Visie Ruimte en Mobiliteit.

2.1.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Dit bestemmingsplan maakt een aantal kleinschalige ontwikkelingen mogelijk die aangemerkt worden als 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Voor deze ontwikkelingen is de ladder doorlopen. Omdat de ladder ook opgenomen is in het provinciaal beleid, wordt voor de toetsing verwezen naar paragraaf 2.2.1.1.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. vergroten van de agglomeratiekracht;

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In de Verordening ruimte 2014 zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen relevant.

2.2.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Daarnaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden. De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte. Een bestemmingsplan gericht op een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

Trede 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;

Trede 2: in die behoefte wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins of;

Trede 3: indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,

  • a. gebruik maken van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
  • b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart (artikel 2.2.1. is van toepassing);
  • c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

Nieuwe woningen

Dit plan bevat planologische mogelijkheden om op termijn vrijkomende gebouwen met een maatschappelijke functie te transformeren naar woningen. In principe kan in plaats van transformatie ook sloop en nieuwbouw plaatsvinden op deze locaties. Omdat het op dit moment onduidelijk is of van deze planologische mogelijkheden gebruik gemaakt gaat worden is het niet mogelijk een concreet woningaantal te noemen. Op basis van de oppervlakte van de locaties en de aard van de bebouwing (in geval van transformatie) kan echter de aanname gedaan worden dat het om ten hoogste 50 nieuwe woningen zal gaan.

Naast deze mogelijkheid bieden bepaalde gemengde bestemmingen ook nog planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen. Deze gemengde bestemmingen liggen overwegend aan de randen van het gebied, grenzend aan de Dordtselaan, Strevelsweg, Hillevliet en Putselaan. Ook in de omgeving van het Oleanderplein en aan de Putsebocht zijn gemengde bestemmingen opgenomen. Omdat in deze gemengde bestemmingen de functie 'wonen' is toegestaan op alle bouwlagen, biedt dit plan de mogelijkheid om bestaande commerciële-, maatschappelijke of bedrijfsruimten te transformeren naar woningen. Ook in dit geval is het echter niet mogelijk concrete aantallen te geven aangezien de transformaties zich moeilijk laten voorspellen. Aangenomen kan worden dat een klein aantal panden gedurende de planperiode zal transformeren naar woning.

De bovengenoemde mogelijkheden moeten voorzien in een actuele behoefte. De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie 'Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020' (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen. Woningbouwplannen die overeenstemmen met de nota 'Dat spreken we af' voldoen op basis van de Verordening ruimte aan het onderdeel 'verantwoording van de behoefte' en 'regionale afstemming' van de Ladder.

Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020. Daardoor zijn de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen in overeenstemming met de eerste trede van de provinciale Ladder. De locaties liggen allen binnen bestaand stedelijk gebied en gaan uit transformatie of herstructurering. Omdat hiermee aan de tweede trede wordt voldaan, is de derde trede niet van toepassing.

Nieuwe kantoren

Dit plan bevat planologische mogelijkheden om kleinschalige nieuwe kantoren te realiseren binnen de bestaande bebouwing op basis van de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2. De mogelijkheden zijn overgenomen uit het vorige bestemmingsplan en worden alleen geboden ter plaatse van bestaande bebouwing. Naast kantoren, kunnen de panden afhankelijk van de bestemming ook ingevuld worden met detailhandel, dienstverlening, bedrijven, praktijkruimten, wonen of maatschappelijke doeleinden. Het brutovloeroppervlak van de kantoren is gemaximeerd op 750 m² per vestiging. Het merendeel van de locaties met een gemengde bestemming betreft ruimtes in de plinten van bestaande bebouwing. Deze ruimtes hebben een beperkt oppervlak, doorgaans tussen de 75 en 150 m². In de huidige situatie is een deel van deze ruimtes ingevuld met kantoren, de rest van de ruimtes kent een ander gebruik.

Mogelijkheden voor nieuwe kantoren worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling moeten volgens de Ladder voorzien in een actuele behoefte, al dan niet regionaal afgestemd. Er bestaat echter geen (regionale) kantoorvisie voor dergelijke kleinschalige kantoren. Wel kan over de behoefte aan dit soort kantoren het volgende gezegd worden.

De planologische mogelijkheden worden geboden om te kunnen voorzien in de behoefte aan kantoren met een lokaal karakter en een beperkt verzorgingsgebied. Het gaat dan bijvoorbeeld om een hypotheekadviesbureau of een notaris. De actuele behoefte wordt bepaald door de markt of particuliere initiatieven. Indien er geen behoefte is aan nieuwe kantoren worden de panden op een andere manier ingevuld vanwege de vele gebruiksmogelijkheden binnen de gemengde bestemmingen. Er is dus geen sprake van een concrete ontwikkeling die uit te drukken valt in vierkante meters. Toetsing aan een (regionale) visie is daarom per definitie niet mogelijk.

Door het oppervlak van de kantoren te maximeren en het relatief beperkte oppervlak van de panden in het gebied kunnen er geen grootschalige kantoren ontstaan die gevolgen hebben (leegstand) voor de aangewezen kantoorlocaties in de stad en regio. Regionale afstemming is dan ook niet aan de orde. De toelichting van de Verordening onderschrijft dat regionale afstemming ook niet noodzakelijk is voor kantoren met een lokaal karakter.

Overigens zorgt het bieden van mogelijkheden voor -onder andere- kleinschalige kantoren er ook voor dat panden op verschillende manieren invulbaar zijn. Leegstand wordt hiermee tegengegaan, wat een gunstig effect heeft op de leefbaarheid binnen het gebied.

De locaties met mogelijkheden voor kantoren liggen allen binnen bestaand stedelijk gebied en gaan uit transformatie of herstructurering. Omdat hiermee aan de tweede trede wordt voldaan, is de derde trede niet van toepassing.

Artikel 2.1.2 Kantoren

De VR bevat regels voor ontwikkelingen die uitgaan van nieuwe kantoorfuncties. Zo zijn nieuwe kantoorfuncties alleen toegestaan wanneer ze zijn aangeduid op de bij de VR horende kaart ten aanzien van kantoorlocaties. Er zijn echter een aantal uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor kleine zelfstandige kantoren met een b.v.o. van ten hoogste 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren met een b.v.o. dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsoppervlak.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoorlocaties mogelijk die groter zijn dan 1.000 m² bruto per vestiging. De meeste kantoorfuncties binnen het plangebied bevinden zich in de plinten van de gemengde bestemmingen langs doorgaande wegen. Er is geen sprake van grootschalige kantoorlocaties. Wat betreft kantoren is dit plan dus in overeenstemming met de VR.

Artikel 2.1.4 Detailhandel

In artikel 2.1.4 van de VR is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het bij de VR horende Programma Ruimte (PR). Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 2.000 m² b.v.o. of groter dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. Tenslotte is in het derde lid opgenomen dat bepaalde typen detailhandel algemeen zijn toegestaan, zoals een gemakswinkel of detailhandel in ABC-goederen.

Het provinciaal beleid ten aanzien van detailhandel is er op gericht ontwrichting van de detailhandelsstructuur zo veel mogelijk tegen te gaan. Ontwrichting van de detailhandelsstructuur kan structurele leegstand tot gevolg hebben. Structurele leegstand is ruimtelijk relevant omdat dit gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Parallel aan het voorkomen van leegstand wordt beoogd duurzame ontwrichting van het voorzieningenaanbod te voorkomen. Duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau heeft als gevolg dat voorzieningen voor eerste levensbehoeften niet meer binnen een aanvaardbare afstand aanwezig zijn voor bewoners.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van detailhandel dat is vervat in de gemeentelijke detailhandelsnota (zie ook 2.4.1.1) sluit aan bij het provinciaal beleid en pleit onder andere voor een evenwichtige detailhandelsstructuur. Een evenwichtige detailhandelsstructuur laat zich vertalen in het zo veel mogelijk voorkomen van leegstand enerzijds en zorgen voor voldoende winkelaanbod binnen een aanvaardbare afstand anderzijds. In de Nota worden winkelgebieden aangewezen die passen in de gemeentelijke detailhandelsstructuur en die om die reden toekomstbestendig zijn. Verspreid liggende detailhandel buiten deze winkelgebieden dient zoveel mogelijk tegengegaan te worden. Voor de winkelgebied die in de Nota aangewezen worden als niet-toekomstbestendig geldt een transformatieopgave.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk ten opzichte van de bestaande detailhandelsstructuur of ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Wel wordt een deel van de detailhandelsmogelijkheden uit het in 2007 vastgestelde plan overgenomen. Op basis van dit plan is er op diverse locaties binnen het plangebied detailhandel mogelijk. Hierin zijn verschillende gebieden met een concentratie aan detailhandelsmogelijkheden te onderscheiden. Zie onderstaande opsomming en figuur 2.1 (de nummers refereren naar de figuur):

  • hoek Dordtselaan - Putselaan en omgeving (1);
  • Dordtselaan tussen Heidestraat en Putsebocht en omgeving (2);
  • Strevelsweg ter hoogte van Oudelandstraat (3);
  • Groene Hilledijk (4);
  • hoek Hillevliet - Lange Hilleweg en omgeving (5);
  • hoek Hillevliet - Putsebocht en omgeving (6);
  • noordzijde Putsebocht (7);
  • buurtwinkelcentrum Lange Hilleweg (8).

Naast deze clusters is er op een aantal locaties nog detailhandel mogelijk op pandniveau. Het gaat om locaties aan de Dordtselaan, Strevelsweg, Putsebocht, Lange Hilleweg en het Hendrik Idoplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0003.jpg"

Figuur 2.1: clusters met detailhandelsmogelijkheden op basis van het vorige bestemmingsplan

In de gemeentelijke detailhandelsnota (zie ook paragraaf 2.3.3) is het detailhandelsbeleid voor de voormalige deelgemeente Feijenoord beschreven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de huidige winkelstructuur en de toekomstig gewenste winkelstructuur. Over de winkelgebieden in het plangebied het volgende.

In de huidige situatie ligt er één aangewezen winkelgebied binnen het plangebied: de Groene Hilledijk, als onderdeel van het grotere winkelgebied Beijerlandselaan - Groene Hilledijk. In paragraaf 2.3.3.1 is een uitgebreide beschrijving van dit winkelgebied en de beoogde koers opgenomen. Kort samengevat geldt er voor dit gebied een transformatieopgave naar meer gemengd gebied. De aanwezigheid van structurele leegstand onderstreept dit. Dit betekent dat de winkelfunctie kan blijven bestaan, maar wordt aangevuld met bijvoorbeeld dienstverlening en bedrijfjes. Detailhandel dient echter zoveel mogelijk geconcentreerd te worden aan de noordelijker gelegen Beijerlandselaan. De overige detailhandelsconcentraties uit figuur 2.1 (nummers 1, 2, 3 en 5 t/m 8) worden op basis van de detailhandelsnota gezien als 'verspreide bewinkeling'. In paragraaf 2.3.3.1 is beschreven dat detailhandel buiten de aangewezen gebieden onwenselijk is. Het bovenstaande wordt per gebied als volgt vertaald in het bestemmingsplan.

Dordtselaan

Ter plaatse van de nummers '1' en '2' aan de Dordtselaan uit figuur 2.1 wordt de gemengde bestemming (Gemengd - 1, waarbinnen detailhandel mogelijk is) overgenomen uit het vorige plan. Hoewel hier een transformatieopgave geldt zijn er in de huidige situatie nog overwegend winkels aanwezig, aangevuld met dienstverlening en horeca. Enige dynamiek binnen deze gebieden moet mogelijk blijven, mede om leegstand te voorkomen. Binnen de gemengde bestemming zijn op de begane grond naast winkels ook dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, bedrijven en woningen mogelijk. Hiermee zijn de panden op meerdere manieren in te vullen, wat in lijn is met de transformatieopgave die geldt voor dit gebied. De overige winkels aan de Dordtselaan, dus buiten de twee genoemde gebieden, krijgen een maatbestemming. Daar waar in de huidige situatie geen winkels meer aanwezig zijn komen de detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan te vervallen. De panden die getransformeerd zijn naar woningen, zijn als Wonen - 1 bestemd.

Strevelsweg

Voor de Strevelsweg geldt hetzelfde. De bestaande detailhandel wordt positief bestemd met een maatbestemming of een gemengde bestemming waarbinnen detailhandel mogelijk is (Gemengd - 1). Daar waar detailhandel niet meer aanwezig is komen de mogelijkheden uit het vorige plan te vervallen. Overigens zijn ook in dit gebied een aantal (winkel) panden getransformeerd naar woningen. Deze panden krijgen de bestemming Wonen - 1.

Groene Hilledijk

In het vorige bestemmingsplan waren er op de begane grond uitsluitend winkels mogelijk aan de Groene Hilledijk. In de huidige situatie zijn in het merendeel van de panden ook winkels aanwezig of de panden staan te huur als winkelruimte. Omdat er voor dit gebied een transformatieopgave geldt wordt er in dit plan een gemengde bestemming opgenomen (Gemengd - 3) waarbinnen naast detailhandel ook dienstverlening, bedrijven en praktijkruimten mogelijk zijn (op de begane grond). Hierdoor kan het gebied op termijn transformeren naar gemengd gebied. Er heeft onderzoek plaatsgevonden om de bestemming verder te verruimen met de functie wonen, maar het akoestisch klimaat ter plaatse is niet geschikt voor deze functie.

Hillevliet

Op een aantal locaties aan deze straat zijn nog winkels aanwezig. Hier wordt de vigerende bestemming (Gemengd - 1) overgenomen. Op andere locaties aan de Hillevliet komen onbenutte vigerende detailhandelsmogelijkheden overwegend te vervallen. De naar woning getransformeerde panden krijgen de bestemming Wonen - 1.

Putsebocht

Door middel van een maatbestemming op pandniveau is op basis van het vorige plan op een aantal locaties detailhandel mogelijk. Daar waar in de huidige situatie nog detailhandel aanwezig wordt de maatbestemming overgenomen. De naar woning getransformeerde panden krijgen de bestemming Wonen - 1.

Buurtwinkelcentrum Lange Hilleweg

Dit compacte buurtwinkelcentrum is vrijwel geheel gevuld met winkels in de dagelijkse sector, waaronder een supermarkt. Hier wordt de gemengde bestemming overgenomen uit het vorige plan (Gemengd - 4), waarbinnen detailhandel mogelijk is op de begane grond.

Overige locaties op pandniveau

Voor deze locaties geldt dat de vigerende detailhandelsmogelijkheden alleen zijn overgenomen indien er in de huidige situatie ook een winkel aanwezig is.

Resumerend

Uit het bovenstaande blijkt dat er geen nieuwe detailhandelsmogelijkheden ten opzichte van het vorige bestemmingsplan of ten opzichte van de bestaande detailhandelsstructuur worden geboden. Om de gemeentelijke detailhandelsstructuur te versterken en leegstand zo veel mogelijk tegen te gaan zijn onbenutte detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan zo veel mogelijk komen te vervallen. Het plan is daarmee in lijn met het bepaalde in artikel 2.1.4 van de VR.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).

2.3.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Bloemhof is één van de 19 herstructureringsgebieden die zijn benoemd in de Stadsvisie. Voor deze gebieden geldt een sloop- en nieuwbouwopgave in combinatie met woningverbetering en een sociaal programma dat zich onder andere richt op onderwijs. Ook bij het thema 'Dubbelslag op Zuid' wordt de wijk genoemd als te herstructureren gebied. De herstructureringsopgave staat beschreven in het Handelingsperspectief Bloemhof, onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Zie hiervoor paragraaf 2.3.4.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen donder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad,
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden, en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk,
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken,
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt, en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Bloemhof maakt onderdeel uit van de zogenaamde focuswijken: wijken met een grote concentratie verouderde woningen van slechte bouwkundige kwaliteit met een lage (en dalende) WOZ-waarde. De lange termijnambities voor Rotterdam Zuid zijn vastgelegd in de afsprakenset 'Zuid werkt!' uit 2011, welke onverminderd van kracht is. In de afspraken is vastgelegd dat er tot en met 2030 35.000 woningen op Zuid moeten worden verbeterd, waarvan 10.000 door middel van herstructurering. Herstructurering kan bestaan uit sloop/nieuwbouw, grote renovatie of het samenvoegen van woningen. Deze opgave moet leiden tot aantrekkelijke woningen en -milieus, zodat de woon- en leefkwaliteit in bepaalde buurten op Zuid verbetert.

Dit bestemmingsplan maakt de herstructurering van een deel van het Dahliablok mogelijk (zie ook paragraaf 4.3.2) en draagt daarmee bij aan het verwezenlijken van het beleid uit de Woonvisie. Omdat in dit bestemmingsplan geen bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van woningaantallen of -type, is ook het samenvoegen van woningen mogelijk op basis van dit plan.

2.3.3 Detailhandel Rotterdam 2017: stedelijke ambities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur

Vastgesteld door de Raad op 29 juni 2017

De detailhandel is een belangrijke sector voor de stad. Het is echter ook een sector is met een hoge dynamiek. Om te komen tot een actueel en toepasbaar detailhandelsbeleid is de nota 'Detailhandel Rotterdam 2017: stedelijke ambities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur' vastgesteld. Deze nota is een update van de in 2013 vastgestelde Nota detailhandel. De nieuwe nota bevat de ambities en uitgangspunten ten aanzien van dit onderwerp voor de komende jaren en is opgesteld in samenwerking met ondernemers(verenigingen) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Er zijn vier stedelijke ambities ten aanzien van detailhandel geformuleerd:

  • 1. een evenwichtige detailhandelsstructuur, waarbij de samenhang tussen de verschillende winkelgebieden essentieel is. Ingezet wordt op toekomstbestendige en geconcentreerde winkelgebieden en verspreid liggende winkels dienen zoveel mogelijk tegengegaan te worden. Per gebied heeft een uitwerking van deze ambitie plaatsgevonden. Deze zijn vastgelegd in de Gebiedskoersen die onderdeel zijn van de nota;
  • 2. meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur door het geven van ruimte aan nieuwe concepten in toekomstbestendige winkelgebieden;
  • 3. het detailhandelsbeleid als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen, bij nieuwe detailhandelsinitiatieven maar ook bij aanpassing of actualisatie van bestemmingsplannen. Dit betekent dat de gemeente de mogelijkheid heeft om bij actualisatie van bestemmingsplannen de detailhandelsbestemming van panden, buiten de gedefinieerde gebieden, te wijzigen (indien het pand geen detailhandelsfunctie meer heeft). Het stedelijk detailhandelsbeleid fungeert in deze context als voorzienbaar kader;
  • 4. een bruisende binnenstad, in samenhang met andere voorzieningen zoals horeca, leisure, dienstverlening en een aantrekkelijke buitenruimte.

Om de ambities te halen zijn een aantal spelregels opgesteld, zoals geen nieuwe winkels buiten de bestaande detailhandelsstructuur, geen detailhandel op bedrijventerreinen en strenge voorwaarden voor het creëren van nieuwe winkelgebieden.

2.3.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het relevante beleid voor het plangebied is vastgelegd in de Gebiedskoers Feijenoord. Binnen de voormalige deelgemeente liggen zes winkelgebieden, waarvan de Beijerlandselaan - Groene Hilledijk de grootste is.

Beijerlandselaan - Groene Hilledijk

Dit winkelgebied ligt deels in het plangebied. Het is een zogenaamd easyshopping winkelgebied dat een belangrijke functie heeft als boodschappencentrum, maar ook aanbod heeft in het niet-dagelijkse segment. Vanwege het aanbod trekt het echter nog geen consumenten die met een recreatief doel komen. Het gebied kan als aanvulling gezien worden op het nabijgelegen Zuidplein vanwege het duidelijk andere profiel. De langerektheid is echter een punt van aandacht, het geheel van de beide straten samen is te langerekt om als één geheel te functioneren.

