direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Honderdentienmorgen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan "Honderdentienmorgen" is vastgesteld in 2005 en is om die reden verouderd. Daarom wordt er nu een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied opgesteld. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen. Er is bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan geen sprake van grootschalige gebiedsontwikkelingen, daarom betreft dit bestemmingsplan overwegend een actualisatie van het in 2006 vastgestelde plan.

1.2 Gekozen planopzet

In het nieuwe bestemmingsplan "Honderdentienmorgen" is gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de voorgaande bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.4).In het voorliggende plan zijn de voorgaande rechten overgenomen en daar waar mogelijk zijn aanvullende bouw- en of gebruiksmogelijkheden geboden. Het plan is redelijk gedetailleerd van aard wat betreft de woonbestemmingen, maar biedt enige flexibiliteit bij de overige bestemmingen.

Paragraaf 4.2 beschrijft het huidige gebruik van het plangebied. Paragraaf 4.3 beschrijft de opzet van het plan, paragraaf 4.4 de planologische mogelijkheden en in paragraaf 4.5 wordt vervolgens op de juridische planbeschrijving ingegaan. In die paragraaf is per (dubbel)bestemming een beschrijving opgenomen over de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.

1.3 Ligging en begrenzing

Op afbeelding 1.1 is de begrenzing van het bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing is hetzelfde als die van het het in 2006 vastgestelde bestemmingsplan "110 Morgen". In het noorden vormt de Ankie Verbeek-Ohrlaan de begrenzing, in het oosten de Grindweg en in het zuiden de Argonautenweg. In het westen ligt de begrenzing van zuid naar noord gezien op de Pieter Rosemondweg, de achtererven aan de Bernard de la Faillebocht en de Hoge Limiet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0002.jpg"

Afbeelding 1.1: de globale ligging van de plangrens van het nieuwe bestemmingsplan

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden drie bestemmingsplannen: "110 Morgen" (vastgesteld op 20 januari 2005), "Argonautenweg - Hectorstraat" (vastgesteld op 29 juni 2010) en "Abeelweg" (vastgesteld op 29 maart 2011). De begrenzing van de in 2006 vastgestelde bestemmingsplannen zijn ook op afbeelding 1.1 weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de Rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Vastgesteld op 13 maart 2012 (SVIR) en 5 juni 2014 (Barro, geconsolideerde versie)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Er zijn geen nationale ruimtelijke belangen aanwezig binnen het plangebied die voortvloeien uit het Barro.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld.

Het Programma Ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In de Verordening Ruimte 2014 (VR) zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant.

2.2.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het bestemmingsplan "Honderdentienmorgen" bevat de volgende provinciale onderwerpen:

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 VR)

Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Daarnaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden. De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte.

Een bestemmingsplan gericht op een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Trede 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • Trede 2: in die behoefte wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins of;
  • Trede 3: indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruik maken van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart (artikel 2.2.1. is van toepassing);
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In het bestemmingsplan zijn de planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Dat betekent dat maximaal 100 nieuwe woningen gebouwd mogen worden binnen de uit te werken woonbestemming en twee nieuwe woningen aan de Grindweg. Daarnaast laat het plan toe dat panden met een gemengde bestemming in de plint ook een functie als woning kunnen krijgen. De genoemde ontwikkelingen worden in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wel is het noodzakelijk na te gaan of er binnen de gemeente wel behoefte bestaat naar deze woningen.

Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020.

Kantoren (artikel 2.1.2 VR)

Het beleid van de provincie ziet alleen op het toevoegen van kantoren binnen de invloedsfeer van de concentratielocaties voor kantoren met treinhalte, binnen de begrenzing van de concentratielocaties voor kantoren zonder treinhalte of binnen de begrenzing van de scienceparken. Het plangebied ligt niet binnen de hiervoor genoemde invloedssferen. Wel is het mogelijk om een vigerende kantoorbestemming opnieuw te bestemmen voor zover die passend is in een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten. Ook zijn kleinschalige zelfstandige kantoren te realiseren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging.

De bestaande kantoren blijven gehandhaafd, net als de bestaande rechten op het vestigen van een kantoor. Er worden geen nieuwe mogelijkheden geboden tot het realiseren van extra kantoren. Kantoren zijn in het bestemmingsplan alleen mogelijk binnen de bestemming 'Gemengd'.

Regionale waterkering (artikel 2.4.2 VR)

In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen voor de bescherming van regionale waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de regionale waterkeringen mogelijk maken. In het bestemmingsplan wordt de waterkering als zodanig bestemd, eventueel met een dubbelbestemming. De daarbij behorende beschermingszone, als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder, wordt in het bestemmingsplan als zodanig bestemd of aangeduid (bijvoorbeeld de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – bescherming waterkering” of de dubbelbestemming “waterstaat – beschermingszone waterkering”).