In de afgelopen jaren is zichtbaar geworden dat nieuwe ontwikkelinitiatieven zich vooral voordeden op het deel van de Beijerlandselaan. Hierdoor is een trend van concentratie van het winkeldeel op de Beijerlandselaan zichtbaar. Als gevolg hiervan zijn delen van de Groene Hilledijk niet altijd even succesvol geweest, met leegstand, hoge mutatie, marginaal ondernemerschap en ondermijning tot gevolg. Hoewel deze trends zich hebben afgespeeld in de afgelopen jaren, is te zien dat er steeds meer interesse vanuit ondernemers en eigenaren aan het ontstaan is voor de Groene Hilledijk. Waar de focus bij de Beijerlandselaan ligt op retail, zien we dat de Groene Hilledijk vanaf Strevelsweg/Bree tot Hendrik Croesinckstraat meer het karakter heeft van een gemixt gebied waar naast winkels ook ruimte is voor dienstverlening, ambachten en dergelijke.

Koers

Dit gebied blijft ook in de toekomst aangewezen als de voornaamste winkelconcentratie binnen Feijenoord. De Beijerlandselaan blijft functioneren als puur winkelgebied met een dagelijks en niet-dagelijks aanbod, terwijl de Groene Hilledijk (deels binnen het plangebied) is aangewezen als functionele mixzone. Het is daarmee geen typisch winkelgebied waar de winkelfunctie de boventoon hoeft te voeren, maar waar winkels wel degelijk een plek hebben. Uitbreiding van het winkelbestand is in deze gebieden niet gewenst en als winkelpanden transformeren naar een andere functie behoort dat ook tot de opties. Heel nadrukkelijk is het in deze gebieden geen harde opgave om de zittende winkels te transformeren naar een andere functie. Juist de mix van functies (in dit geval hoofzakelijk gericht op doelgerichtheid) is de kracht. In paragraaf 2.2.1.1 is uitgelegd hoe de koers voor dit gebied in het bestemmingsplan is vertaald door het opnemen van een bredere bestemming.

Verspreide bewinkeling

Buiten de winkelconcentraties is er in Feijenoord veel verspreid aanbod te vinden. Een deel van dit aanbod is gelegen in woonbuurten en langs doorgaande stadsstraten zoals de Strevelsweg en Dordtselaan, beide in het plangebied. Van oudsher zijn er winkels gevestigd, maar een duidelijke rol als winkelconcentratie in de structuur heeft dit gebied niet. Delen van de straat zijn reeds van kleur verschoten en hebben een functie als dienstverlening of wonen.

Koers

In het stedelijk detailhandelsbeleid ligt de focus voor detailhandel specifiek op de toekomstbestendige winkelconcentraties. Daarom wordt nieuwe verspreide detailhandelsvestiging buiten deze winkelgebieden wordt als ongewenst getypeerd. Winkels die reeds een plek hebben buiten de winkelgebieden en passen binnen het bestemmingsplan worden uiteraard niet actief gesaneerd, maar leegstaande winkelpanden krijgen op termijn de mogelijkheid te transformeren. In paragraaf 2.2.1.1 is reeds beschreven dat de mogelijkheden voor detailhandel op dit soort locaties uit het vorige plan overwegend alleen zijn overgenomen indien er ook detailhandel aanwezig is. Zo wordt bijgedragen aan het concentreren van detailhandel in de winkelgebieden.

2.3.4 Handelingsperspectief Bloemhof (Nationaal Programma Rotterdam Zuid)

Vastgesteld door het bestuur NPRZ

Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (hierna: 'NPRZ') is een samenwerking tussen het Rijk, de gemeente Rotterdam, onderwijs- en zorginstellingen, woningcorporaties en het bedrijfsleven. Het programma heeft als doel de achterstanden in een aantal wijken op Rotterdam Zuid weg te werken en het perspectief van de bewoners te verbeteren. Dit moet er toe leiden dat Rotterdam Zuid het over twintig jaar net zo goed doet als de andere drie grote steden in Nederland. Het betreft een integrale aanpak: niet alleen heeft het programma betrekking op de fysieke leefomgeving (sloop, nieuwbouw en renovatie), ook wordt geïnvesteerd in onderwijs, ondermijning van criminaliteit en het creëren van werkgelegenheid. Het NPRZ heeft betrekking op de gebieden Feijenoord, Charlois en IJsselmonde en daarbinnen ligt het accent op zeven focuswijken: Bloemhof, Oud-Charlois, Hillesluis, Afrikaanderwijk, Carnisse, Feijenoord en Tarwewijk. Per wijk is een handelingsperspectief opgesteld.

In het handelingsperspectief wordt een uiteenzetting gegeven van de problematiek en de kansen binnen de wijk. De sociaaleconomische positie van de bewoners is zwak en de score op de veiligheidsindex is laag. Fysiek gezien is de beperkte aanwezigheid van openbare ruimte en de kwaliteit van openbare ruimte een probleem, evenals de kleine en bouwtechnisch verouderde woningen. De wijk heeft echter ook kansen vanwege het relatief hoge aandeel grondgebonden woningen, de rustige woonmilieus in de binnengebieden en de relatief korte afstand tot het centrum van Rotterdam.

De voorgestelde ingrepen hebben in algemene zin betrekking op het aantrekkelijker maken van de openbare ruimte, het verbeteren van de langzaam verkeer-verbindingen en het stimuleren van woningen samenvoegen in de bebouwing aan de randen van het gebied. Ook het beter benutten van de rustige woonmilieus aan de binnenzijde en de stedelijke woonmilieus aan de randen van het gebied -de grote kracht van Bloemhof- is een belangrijke opgave.

Verder zijn er nog een aantal concrete ingrepen op projectniveau: sloop en nieuwbouw van 84 woningen aan de Putsebocht, sloop/nieuwbouw van het Dahliablok, het afmaken van de onderwijsvernieuwing aan de Putseknoop, het concentreren van detailhandelsvoorzieningen aan de Strevelsweg, Putsebocht en Dordtselaan nabij de knooppunten en het realiseren van de Kindercampus Bloemhof. Eén en ander is schematisch weergeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0004.jpg"

Figuur 2.2: schematische weergave van de voorgestelde ingrepen

2.3.4.1 Relevant beleid voor het plangebied

Een aantal van de in het document voorgestelde ingrepen heeft een relatie met dit bestemmingsplan. Zo wordt de nieuwe Kindercampus Bloemhof, onderdeel van de onderwijsvoorziening aan de Putseknoop, door middel van dit bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt (zie ook paragraaf 4.3.1). Verder is in paragraaf 2.2.1.1 aangegeven hoe dit plan bijdraagt aan het versterken van de detailhandelsstructuur in het gebied.

Ook aan het samenvoegen van woningen aan de randen van het gebied draagt dit plan in beperkte mate bij, in die zin dat er geen beperkingen gelden ten aanzien van het woningtype- en aantal. Hierdoor kunnen gestapelde woningen in principe samengevoegd worden zodat er grotere woningen ontstaan. Ook kunnen twee gestapelde woningen in tweelaagse bebouwing samengevoegd worden zodat er één grondgebonden woning ontstaat.

Verder biedt dit plan planologische mogelijkheden voor de eventuele nieuwbouw ter plaatse van het Dahliablok (zie ook 4.3.2). Tot slot zijn ook de nieuw te bouwen woningen aan de Putsebocht mogelijk op basis van dit plan. Voor deze ontwikkeling is echter een apart bestemmingsplan onherroepelijk geworden, dat overgenomen is in voorliggend plan.

2.3.5 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0005.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0006.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0007.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.4.2) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning en exploitatiecategorieën

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

2.3.5.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het voor het plangebied relevante horecabeleid is vervat in het Horecagebiedsplan Feijenoord 2015-2016. Zie hiervoor paragraaf 2.4.2.

2.3.6 Convenant huisvesting bijzondere doelgroepen Rotterdam

In werking getreden op 15 december 2015

De Rotterdamse samenleving kent een aantal mensen die om verschillende redenen (soms tijdelijk) minder goed in staat om in de maatschappij goed te functioneren. In de praktijk van zorg en huisvesting hebben wordt dan gesproken over bijzondere doelgroepen. Zorgorganisaties, woningcorporaties en de gemeente Rotterdam hebben de afspraak gemaakt samen te werken bij de huisvesting van bijzondere doelgroepen. De samenwerking is vastgelegd in het zogenoemde Convenant Huisvesting Bijzondere Doelgroepen. Het convenant is uitsluitend van toepassing wanneer het gaat om personen met een psycho/sociale problematiek waarvan bepaald is dat er een reëel risico op overlastgevend gedrag is dat zich in het openbaar en in de directe omgeving kan manifesteren. Het convenant is op deze groep mensen van toepassing voor zover zij niet zelfstandig wonen in een open woon/zorgvoorziening of zelfstandig wonen met een huurzorgcontract.

Het Platform Huisvesting Bijzondere Doelgroepen is het gremium waar partners de gezamenlijke verantwoordelijkheid delen voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod in de huisvesting van bijzondere doelgroepen, gezamenlijk de regie voeren en betrokken bestuursorganen adviseren over beleidskwesties. Alle aan het convenant deelnemende partijen hebben de plicht initiatieven tot het realiseren van een nieuwe voorziening voor bijzondere doelgroepen te melden aan het Platform. Ook initiatieven van partijen die het convenant niet hebben ondertekend worden volgens het zoneringskader in het convenant gewogen.

Het zoneringskader is bedoeld om een evenwichtige verdeling van open woon/zorgvoorzieningen en zelfstandige woonruimte met huurzorgcontract over de stad te bewerkstelligen. Het zoneringskader bestaat uit:

  • een protocol voor de realisatie van nieuwe open woon/zorgvoorzieningen (opgenomen in het convenant);
  • de zoneringskaart, een afwegingskader voor de realisatie van nieuwe open woon/zorgvoorzieningen;
  • de buurtsignaleringskaart, een afwegingskader voor de toewijzing van zelfstandige woonruimte met een huurzorgcontract.

Op de zoneringskaart zijn wijken aangegeven, waar de draagkracht onvoldoende is om blijvend te voorzien in een goede sociale omgeving voor huisvesting van mensen uit de doelgroep, zowel gehuisvest in voorzieningen als zelfstandig wonend. In deze wijken wordt door alle partijen naar verdunning gestreefd.

2.3.6.1 Relevant beleid voor het plangebied

Bloemhof is op de zoneringskaart aangeduid als 'ontzien' en als focuswijk. Dit betekent dat er in Bloemhof in principe geen absorptieruimte is voor de realisatie van nieuwe voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van bijzondere doelgroepen.

2.4 Gebiedsgericht beleid

Algemeen

Sinds 19 maart 2014 kent Rotterdam een nieuwe bestuursstructuur die het stelsel van deelgemeenten heeft vervangen. Rotterdam bestaat nu uit veertien gebieden met gebiedscommissies. De gebiedscommiesses zijn de oren en ogen van de wijk en het is hun taak om de vraag uit het gebied scherp in beeld te hebben.

2.4.1 Gebiedsplan Feijenoord 2014 - 2018

Vastgesteld door de gebiedscommissie op 10 juli 2014

Het gebiedsplan Feijenoord benoemt aandachtspunten die van belang zijn voor het gebied Feijenoord. Het is een samenwerkingsverband tussen de gebiedsorganisatie, gebiedscommissie, de relevante partners en de bewoners. In het gebiedsplan worden diverse actiepunten beschreven om de problematiek binnen Bloemhof tegen te gaan. Ook zijn de gewenste resultaten voor het jaar 2018 beschreven. Een groot deel van de in het document voorgestelde actiepunten hebben betrekking op sociale aspecten, zoals het tegengaan van taalachterstand en aandacht voor armoede. Er worden echter ook actiepunten voorgesteld die betrekkingen hebben op fysieke zaken, zoals het creëren van meer groen en speelplekken en het meer diverser maken van de woningvoorraad.

2.4.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het gebiedsplan bevat geen concrete actiepunten of maatregelen die doorwerken in dit bestemmingsplan. De aanpak richt zich met name op de sociale problematiek binnen de wijk. Indirect zijn er wel raakvlakken met het gebiedsplan. Zo draagt de realisatie van de Kindercampus Bloemhof bij aan de ambities ten aanzien van het terugdringen van taalachterstand en schooluitval en het verbeteren van het perspectief voor jongeren in de wijk.

2.4.2 Horecagebiedsplan Feijenoord 2015 - 2016

Het horecagebiedsplan heeft als doel de ontwikkeling van horeca te laten aansluiten bij de ambities uit het gebiedsplan. Tevens dient het als leidraad bij vergunning verlening. Hoewel iedereen positief staat tegenover goed functionerende horecaondernemingen, brengen deze risico's met zich mee die met behulp van het horecagebiedsplan worden ingeperkt. Daarmee bieden de horecagebiedsplannen rechtszekerheid voor zowel ondernemers als bewoners en biedt het sturingsmogelijkheid op de ontwikkeling van gebieden.

Per wijk wordt aangegeven wat wordt toegestaan aan horeca activiteiten. Voor de wijken waar dit nog niet of slecht beperkt duidelijk is wordt de term consolideren gebruikt.

Per wijk wordt ook aangegeven welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied/wijk, straat of aan een plein. Daarnaast kan vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is. Om de gewenste ontwikkeling richting te kunnen geven (door middel van het verlenen van de exploitatievergunning) wordt in het horecagebiedsplan gewerkt met de begrippen (gericht) ontwikkelen, consolideren, en (gericht) verminderen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van economische, fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.

  • Ontwikkelen: in een gebied is uitbreiding van het aantal horecagelegenheden, uitbreiding van de omvang van de bestaande horecagelegenheden en uitbreiding van terrassen mogelijk. Alle soorten exploitatie categorieën kunnen zich in het gebied vestigen.
  • Gericht ontwikkelen: uitbreiding van benoemde exploitatie categorieën, en dus sturing op bepaalde activiteiten, is mogelijk. Dit kan desgewenst worden toegepast op bestaande en nieuwe inrichtingen.
  • Consolideren: in een gebied is het maximum aantal van gewenste horeca bereikt. Uitbreiding van het aantal inrichting en het uitbreiden van de oppervlakte of de exploitatiecategorie van bestaande inrichtingen is niet toegestaan.
  • Gericht verminderen: in een gebied wordt ingezet op het terugdringen van een bepaalde exploitatiecategorie. Overdracht van een horecagelegenheid aan een andere eigenaar blijft vanwege verworden rechten juridisch mogelijk maar is onwenselijk.
  • Verminderen: in een gebied wordt ingezet op het terugdringen van het totaal (ongeacht welke exploitatiecategorie) bestaande horecagelegenheden. Overdracht van een horecagelegenheid aan een andere eigenaar blijft vanwege verworden recht juridisch mogelijk maar is onwenselijk.

2.4.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het grootste deel van de bestaande horecavestigingen bevindt zich aan de Dordtselaan en de Putsebocht. Het beleid voor dit gebied is 'consolideren': uitbreiding van het aantal horecavestigingen is niet gewenst. Er is echter ook horeca aanwezig binnen het gebied dat bestaat uit de Sint Andriesstraat, Marentakstraat, Abcoudestraat, Blazoenstraat, Oleanderstraat en het Oleanderplein. Dit gebied wordt ook wel het 'Hart van Oleander' genoemd. Voor dit gebied geldt de ontwikkelrichting 'verminderen' omdat de horecafuncties niet passend zijn bij de overwegende woonfunctie van het gebied. Ook sluit de kwaliteit van de aanwezige horeca niet aan bij deze functie en zijn er de afgelopen jaren regelmatig meldingen gedaan van overlast.

Er is onderzocht welke op welke adressen op basis van het vorige bestemmingsplan horeca mogelijk was, en er is geïnventariseerd in hoeverre daar in de huidige situatie nog horeca aanwezig is. Uit deze inventarisatie blijkt dat op vrijwel alle adressen nog horeca aanwezig is. Er worden geen nieuwe mogelijkheden voor horeca geboden ten opzichte van het vorige plan.

 

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Hiervoor is een zogenaamde Cultuurhistorische Verkenning (hierna: 'CV') op- en vastgesteld, waarin door middel van historisch onderzoek en een ruimtelijke analyse een uiteenzetting wordt gegeven over de ontstaansgeschiedenis en de cultuurhistorisch waardevolle zaken binnen Bloemhof. Ook geeft de CV aanbevelingen op het gebied van stedenbouw, openbare ruimte en architectuur. De inhoud van deze paragraaf komt voort uit de CV.

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

De sprong over de Maas en de ontwikkeling van Rotterdam Zuid

Aan het begin van de tweede helft van de 19e eeuw bestond het gebied ten zuiden van de Maas uit polders en oude dijkdorpen als Katendrecht, IJsselmonde en Ridderkerk. De zuidoever had het imago van een achtergebleven, agrarisch gebied, in tegenstelling tot de stedelijke en mondaine noordoever. Zo'n twintig jaar later begint hier verandering in te komen. De ontwikkeling van de zuidoever van Rotterdam begint in 1872 met de bouw van de spoorbrug over de Maas, die de noordoever met Zuid-Nederland verbond. Na de aanleg van de Nieuwe Waterweg in datzelfde jaar, werden in 1875 de eerste havens op de zuidoever aangelegd: de Binnenhaven, de Entrepothaven en de Spoorweghaven. Niet veel later volgden de Rijn- en de Maashaven. De havens op Zuid waren met name bedoeld voor de overslag van bulkgoederen zoals kolen, graan en ertsen. Met de havens kwam ook de werkgelegenheid, en de behoefte aan nieuwe woningen.

Vanaf 1905 kwamen er maandelijks duizend nieuwe Rotterdammers bij. Zij werden gehuisvest in speculatieve woningbouwprojecten en experimentele sociale woningbouwcomplexen die her en der verrezen in het nog overwegend agrarische gebied. In 1903 werd er een uitbreidingsplan voor de zuidoever opgesteld, maar hiervan werden alleen de Dordtselaan en Brielselaan uitgevoerd. Er was dus geen sprake van een vastgesteld stedenbouwkundig uitbreidingsplan of een overkoepelende stedenbouwkundige visie. Het tekort aan woningen leidde tot overbevolking en slechte woonomstandigheden. Pas in 1917 werd er een grootschalig stedenbouwkundig plan voor Rotterdam Zuid vastgesteld. Het plan werd opgesteld door de Delftse ingenieur Pieter Verhagen (1882-1950) en was ontwikkeld volgens de nieuwste stedenbouwkundige inzichten, waaronder het tuindorp principe en moderne hofjesbouw. De woningbouw op de zuidoever moest een stad op zich worden, met een eigen centrum en eigen voorzieningen. Figuur 3.1 betreft een impressie van het in 1917 vastgestelde stedenbouwkundige plan. Later, na de Tweede Wereldoorlog, zou Rotterdam Zuid een proeftuin worden voor de zogenaamde wijkgedachte met de bouw van de wijken Zuidwijk, Pendrecht en Lombardijen. Daarna zou het gebied een proeftuin worden voor de stadsvernieuwing (halverwege jaren '70) en nog later voor grootschalige gebiedsontwikkeling zoals de Wilhelminapier.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0008.jpg"

Figuur 3.1: impressie van in 1917 vastgestelde stedenbouwkundige plan van Verhagen.

Totstandkoming stedenbouwkundige structuur

Bloemhof is een van de eerste woonwijken die, weliswaar gefaseerd, op de Linker Maasoever verrees. De zee van grondgebonden woningen, in een vriendelijke tuindorpachtige opzet en verscholen achter stedelijke (winkel)boulevards, is een bijzonderheid in de stad. Bloemhof is, net als Spangen op de noordoever, een wijk van pionieren en experiment. Proeven met woningplattegronden, alternatieve bouwwijzen zoals beton en nieuwe stedenbouwkundige principes kregen hier een uitwerking. Niet voor niets kent de wijk een opvallende concentratie van monumenten.