De Grindweg is aangemerkt als een regionale waterkering. De provincie bepaalt hierbij op basis van huidige en toekomstige (economische) gebruiksfuncties welk beschermingsniveau voor de regionale waterkering noodzakelijk is. De regionale waterkering zorgt ervoor om overstromingen vanuit het binnenwater te voorkomen. Een verandering in het binnendijkse ruimtegebruik kan ook een verandering in beschermingsniveau met zich meebrengen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet voorzien binnen de waterkering. Enkel de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan zijn overgenomen. Door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' op de verbeelding en in de regels zijn de waterstaatkundige belangen gewaarborgd.

Archeologie (artikel 2.4.4 VR)

Een groot deel van de cultuurhistorische waarden bevindt zich in de bodem en onttrekt zich aan het oog. Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied worden aangetroffen. De bekende en te verwachten archeologische vindplaatsen zijn benoemd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) en dienen beschermd te worden. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud ‘in situ’ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe niet verstoord mag worden.

Op basis van artikel 38a van de Monumentenwet zijn overheden gehouden om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De CHS is daarbij uitgangspunt.

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Dubbelbestemmingen zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels om de aanwezige waarden te beschermen. Het bestemmingsplan is in lijn met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Honderdentienmorgen maakt onderdeel uit van Groot Hillegersberg, dat in de Stadsvisie 2030 is aangewezen als één van de 13 VIP-gebieden. Groot Hillegersberg kent een gewaardeerd woonmilieu, met het oude dorp en de Bergse Plassen als identiteitsdragers. Voor dit gebied bestaat de opgave om woningen in een groenstedelijk woonmilieu te realiseren. De mogelijkheden voor nieuwe woningen op basis van de uit te werken woonbestemming in dit plan dragen hier aan bij. Verder is in de Stadsvisie geen specifiek beleid geformuleerd voor Honderdentienmorgen.

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie 'wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010' vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

De geactualiseerde woonvisie heeft een overwegend kwalitatieve benadering. Dat wil zeggen dat er niet zozeer aantallen nieuw te bouwen woningen zijn opgenomen, maar dat de nadruk ligt op maatregelen zoals het geven van een kwaliteitsimpuls aan de bestaande voorraad (woningverbetering) en het stimuleren van doorstroming binnen de woningmarkt.

In Honderdentienmorgen heeft de afgelopen jaren een grootschalige herstructurering plaatsgevonden. Dit heeft het gebied een grote kwaliteitsimpuls gegeven. Ter plaatse van de uit te werken woonbestemming worden planologische mogelijkheden geboden voor nieuwe woningen, evenals op twee locaties aan de Grindweg. Dit biedt kansen de bestaande voorraad verder uit te breiden met woningen die goed aansluiten bij de actuele vraag naar nieuwbouwwoningen.

2.3.3 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor het relevante beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

2.4 Gebiedsgericht beleid

2.4.1 Gebiedsplan Hillegersberg - Schiebroek 2014-2018

Het gebiedsplan 'Hillegersberg - Schiebroek, Dorps wonen in een wereldstad' is het eerste gebiedsplan van de gebiedscommissie Hillegersberg-Schiebroek. Dankzij het groene en dorpse karakter van Hillegersberg-Schiebroek is het een aantrekkelijk gebied om te wonen en te leven. Dat moet ook zo blijven en, daar waar nodig is, verder verbeterd worden. In het gebiedsplan staan de belangrijkste ambities voor de komende vier jaar.

Ambities

Uitgangspunt 1 Van betekenis voor Rotterdam

Verkeersveiligheid is topprioriteit, schone wijken blijven schoon, talentontwikkeling, het aantrekkelijker maken van de omgeving van de Rotte en inzet op goede onderwijshuisvesting zijn kansen die goed aansluiten bij de mogelijkheden die het gebied Hillegersberg - Schiebroek kan bieden.

Uitgangspunt 2 Bereikbaarheid en kwaliteit voor alle woonmilieus

Hillegersberg - Schiebroek heeft woningen voor iedereen en voor elke portemonnee. De woonmilieus moeten in heel Hillergersberg - Schiebroek kwaliteit hebben en moeten bovendien goed ontsloten zijn.

Uitgangspunt 3 Kwaliteit ontstaat niet vanzelf

In de voorgaande jaren heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente vastgehouden aan een kwaliteitsnorm voor de buitenruimte die hoger ligt dan de stedelijke norm. Deze norm past bij de ambitie voor alle wijken in Hillegersberg - Schiebroek.

De wijk Honderdentienmorgen bestaat uit in stempelstructuur gebouwde lage flats en eengezinswoningen in systeembouw, met veel openbaar groen. Het noordelijk gedeelte van de wijk maakt deel uit van de Vinex-locatie ''De Limieten''. De plannen voor de verdere herstructurering van Honderdentienmorgen zijn uitgesteld. Grootschalig ingrijpen lijkt pas na 2017 aan de orde. De gebiedscommissie heeft de ambitie om Schiebroek, Hillegersberg-Zuid en Honderdentienmorgen in 2030 aantrekkelijkere woonwijken te laten zijn met een goed voorzieningenniveau en een sterke lokale economie.

Doelen

Behalve ambities zijn in het gebiedsplan voor de komende vier jaar ook doelen geformuleerd.

Beter wonen en leven voor iedereen

De woonmilieus toegespitst op het Kleiwegkwartier, Schiebroek-Zuid en Schiebroek-Noord en 110-Morgen (delen met corporatiebezit) zijn verbeterd. De integrale aanpak op zowel fysiek, sociaal, economisch en veiligheidsgebied wordt voortgezet. Daar waar mogelijk is sprake van duurzame vergroening. Funderingsproblematiek staat op de agenda van het College.

Werken aan sociaal kapitaal > van kwetsbaar naar weerbaar > iedereen doet mee

De capaciteiten van onze inwoners zijn vergroot en daarmee de zelfredzaamheid. De soft skills van de kwetsbare bewoners zijn verbeterd. We zetten blijvend in op het voorkomen dat ouderen, zeker in 110-Morgen en Schiebroek-Zuid, in een sociaal isolement raken.

Vitalere lokale economie en voorzieningen

Een bloeiende economie is een onmisbare voorwaarde voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. De winkelgebieden Peppelweg en Kleiweg zijn in de toekomst blijvend vitaal en aantrekkelijk. De leegstand is verminderd. Het bedrijventerrein Schiebroek, de Ceintuurbaan en vele ZZP’ers dragen bij aan een vitale bruisende lokale economie. Ook voorzieningen zoals zwembad de Wilgenring dragen hun steentje bij.

Schoner, heler en veiliger buitenruimte

De basis is op orde en zelfs meer. Blijvende inzet op een schoon, heel en veiliger gebied. De norm van 4.0 voor heel en 4.5 voor schoon blijft gehanteerd.

2.4.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

De planologische mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen op basis van de uit te werken woonbestemming en de twee kavels aan de Grindweg biedt kansen het woonmilieu binnen Honderdentienmorgen verder te versterken. Verder heeft het gebiedsplan geen raakvlakken met dit bestemmingsplan.

2.4.2 Beeldkwaliteitplan 110 Morgen

In de wijk 110 Morgen is vanaf 2002 een herstructuringsproces is gang gezet met een hoge stedenbouwkundige ambitie (zie ook paragraaf 4.2 ). Deze ambitie is onder ander vertaald in een beeldkwaliteitplan '110 Morgen' uit 2005. Het opgestelde beeldkwaliteitplan uit 2005 vormt in samenhang met het stedenbouwkundig plan ‘’ontwerp 110 morgen’’ van november 2002 de basis voor de architectonische uitwerking van de deelplannen van Honderdentienmorgen.

Het beeldkwaliteitplan had (en heeft) als doel samenhang aan te brengen in het proces van herstructuering. Doel is de architectuur van de verschillende deelplannen zodanig op elkaar af te stemmen dat de bebouwing als geheel samenhangend blijft en ondergeschikt blijft aan de openbare groenstructuur. Onder meer door de inzet van een supervisor (Roelf Steenhuizen) is het beeldkwalitetplan de afgelopen periode een belangrijk instrument geweest bij de ontwikkeling van de wijk. Het grootste gedeelte van het bestemmingsplangebied is al bebouwd zoals het beeldkwaliteitplan voor ogen had. Alleen de bestemming 'Uit te werken woongebied' is nog niet bebouwd. Voor een continuering van de beeldkwaliteit dient bij de uitwerking van deze bestemming zoveel mogelijk aangesloten te worden op dit beeldkwaliteitplan. Daarnaast is ook de huidige groen- en waterstructuur verankerd in dit bestemmingsplan.