Een blauwdruk voor de wijk Bloemhof heeft nooit bestaan. De huidige stedenbouwkundige structuur is gebaseerd op 16e-eeuwse polderroutes zoals de Lange Hilleweg en de Groene Hilledijk, en op de in 1903 ontworpen Dordtselaan, Putselaan en Hillevliet. Deze drie wegen waren afkomstig uit het niet-vastgestelde en slechts ten dele uitgevoerde uitbreidingsplan uit 1903. Ook de in 1917 ontworpen Strevelsweg -afkomstig uit het in 1917 vastgestelde plan- hebben gezorgd voor de huidige structuur van de wijk. Figuur 3.2 betreft een impressie van de twee genoemde uitbreidingsplannen uit 1903 (links) en 1917 (rechts). De contouren van het huidige Bloemhof zijn aangeduid met de zwarte onderbroken lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0009.jpg"

Figuur 3.2: de uitbreidingsplannen uit 1903 en 1917

De eerste woningbouw en stedenbouwkundige experimenten

In 1904 verrezen de eerste rijtjes arbeiderswoningen aan de Zwijndrechtsestraat, en vijf jaar later aan de Koolzaad-, Boekweit-, Meekrap- en Ploegstraat (zie ook figuur 3.3). Destijds bestond de directe omgeving nog uit polder, er waren nauwelijks voorzieningen. Vanaf 1910 werd de bouwgrond in het noordelijk stadsdeel schaars en kwam de woningbouw in Bloemhof pas echt op gang. Rondom het Bloemhofplein bouwden diverse woningbouwverenigingen blokjes woningen met twee bouwlagen en een tuin, in 1913 volgde de bouw van woningen rondom het Patrimonium's Hof, tegenwoordig een rijksmonument. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog verschoof de verantwoordelijkheid voor de woningbouwopgave van de verenigingen naar de gemeente, wat resulteerde in verschillende stedenbouwkundige experimenten.

In 1918 ontstond hierdoor rondom de Heerjansweg het Gemeentelijk Tuindorp met meer dan 900 woningen, allen voorzien van tuin. Door de sobere architectuur heeft dit tuindorp echter nooit dezelfde waardering gekregen als de tuindorpen die door particuliere bedrijven gebouwd zijn, zoals Tuindorp Vreewijk. In 1920 begon Rotterdam als eerste gemeente in Nederland te experimenteren met woningbouw in beton. De keuze voor beton kwam voort uit het tekort aan bakstenen en de lage kosten. In totaal zijn er 1.300 van deze woningen gebouwd op Rotterdam Zuid. In Bloemhof resulteerde dit het Stulemeijer I-complex (1923), de twee Kosselcomplexen (1924), De Kiefhoek (1930) en nog diverse kleinschalige complexen met montage- en korrelbetonwoningen. Omdat de regie voor deze complexen en buurtjes bij de gemeente lag was er sprake van een hechte stedenbouwkundige samenhang. Vanaf 1925 werden de resterende lege plekken binnen Bloemhof bebouwd door particuliere bouwbedrijven. Dit betrof de bijvoorbeeld de blokken ten zuidoosten van het Bloemhofplein, langs de Lange Hilleweg en de Seringenbuurt. Ten slotte kwam in 1926 het plan gereed voor de Oleanderbuurt in de noordelijke punt van de wijk. Na de voltooiing van deze buurt was hele gebied bebouwd.

Doorontwikkeling

In 1981 werd Bloemhof aangewezen als stadsvernieuwingsgebied. De wijk was verpauperd en de woningen waren in slechte conditie. Voor het grootste deel van de wijk was woningverbetering een voldoende oplossing, aldus de gemeente. De stedenbouwkundige structuur was solide en ook de aanwezigheid van de bijzondere experimentele woningbouwcomplexen werd onderkend. Vanaf 1981 startte de renovatie van Kossel II, waarbij twee portiekflats door slechte staat gesloopt moesten worden. Kossel I stond op de rol voor sloop, maar eind jaren tachtig werd besloten de buurt vanwege de historische waarden waar mogelijk te renoveren en anders passend te vervangen door nieuwbouw. De bouwblokken in de Kiefhoek waren scheefgezakt en werden tussen 1989 en 1995 in fasen gesloopt en gereconstrueerd door architect Wytze Patijn. Ook het Gemeentelijk Tuindorp werd tussen 1985 en 1990 aangepakt en hoewel het tuinstadkarakter overeind bleef had de renovatie ingrijpende gevolgen voor het verschijningsbeeld. Grootscheepse vernieuwing vond in het kader van de stadsvernieuwing plaats op die plekken die al vanaf de bouw van een mindere kwaliteit waren: bijvoorbeeld de speculatieve bouw uit de jaren twintig in de Oleanderbuurt. Aan de randen van de Oleanderbuurt vond op de ‘traditionele manier’ stadsvernieuwing plaats met vooral woningverbetering. Het hart werd radicaal vernieuwd. De hoge woningdichtheid werd sterk naar beneden gebracht door het woningaantal van achthonderd te halveren. Een geheel nieuwe ruimtelijke structuur bracht nieuwe pleinruimten en bredere straten.

Bepalend voor het huidige beeld was ook de sloop van een drietal kerken op prominente plekken in de wijk - de Gereformeerde kerk aan het Putseplein (1901), de Gereformeerde kerk aan het Sandelingplein (1920) en de R.K. Theresiakerk op de hoek Lange Hilleweg/Strevelsweg (1927) – en het vervangen door hoge woongebouwen. Extra pleinruimte werd geschapen door de sloop van (delen van) bouwblokken en de bouw van scholen aan de Asterstraat (1990) en aan de 2e Balsemienstraat (1989). Begin jaren negentig verrees aan de Lange Hilleweg een woon- en winkelgebouw met een compleet andere schaal, rooilijn en architectonische uitstraling dan de omgeving. Recent zijn er twee nieuwe bruggen over de singel gelegd. Ook langs de Lange Hilleweg zijn een aantal speculatieve bouwblokken gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Twee woonblokken tussen de Violierstraat en de Ridderspoorstraat zijn afgebroken en vervangen door één groot bouwblok met een grote binnenplaats.

3.1.2 Cultuurhistorische waarden

Vanwege de cultuurhistorische waarden van een aantal van de hierboven genoemde ensembles, volgt hier onder een beschrijving per ensemble. De specifieke cultuurhistorische waarden zijn beschreven, evenals aanbevelingen in geval van herstructurering of herontwikkelingen. In figuur 3.3 is de begrenzing van de vier ensembles te zien. De nummers in de figuur refereren naar de beschrijving van de ensembles.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0010.jpg"

Figuur 3.3: cultuurhistorisch waardevolle ensembles en complexen

Bloemhof

Vanuit de geschiedenis onderscheidt dit ensemble zich als staalkaart van vroege woningbouwexperimenten door corporaties. Met uitzondering van de bebouwing aan de Lange Hilleweg en de Hillevliet – die halverwege de jaren twintig werd gebouwd – bestond het van oorsprong uit een verzameling kleinschalige woningbouwcomplexen uit de periode 1910-1915, met dorpse (stijl) kenmerken, namelijk laagbouw met een kap, uitgevoerd in baksteen en soms met voortuin (Jasmijnstraat). Het eenvoudige, symmetrische stratenplan, onder regie van directeur Gemeentewerken A.C. Burgdorffer in 1913 vastgesteld, is opgezet rondom een centrale pleinruimte, het Bloemhofplein. Latere ingrepen volgden grotendeels de rooilijnen uit het stratenplan, maar brachten meer lucht door twee pleinruimtes langs de Dahliastraat vrij te houden. Bijzondere complexen die het oorspronkelijke karakter van dit ensemble onderstrepen zijn het Patrimoniums Hof (aangewezen als rijksmonument) en de oudbouw aan de Jasmijnstraat, Egelantierstraat, Kamperfoeliestraat, 1e Pioenstraat, Bloemhof, Ranonkelstraat en Ridderspoorstraat.

De historische waarde van dit ensemble is te vinden in de symmetrische opzet van het stratenplan en enkele voorbeelden van vroege corporatiebouw. Omdat er veel vernieuwing heeft plaatsgevonden is het aan te bevelen de aanwezige monumenten en beeldbepalende objecten te koesteren.

Tuin- en betondorpen: Gemeentelijk Tuindorp, Stulemeijer I, Kossel I en II, Kiefhoek en overige betonexperimenten.

Dit ensemble kenmerkt zich door de vele beton- en tuindorpexperimenten uit de jaren twintig van de twintigste eeuw: het Gemeentelijk Tuindorp (1), De Kossel I (3) en II (4), Stulemeijer I (2), de Kiefhoek (5) en twee andere betonexperimenten aan de Lange Hilleweg. De buurt lijkt qua architectuur gefragmenteerd, maar heeft een hechte ruimtelijke samenhang. Dit is te danken aan de gemeente die destijds het tuinstadkarakter van dit gebied tussen Putsebocht en Groene Hilledijk streng bewaakte, zoals werd gememoreerd in het overlijdensbericht van directeur Gemeentewerken A.C. Burgdorffer in 1933. Met de typische karakteristieken van een tuindorp – verspringende rooilijnen, open hoeken, verbijzonderingen in het straatprofiel, plantsoentjes, een zorgvuldige architectuur, laagbouw, (voor)tuinen – onderscheidt deze buurt zich van de overige ensembles in Bloemhof. Een interne structuur van routes en pleintjes rijgt de verschillende buurten aan elkaar.

De randen van dit ensemble (Strevelsweg, Hillevliet en Groene Hilledijk) hebben elk een eigen architectuurbeeld. Naast de functie als wanden van een luw woonmilieu, fungeren ze als begeleiding van deze stedelijke boulevards. De Kiefhoek is aangewezen als rijksmonument en staat sinds 1999 op de lijst van de Union Internationale de Architectes met de duizend meest belangrijke gebouwen van de vorige eeuw. De Kossel I en Stulemeijer I zijn aangewezen als gemeentelijke monumenten.

De kwaliteit en historische waarde zit voornamelijk in de stedenbouwkundige tuindorpachtige opzet. Afgezien van de rijks- en gemeentelijke monumentencomplexen (Kossel I, Stulemeijer I en de Kiefhoek) is eventuele vernieuwing in de bebouwing op basis van de bestaande stedenbouwkundige onderlegger mogelijk. Bij vernieuwing dient uitgegaan te worden van de typerende karakteristieken van een tuindorp en behoud van de opzet van een middelhoge schil (aan de Strevelsweg, Groene Hilledijk, Hillevliet) en een binnenwerk van laagbouw.

Seringenbuurt

De Seringenbuurt is gebouwd op een driehoekig terrein tussen de Dordtselaan en Lange Hilleweg, grenzend aan de experimentele betonbouw van De Kossel. In 1923 berichtte het Rotterdams Nieuwsblad over de invulling van dit gebied, waarin architecten Meischke en Schmidt tweehonderd 'kleine woningen' (beneden- en bovenwoningen) realiseerden, met op de hoeken winkels 'die een wat ander accent brengen in het eenvoudig ritme van de architectuur der straatfronten'. De N.V. Centrale Bouwonderneming, een particuliere bouwmaatschappij, was opdrachtgever, wat de schrale en krappe openbare ruimte verklaart. Het plan was onderdeel van een groter complex van vierhonderd kleine woningen die het binnengebied vulden en tweehonderd woningen in het duurdere segment als randbebouwing langs de Lange Hilleweg en Dordtselaan. Ondanks de forse vernieuwingen die in het gebied sinds de bouw plaatsvonden, is de opbouw van een hoge schil met daarachter een luw woongebied met laagbouw intact gebleven. De sloop van de zuidelijke wand van de Fuchsiastraat maakte de aanleg van een speeltuin mogelijk. In deze periode is ook de Lobeliastraat vanuit De Kossel doorgetrokken naar de Seringenbuurt.

De kwaliteit van de Seringenbuurt is te vinden in de opbouw van een hoge schil met daarachter een luw woongebied met laagbouw. De architectuur is schraal en vernieuwing is mogelijk. Eerdere sloop van bouwblokken in het binnenwerk om ruimte te maken heeft tot gevolg gehad dat sommige bouwblokken zijn 'afgesneden' en er kale hoeken zijn ontstaan, terwijl het van oorsprong de hoeken waren waar de ontwerpaandacht zat.

Oleanderbuurt

Terwijl de hier voor beschreven ensembles stedenbouwkundig een hechte samenhang vertonen is de Oleanderbuurt te zien als een buurt met een geheel eigen logica. De contouren van de buurt zijn voor het eerst zichtbaar op het uitbreidingsplan van A.C. Burgdorffer uit 1917, terwijl de gedetailleerde invulling vanaf 1924 op kaart verscheen en in 1926 officieel in het plan van het hoofd van de Afdeling Stadsuitbreiding en Gebouwen W.G. Witteveen werd vastgelegd. In tegenstelling tot de rest van Bloemhof was het gesloten middelhoge bouwblok hier de geijkte stedenbouwkundige eenheid. Er is geen onderscheid in hoogteverschil tussen schil en binnenwerk. Sinds de bouw was de buurt stedenbouwkundig te krap opgezet en gevuld met goedkope alkoofwoningen: het is daarom niet wonderlijk dat de buurt in de stadsvernieuwingsperiode ingrijpend is gewijzigd. Scholen vormen, meer dan ergens anders in Bloemhof, stedenbouwkundige en architectonische ankerpunten, zoals aan het Ericaplein, Putselaan/Putseplein en Putsebocht. De gevelwanden langs de Dordtselaan werken op een hoger schaalniveau dan de buurtlogica: ze fungeren als monumentale, uniforme wanden van deze stedelijke boulevard.

De kwaliteit van de Oleanderbuurt is niet te vinden in de vanaf de oorsprong te krap opgezette stedenbouwkundig onderlegger of in het overgrote deel van de bebouwing. Vernieuwing (deels al uitgevoerd) is hier goed mogelijk. Omdat cultuurhistorische waarden hier minimaal zijn is het aan te bevelen de aanwezige (toekomstige) monumenten en de beeldbepalende objecten te koesteren. Ruimtelijk zijn de gevelwanden langs de Putselaan en Dordtselaan van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0011.jpg"

Figuur 3.4: enkele waardevolle ensembles in beeld. Met de klok mee vanaf linksboven: de eerste woningbouwexperimenten door corporaties rondom het Bloemhofplein, de Kossel I en II in aanbouw, Stulemeijer I in de tegenwoordige situatie en De Kiefhoek in vogelvlucht.


Overige beeldbepalende gebouwen en complexen

Tussen en binnen de hierboven beschreven ensembles verrezen diverse gebouwen met een maatschappelijke functie, met name schoolgebouwen. De gemeente heeft er destijds bewust voor gekozen de gebouwen niet te integreren in de bouwblokken, maar ze te beschouwen als belangrijke stedenbouwkundige bouwstenen op prominente plekken. Zodoende werd enige romantiek geboden in het straatbeeld, als tegenhanger van de functionele en sobere architectuur van de planmatige woningbouw. Dit heeft een aantal beeldbepalende gebouwen of complexen opgeleverd binnen de wijk. Het betreft de volgende gebouwen:

  • 1. de huidige basisschool OBS De Bloemhof, locatie Oleanderstraat 117;
  • 2. de huidige moskee aan de Boudewijnstraat 57;
  • 3. de voormalige school aan de Ericastraat 8;
  • 4. het huidige buurthuis Kamelia aan de Putsebocht 85-89;
  • 5. de huidige basisschool CBS De Sleutel aan de Zwederstraat 54;
  • 6. de voormalige basisschool aan de Zwederstraat 16;
  • 7. het huidige kunstverzamelgebouw aan de Lange Hilleweg 235;
  • 8. de huidige Theresiaschool aan de Strevelsweg 155;
  • 9. het Sint Franciscusklooster, de huidige daklozenopvang CVD De Hille aan de Lange Hilleweg 256 (ook aangewezen als toekomstig gemeentelijk monument);
  • 10. de huidige kunstenaarswerkruimte en gymzaal aan de Heer Daniëlstraat 29;
  • 11. het huidige politiebureau en het voormalige badhuis op de hoek Groene Hilledijk - Sandelingplein;
  • 12. de huidige Oranjeschool en CVD Het Klooster aan de Putselaan 178-184 (ook aangewezen als toekomstig gemeentelijk monument);

Een aantal van deze gebouwen zijn aangewezen als toekomstig gemeentelijk monument omdat ze belangrijk zijn voor de identiteit van de stad. De overige gebouwen hebben geen monumentale status maar zijn wel belangrijk omdat ze -net als bijvoorbeeld de eerste arbeiderswoningen aan de Zwijndrechtsestraat- 'het verhaal van Bloemhof' aanvullen door hun architectonische, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden. Overigens hebben er op drie locaties ook kerken gestaan. Deze zijn allemaal gesloopt in de stadsvernieuwingsperiode.

Cultuurhistorisch waardevolle routes

Naast de waardevolle ensembles en gebouwen, is er ook nog sprake van een vijftal cultuurhistorisch waardevolle routes door of aan de randen van de wijk. Het gaat om de Dordtselaan, Strevelsweg, Groene Hilledijk, Lange Hilleweg en de Hillevliet. Deze wegen staan met A t/m E aangeduid in figuur 3.3.

De Dordtselaan kwam al voor in het eerste uitbreidingsplan voor Zuid uit 1903 en is waardevol vanwege het groene karakter en de architectonische eenheid van rustige, 'platte' gevelwanden van de bebouwing aan weerszijden. Ook de Hillevliet was al opgenomen in het stedenbouwkundig plan uit 1903. De Hillevliet functioneerde als afwatering van de Hillepolder en moest een tegenhanger vormen voor de singels op de noordoever. Hoewel de bebouwing aan weerszijden niet zo representatief is als daar, maar staan er wel een aantal bijzondere kerken en scholen aan de route. De Strevelsweg is oorspronkelijk in 1917 ontworpen maar kreeg een veel grotere stedenbouwkundige betekenis toen het besluit viel om de Maastunnel te bouwen, omdat de weg aansluit op de Pleinweg richting de tunnel. De bebouwing dateert echter als van voor dat besluit en is daarom kleinschaliger en gefragmenteerder dan bijvoorbeeld de grootstedelijke blokken langs de Pleinweg.

De Groene Hilledijk en de Hillevliet zijn beide routes die al aanwezig waren vóór de verstedelijking op Zuid. Beide routes zijn al terug te vinden op de topografische kaart uit 1815. De Groene Hilledijk scheidde de Hillepolder van de Polder Karnemelksland. In de uitbreidingsplannen kreeg de dijk een functie als hoofdverkeersroute. Ter plaatse van het plangebied functioneert deze weg al sinds de jaren '60 als winkelboulevard. De Lange Hilleweg tenslotte is een polderroute uit de 16e eeuw. In het in het ontwerp van het uitbreidingsplan uit 1917 werd de weg getransformeerd tot een brede singel die door had moeten lopen richting de Boergoensevliet in het westen. Omdat het een functie als secundaire route kreeg is de bebouwing lager dan aan bijvoorbeeld de Dordtselaan of Strevelsweg. Er is geen sprake van een uniform straatbeeld door de mix van verschillende experimentele beton- en tuindorpcomplexen, de particuliere kleinere reeksen winkels met bovenwoningen en de recentere bebouwing.

3.1.3 Monumenten en beeldbepalende objecten

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een monument kan een gebouw, water, terrein of een ander object zijn dat van nationaal belang is (rijksmonument), of dat van algemeen belang is voor Rotterdam (gemeentelijk monument). Monumenten zijn van belang vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap en architectuur of de cultuurhistorische waarde. Dit is voor rijksmonumenten vastgelegd in de Erfgoedwet en voor gemeentelijke monumenten in de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning. Tenslotte zijn er ook nog toekomstige gemeentelijke monumenten aangewezen. Deze krijgen op termijn de status van gemeentelijk monument.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Zoals hierboven reeds is aangegeven, liggen er een aantal rijks- en gemeentelijke monumenten binnen het plangebied.