2.4.3 Horecagebiedsplan Hillegersberg-Schiebroek 2015 - 2016

In het Horecagebiedsplan van Hillegersberg- Schiebroek is per gebied beschreven welk horeca-aanbod gewenst is. De wijk Honderdentienmorgen is een woongebied waar geen nieuwe inrichtingen bij kunnen komen. Voor bestaande inrichtingen geldt gericht ontwikkelen met nader benoemde activiteiten. Het woongenot mag niet te veel worden verstoord door een functiemenging met horeca. De bestaande horecagelegenheid (een snackbar) aan het Minervaplein blijft in het bestemmingsplan dan ook behouden. Voor deze locatie is de bestemming 'Horeca' opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van een uitgestrekt gebied met rivierduinafzettingen in de ondergrond, die aan het einde van de laatste ijstijd zijn gevormd. Rivierduinen of donken werden vanaf de Midden Steentijd of Mesolithicum (9700-5300 voor Christus) als woonplaats benut. Op de donk van Hillegersberg, waar ook de dorpskern met de kerk en de kasteelruïne zich bevinden, zijn prehistorische bewoningssporen aangetoond. Ook de lagere delen van het rivierduingebied werden bewoond. Dit blijkt onder meer uit twee vindplaatsen; één in het Bergse Bos, bij de Rotte, de andere direct ten westen van de Grindweg, net buiten het plangebied. De vindplaats Bergse Bos dateert uit het Mesolithicum of uit de overgangsperiode van het Mesolithicum naar het Neolithicum. De vindplaats nabij de Grindweg dateert uit het Laat-Mesolithicum of vroeger. Vindplaatsen uit deze tijdspanne zijn zeldzaam in Nederland. Rivierduinafzettingen zijn in de ondergrond van het oostelijk deel van het plangebied aanwezig. De exacte locatie en diepte zijn niet onderzocht.

Ook oeverzones van (fossiele) rivierarmen werden als woon of verblijfplaats benut. Een dergelijke rivierarm, uit de Late Steentijd of Neolithicum (5300-2000 voor Christus), doorkruiste in west-oost richting het noordelijk deel van het plangebied. Op en bij de stroomgordel van deze rivierarm kunnen prehistorische bewoningssporen verwacht worden, die dateren uit het Neolithicum en de Vroege of Midden-Bronstijd (2000-1100 voor Christus). Naar verwachting bevinden deze afzettingen zich relatief diep in de ondergrond.

In het plangebied is op de bovengenoemde afzettingen een dun pakket lagunaire klei-en zandafzettingen aanwezig, waar (elders) fijnvertakte geulpatronen in zijn gekarteerd. Het lagunaire landschap lijkt niet door de mens te zijn geëxploiteerd. Het pakket werd afgezet in de periode direct voorafgaand aan de veenvorming, die in het hele plangebied tot in de Vroege Middeleeuwen (450-1000) plaats had.

De ontginning van het veengebied vond plaats vanaf de 10e eeuw. Men ontwaterde het gebied door middel van het graven van parallelle sloten. Langs dijken en kades ontstond lintbebouwing. Een dergelijk lint is te vinden in de lijn Bergse Dorpsstraat-Grindweg.

In de omgeving van Hillegersberg werd het veen in de 17e-19e eeuw vergraven voor de turfwinning en er ontstond een uitgestrekt plassengebied. In 1772 zijn de meeste plassen drooggemaakt. Ten gevolge van de turfwinning en de daaropvolgende droogmaking liggen oude (prehistorische) landschappen nu dichter aan de oppervlakte. In bepaalde zones bleven stroken veen gespaard. Voor het plangebied betreft dat in ieder geval een zone langs de Grindweg. Ook buiten deze zones kan het veen hier en daar als (dunne) laag restveen bewaard zijn gebleven. In deze zones met restveen zijn de eronder gelegen bodemlagen in ieder geval intact bewaard.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Archeologische verwachting

Gelet op het voorgaande kunnen in het gehele bestemmingsplangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen vanaf de Midden-Steentijd (9700-5300 voor Christus) tot in de Nieuwe tijd. De oudste bewoningssporen en vondsten zijn gerelateerd aan de rivierduinafzettingen en de fossiele rivierarmen, waarvan eerstgenoemde de hoogste archeologische potentie hebben en ook het kwetsbaarst zijn. Bewoningssporen uit de Middeleeuwen (en mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd) zijn te verwachten in de zones met (rest)veen, in ieder geval de Grindweg en de hieraan gelegen percelen.