Rijksmonumenten

  • De Kiefhoek: diverse woningen aan de 1e Kiefhoekstraat, Nederhovenstraat, Lindtstraat, Eemstein, Heer Arnoldstraat, 2e Kiefhoekstraat, Hendrik Idoplein en het Leger des Heils-gebouw aan de Hillevliet 139;
  • Patremonium's Hof: het gebied begrenst door de 1e Balsemienstraat, Jasmijnstraat, Dahliastraat en Hillevliet;

Gemeentelijke monumenten

  • De Kossel I: het gebied begrenst door de Violierstraat, Anemoonstraat, Hortensiastraat, Sleutelbloemstraat en Asterstraat, alsmede Sleutelbloemstraat 3 t/m 13 en Anemoonstraat 2 t/m 16;
  • Stulemeijer I: Dubbelstraat 1 t/m 25, Schiltmanstraat 56, Heer Daniëlstraat 62 t/m 80 en 68;
  • O.B.S. De Bloemhof, Putsebocht 3;

Toekomstige gemeentelijke monumenten

  • Oranjeschool en CVD Het Klooster, Putselaan 178-184;
  • Sint Franciscusklooster, Lange Hilleweg 256.

3.1.4 Vertaling in het bestemmingsplan

In de vorige paragrafen zijn alle cultuurhistorisch waardevolle objecten en complexen binnen het plangebied beschreven. Een deel van deze zaken wordt met dit bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Het opnemen van deze regeling volgt uit de aanbevelingen van de CV. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop, in die zin dat een omgevingsvergunning voor het slopen alleen wordt verleend onder een aantal voorwaarden:

  • sloop is noodzakelijk vanwege zwaarwegende maatschappelijke, technische of economische redenen, en;
  • nieuwbouw mogelijk is, en;
  • de aanvrager van de omgevingsvergunning aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwbouw op de plaats van het te slopen object gebouwd zal worden en dat bij het ontwerp van de nieuwbouw de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden in acht genomen worden, die onder andere gevormd worden door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.

Er zijn ook een aantal situaties waarin niet voldaan hoeft te worden aan deze voorwaarden, bijvoorbeeld als een gebouw door een calamiteit verloren is gegaan, of in geval van een aanschrijving van B&W op grond van de Woningwet.

Het uitgangspunt is dat alle beeldbepalende gebouwen en complexen beschermd worden door middel van de genoemde dubbelbestemming. Per gebouw of complex heeft echter een afweging plaatsgevonden om deze dubbelbestemming wel of niet toe te kennen, met name omdat de dubbelbestemming redelijk zware eisen stelt aan de eventuele nieuwbouw in geval van sloop. Als vooraf al bekend is dat niet kan worden voldaan aan deze eisen zorgt de dubbelbestemming er voor dat een gebouw of complex in principe niet gesloopt kan worden. Dit kan in bepaalde situaties onwenselijk zijn, zeker als bekend is dat een complex of gebouw op termijn gesloopt zal moeten worden omdat het bijvoorbeeld niet meer voldoet aan de bouwtechnische, bouwfysische en woontechnische eis, en daarbij in de basisopzet geen woonkwaliteit biedt.

Alle in paragraaf 3.1.2 en 3.1.3 beschreven zaken zijn opgenomen op de waarderingskaart in figuur 3.5. Onder deze figuur staat beschreven op welke wijze de verschillende zaken beschermd zijn. Ook is gemotiveerd welke zaken geen dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 hebben gekregen als gevolg van de hierboven genoemde afweging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0012.jpg"

Figuur 3.5: waarderingskaart

Rijks- en gemeentelijke monumenten

Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Erfgoedwet en hebben daarom geen aanvullende beschermde regeling gekregen in dit bestemmingsplan. Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de monumentenverordening Rotterdam 2010. Deze monumenten hoeven daarom niet extra beschermd te worden tegen mogelijke sloop.

Wel hebben gemeentelijke monumenten een strak bouwvlak gekregen en een specifieke maatvoering die aansluit bij de feitelijke situatie, afhankelijk van de wijze van afdekking. Indien een gebouw plat is afgedekt, is alleen een maximum bouwhoogte opgenomen, is een gebouw voorzien van een kap, dan is een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Dit draagt er in combinatie met het strakke bouwvlak aan bij dat de oorspronkelijke bouwmassa blijft behouden in het geval van sloop/nieuwbouw.

Toekomstige gemeentelijke monumenten

Toekomstige gemeentelijke monumenten worden op termijn aangewezen als gemeentelijk monument. Omdat deze groep monumenten ook beeldbepalend is, volgt uit de aanbevelingen van de CV dat zij op dezelfde wijze beschermd moet worden als de beeldbepalende complexen (zie hieronder). Toekomstige gemeentelijke monumenten hebben daarom een beschermde regeling gekregen op basis van de eerder beschreven dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Daarnaast hebben toekomstige gemeentelijke monumenten net als de reeds aangewezen gemeentelijke monumenten een strak bouwvlak en een specifieke maatvoering.

Beeldbepalende complexen - (voormalige) maatschappelijke gebouwen

De gebouwen die staan beschreven onder 'overige beeldbepalende gebouwen en complexen' in paragraaf 3.1.2 zijn eveneens voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Het betreft de gebouwen met een maatschappelijke functie in de huidige situatie zoals het politiebureau, de Theresiaschool en het buurthuis Kamelia. Ook deze gebouwen hebben een strak bouwvlak en specifieke maatvoering gekregen.

Beeldbepalende complexen - wonen

In Bloemhof gaat het om de arbeiderswoningen aan de Zwijndrechtsestraat, Kossel II, de betonbouw aan de Lange Hilleweg 106-160, diverse rijtjes woningen in de omgeving van het Bloemhofplein en in het gemeentelijk Tuindorp (zie figuur 3.5) en de koppen van de bebouwing op de hoek Putsebocht - Dordtselaan.

Op Kossel II na hebben alle bovengenoemde complexen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 gekregen. Voor Kossel II is gebleken dat in het geval van mogelijke herontwikkelingen en sloop-nieuwbouw in de toekomst niet voldaan kan worden aan de eisen die de dubbelbestemming stelt aan eventuele nieuwbouw. De huidige stedenbouwkundige opzet van Kossel II is erg krap met ondiepe, nauwe kavels en een smal straatprofiel. Bij een herontwikkeling van het gebied zou men ten gunste van de woonkwaliteit willen afwijken van de bestaande stedenbouwkundige opzet. Het opnemen van een dubbelbestemming voor dit gebied zou het afwijken van de stedenbouwkundige maatvoering niet mogelijk maken omdat een van de eisen voor nieuwbouw het behoud van de bestaande historische stedenbouwkundige opzet is. Met andere woorden zou de dubbelbestemming herbouw in de zelfde maat en schaal vragen die niet meer van toepassing zijn voor de hedendaagse woonkwaliteit. Omdat verwacht wordt dat hier op lange termijn herontwikkeling met sloop/nieuwbouw aan de orde is (onder andere vanwege de funderingsproblematiek), is besloten Kossel II niet met een dubbelbestemming op te nemen in het bestemmingsplan. Bij toekomstige ontwikkelingen wordt wel rekening gehouden met de karakteristieken zoals die benoemd zijn in de cultuurhistorische verkenning voor het ensemble/buurt Tuin- en Betondorp. Overigens wordt benadrukt dat er op dit moment geen concrete sloop/nieuwbouwplannen zijn voor dit complex.

Structurerende rooilijnen en wanden, routes en waardevolle pleinen en parken

Voor de overige cultuurhistorische waardevolle zaken (geen gebouwen of complexen zijnde) geldt dat zij voldoende beschermd zijn op basis van hun bestemmingslegging. Het gaat bijvoorbeeld om strakke bestemmingsvlakken om de rooilijn te waarborgen of een groen- of verkeersbestemming (waarin zeer beperkt bouwmogelijkheden worden geboden) om de waardevolle routes en openbare ruimtes te vrijwaren van bebouwing.

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

ln het bestemmingsplangebied zijn bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd (begin jaartelling - 350 na Christus) en Middeleeuwen (350-1500) te verwachten. Het plangebied ligt in een gebied waar in de diepere ondergrond donken of rivierduinen te verwachten zijn. De ligging van één rivierduin is bekend; deze ligt voor een klein deel in het plangebied Bloemhof. Rivierduinen zijn vanaf de Midden-Steentijd (8000-5500 voor Christus) regelmatig als woonplaats benut. Ze zijn in latere fasen van de prehistorie in de meeste gevallen bedekt geraakt onder kleiafzettingen en veen. Juist ten westen van het plangebied (omgeving Blankenburgstraat-Hoogvlietstraat) is recentelijk een vindplaats uit de Midden-Steentijd ontdekt op een diepgelegen duintopje. Op de kleiafzettingen en op het veen werd gewoond in latere fasen van de prehistorie, de Romeinse tijd en Middeleeuwen.

Het bestemmingsplangebied maakte in de Late Middeleeuwen deel uit van de Riederwaard, een rondom bedijkt gebied dat centraal gelegen was op het eiland IJsselmonde. In 1373 gaat de Riederwaard door overstromingen ten onder, waarna het hele gebied in fasen wordt herbedijkt. Het deel van de voormalige Riederwaard waarbinnen het bestemmingsplangebied is gelegen, wordt tussen 1475 en 1525 herbedijkt.

Archeologische verwachting

Rivierduinen kennen vanwege hun intensieve bewoning in de Steentijd een hoge archeologische verwachting. In het hele bestemmingsplangebied zijn daarnaast bewoningssporen en vondsten uit de Late lJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen (1000-1500) te verwachten. Ten noorden en oosten van het plangebied (Afrikaanderwijk en Hillesluis) bevindt zich vermoedelijk een deel van de - mogelijk in de 12de eeuw aangelegde - dijk van de Riederwaard. De precieze locatie ervan is echter niet bekend.

3.2.1 Vertaling in het bestemmingsplan

De beschermingswaardige zaken in de bodem binnen het plangebied worden door middel van twee dubbelbestemmingen beschermd. Zie figuur 3.6 en onderstaande tekst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0013.png" Figuur 3.6: archeologische verwachtingswaarden binnen het plangebied.

Waarde - Archeologie 1

Voor de zone waar zich in de ondergrond een rivierduin bevindt, Waarde - Archeologie 1, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het plangebied, Waarde - Archeologie 2, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

3.3 Huidig gebruik

Bloemhof is een levendige stadswijk die enerzijds gekenmerkt wordt door een hoge mate van stedelijkheid aan de randen en in de noordelijke punt van het plangebied, en anderzijds welhaast een dorps karakter heeft in het binnengebied. De wijk kent een grote diversiteit aan functies en voorzieningen, waarvan het merendeel aan de randen gesitueerd is. Figuur 3.7 geeft een globale impressie van de functies die voorkomen binnen het gebied. Daar onder volgt een beschrijving per gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0014.jpg"

figuur 3.7: schematische weergave van het huidige gebruik van de gronden binnen het plangebied

Dordtselaan

De Dordtselaan is een doorgaande weg met een belangrijke functie voor Rotterdam Zuid. De plint van de bebouwing die de oostelijke wand van de Dordtselaan vormt kent een veelheid van functies. Van oudsher was dit een winkelgebied maar in de huidige situatie is het gebied veranderd naar een meer gemengd gebied. In paragraaf 2.2.1.1 is beschreven dat hier echter nog een aantal winkels aanwezig is. Het gaat met name om kleine supermarkten, winkels in de dagelijkse sector zoals bakkers en slagerijen, tropische winkels en winkels gericht op telecommunicatie. Over het algemeen is het oppervlak beperkt, grootschalige supermarkten komen bijvoorbeeld niet voor. In ongeveer dezelfde mate komen panden met dienstverlening voor aan de Dordtselaan. Het gaat met name om kappers en kleinschalige kantoren met baliefunctie, zoals uitzendbureaus en financiële dienstverlening. Ten slotte zijn er nog een aantal horecagelegenheden en bedrijven. De meest voorkomende functie in de plint is echter wonen. Het gaat om panden die van oudsher al een woning zijn of die de afgelopen jaren zijn getransformeerd van bijvoorbeeld winkelpand naar woning. In de vier bouwlagen boven de plint wordt gewoond.

Strevelsweg en omgeving

Net als de Dordtselaan is de Strevelsweg een belangrijke verkeersader. Ook hier is er sprake van een bebouwingswand van drie tot vier bouwlagen met diverse functies in plint, al is de woonfunctie ook nadrukkelijk aanwezig. Verder vindt men er een beperkt aantal kleinschalige winkels van hetzelfde type als aan de Dordtselaan en diverse panden met dienstverlening, zoals kappers en schoonheidssalons. Bedrijven en horeca komen ook voor. Aan de westelijke en oostelijke uiteinden staan een aantal gebouwen met een grotere korrel. Aan het westelijke uiteinde, nabij de Lange Hilleweg, staat een woongebouw van elf bouwlagen met in de plint een fitnesscentrum. Direct hieraan grenzen de Theresiaschool (basisonderwijs) met bijbehorend kinderdagverblijf en het voormalige Sint Franciscusklooster aan de Lange Hilleweg, wat nu fungeert als daklozenopvang. Op korte afstand hiervan, aan de overzijde van de singel aan de Lange Hilleweg, staat het karakteristieke gebouw van Stichting Kunst Accommodatie Rotterdam met ateliers voor kunstenaars. Aan het oostelijke uiteinde van de Strevelsweg, waar de straat over gaat in het Sandelingplein, staan nog een aantal gebouwen met een maatschappelijke functie: een zorginstelling, een culturele instelling en een politiebureau.

Groene Hilledijk

Zoals in paragraaf 2.2.1.1 reeds aan bod is gekomen is de Groene Hilledijk van oudsher een echte winkelstraat. De plint van de bebouwing is hier grotendeels gevuld met winkels, waaronder ook een aantal landelijk bekende ketens. Het gaat om winkels uit de dagelijkse sector en een aantal meer gespecialiseerde zaken, zoals kleidingwinkels. In een beperkt aantal panden is horeca of dienstverlening aanwezig, waarbij het ook hier met name om kapsalons gaat. Wonen komt niet voor in de plint in de plint. Wel nadrukkelijk aanwezig zijn een aantal leegstaande panden. Het gaat hier om structurele leegstand die verband houdt met de nabijheid van het beter functionerende deel van deze winkelstraat aan de Beijerlandselaan. Aan de Hillesluiszijde van de Groene Hilledijk speelt dezelfde problematiek.

Hillevliet, Putselaan en Putseknoop

De Hillevliet met naastgelegen singel vormt de oostelijke rand van het plangebied, de Putselaan de noordelijke. De bebouwing bestaat uit drie tot vijf bouwlagen met overwegend woningen. Het gebied heeft daarmee een minder stedelijke uitstraling dan bijvoorbeeld de Dordtselaan. Er komen een aantal kleine winkels voor en een paar horecagelegenheden. Op de hoek met de Putselaan ligt de zogenaamde Putseknoop, een cluster van diverse maatschappelijke voorzieningen. Hier staan de Bloemhofschool en Oranjeschool (basisonderwijs), een instelling voor begeleid wonen van CVD Het Klooster, het Avicennacollege met bijbehorende gymzaal en een moskee. Op termijn worden het Avicennacollege en de gymzaal gesloopt en vervangen door nieuwbouw in het kader van de Kindercampus Bloemhof, zie ook paragraaf 4.3.

Putsebocht

De Putsebocht heeft een tweezijdig karakter: aan de zuidzijde grenzen rustige woonbuurten, terwijl de noordzijde op bepaalde locaties de uitstraling van een winkelstraat heeft. Met name de plint van het blok tussen de Ericastraat en Kameliastraat is vrijwel volledig gevuld met winkels, waaronder een supermarkt. In slechts twee panden in de plint wordt gewoond. De overige blokken aan de noordzijde van de Putsebocht kennen wel een overwegende woonfunctie, maar ook hier zijn diverse winkels, bedrijven en panden met dienstverlening aanwezig. Halverwege de straat staat het voormalige buurthuis Kamelia, en iets ten oosten hiervan vindt men een seksinrichting. Aan de zuidzijde van de Putsebocht zijn twee blokken met woningen en bedrijfspanden gesloopt in het kader van het Handelingsperspectief Bloemhof (onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid). Hier worden grotere, grondgebonden woningen teruggebouwd.

Oleanderbuurt

De Oleanderbuurt ligt ingeklemd tussen de Putsebocht, Putselaan en Dordtselaan en vormt hiermee de meest noordelijke buurt van het binnengebied van de wijk. Het is ook de meest verstedelijkte buurt, grondgebonden woningen komen nauwelijks voor. In de stadsvernieuwsperiode is een groot deel van de buurt gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Hierdoor is de stedenbouwkundige structuur ingrijpend gewijzigd, wat met name goed te zien is bij het Oleanderplein. Hoewel de buurt een overwegende woonfunctie kent zijn er diverse voorzieningen aanwezig, met name aan weerszijden van het Oleanderplein. Het gaat om maatschappelijke voorzieningen, een aantal horecagelegenheden en kleinschalige bedrijfsruimten. Er staan ook een aantal (voormalige) scholen binnen de buurt, en op het binnenterrein ten zuidwesten van het Ericaplein is een speeltuinvereniging gevestigd.

Bloemhofplein en omgeving

De buurt rondom het Bloemhofplein -een 'officiële' naam ontbreekt- wordt begrenst door de Putsebocht, Hillevliet, lange Hilleweg en Violierstraat en heeft overwegend het karakter van een rustige woonbuurt. De woningen bestaan uit een mix van gestapelde en grondgebonden woningen, soms voorzien van een tuin en overwegend afgedekt met een kap. De buurt heeft hierdoor een dorps karakter. Dit geldt met name voor het Patremonium's Hof, dat is aangewezen als rijksmonument. In de hoek van de Violierstraat en Lange Hilleweg ligt een klein winkelcentrum gericht op de dagelijkse boodschappen. Verder zijn er twee basisscholen aanwezig. De overige voorzieningen bevinden zich in de bebouwing aan de Hillevliet. Het deels te vernieuwen Dahliablok (zie paragraaf 4.3) staat zich ook in deze buurt.

Seringenbuurt, Kossel I en Kossel II

Deze drie buurten liggen tussen de Putsebocht, Violierstraat, Lange Hilleweg en Dordtselaan. Het betreft drie woonbuurten in een tuindorpachtige stedenbouwkundige opzet. Enkele blokken zijn uitgevoerd in betonbouw. Een kinderdagverblijf, kleine winkel en speeltuinvereniging zijn de enige voorzieningen in dit gebied.

Gemeentelijk Tuindorp, Stulemeijer I, Kiefhoek en Boekwijtstraat en omgeving

Bovengenoemde buurten beslaan het gedeelte van Bloemhof ten zuiden van de Lange Hilleweg. Voor alle buurten geldt dat er vrijwel uitsluitend gewoond wordt, maar qua stedenbouwkundige opzet verschillen de buurten. Zo is de stedenbouwkundige opzet van rijksmonument Kiefhoek, dat zelfs internationale bekendheid geniet, een uitgesproken voorbeeld van sociale woningbouw en is het Gemeentelijk Tuindorp exemplarisch voor de verschillende tuindorpen die destijds in binnen- en buitenland gebouwd werden. Binnen het gebied vindt men een wijkcentrum, basisschool, gymzaal en een gebouw met atelierruimtes. Ook is er een speeltuinvereniging aanwezig. In de bebouwing aan de Lange Hilleweg zijn tot slot nog een paar kleinschalige winkel- en bedrijfsruimtes gevestigd, evenals een seksinrichting.

Groen en water

Groen en water zijn schaars in het gebied. De enige waterpartij in Bloemhof is de singel aan de Lange Hilleweg. De oevers vormen de belangrijkste groenstructuur. De rest van het groen betreft kleine plantsoenen en grasveldjes, die vooral te vinden zijn in het zuidelijk deel van de wijk.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Bloemhof. In paragraaf 4.2 wordt de opzet van het plan beschreven en in paragraaf 4.3 de concrete ontwikkelingen die door middel van dit plan mogelijk gemaakt worden. In paragraaf 4.4 worden de zaken beschreven die in dit plan anders geregeld zijn ten opzichte van het vorige plan. Deze zaken hebben betrekking op systematiek of op ontwikkelingen die planologisch mogelijk gemaakt worden, maar die nog niet concreet of zeker zijn. Paragraaf 4.5 tenslotte betreft de juridische planbeschrijving, waarin de Regels uitgelegd worden.

4.2 Opzet van het plan

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologische en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is onder andere het oude bestemmingsplan en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal conform het vorige bestemmingsplan gedetailleerd van aard zijn, met zoveel mogelijk informatie op de verbeelding van het plan. Een meer specifieke beschrijving van de opzet is te vinden in de volgende paragrafen.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Kindercampus Bloemhof

Op de locatie van het huidige Avicennacollege en bijbehorende sportzaal zal op korte termijn de Kindercampus Bloemhof gerealiseerd worden. De Kindercampus Bloemhof is een van de cruciale projecten voor de verbetering van Rotterdam Zuid. Het plan om de Kindercampus in Bloemhof te realiseren bestaat al een lange tijd. Enige tijd geleden heeft er besluitvorming plaatsgevonden en als gevolg daarvan is de 'Nota van Uitgangspunten Kindercampus Bloemhof' vastgesteld (16-09-2015).

In het Handelingsperspectief voor de wijk Bloemhof (zie paragraaf 2.3.4) is de Kindercampus opgenomen als een concrete opgave. Onderdeel van de campus is de nieuwe huisvesting voor CBS De Sleutel van de Stichting voor Protestants- Christelijk Basis- en Orthopedagogisch Onderwijs (PCBO). Op deze nieuwe locatie worden de twee vestigingen van deze school samengevoegd. Daarnaast worden de bestaande schoolgebouwen waaronder die van OBS Bloemhof en de Oranjeschool gerenoveerd, het STEKgebouw zal worden gebruikt voor de MFA activiteiten en er wordt een sportzaal gebouwd (dubbele gymzaal). De bouw van deze twee gebouwen in combinatie met een passende inrichting van de buitenruimte zullen een positieve bijdrage geven aan de ontwikkelingen van de kinderen in Bloemhof.

De nieuwe school krijgt een bruto vloer oppervlak (b.v.o.) van ca. 1.900 m² en huisvest onder andere 15 klaslokalen, een aantal leerpleinen en een kunst- en techniekatelier. Er kunnen maximaal 400 leerlingen op de school terecht. De sportzaal heeft een oppervlakte van ca. 1.300 m² b.v.o., waarin onder andere twee gymzalen van 364 m² aanwezig zijn. Ook de herinrichting van de buitenruimte maakt onderdeel uit van de ontwikkeling. Deze gaat fungeren als speel- en ontmoetingsterrein voor de school en voor de rest van de buurt.

De totale ontwikkeling heeft een ruimtebeslag van ca. 9.900 m², onder te verdelen in de nieuwe school (footprint ca. 950 m²), de sportzaal (footprint ca. 1.350 m²), speelterrein voor de school (ca. 900 m²), openbaar speel- en ontmoetingsterrein (ca. 1.800 m²) en de openbare rand (ca. 4.700 m²). De nieuwe school, sportzaal en het speelterrein voor de school zijn bestemd als Maatschappelijk - 1. Het openbare speel- en ontmoetingsterrein en de openbare rand zijn respectievelijk bestemd als Sport - Sport- en speelterrein en Groen. Er is op dit moment nog geen definitief ontwerp voor de nieuwbouw en de inrichting van de rest van het terrein, wel is globaal bekend waar de toekomstige bebouwing komt. Daarom is in dit bestemmingsplan een ruim bouwvlak met een oppervlakte van ca. 3.400 m² opgenomen voor de nieuwbouw, dat voor 70% bebouwd mag worden. Hierdoor ontstaat de nodige flexibiliteit bij het uitwerken van het ontwerp. In het vorige plan was ook een ruim bouwvlak opgenomen, maar de beoogde nieuwbouw komt voor een deel buiten dit vlak. De nieuwe school en sporthal zullen bestaan uit twee tot drie bouwlagen, wat neerkomt op een bouwhoogte van maximaal 12 m. Om ook ten aanzien van de bouwhoogte extra flexibiliteit te bieden is de maximale bouwhoogte uit het vorige plan overgenomen, 15 m.

De realisatie van de Kindercampus is meegenomen in de milieuonderzoeken in Hoofdstuk 5 en 6.

4.3.2 Dahliablok

Het zogenoemde Dahliablok is het woningblok dat is omsloten door de Dahliastraat, Hillevliet, Lange Hilleweg en Jasmijnstraat. Een deel van dit blok is in zeer slechte bouwkundige staat en om die reden is het benoemd als concrete opgave in het Handelingsperspectief voor de wijk Bloemhof (zie paragraaf 2.3.4). Het deel van het blok dat in slechte staat verkeert zal worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw. Dit betreft het deel van het blok dat plat is afgedekt. De rest van het blok blijft gehandhaafd.

Om enige uitwerkingsvrijheid te bieden voor de toekomstige nieuwbouw is het bestemmingsvlak uit het vorige bestemmingsplan een fractie vergroot (het 'hoekje' aan de binnenzijde van het bestemmingsvlak in de hoek Dahliastraat - Jasmijnstraat is rechtgetrokken). In dat zelfde kader is de maximaal toegestane bouwhoogte in het nieuwe plan iets vergroot, tot 15 m.

De nieuwbouw gaat uit van twee tot vier bouwlagen en bestaat hoofdzakelijk uit grondgebonden en/of beneden-bovenwoningen. In het Handelingsperspectief is aangegeven dat er dringende behoefte is aan dergelijke woningen om zo de woningvoorraad binnen Bloemhof meer divers te maken. Qua bouwmassa en positionering zal de nieuwbouw ongeveer gelijk zijn aan de bestaande bebouwing. Negatieve ruimtelijke effecten als gevolg van de nieuwbouw zijn dus niet aan de orde.

In het vorige bestemmingsplan werd in het te slopen deel van het blok door middel van een aanduiding de planologische mogelijkheid geboden voor een horecavestiging, een winkel en een seksinrichting. Deze functies zijn in de toekomst niet meer wenselijk ter plaatse omdat er gestreefd wordt naar een zo rustig mogelijk woonmilieu zonder publieksaantrekkende functies. Om die reden zijn de drie functieaanduidingen in dit plan komen te vervallen. De nu nog aanwezige functies komen daarmee onder het overgangsrecht te vallen, wat betekent dat ze kunnen blijven exploiteren tot aan de sloop. De eigenaren van de drie betreffende panden zullen schadeloos gesteld worden. Dat geldt overigens ook voor de eigenaren van de te slopen woningen.

4.4 De verschillen tussen het oude en het nieuwe plan

4.4.1 Detailhandelsmogelijkheden

Vanwege de veranderingen in het consumentengedrag van de Rotterdammers is het noodzakelijk goede afwegingen te maken ten aanzien van de mogelijkheden tot het realiseren van nieuw winkelvloeroppervlak. Om die reden zijn de detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan heroverwogen. Zie hiervoor ook paragrafen 2.2.1.1 en 2.3.3.1. In deze paragrafen is beschreven dat op de planologische mogelijkheden op een aantal locaties zijn komen te vervallen. Het gaat met name om locaties op pandniveau buiten de concentraties en daar waar voormalige winkelpanden getransformeerd zijn in woningen.

De bestemming 'Winkels waarboven wonen' uit het vorige bestemmingsplan is ter plaatse van de Groene Hilledijk verruimd met de functies dienstverlening, bedrijven en praktijkruimten zodat het gebied op termijn kan transformeren naar meer gemengd gebied. Deze bestemming is in dit plan overigens omgezet in de SVBP-bestemmingen Gemengd - 3 (Groene Hilledijk) en Gemengd - 4 (Lange Hilleweg). Zie ook 4.4.3. De richtlijnen voor SVBP-bestemmingen beogen door standaardisering landelijke uniformiteit te verkrijgen in de wijze van benoemen van bestemmingen in bestemmingsplannen.

4.4.2 Systematiek ten aanzien van maximum bouwhoogte

In het vorige bestemmingsplan is de maximaal toegestane bouwhoogte binnen de woon- en gemengde bestemmingen uitgedrukt in een maximum aantal bouwlagen. De maximaal toegestane bouwhoogte van maatschappelijke en andere bestemmingen is uitgedrukt in een aantal meters. In het nieuwe plan is ervoor gekozen voor alle bestemmingen een goot- en/of bouwhoogte te hanteren. Zo ontstaat uniformiteit. Er is gekozen voor een maximum bouwhoogte bij plat afgedekte bebouwing en maximum goot- en bouwhoogte bij bebouwing afgedekt is met een kap.

Een waarde uitgedrukt in een absoluut aantal meters laat minder ruimte voor interpretatieverschillen dan een waarde uitgedrukt in een aantal bouwlagen waardoor het ook eenvoudiger is om bouwplannen te toetsen. Daar komt bij dat in het vorige plan bepaald is dat de begane grond-bouwlaag hoger mag zijn dan bovenliggende bouwlagen, mits er een niet-woonfunctie aanwezig is. Een aantal voormalige winkelpanden zijn de afgelopen planperiode getransformeerd naar woningen, waardoor de onderste bouwlaag in de feitelijke situatie hoger is dan is toegestaan op basis van de regeling van het vorige plan, aangezien de begane grond-bouwlaag geen niet-woonfunctie meer heeft. Verder is op basis van de algemene regels van het vorige plan bovenop het toegestane aantal bouwlagen nog een kap toegestaan. Daar waar de woningen zijn afgedekt met een kap, is de feitelijke bouwhoogte dus hoger dan de verbeelding doet vermoeden. Dit is met name het geval bij dakopbouwen binnen het theoretisch dakprofiel, die in feite volwaardige bouwlagen zijn. Tenslotte kan ook de aanwezigheid van meerdere dakkapellen voor onduidelijkheid zorgen bij het bepalen van het aanwezige of toegestane aantal bouwlagen.

4.4.3 Gemengde bestemmingen

In het vorige bestemmingsplan waren twee gemengde bestemmingen opgenomen: Gemengde bebouwing I waarbinnen winkels, bedrijven, kleinschalige kantoren, maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan en Gemengde bebouwing II, waarbinnen deze functies ook zijn toegestaan, minus de functie winkels. Onder de functie 'winkels' wordt ook dienstverlening verstaan. Naast de twee gemengde bestemmingen kwam ook de bestemming 'Winkels waarboven wonen' voor. De drie genoemde bestemmingen zijn als volgt omgezet in SVBP-bestemmingen.

Gemengde bebouwing I en - II zijn in dit plan omgezet in respectievelijk Gemengd - 1 en Gemengd - 2. Binnen Gemengd - 1 zijn de functies detailhandel, dienstverlening, kleinschalige kantoren, bedrijven t/m categorie 2, niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten en woningen toegestaan. Binnen Gemengd - 2 zijn dezelfde functies mogelijk, behalve detailhandel. Op één locatie met deze bestemming is wonen uitgesloten door middel van een aanduiding in verband met het akoestisch klimaat, zie hiervoor paragraaf 6.4.3.

Gemengd - 3 is opgenomen ter plaatse van de Groene Hilledijk en vervangt de bestemmingen 'Winkels waarboven wonen' en 'Winkels' (deze bestemming was opgenomen ter plaatse van de achterbouw) uit het vorige bestemmingsplan, aangevuld met de functies bedrijven t/m categorie 2, praktijkruimtes en dienstverlening. De bestemming is bewust verruimd, zie ook paragraaf 2.2.1.1. Voor de hierboven genoemde gemengde bestemmingen geldt dat de niet-woonfuncties alleen op de begane grond aanwezig mogen zijn en de functie 'wonen' op zowel de begane grond als de verdiepingen, behalve bij Gemengd - 3, daar zijn woningen alleen op de verdiepingen toegestaan. Ten slotte vervangt de bestemming Gemengd - 4 de bestemming 'Winkels waarboven wonen' ter plaatse van het buurtwinkelcentrum aan Lange Hilleweg. Hier is de oude bestemming één op één overgenomen, op de begane grond zijn uitsluitend dienstverlening en detailhandel toegestaan en op de verdiepingen mag uitsluitend gewoond worden. Ten slotte komt ook nog de bestemming Gemengd - 5 voor. Deze komt in paragraaf 4.4.5 aan bod en heeft als doel de gebruiksmogelijkheden van een aantal panden met een maatschappelijke bestemming te vergroten.

Voor alle hierboven genoemde bestemmingen geldt dat eventuele afwijkende functies zoals horeca geregeld zijn door middel van een functieaanduiding.

4.4.4 Overige niet-SVBP bestemmingen

Naast de hierboven genoemde gemengde- en winkelbestemmingen zijn er nog een aantal bestemmingen die vanwege de SVBP-richtlijnen vertaald zijn in een SVBP-bestemming. Het betreft de volgende bestemmingen:

De bestemming 'Hotel' uit het vorige plan is komen te vervallen omdat deze functie niet meer aanwezig is. Een inhoudelijke beschrijving van deze bestemmingen is te vinden in paragraaf 4.5.

4.4.5 Verruiming maatschappelijke bestemming

In de wijk zijn een aantal scholen aanwezig waarvoor de mogelijkheid bestaat dat zij gedurende de komende planperiode hun functie als school verliezen. Het gaat om de schoolgebouwen aan de Asterstraat 26, Zwederstraat 54 en 2e Balsemienstraat 14. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure is onderzoek gedaan naar mogelijke vervolgfuncties, mochten de gebouwen daadwerkelijk leeg komen. Vanwege de ligging in een overwegend woongebied en de wens een zo rustig mogelijk woongebied te creëren is een woonfunctie de meest logische en gewenste vervolgfunctie. Dit geldt ook voor het leegstaande buurthuis Kamelia aan de Putsebocht en het voormalige schoolgebouw aan de Zwederstraat 16. Afhankelijk van de aard van de bestaande bebouwing, cultuurhistorische waarde, ligging, oppervlakte van de locatie en het gewenste woningtype kan de eventuele toekomstige woonfunctie gerealiseerd worden door transformatie of sloop en nieuwbouw.

Deze gebouwen en de schoolgebouwen hadden in het vorige bestemmingsplan alle een maatschappelijke bestemming waarbinnen de functie wonen niet is toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan krijgen deze gebouwen de bestemming Gemengd - 5. Binnen deze bestemming zijn geluidgevoelige maatschappelijke doeleinden toegestaan en woningen, alsmede een bedrijf aan huis wanneer de gebouwen daadwerkelijk getransformeerd zijn. Door een gemengde bestemming zijn beide vormen van gebruik toegestaan. De planologische mogelijkheden voor woningen op deze locaties zijn meegenomen in de milieuonderzoeken in Hoofdstuk 6.

4.4.6 Cultuurhistorie

In paragraaf 3.1 is beschreven dat Bloemhof rijk is aan cultuurhistorisch waardevolle objecten en ensembles. Een deel van de waardevolle zaken wordt beschermd door middel van dit bestemmingsplan. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Bedrijven

Grootschalige bedrijven en bedrijventerreinen komen niet voor in het gebied. De in het gebied voorkomende bedrijven zijn gevestigd in de plinten van de gemengde bebouwing en vallen in milieucategorie 1 of 2. Bedrijven uit die categorieën zijn toegestaan binnen Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Gemengd - 3. Het betreft met name winkels en dienstverlenende bedrijven. Omdat alle bedrijven gevestigd zijn in de plinten van bebouwing die overwegend een woonfunctie hebben komt er geen bestemming 'Bedrijf' voor in dit plan. Daar waar bedrijven aanwezig zijn binnen de bestemming Wonen - 1, is een functieaanduiding opgenomen.

Verder zijn er nog een aantal garagebedrijven in de wijk gevestigd in de plinten van de bebouwing met een gemengde of woonbestemming. Garagebedrijven zijn niet algemeen mogelijk gemaakt in dit plan vanwege hun grotere impact op het woon- en leefklimaat. Dit is gedaan door de betreffende sbi-codes te schrappen uit de bedrijvenlijst in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Dergelijke bedrijven zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garage'. Deze aanduiding is alleen toegekend aan de bestaande garages binnen het gebied. Uitbreiding van het aantal garages binnen het gebied is dus niet mogelijk.

4.5.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig deelgebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd.

Via de inmiddels vervallen leefmilieuverordening Belhuizen, is een beperkt aantal belhuizen gelegaliseerd onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zodra het gebruik als belhuis definitief is beëindigd of vervangen door een andere toegelaten functie, een belhuis niet langer is toegestaan. De planologische inzichten hieromtrent zijn niet gewijzigd, zodat deze belhuizen dienovereenkomstig in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

In het vorige bestemmingsplan waren zestien belhuizen positief bestemd. Op het moment van terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan zijn er nog maar vier van deze belhuizen aanwezig. Deze vier belhuizen krijgen een positieve bestemming door middel van de functieaanduiding 'belwinkel' op de betreffende adressen, maar behouden de hierboven genoemde 'uitsterfconstructie'. Het gaat om de volgende adressen:

  • Dordtselaan 126A;
  • Dordtselaan 24A;
  • Putsebocht 6B;
  • Putsebocht 128A.

De twaalf adressen waar geen belhuis meer aanwezig is zijn bestemd conform hun huidige gebruik. Een belhuis is hier niet meer mogelijk.

4.5.3 Detailhandel, dienstverlening en kantoren

Detailhandel is in dit bestemmingsplan mogelijk binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 3 en Gemengd - 4. Voor alle gevallen geldt dat deze functie alleen is toegestaan op de begane grond. Daarnaast is detailhandel toegestaan binnen de bestemming Wonen - 1 ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel'.

Dienstverlening is een breed begrip en kan verschillende verschijningsvormen hebben, denk aan een kapper, nagelstudio, hypotheekadviseur of geldwisselkantoor. Een algemeen kenmerk is dat dienstverlenende bedrijven een baliefunctie hebben. De panden zijn dus over het algemeen toegankelijk voor publiek. Dienstverlening is toegestaan binnen alle vier de gemengde bestemmingen en ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' binnen de bestemming Wonen - 1.

Kantoren zijn mogelijk binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Gemengd - 3, en ook ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' binnen de bestemming Wonen - 1. Er bestaat een bepaalde overlap tussen dienstverlening en kantoren, maar het onderscheid zit in het al dan niet aanwezig zijn van de baliefunctie. Een kantoor is namelijk over het algemeen niet toegankelijk voor publiek, alleen voor werknemers. Het bruto vloeroppervlak van kantoorvestigingen is gemaximeerd op 750 m² per vestiging om te voorkomen dat er grootschalige kantoorlocaties ontstaan. Dit is gezien de huidige kantoormarkt niet wenselijk en zeker niet in dit gebied.

4.5.4 Dubbelbestemmingen

Een zogenaamde dubbelbestemming regelt een medegebruik van gronden naast het primaire gebruik. Een dubbelbestemming kan meerdere enkelbestemmingen overlappen. Vaak is dit een niet-tastbaar gebruik of een beschermende regeling zoals een archeologische verwachtingswaarde of de beschermingszone van een waterkering. Ook is er sprake van een rangorde tussen de enkel- en dubbelbestemming. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor.

Leiding - Water is opgenomen ten behoeve van de bescherming van belangrijke waterleidingen. In het plangebied ligt namelijk een grote transportwaterleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leidingen zijn met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding.

Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van eventuele archeologisch waardevolle resten in de bodem. De regeling gaat uit van een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek wanneer er vanaf een bepaalde diepte onder NAP bodemverstorende werkzaamheden met een bepaalde oppervlakte worden uitgevoerd. Deze onderzoeksverplichting geldt ter plaatse van Waarde - Archeologie 1 voor bodemverstorende werkzaamheden van 100 m² of groter én dieper dan 1,5 m beneden NAP. Voor Waarde - Archeologie 2 is dit respectievelijk 200 m² of groter en eveneens 1,5 m beneden NAP.

Om de cultuurhistorische waarden van een aantal gebouwen en complexen te beschermen is op een aantal locaties de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 3.1.4.

Waterstaat - Waterkering en Waterstaat - Waterstaatkundige functie zijn respectievelijk opgenomen om de waterkering ter plaatse van de Maahaven/Brielselaan te beschermen en om de onderhoudsstrook van 5 m aan weerszijden van de singel aan de Lange Hilleweg te vrijwaren.

4.5.5 Groen en speelterreinen

Structurele groengebieden zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Binnen het plangebied zijn vier speeltuinverenigingen aanwezig (aan de Putsebocht 183, Fuchsiastraat 31, Heer Daniëlstraat 55 en op het binnenterrein aan de Zwederstraat). Deze zijn bestemd als Sport - Sport- en speelterrein. Voor de aanwezige bebouwing is een bouwvlak met bouwhoogte opgenomen.

4.5.6 Hoogtebeperkingen door aanvliegroute Rotterdam The Hague Airport

Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de "obstakelvrije zones" (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Een dergelijke zone kan beperkingen ten aanzien van de maximum bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken met zich meebrengen. Een wettelijke verplichting ontbreekt echter nog. Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld.

Het plangebied ligt op enige afstand van de aanvliegroutes van het vliegveld. In verband met de vliegveiligheid is daarom geen nadere hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken noodzakelijk.

4.5.7 Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding

Over het plangebied liggen (trechtervormige) toetsingsvlakken ten behoeve van communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Om de kwaliteit van de navigatieapparatuur te waarborgen dient de bebouwing onder het toetsingsvlak te blijven. De maximum bouwhoogte blijft in het hele plangebied onder deze toetsingsvlakken, zodat van een belemmering geen sprake is. Het aangeven van de vlakken op de verbeelding van het plan is niet nodig.

4.5.8 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam 2017-2021" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan. Voor een nadere uitleg over het gemeentelijk horecabeleid en het horecabeleid op gebiedsniveau wordt respectievelijk verwezen naar paragrafen 2.3.5 en 2.4.2.


Terrassen
Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.


Horeca binnen het bestemmingsplangebied

De meeste horeca binnen het plangebied is aanwezig in de plint van de bebouwing met een gemengde bestemming. Op enkele locaties komt horeca voor binnen de woonbestemming. Ongeacht de bestemming, is horeca in dit bestemmingsplan uitsluitend toegestaan waar de functieaanduiding 'horeca' op de verbeelding is opgenomen. Uitsluitend horeca waarvoor een exploitatievergunning is afgegeven is positief bestemd. De betreffende adressen zijn ook genoemd in de regels. Dit plan biedt geen nieuwe planologische mogelijkheden voor horeca ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

4.5.9 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemmingen Maatschappelijk - 1 en Gemengd - 5 zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

In de bestemming Maatschappelijk - 2 zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.5.10 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is op 1 februari 2018 parkeerbeleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 29.10 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

4.5.11 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Seksinrichtingen binnen het plangebied

Binnen het plangebied zijn vier seksinrichtingen vergund en aanwezig. Het gaat om de adressen Lange Hilleweg 190a, Lange Hilleweg 23a, Putsebocht 59-61 en Strevelsweg 149a. Op deze adressen zijn seksinrichtingen toegestaan, elders in het plangebied niet. Ter plaatse van de Lange Hilleweg 23a komt de mogelijkheid voor een seksinrichting te vervallen in verband met de herontwikkeling van het Dahliablok. De overige drie adressen zijn opgenomen in de regels van dit plan en op de verbeelding door middel van een functieaanduiding 'seksinrichting'.

4.5.12 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te nemen die in ieder geval in lijn is met de rechten voor dergelijke bebouwing uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen die op grond van die regeling mogelijk waren, zijn op grond van het voorliggende plan derhalve ook mogelijk. Voor zover deze mogelijkheden minder toestaan werkt de regeling uit Bijlage II van het Bor met betrekking tot het vergunningvrije bouwen aanvullend op de bestemmingsplanregeling.

4.5.13 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied (in de regel de 50 km/h-wegen) hebben de bestemming Verkeer - Wegverkeer gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. Ook wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies zijn toegestaan binnen deze bestemming.

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs en daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuw groen en nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Ten slotte komt binnen het gebied ook nog de bestemming Verkeer - Erf voor. Deze bestemming is opgenomen voor gronden die hoofdzakelijk voor parkeren gebruikt worden.

4.5.14 Voorzieningen van openbaar nut

De bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is toegekend aan grotere gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Deze bestemming komt op één locatie voor, en op één locatie is het aanwezige nutsvoorziening aangeduid door middel van de gelijknamige functieaanduiding. Kleinere bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

4.5.15 Water

De singel aan de Lange Hilleweg is bestemd als Water. Binnen deze bestemming zijn waterlopen, groenvoorzieningen, bruggen en bijbehorende voorzieningen mogelijk. De singel heeft deze bestemming gekregen omdat het een substantiële waterpartij is. Kleinere waterpartijen zijn ook binnen de groen- en verkeersbestemmingen mogelijk.

4.5.16 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.17 Wonen

Wonen is mogelijk binnen de bestemmingen Gemengd - 1, tot en met Gemengd - 5, Wonen - 1 en Wonen - 2. Op Gemengd - 3 en - 4 na, mag er in alle gevallen zowel op de begane grond als op de verdiepingen gewoond worden. In dit plan wordt geen onderscheid gemaakt tussen grondgebonden woningen en gestapelde woningen, beide typen zijn overal toegestaan. Ook het aantal wooneenheden is niet geregeld.

Er komen twee bestemmingen 'Wonen' voor in dit plan. Dit heeft te maken met het recentelijk onherroepelijk geworden projectbestemmingsplan 'Putsebocht', dat één op één is overgenomen in dit bestemmingsplan. Omdat het projectbestemmingsplan een andere systematiek kent dan het in 2008 onherroepelijk geworden bestemmingsplan 'Bloemhof', is gekozen voor een aparte woonbestemming. Om die reden zijn de gronden met een woonbestemming van het projectbestemmingsplan bestemd als Wonen - 2 en de gronden met een woonbestemming uit het vorige bestemmingsplan 'Bloemhof' als Wonen - 1. Verder kan het voorkomen dat er op de begane grond van de bebouwing met de bestemming Wonen - 1 niet-woonfuncties voorkomen, zoals detailhandel of dienstverlening. In dergelijke gevallen is zijn de afwijkende functies geregeld door middel van een functieaanduiding op de verbeelding.

Tenslotte is nog de bestemming Wonen - Berging opgenomen, aan de achterzijde van de bebouwing aan het Oleanderplein. De gebouwen zijn bedoeld voor de berging van huishoudelijke spullen. Er mag niet gewoond worden.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in het plangebied is Hollandse Delta. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het hele plangebied ligt in peilgebied Y09.017. Dit peilgebied heeft een vast peil van NAP – 2,40 m. Door het plangebied loopt een hoofdwatergang langs de Hilleweg. Langs deze watergang loopt aan weerszijden een beschermingsstrook van 3,5 m. Langs de Putselaan loopt een persleiding. Het gemaal Hillevliet, dat net buiten het plangebied ligt zorgt voor afvoer van water via een persleiding op de Nieuwe Maas. Bij tekort aan water kan er water worden ingelaten via de hevel bij de Brielselaan met behulp van een hevelleiding die uit komt bij de Lange Hilleweg in het zuidwesten van het plangebied.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er veel peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij de meeste peilbuizen groter dan de vereiste 0,80 meter. Bij drie peilbuizen is sprake van een kleinere ontwateringsdiepte. Vanwege de lage ontwateringsdiepte is in het meldingen systeem buitenruimte nagegaan of er klachten zijn met betrekking tot grondwater. In de periode januari 2014 tot en met juni 2016 waren er alleen in 2014 een aantal klachten met betrekking tot grondwater in de kelder of de kruipruimte. In de wijk staan nog een aantal huizen met houten paalfunderingen, grondwateronderlast en paalrot zijn hier aandachtspunten.

5.3.3 Waterkering

In het plangebied ligt in het noordoosten een stukje van de primaire waterkering. Rondom de waterkering is er een beschermingszone. In algemene zin geldt dat ontwikkelingen vergunningplichtig zijn als deze in en bij de waterkering plaatsvinden.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 28. In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). In het plangebied ligt één riooloverstort.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Transformatiemogelijkheden

De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit het mogelijk maken van andere functies in de plinten van bestaande bebouwing. Concrete plannen zijn nog niet bekend. Dergelijke ontwikkeling hebben geen invloed op het op het oppervlaktewater omdat ze binnenpands plaatsvinden.

Verruiming maatschappelijke bestemming

Het verbreden van een aantal maatschappelijke bestemmingen met de functie 'wonen' heeft ook geen gevolgen voor het oppervlaktewater. Op deze locaties zal het naar verwachting om transformatie van bestaande bebouwing gaan. Mocht er op termijn toch sloop en nieuwbouw plaatsvinden dan zal er naar alle waarschijnlijkheid een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie optreden, aangezien de gronden nagenoeg geheel verhard zijn.

Dahliablok

De bestaande huizen worden vervangen door nieuwbouw, het bouwoppervlak verandert niet. Het verharde oppervlak neemt hier niet toe, watercompensatie is dus niet nodig.

Kindercampus Bloemhof

De bestaande school voor voortgezet onderwijs en een gymlokaal worden gesloopt op deze locatie. Een nieuwe bassischool en een dubbele gymzaal worden gerealiseerd. In de huidige situatie is ongeveer 2.700 m² van het terrein (9.900 m²) onverhard. In de nieuwe situatie zorgen in elk geval het gebouw (2.400 m²) en het speelplein voor verharding (2.700 m²), in totaal 5.100 m². De rest van het terrein wordt groen ingericht. Hiervan moet minimaal dezelfde hoeveelheid terrein als in de oorspronkelijke situatie onverhard blijven (ongeveer 2.700 m²). In dat geval is er geen sprake van een compensatie-eis.

In algemene zin geldt dat ontwikkelingen vergunningplichtig zijn als deze nabij watergangen plaatsvinden.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Riolering en hemelwater

Het merendeel van de ontwikkelingen betreft transformaties van bestaande functies naar woonbestemmingen. Dit betreft reeds bestaande panden. De hoeveelheid rioolwater verandert hierdoor niet significant. De ontwikkeling van de Kindercampus heeft een positief effect op de productie van het afvalwater, omdat er minder leerlingen op de nieuwe school zitten dan op de huidige. Mochten de scholen waarvan de bestemming is verruimd transformeren naar woningen dan zal de afvalwaterproductie ook afnemen.

Voor de nieuwe ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Voor een deel van de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Een andere optie is het laten infiltreren van regenwater in de bodem. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar. Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding. Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.

5.5 Wateropgave in relatie tot de verbeelding en voorschriften

De singel aan de Lange Hilleweg heeft de bestemming Water gekregen. Rondom deze bestemming is een zone van 3,5 m bestemd als Waterstaat - Waterstaatkundige functie. Dit is de onderhoudsstrook die gevrijwaard moet blijven van bebouwing. Verder ligt er nog een klein deel van de beschermingszone van een waterkering binnen het plangebied. Deze is bestemd als Waterstaat - Waterkering.

Voor een uitleg over de (dubbel)bestemmingen wordt verwezen naar de Juridische planbeschrijving.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Onderzoek en conclusie

Binnen dit bestemmingsplan zijn uitsluitend bedrijven tot en met categorie 2 uit de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Voor dit type bedrijven is geen m.e.r.-beoordeling nodig. Verder kunnen er op basis van dit bestemmingsplan nieuwe woningen ontstaan op basis van de transformatiemogelijkheden. Hoewel het aantal onbekend is, blijft dit ruimschoots onder de drempelwaarde van 2.000 woningen voor de activiteit 'stadsproject' (categorie Dl 1.2). Uit de onderzoeken in dit bestemmingsplan blijkt dat de bovengenoemde ontwikkelingen geen significante effecten op het milieu.

Het aspect 'milieu effectrapportage' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Onderzoek en conclusie

Bloemhof kan zowel gezien worden als een levendig gebied met functiemenging (aan de randen) als een rustige woonwijk (het binnengebied). De meeste bedrijvigheid bestaat uit winkels, dienstverlening en horeca en is gevestigd in de plinten van de gemengde bebouwing aan de randen van het gebied. Dergelijke bedrijvigheid valt in milieucategorie 1 of 2 en is op basis van het type gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar. Er is in de huidige situatie dan ook geen sprake van milieuhinder als gevolg van de in het gebied aanwezige bedrijven. Grootschalige bedrijfslocaties of bedrijven uit een hogere categorie dan 2 komen niet voor binnen het gebied. Het opnemen van maatbestemmingen is daarom niet aan de orde. In paragraaf 4.5.1 is beschreven binnen welke bestemmingen bedrijven zijn toegestaan.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

6.4.1 Onderzoek
6.4.1.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan biedt planologische mogelijkheden om nieuwe geluidsgevoelige functies te realiseren. Geluidgevoelige functies zijn functies die als zodanig zijn aangemerkt in de Wet geluidhinder (Wgh). Het betreft (limitatief) woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Daarnaast kent de Wgh nog twee geluidsgevoelige terreinen: woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen. Indien een bestemmingsplan bovengenoemde zaken planologisch mogelijk maakt terwijl die in de huidige situatie nog niet aanwezig zijn, is sprake van een nieuwe situatie in de zin van de Wgh en moet onderzoek gedaan worden naar het akoestisch klimaat ter plaatse. Dergelijke functies kunnen namelijk hinder ondervinden van nabijgelegen wegen, spoorwegen, een vliegveld of een bedrijventerrein.

Onderzoekslocaties

In dit bestemmingsplan worden de volgende nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt (de nummers en letters refereren naar de figuur in Bijlage 1):

  • op 82 locaties kunnen nieuwe woningen gerealiseerd worden door middel van transformatie van bestaande winkels, dienstverlening en dergelijke. Het gaat hierbij vooral om de plinten van bestaande bebouwing (locaties 1 t/m 29, 33 en 35 t/m 82*) en op 4 locaties betreft het gemengde bebouwing met meerdere bouwlagen (locaties B, D, L en P);
  • op vijf locaties wordt de maatschappelijke bestemming verbreed met de functie 'wonen'. Hierdoor ontstaat de planologische mogelijkheid nieuwe woningen te realiseren door transformatie van bestaande bebouwing met een maatschappelijke bestemming, of eventueel door sloop en nieuwbouw voor zover dat in de bestemmingslegging past. Het gaat hierbij om objecten met meerdere verdiepingen, waaronder een aantal schoolgebouwen (locaties G, H, I, J en K);
  • op één locatie bestaat het voornemen nieuwe woningen te realiseren door middel van sloop en nieuwbouw, dit betreft het Dahliablok (locatie F);
  • op één locatie kan een nieuwe school gerealiseerd worden door middel van sloop en nieuwbouw, dit betreft de Kindercampus Bloemhof (locatie M).

*in bijlage 1 en het akoestisch onderzoek zelf zijn ook de onderzoekslocaties 30, 31, 32 en 34 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt echter dat het akoestisch klimaat hier niet geschikt is om transformatiemogelijkheden te beiden.

Relevante geluidbronnen

In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor dit plan zijn de wettelijke geluidbronnen wegverkeer, railverkeer (metro) en industrie relevant. Het aspect luchtvaartlawaai is voor dit bestemmingsplan niet van belang. De beoogde ontwikkelingen liggen namelijk niet binnen de geluidzone van een luchtvaartterrein. Onderzoek naar wegverkeer is aan de orde wanneer ontwikkelingen in de geluidzone liggen van wegen met een snelheid van 50 km/h of hoger, dit zijn de zogenaamde zoneplichtige wegen. Het kan voorkomen dat er geluidhinder ontstaat vanwege meerdere wettelijke geluidbronnen tegelijkertijd. In dat geval spreekt men van een cumulatie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en conform het ontheffingsbeleid van gemeente Rotterdam wordt naast de wettelijke geluidbronnen ook ingegaan op de invloed van andere relevante niet-wettelijke geluidbronnen binnen of in de directe omgeving van het plangebied op de beoogde ontwikkellocaties, zoals 30 km/uur wegen.

Voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden

Voor de wettelijke geluidbronnen gelden voorkeurswaarden en maximale waarden, beide uitgedrukt in dB (A) en gemeten op de gevel van een geluidgevoelig object. Wanneer de voorkeurswaarden worden overschreden, kan door middel van een hogere waardenbesluit een hogere waarde worden aangevraagd, tot aan de maximale ontheffingswaarde van de betreffende geluidbron. Bij het aanvragen van een hogere waarde is het wel noodzakelijk onderzoek te doen naar maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen. Tabel 6.1 bevat de voorkeurs- en maximale ontheffingswaarde van de verschillende geluidbronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1085Bloemhof-va01_0015.png"

Tabel 6.1: voorkeurs- en maximale ontheffingswaarden

Vervangende nieuwbouw

De geluidswetgeving kent het begrip 'vervangende nieuwbouw'. Bij vervangende nieuwbouw kan een 5 dB hogere geluidsbelasting voor wegverkeerlawaai op de gevel worden toegestaan dan bij nieuwbouw. Voor industrielawaai is dit 10 dB. De reden hiervoor is dat bij terugbouwen op ongeveer dezelfde plek de afstand en oriëntatie ten opzichte van de geluidsbron (bijvoorbeeld de weg) vastliggen, zodat de geluidsbelasting op de gevel moeilijker kan worden teruggebracht. Voor vervangende nieuwbouw gelden de aanvullende eisen dat vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur en een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden.

Wanneer een niet-geluidsgevoelige functie in de plint van een gebouw met overwegend woningen gewijzigd wordt in een geluidgevoelige functie, dan kan er sprake zijn van vervangende nieuwbouw. Een voorbeeld hiervan is de transformatie van een leegstaande winkel in een woning. De situering ten opzichte van de geluidsbron wijzigt niet, de stedenbouwkundige functie of structuur wordt niet ingrijpend gewijzigd en er is geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden (er wonen immers al relatief veel mensen in het gebouw omdat het gebouw een overwegende woonfunctie heeft).

Voor vrijwel alle onderzoekslocaties kan het principe van vervangende nieuwbouw worden toegepast vanwege hun typologie en huidige functie. Daarbij is functie 'wonen' op deze locaties reeds mogelijk op basis van het vorige bestemmingsplan.

Rotterdams ontheffingbeleid

Tenslotte heeft de gemeente Rotterdam aanvullend beleid geformuleerd op het beleid uit de Wgh wat hierboven beschreven is. Dit is vervat in het Rotterdams Ontheffingbeleid. Het beleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen en alleen van toepassing indien er hogere waarden moeten worden verleend. In het beleid is bepaald dat nieuwe woningen tenminste één geluidluwe gevel moeten hebben en indien van toepassing, één geluidluwe buitenruimte. 'Geluidluw' is in het beleid gedefinieerd 50 dB (A) bij industrielawaai, 53 dB bij wegverkeer en 55 dB bij railverkeer. Er kan overigens gemotiveerd worden afgeweken van dit beleid.

6.4.1.2 Onderzoek naar wegverkeerlawaai

Voor het onderzoek naar wegverkeerslawaai zijn (delen van) het Zuidplein, de Strevelsweg, Groene Hilledijk, Lange Hilleweg, Bree, Dordtselaan, Maashaven Oostzijde, Hillevliet, Randweg, Putselaan en Brielselaan. Dit zijn zoneplichtige wegen in de omgeving van het plangebied. Ook zijn een aantal 30 km/h-wegen meegenomen in het onderzoek. Over de Groene Hilledijk, Bree, Randweg, Hillevliet, Putselaan en Brielselaan rijden trams. Ook deze zijn meegenomen in het onderzoek.

Uit het onderzoek blijken de onderstaande geluidbelastingen (tabel 6.2). De nummers en letters in de tabel verwijzen naar de kaart in Bijlage 1.

Locatie   Weg   Rekenpunt   Hoogte   Lden   Overschrijding
   
            rekenpunt       voorkeur   maximaal  
            [m]   [dB]   (48 dB)   (63 dB)  
01   Dordtselaan   01.103-01.105   1,5   61   Ja   Nee  
  Maashaven Oostzijde   01.102   1,5   56   Ja   Nee  
  Putselaan+tram   01.102   1,5   59   Ja   Nee  
  Brielselaan+tram   01.102-01.103   1,5   55   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
02    Dordtselaan   02.2-02.3   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
*   allen   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
04   Dordtselaan   04.1   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
05    Dordtselaan   05.2   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen   allen   < 48   Nee   Nee  
06    Dordtselaan   06.1-06.4   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
07   Dordtselaan   07.103   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen       < 48   Nee   Nee  
08    Dordtselaan   08.5-08.6   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
09    Dordtselaan   09.1   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
10    Dordtselaan   10.1-10.2   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
11    Dordtselaan   11.1   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
12    Dordtselaan   12.1   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
13    Strevelsweg   13.1   1,5   50   Ja   Nee  
  Dordtselaan   13.1   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
14    Strevelsweg   14.3   1,5   61   Ja   Nee  
  Dordtselaan   14.1   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
15    Strevelsweg   15.1   1,5   60   Ja   Nee  
  Lange Hilleweg   15.2-15.3   1,5   49   Ja   Nee  
  overig   allen   allen     < 48   Nee   Nee  
16    Strevelsweg   16.101-16.103   1,5   62   Ja   Nee  
  Lange Hilleweg   16.109-16.111   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
17   Strevelsweg   17.2   1,5   51   Ja   Nee  
  overig   allen   allen     < 48   Nee   Nee  
18   Strevelsweg   18.1-18.2   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
19   Strevelsweg   19.1-19.2   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
20   Strevelsweg   20.1-20.2   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
21   Strevelsweg   21.1-21.2   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
22   Strevelsweg   22.1   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
23   Strevelsweg   23.1   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
24   Strevelsweg   24.1-24.3   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
25   Strevelsweg   25.2-25.3   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
26   Strevelsweg   26.6-26.7   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
27   Strevelsweg   27.1-27.2   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
28   Strevelsweg   28.1   1,5   59   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
29   Sandelingplein   29.2   1,5   53   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
30   Sandelingplein   30.1   1.5   52   Ja   Nee  
  Groene Hilledijk   30.1   1.5   61   Ja   Nee  
  Bree+tram   30.1   1.5   53   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
31   Groene Hilledijk   31.101-31.104   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
32    Groene Hilledijk   32.101-32.104   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
34   Groene Hilledijk   34.101-34.105   1,5   60   Ja   Nee  
  Hillevliet+tram   34.107   1,5   62   Ja   Nee  
  Randweg+tram   34.105   1,5   53   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
35   Hillevliet+tram   35.1-35.2   1,5   63   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
36   Hillevliet+tram   36.2-36.3   1,5   63   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
37   Lange Hilleweg   37.5   1,5   62   Ja   Nee  
  Hillevliet+tram   37.1   1,5   63   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
38   Lange Hilleweg   38.2-38.3   1,5   62   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
39   Lange Hilleweg   39.1/39.8   1,5   61   Ja   Nee  
  Hillevliet+tram   39.3   1,5   62   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
40   Hillevliet+tram   40.1   1,5   62   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
41   Hillevliet+tram   41.2-41.3   1,5   62   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
42   Hillevliet+tram   42.1-42.3   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
43   Hillevliet+tram   43.2-43.3   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
48   Putselaan+tram   48.4-48.5   1,5   58   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
49   Putselaan+tram   49.4   1,5   57   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  
50   Maashaven Oostzijde   50.2   1,5   51   Ja   Nee  
  Putselaan+tram   50.1-50.2   1,5   58   Ja   Nee  
  Brielselaan+tram   50.2   1,5   49   Ja   Nee  
  overig   allen   allen   < 48   Nee   Nee  
65    Dordtselaan   65.1   1,5   53   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
67   Putselaan+tram   67.1   1,5   50   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
68   Putselaan+tram   68.1   1,5   49   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
69   Strevelsweg   69,1   1,5   50   Ja   Nee  
  Lange Hilleweg   69.1   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
70   Lange Hilleweg   70.1   1,5   60   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
             
71   Lange Hilleweg   71.11-71.2/71.7   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
72   Lange Hilleweg   72.1   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
73   Lange Hilleweg   73.1   1,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
75   Lange Hilleweg   75.1-75.2   1,5   62   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
76   Lange Hilleweg   76.1-76.2   1,5   62   Ja   Nee  
  overig   allen    allen    < 48   Nee   Nee  
B   Sandelingplein   B.2   1,5-7,5   64   Ja   Ja  
  Groene Hilledijk   B.1   4,5-7,5   53   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
D   Groene Hilledijk   D.2   4,5-10,5   53   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
F   Lange Hilleweg   F.100-F.102   1,5-4,5/1,5-7,5   62   Ja   Nee  
  Hillevliet+tram   F.100   7,5-10,5   49   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
M**   Putselaan+tram   M.100/M.101   5,5-9,5/9,5   49   Ja   Nee  
  overig   allen   allen    < 48   Nee   Nee  
P   Lange Hilleweg   P.1   1,5-4,5   61   Ja   Nee  
  overig   allen    allen   < 48   Nee   Nee  

* Locaties 03, 33, 44 t/m 47, 51 t/m 64, 66, 74, 77 t/m 82, en G t/m L

** Deze locatie is een school, de maximale geluidbelasting is een gemiddelde over de dag- en avondperiode.

Tabel 6.2: resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai

6.4.1.3 Onderzoek naar railverkeerlawaai

Ten westen van het plangebied ligt het metrotraject tussen Centraal Station en Zuidplein (metrolijnen D en E). De zonebreedte van dit spoortraject bedraagt 100 meter. Ontwikkellocaties 1, 2, 4, 5, 50, 67 en 82 liggen binnen de geluidzone van dit spoortraject. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege metrolijnen D en E bij de onderzochte locaties voor woningen onder de voorkeurswaarde van 55 dB blijft.

6.4.1.4 Onderzoek naar industrielawaai

Ontwikkellocatie 4, 5 en 6 bevinden zich binnen de geluidzones van het industrieterrein Waal- Eemhaven. De ontwikkellocaties ten noorden van de Putsebocht en locaties 40 t/m 44, 79, 80 en G bevinden zich binnen de geluidzonde van industrieterrein Maas-Rijnhaven. Deze industrieterreinen zijn derhalve relevant voor de ontwikkellocaties.

Uit de bepaling conform de notitie “Bepaling hogere waarden Wgh industrielawaai Waal-Eemhaven” blijkt dat de ontwikkellocaties die zijn gelegen binnen de geluidzone Waal Eemhaven buiten de 47 dB(A) contour zijn gelegen. De ontwikkellocaties bevinden zich op de begane grond er vindt dus verder geen correctie op de geluidbelasting plaats. De geluidbelasting op de onderzochte locaties ligt daarmee onder de voorkeurswaarde. De berekende geluidbelasting als gevolg van industrieterrein Maas-Rijnhaven zijn opgenomen in tabel 6.3.

Locatie   bestemming   rekenpunt   Hoogte rekenpunt
[m]  
LETM

[dB(A)]  
Overschrijding  
          Voorkeur
[50 dB(A)]  
Max.
[55 dB(A)]  
1   Wonen   01.102   1,5   551   Ja   Nee  
48   Wonen   48.5   1,5   52   Ja   Nee  
49   Wonen   49.4   1,5   53   Ja   Nee  
50   Wonen   50.2   1,5   551   Ja   Nee  
67   Wonen   67.1   1,5   53   Ja   Nee  
Overige   Wonen/school   -   -   <50   Nee   Nee  

1 Deze waarde wijkt af van het akoestisch onderzoek van het Ingenieursbureau Gemeente Rotterdam (15 oktober 2016), en volgt uit de beoordeling van de DCMR Milieudienst Rijnmond op 6 april 2017. De toetspunten 01.102 en 50.2 liggen in de 1e lijnsbebouwing van het industrieterrein Maas-Rijnhaven. Voor deze toetspunten zijn maximaal toelaatbare geluidsbelasting (MTG)-waarden vastgesteld van 55 dB(A). Het advies van de DCMR Milieudienst Rijnmond is om op basis van de Beschikking Sanering industrielawaai (Ministerie van Volkshuisvestiging Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, kenmerk MGB 96032699/927, 17 februari 1999) voor deze woningen een hogere waarde vast te stellen van 55 dB(A).

Tabel 6.3: resultaten akoestisch onderzoek industrielawaai Maas-Rijnhaven

6.4.1.5 Cumulatie

Binnen het plangebied is er sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde op de ontwikkellocatie vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai. Derhalve is een cumulatie van meerdere bronsoorten aan de orde. Het gaat om locaties 1 (68,9 dB), 48 (63,4 dB), 49 (62,7 dB) 50 (64,9 dB) en 67 (57,5 dB).

6.4.1.6 Ontheffingsbeleid Rotterdam

Wegverkeer

De gecumuleerde geluidbelasting inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wgh is vanwege de zoneplichtige wegen bij de ontwikkellocaties berekend. Hieruit blijkt dat de beoogde woningen op alle ontwikkellocaties over minimaal één geluidluwe gevel beschikken.

Industrie

Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde op de voorgevels van de noordwestelijke ontwikkellocaties in het plangebied wordt overschreden. Op één rekenpunt van locatie 1 (rekenpunt 01.113), gelegen op de achtergevel van de woningen Putselaan 240-250, is ook de geluidbelasting vanwege industrieterrein Maas-Rijnhaven hoger dan 50 dB. Deze beoogde woningen beschikken daarmee niet over een geluidluwe gevel. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locatie vraagt aandacht. De overige ontwikkellocaties beschikken wel over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid.

Integrale beoordeling

Alleen ontwikkellocatie 1 beschikt vanwege industrielawaai deels niet over een geluidluwe gevel. Op andere locaties waar wegverkeerslawaai en industrielawaai relevant zijn, is de hoogst belaste gevel vanwege wegverkeer en industrielawaai hetzelfde.

6.4.2 Maatregelen

Uit de onderzoeken uit de vorige paragraaf naar wegverkeers-, spoor- en industrielawaai blijkt dat op een groot aantal locaties de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden wordt. Voor deze locaties moet dus een hogere waarde aangevraagd worden, en bestaat daarmee de verplichting om te onderzoeken of de geluidbelasting door maatregelen tot de voorkeurswaarde omlaag gebracht kan worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht of bij de ontvanger. Wel dient de stedenbouwkundige wenselijkheid en (financiële) uitvoerbaarheid hierbij in acht genomen te worden. Hier onder volgt een beschrijving van de mogelijke maatregelen per geluidbron, inclusief een afweging met betrekking tot de wenselijkheid en uitvoerbaarheid.

6.4.2.1 Wegverkeer

Bronmaatregelen

Hierbij kan gedacht worden aan vermindering van verkeer, snelheidsverlaging of toepassing van stillere wegdekken. Vermindering van het verkeer is niet aan de orde vanwege de groei van de stad. Het verlagen van de snelheid is niet wenselijk vanuit verkeerskundig oogpunt, de wegen hebben immers een belangrijke functie in het stedelijk verkeersnet.

Stillere wegdekken zouden op een aantal locaties tot een geluidreductie kunnen leiden. Deze reductie is echter niet voldoende om de geluidbelasting terug te brengen tot 48 dB. Daarbij zijn stillere asfalttypes slijtagegevoeliger dan het huidige wegdekken en kunnen ze bijvoorbeeld niet op hellingen en in bochten worden toegepast. Voor de wegen waarover een tram rijdt geldt dat wanneer men stiller asfalt toepast er weliswaar een geluidreductie tot 4 dB van het wegverkeerlawaai plaatsvindt, maar dat dit door het tramlawaai weer teniet gedaan wordt. De nettoreductie is dan 2 a 3 dB. Dit weegt waarschijnlijk niet op tegen de kosten van de ingrepen, en bovendien is de reductie niet voldoende om de voorkeurswaarde van 48 dB te halen.

Overdrachtsmaatregelen

Hierbij kan worden gedacht aan afstandsvergroting en/of afschermende maatregelen. Aangezien de ontwikkelingen binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden is een afstandsvergroting niet aan de orde. De betreffende wegen bevinden zich in een stedelijk gebied. Het plaatsen van een geluidscherm langs deze wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/wenselijk.

Ontvangermaatregelen

Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB (norm voor de geluidluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam) door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels. Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied van een woning of school 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen en school is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.4.2.2 Railverkeer

Er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde. Maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.

6.4.2.3 Industrielawaai

Er is sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde op locatie 1, 48 t/m 50 en 67 vanwege het industrielawaai Maas-Rijnhaven

Bronmaatregelen

Voor het industrieterrein Maas-Rijnhaven is reeds een saneringsprogramma vastgesteld en uitgevoerd. Daarin zijn alle mogelijke bronmaatregelen onderzocht en uitgevoerd.

Overdrachtsmaatregelen

Het plaatsen van een lang scherm langs het industrieterrein heeft weinig tot geen effect, omdat het hierbij om een uitgestrekt industrieterrein gaat waarop de geluidbronnen verspreid liggen. Tevens zijn er wegens de aanwezigheid van hoge geluidbronnen hoge geluidschermen nodig. Het plaatsen van een hoog scherm nabij het plangebied is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Bovendien is het plaatsen van lange en hoge schermen langs het industrieterrein of het plangebied niet doelmatig en financieel niet haalbaar.

Ontvangersmaatregelen

Door een adequate akoestische inrichting van het plan en een akoestisch gunstige indeling van woningen kan een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht de situering van geluidgevoelige ruimtes binnen een woning, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels. Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een industrieterrein in een verblijfsgebied 35 dB(A). Het realiseren van een binnenwaarde van 35 dB(A) in de beoogde woningen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.4.3 Conclusie

Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting op ontwikkellocaties 03, 33, 44 t/m 47, 51 t/m 64, 66, 74, 77 t/m 82 en G t/m L voldoet vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB).

Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere stedelijke wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor woningen wordt daarbij op locatie B vanwege het Sandelingplein met 1 dB overschreden. Voor een deel van de locatie is het principe van vervangende nieuwbouw van toepassing, dit betreft het pand aan het Sandelingplein 15. Hier wordt reeds op de verdiepingen gewoond namelijk. Voor dit deel van de locatie wordt een hogere waarde van 64 dB aangevraagd. In het andere gebouw op deze locatie, het voormalige badhuis aan het Sandelingplein 14, is momenteel een culturele instelling aanwezig. Omdat dit gebouw nu geen woonfunctie heeft is het principe van vervangende nieuwbouw hier niet van toepassing. Voor dit deel van de locatie kan dus geen hogere waarde worden aangevraagd. Het eventueel toepassen van dove gevels is hier ook geen optie aangezien het gebouw aangewezen is als beeldbepalend gebouw. Om die reden is door middel van de functieaanduiding 'wonen uitgesloten' bepaald dat dit gebouw niet gebruikt mag worden ten behoeve van wonen, ondanks de gemengde bestemming. De overige gebruiksmogelijkheden zoals kantoor en bedrijvigheid blijven wel van toepassing.

De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen en scholen (63 dB) wordt op de overige locaties niet overschreden. Maatregelen zijn wenselijk (zie hiervoor 6.4.2.1). De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege de relevante onderzochte zoneplichtige wegen is bij 59 van de in totaal 93 ontwikkellocaties hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013- 2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden.

Railverkeerlawaai

De geluidbelasting vanwege metrolijn D en E voldoet bij alle onderzochte locaties voor woningen aan de voorkeurswaarde van 55 dB.

Industrielawaai

De geluidbelasting vanwege het industrielawaai afkomstig van het industrieterrein Waal- Eemhaven voldoet bij alle onderzochte locaties aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A). Vanwege het industrieterrein Maas-Rijnhaven wordt de voorkeurswaarde (50 dB(A))op locaties 1, 48 t/m 50 en 67 overschreden.

Procedure hogere waarde

Omdat er geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai en het industrielawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. Daarom zijn de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden aangevraagd en vastgesteld. Het besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 2.

Ontheffingsbeleid Rotterdam

Locatie 1 beschikt voor een deel, gelegen aan de Putselaan 240-250, niet over een geluidluwe gevel vanwege het industrielawaai Maas-Rijnhaven. Bij realisatie van woningen op deze locatie zal er aandacht moeten worden besteed aan geluidluwe gevels. In het kader van de procedure hogere waarden moet worden onderbouwd waarom de beoogde woningen op de ontwikkellocatie gewenst zijn. Opgemerkt wordt dat realisatie van minimaal één geluidluwe gevel op deze ontwikkellocatie bouwtechnisch, door middel van additionele maatregelen bij voorbeeld door toepassing van een vliesgevel, mogelijk is. Alle beoogde woningen op de overige ontwikkellocaties kunnen over minimaal één geluidluwe gevel beschikken en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Het aspect 'geluid' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Onderzoek planologische mogelijkheden

De luchtkwaliteit is in gemengde- en woongebieden met name afhankelijk van de verkeersaantrekkende werking van de in dat gebied aanwezige functies. Elke functie (wonen, detailhandel, bedrijvigheid etc.) heeft een bepaalde verkeersaantrekkende werking. Zo heeft detailhandel de grootste verkeersaantrekkende werking, terwijl een kantoor of horeca relatief weinig verkeer aantrekt. Op bepaalde vormen van onderwijs na (middelbaar, hoger en voortgezet onderwijs) hebben woningen de laagste verkeersaantrekkende werking.

Door het bieden van bepaalde planologische mogelijkheden kunnen functies van gronden en gebouwen in een gebied wijzigen. Wanneer functies wijzigen heeft dat gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking van de betreffende gebouwen en gronden, en dat heeft weer gevolgen voor de luchtkwaliteit in een gebied. Dit bestemmingsplan biedt planologische mogelijkheden waardoor functies van gebouwen en gronden kunnen wijzigen. Het gaat om de volgende mogelijkheden:

  • de sloop en nieuwbouw ten behoeve van de Kindercampus Bloemhof;
  • het verruimen van de detailhandelsbestemming aan de Groene Hilledijk tot een bredere, gemengde bestemming;
  • het verruimen van de maatschappelijke bestemming op vijf locaties met de functie 'wonen';
  • transformeren van een onbekend aantal ruimtes in de plinten van de bestaande bebouwing.

Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar deze mogelijkheden om inzichtelijk te krijgen welke gevolgen dit bestemmingsplan heeft op de luchtkwaliteit.

Kindercampus Bloemhof

In de huidige situatie genereert de school ca. 122 autoritten per etmaal. De toekomstige Kindercampus krijgt een kleiner brutovloeroppervlak (b.v.o.) dan de bestaande school, waardoor het aantal ritten afneemt tot 78 per etmaal. Dit heeft een gunstig effect op de luchtkwaliteit binnen Bloemhof.

Verruiming van de detailhandelsbestemming aan de Groene Hilledijk

Zoals in de voorgaande paragrafen is beschreven geldt voor dit gebied een transformatieopgave. Daarom wordt de bestemming uit het vorige plan, waarbinnen uitsluitend winkels mogelijk waren, verruimd met de functies bedrijven, dienstverlening en praktijkruimtes. Al deze toegevoegde functies hebben een lagere verkeersaantrekkende werking dan winkels. Mocht hier ook daadwerkelijk transformatie plaats gaan vinden, dan heeft dat dus een gunstig effect op de luchtkwaliteit. Het is echter niet op voorhand te zeggen in hoeverre het aantal ritten afneemt omdat het onmogelijk is een concreet scenario vast te stellen voor de ontwikkelingen in dit gebied.

Verruiming van de maatschappelijke bestemming op vijf locaties

Ook voor basisonderwijs (drie van de vijf locaties zijn in de huidige situatie in gebruik als basisschool) geldt dat deze functie een hogere verkeersaantrekkende werking heeft dan de functie wonen. Als de drie scholen daadwerkelijk transformeren, zal dat een gunstig effect hebben op de luchtkwaliteit. Van de twee overige panden staat er één leeg en het andere pand huisvest kunstenaars. Wanneer deze getransformeerd worden zal dit een licht ongunstig effect op de luchtkwaliteit hebben omdat de panden in de huidige situatie nauwelijks verkeer aantrekken.

Overige te transformeren locaties

Met name binnen de gemengde bestemmingen zijn legio aan transformatiemogelijkheden. Deze hebben ook gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vanwege de veelheid aan panden en mogelijkheden is het echter onmogelijk een concreet scenario vast te stellen. De verwachting is dat de verdeling van de functies detailhandel, dienstverlening, bedrijven en horeca over panden in grote lijnen gelijk blijft. Wel kan gezien de huidige trends aangenomen worden dat het aandeel detailhandel in dit gebied af zal nemen. Ook zijn er de afgelopen periode een aantal winkelpanden getransformeerd in woningen. Het bovengenoemde betekent voor de luchtkwaliteit dat deze in ieder geval niet zal verslechteren. Indien winkelpanden getransformeerd worden in woningen of een andere functie, heeft dat een gunstig effect op de luchtkwaliteit.

6.5.2 Onderzoek huidige luchtkwaliteit

De grenswaarden voor de jaargemiddelden concentratie van fijn stof en stikstofdioxide (40 ug/m³) worden in de huidige situatie (2015) nergens overschreden [www.nsl-monitoring.nl]. Specifiek voor nieuwe scholen en kinderopvang moet rekening gehouden worden met de Beleidsregel Buitenklimaat. In de beleidsregel is vastgelegd dat voor nieuwe scholen en kinderopvang binnen 50 meter vanaf een drukke stedelijke weg een nee-tenzij benadering geldt.

Dit plan maakt geen nieuwe basisscholen of locaties voor kinderopvang mogelijk. De nieuwbouw in het kader van de Kindercampus vervangt een reeds bestaande school en het bouwvlak ligt net buiten de 50 m-zone vanaf de Putselaan. Daarbij neemt het aantal leerlingen af, waarmee het aantal personen dat wordt blootgesteld aan de schadelijke stoffen als gevolg van deze weg, ook afneemt.

Nieuwe kinderdagverblijven en scholen zijn alleen mogelijk binnen de bestemmingen Maatschappelijk - 1. De locaties met deze bestemming die binnen de 50 m-zone van één van de drukke stedelijke wegen liggen zijn in de huidige situatie allemaal al ingevuld met scholen. Een toename van het aantal kinderdagverblijven of scholen binnen deze zones is dus niet aan de orde. Er is één kinderdagverblijf aanwezig binnen een andere bestemming. Dit kinderdagverblijf heeft daarom een maatbestemming gekregen. Deze locatie ligt overigens niet binnen de 50 m-zone van een stedelijke weg als bedoeld in de Beleidsregel Buitenklimaat.

6.5.3 Conclusie

De planologische mogelijkheden die dit plan biedt kunnen een gunstig effect hebben voor de luchtkwaliteit binnen het gebied. De sloop en nieuwbouw in het kader van de Kindercampus Bloemhof zorgt sowieso voor een lagere verkeersaantrekkende werking en heeft daarmee een gunstig effect op de luchtkwaliteit. In de huidige situatie worden de normen voor fijnstof en stikstofdioxide nergens overschreden. Er worden geen nieuwe scholen of kinderdagverblijven mogelijk gemaakt in een zone van 50 vanaf drukke stedelijke wegen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Onderzoek en conclusie

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Uit de vastgestelde bodemkwaliteitskaart 2014 blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied licht verontreinigd is. De grond is geschikt voor woondoeleinden.

Voor de (inpandige) transformatiemogelijkheden die dit plan biedt speelt de bodemkwaliteit geen rol. Voor de nieuwbouw van de Kindercampus en het Dahliablok dient bodemonderzoek verricht te worden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Verder maakt dit bestemmingsplan geen nieuwbouw mogelijk die gepaard gaat met bodemverstorende activiteiten.

Het aspect 'bodem' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Onderzoek en conclusie

Binnen het gebied zijn geen inrichtingen aanwezig die gevolgen hebben voor de externe veiligheid. Evenmin liggen er transportroutes voor gevaarlijke stoffen in of in de nabijheid van het plangebied. Het aspect 'externe veiligheid' speelt daarom geen rol bij dit bestemmingsplan.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Onderzoek
6.8.1.1 Huidige situatie

Natuurkaart Rotterdam en Natuurnetwerk Nederland

In de Natuurkaart Rotterdam heeft het bestemmingsplangebied Bloemhof de wijk typologie Cultuurlijke Stadswijken. Het bestemmingsplangebied is niet aangeduid als kerngebied. In de Natuurkaart Rotterdam zijn de Hillevliet en de Lange Hilleweg aangewezen als binnenstedelijke ecologische verbindingen. Door de overwegend kleinschalige bebouwing met veel groen is het plangebied voor veel soorten goed doorkruisbaar.

Het meest nabij gelegen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland is de Nieuwe Maas die op ruim 1 kilometer afstand ligt. De omgeving van het bestemmingsplangebied Bloemhof bestaat vooral uit hoog stedelijk gebied en oude havenbekkens waardoor verdere ontsluiting van het plangebied voor sommige soortgroepen moeilijk zal zijn. Het bestemmingsplangebied Bloemhof is in ecologisch opzicht matig ontsloten.

Vogels

Verspreid door het plangebied zijn waarnemingen bekend van de jaarrond beschermde vogelsoorten Huismus (Passer domesticus) en Gierzwaluw (Apus apus). Huismus en Gierzwaluw zijn gebouw gebonden soorten welke vooral leven onder oudere pannendaken. Deze soorten zijn gevoelig voor ingrepen aan de dakconstructie van panden waar de kolonies van deze soorten broeden. De Huismus is bovendien gevoelig voor ingrepen aan de groenstructuren binnen 200 meter van de verblijfplaatsen.

Vleermuizen

In het plangebied zijn de Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) waargenomen. Van beide soorten zijn ook verblijfplaatsen in het plangebied bekend. Omdat het plangebied niet erg goed onderzocht is, is er een vertekend beeld van de verspreiding van vleermuizen in het plangebied. Er kan alleen geconcludeerd worden dat ze er voorkomen. Voor vleermuizen is een goede mix van stedelijke bebouwing, groen en waterelementen van belang. Het is daarom opmerkelijk dat er toch waarnemingen zijn in het gebied van de ontwikkellocatie Kindercampus Bloemhof. Hier staan een aantal forse bomen en dat is blijkbaar voldoende.

Planten

Binnen het plangebied is één waarneming bekend van een beschermde plantensoort; Klein Glaskruid. Dit is een soort die in Nederland gebonden is aan Stedelijk gebied waar hij op muren, en soms in bestrating, groeit. Alvorens het Avicenna College gesloopt kan worden moet eerst nog onderzoek naar deze groeiplaats worden gedaan. Er zijn, met uitzondering van Klein Glaskruid, geen waarnemingen van Aandachtsoorten in het plangebied.

Kleine, grondgebonden zoogdieren

Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren komen in het stedelijk gebied van Rotterdam niet voor. Meer algemeen beschermde, grondgebonden zoogdiersoorten zijn wel te verwachten, zeker op plekken waar enig groen aanwezig is. Geschikte plekken zullen dan vooral de (binnen)tuinen zijn in de woonwijken. Deze soorten betreffen algemeen beschermde, grondgebonden zoogdiersoorten (tabel 1), waarvoor een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient altijd de zorgplicht te worden nageleefd.

Vissen

In het plangebied zijn waarnemingen van de wettelijk beschermde vissoort Bittervoorn (Rhodeus amarus) bekend. Uit het eerdere onderzoek binnen hetzelfde watersysteem kan worden opgemaakt dat ook het voorkomen van de beschermde soort Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) waarschijnlijk is. Voor vissen in algemene zin geldt altijd de zorgplicht. Bij werkzaamheden aan watergangen en waterelementen waar men vis verwacht, dient gewerkt te worden conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen.

Reptielen en amfibieën

Strikt beschermde reptielen en amfibieën (zoals rugstreeppad en zandhagedis) kunnen op voorhand worden uitgesloten in het bestemmingplangebied. Het gebied biedt geen geschikt biotoop voor deze soorten en deze zijn hier ook nooit waargenomen. Meer algemeen beschermde amfibieën, zoals Gewone pad (Bufo bufo) en Bruine kikker (Rana temporaria) zijn wel te verwachten, vooral bij waterelementen. Overigens geldt voor algemeen beschermde amfibieën (tabel 1 soorten) een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient altijd de zorgplicht te worden nageleefd.

Overige soortgroepen

Van overige soortgroepen zijn binnen Rotterdam geen waarnemingen bekend van soorten die strikt beschermd zijn onder de Flora- en faunawet. Ook zijn van de overige soortgroepen geen waarnemingen bekend van 'aandachtssoorten'.

6.8.1.2 Gevolgen

Het bestemmingsplan is overwegend een voortzetting van het planologische regime uit het vorige bestemmingsplan, voor grote delen van het plangebied zullen bestemmingen niet wijzigen. Het is echter wel mogelijk dat binnen de delen van het bestemmingsplangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats vinden. Ontwikkelingen binnen de bestaande bestemmingen, bijvoorbeeld sloop, renovatie, herinrichting en nieuwbouw kan echter wel degelijk leiden tot effecten op beschermde natuurwaarden. De gevolgen voor de aanwezige flora en fauna van werkzaamheden die binnen bestaande bestemmingen plaats gaan vinden dienen voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden getoetst te worden. Vooral de in het bestemmingsplangebied voorkomende gebouw gebonden soorten (Huismus, Gierzwaluw en Gewone dwergvleermuis) zijn gevoelig voor ingrepen aan bestaande bebouwing.

Ook het grootschalig verwijderen van groen kan leiden tot effecten op de geschiktheid als leefgebied voor Huismussen en vleermuizen. Het plangebied heeft voor huismussen een belangrijke betekenis op stadsniveau. Bij ingrepen aan aanwezige bebouwing of groenelementen zal dan ook nader onderzoek moeten worden uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten.

Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en faunawet is altijd van toepassing. Naast de strikt beschermde soorten zijn ook meer algemene soorten te verwachten, zoals kleine zoogdieren en algemene amfibieën (Gewone pad, Bruine kikker). Hiervoor geldt de zorgplicht. Ook voor vissen geldt altijd de zorgplicht. Bij werkzaamheden aan watergangen en waterelementen dient gewerkt te worden conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen.

Het bovenstaande heeft met name betrekking op de locaties waar geen ontwikkelingen zijn voorzien. Dit bestemmingsplan maakt echter ook een aantal ontwikkelingen mogelijk. Hier onder is beschreven welke gevolgen de ontwikkelingen hebben voor de flora en fauna.

Kindercampus Bloemhof

Hier gaat sloop en nieuwbouw plaatsvinden. Op het te slopen gebouw zijn in het kader van compensatiemaatregelen voor de herontwikkeling nieuwbouw aan de Putsebocht een aantal vogel- en vleermuiskasten aangebracht. Deze moeten ruim voorafgaand aan de sloop van het gebouw onder ecologische begeleiding verplaatst worden. Ook de overige gebouwen in dit herontwikkelingegebied zijn geschikt voor beschermde gebouw gebonden soorten zoal Huismus, Gierzwaluw en Dwergvleermuis. Daarnaast komt binnen dit gebied de beschermde plantensoort Klein glaskruid voor. Onderzoek en toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving is dus nodig alvorens met de herontwikkeling kan worden aangevangen.

Herontwikkeling Dahliablok

Het betreft sloop en nieuwbouw. Het te slopen deel van de te slopen gebouwen heeft een plat dak en is daarom minder geschikt voor gebruik door Huismussen en Gierzwaluwen. Deze bebouwing kan nog wel gebruikt worden door vleermuizen. Het gedeelte van de bebouwing aan de Hillevliet heeft wel pannendaken en hier zijn huismussen en gierzwaluwen wel te verwachten. Alvorens de gebouwen gesloopt gaan worden of er renovatiewerkzaamheden uitgevoerd kunnen worden moet aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving getoetst zijn. Flora en faunaonderzoek is dus nodig.

Maatschappelijk vastgoed

Naast maatschappelijke functies worden ook wonen mogelijk. Deze functieverruiming heeft naar verwachting geen invloed op de in het plangebied aanwezige natuurwaarden. Indien een gebruiksverandering leidt tot renovatie van gebouwen en werkzaamheden aan buitenmuren kozijnen, goten of daken dient, voorafgaand aan de werkzaamheden, een flora en faunaonderzoek uitgevoerd te worden.

6.8.2 Conclusie

Voor de meeste mogelijk gemaakte ontwikkelingen is de verwachting dat er geen grote ingrepen aan de bestaande gebouwen nodig zijn. In dat geval zijn conflicten met verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet onwaarschijnlijk.

Bij grotere ingrepen, zoals grondige renovatie, het vervangen van daken of sloop en nieuwbouw, moet in dit plangebied altijd onderzoek in het kader van de op dat moment vigerende flora- en faunawetgeving uitgevoerd worden. Het maakt daarbij niet uit of het in dit bestemmingsplan nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen of ontwikkelingen binnen bestaande bestemmingen betreft.

Bij de ontwikkeling Kindercampus Bloemhof is nu al bekend dat er mitigerende of compenserende maatregelen getroffen moeten worden in verband met beschermde gebouw bewonende soorten. Compensatie is tijdens de werkzaamheden in de directe omgeving van de ontwikkeling te realiseren. Voor de eindsituatie kan compensatie het beste geïntegreerd worden in de nieuwbouw. Voor de Huismus is ook het borgen van voldoende geschikte leefomgeving nodig. Geadviseerd om reeds in de planfase rekening te houden met beschermde soorten. De compenserende maatregelen zijn dan het eenvoudigst realiseerbaar.

Bij de ontwikkeling Dahliablok is nog onbekend of er maatregelen nodig zullen zijn en voor welke soorten dat dan zou zijn. Ook hier gaat het om gebouw gebonden typisch stedelijke soorten (Huismus, Gierzwaluw en Gewone dwergvleermuis). Met mitigerende of compenserende maatregelen voor deze soorten is intussen veel ervaring opgedaan. Ook bij deze ontwikkeling zijn in het project en in de directe omgeving ervan voldoende mogelijkheden voorhanden.

Mitigerende of compenserende maatregelen zijn dus bij alle ontwikkelingen mogelijk. Ontheffingen zullen daarom, naar verwachting, verkregen kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarom aanvaardbaar vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt twee ontwikkelingen mogelijk: de Kindercampus Bloemhof en de vernieuwing van het Dahliablok. Voor beide ontwikkelingen geldt dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor deze ontwikkelingen kan dus afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.

Voor het overige legt het bestemmingsplan overwegend de planologische mogelijkheden vast die in het voorgaande bestemmingsplan al waren opgenomen. De enige wijziging ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande panden. Aangenomen kan echter worden dat er als gevolg van deze verruiming geen sprake zal zijn van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening. Voor deze gebruiksverruiming is dan ook geen sprake van een wettelijke verplichting tot kostenverhaal.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Wettelijk vooroverleg 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu;
  • 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 3. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 4. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 5. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 6. K.P.N. Telecom;
  • 7. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 8. Ministerie Infrastructuur en Milieu;
  • 9. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 10. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 11. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ;
  • 12. Rijksluchtvaartdienst;
  • 13. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 14. Prorail;
  • 15. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) ;
  • 16. Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • 17. Monet, beheerder telecommunicatiemasten;
  • 18. VWS Pipelinecontrol.

Er is een reactie ontvangen van de in de volgende paragrafen genoemde overlegpartners.

9.1.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

De provincie constateert dat binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' (respectievelijk de artikelen 4 en 5 van de regels van dit plan) nieuwe kantoren met een maximum oppervlak van 750 m² per vestiging mogelijk gemaakt worden. Uit de planregels of toelichting is echter niet af te leiden om hoeveel m² nieuwe kantoren het gaat.

In artikel 2.1.2, lid 2 van de provinciale Verordening Ruimte is aangegeven dat kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging in principe zijn toegestaan. De provincie geeft aan dat ontwikkelingen met kleinschalige nieuwe kantoren echter ook moeten voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In het concept-ontwerpbestemmingsplan ontbreekt een toetsing aan de Ladder voor kleinschalige kantoren, en de provincie verzoekt derhalve alsnog een onderbouwing van de actuele behoefte aan nieuwe kantoren in de toelichting op te nemen. Tevens dienen hierbij de randtotalen voor Rotterdam uit de 'Agenda Kantoren MRDH 2015-2025' in acht genomen te worden.

Reactie gemeente Rotterdam

Tussentijds heeft afstemming met de provincie plaatsgevonden over deze overlegreactie en is consensus bereikt. Naar aanleiding van het verzoek de actuele behoefte aan nieuwe kantoren te onderbouwen is de passage over de Ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 2.2.1.1 aangevuld. Over het in acht nemen van de randtotalen uit de Agenda Kantoren MRDH 2015-2025 het volgende.

Toetsing aan de randtotalen/de Agenda Kantoren is niet van toepassing bij het mogelijk maken van kleinschalige kantoren in gemengde bestemmingen in gebieden zoals Bloemhof. De intentie van de onderbouwingsplicht is duidelijk, alleen deze is slechts van toepassing op bestemmingsplannen die substantiële aantallen kantoormeters mogelijk maken, of (project)bestemmingsplannen die een concrete ontwikkeling met kantoormeters mogelijk maken. In het geval van Bloemhof is hier geen sprake van: de mogelijkheid voor kleinschalige kantoorfuncties in gemengde bestemmingen wordt geboden om ruimte te bieden aan kantoren met lokaal karakter en om een maximale invulbaarheid van de panden te bereiken. In analogie met de opgenomen toetsing aan de ladder (paragraaf 2.2.1.1) is niet te voorspellen of en hoeveel van deze panden de komende planperiode in gebruik genomen zullen worden als kantoor. Aan te nemen is dat het een zeer beperkt aantal panden betreft, aangezien de trend is dat panden in geval van mutaties vooral ingevuld worden met woningen (transformatie), dienstverlening, bedrijfjes of maatschappelijke functies. Wellicht dat er op een paar locaties een klein kantoor gerealiseerd wordt. Het is echter evengoed mogelijk dat het aantal kantoren in het gebied de komende planperiode afneemt. Er is dus geen sprake van concrete ontwikkelingen, en daarom is de uitbreidingsruimte ook niet te kwantificeren zodat getoetst kan worden aan de randtotalen.

9.1.2 Gasunie

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen van de Gasunie, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.

9.1.3 Waterschap Hollandse Delta

De waterbeheerder geeft aan dat er vanaf 2016 een nieuw waterbeheerprogramma van kracht is en dat hiervan inmiddels een ontwerp beschikbaar is. Dit zou opgenomen kunnen worden in hoofdstuk 2 (beleid). Verder zou aan paragraaf 5.3.3 toegevoegd kunnen worden dat in algemene zin geldt dat ontwikkelingen vergunningplichtig zijn als deze in en nabij de waterkering plaatsvinden.

Reactie gemeente Rotterdam

De opmerking ten aanzien van het nieuwe waterbeheerprogramma wordt ter kennisgeving aangenomen. De gesuggereerde aanvulling van paragraaf 5.3.3 is overgenomen in de betreffende paragraaf.

9.1.4 Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Rijkswaterstaat geeft aan geen opmerkingen op het plan te hebben.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.