3.2.3 Vertaling in het bestemmingsplan

Waarde - Archeologie 1

Voor het gebied met rivierduinafzettingen in de ondergrond, alsmede de Grindweg (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Het plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen monumenten en beschermd stadsgezicht aanwezig.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan legt de huidige planologische situatie vast. Wel zijn enkele planologische (kleinschalige en inpandige) ontwikkelingen mogelijk. De gerealiseerde bouwplannen zijn in het bestemmingsplan verwerkt. Paragraaf 4.2 gaat in op de bestaande situatie van Honderdentienmorgen. In paragraaf 3 is de gewenste planopzet beschreven zoals op basis van de vigerende bestemmingsregelingen. In paragraaf 4.4 is aangegeven welke nieuwe planologische ontwikkelingen dit bestemmingsplan mogelijk maakt. in paragraaf 4.5 is tenslotte beschreven hoe de gewenste planopzet en ontwikkelingen zijn vertaald in de regels (juridische planbeschrijving).

4.2 Huidige situatie

De wijk Honderdentienmorgen is in de jaren '60 gebouwd in de gelijknamige polder Honderdentienmorgen. Oorspronkelijk was Honderdentienmorgen ontworpen voor de middenstand, met het Molenlaankwartier als voorbeeld. Na de annexatie van Hillegersberg is echter besloten om er een arbeiderswijk van te maken, wat destijds tot veel discussie heeft geleid. Vanwege deze discussie is een compromis gezocht. Om die reden zijn er in vergelijking met andere wederopbouwwijken relatief veel eengezinswoningen gebouwd.

De herstructurering die in 2002 in gang is gezet is een samenwerking tussen woningcorporatie BVOW, de gemeente en de bewoners. Vanwege de kleinschaligheid van de corporatie was er sprake van een zeer nauwe betrokkenheid van de bewoners. De samenwerking resulteerde in een kaart met aan te passen blokken: de vier flats in de zuidwestelijke hoek, de twee hogere flats aan de Apollo- en Ajaxstraat en de Haakwoningen tussen de Palamedesstraat en Minervalaan (zie afbeelding 4.1 en 4.2). Uitgangspunt was het handhaven van de bestaande groenstructuur, plus het zoeken van verbinding met de groenstructuur aan de noord- en zuidzijde van het gebied. Daarnaast is de bestaande ritmiek gehandhaafd, wat bijvoorbeeld te zien is aan de bebouwing aan de Argonautenweg waar de drie bestaande hoogteaccenten terug zijn gekomen in de nieuwbouw. De vijf afzonderlijke buurten binnen de wijk zijn behouden gebleven en voor iedere buurt is een ruimtelijke uitwerking gemaakt op basis van de stedenbouwkundige visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0003.jpg"

Afbeelding 4.1 Oude situatie stedenbouwkundig plan (bron: Beeldkwaliteitplan 2005)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0004.jpg"

Afbeelding 4.2 Nieuwe situatie volgens Beeldkwaliteitplan 2005

Het plangebied kenmerkt zich nu grotendeels door de aanwezigheid van woningbouw, aangevuld met enkele maatschappelijke voorzieningen. Naast de verschillende functies heeft de groenstructuur een belangrijke functie voor de wijk. De groenstructuur deelt het plangebied als het ware op in vier deelgebieden. Een woongebied ten westen van de Jasonweg, een gebied met woningenbouw in het noorden en aan de Jasonweg, een deelgebied met woningbouw enkele voorzieningen in het zuiden en lintbebouwing aan de Grindweg in het oosten. Verder liggen verspreid door het plangebied twee scholen en twee woningcomplexen met een zorgfunctie en zorgvoorzieningen. Hieronder volgt een gedetailleerde beschrijving per deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0005.jpg"

Afbeelding 4.3: de bestaande structuren en belangrijkste functies van Honderdentienmorgen (de nummers corresponderen met odnerstaande tekst)

  • 1. Groen- en waterstructuur

Groen- en waterstructuren zijn belangrijke structuren in Honderdentienmorgen. In het verleden zijn structuren bedacht die nog steeds aanwezig zijn. Deze structuren delen het plangebied in de eerder genoemde vier deelgebieden op.

Tussen de Jasonweg en de Hoge Limiet ligt een noord-zuid georiënteerde groenstructuur. Deze structuur scheidt het westelijke deelgebied van het deelgebied in het noorden en midden. In deze groenstructuur staan enkele woningen en er zijn sportgerelateerde functies aanwezig. Ten oosten van de Jasonweg is een waterstructuur aanwezig, ook noord-zuid georiënteerd. In het noorden gaan de groen- en waterstructuur vervolgens over in de Ankie Verbeek Ohrlaan. Dit is de begrenzing van het plangebied.

Centraal in het gebied is ook veel aandacht besteed aan groen en water. Een oost-west georiënteerde groen- en waterstructuur zorgt voor een verdeling tussen het noordelijke deelgebied en het deelgebied van het centrum. Vanaf de Ankie Verbeek Ohrlaan doorsnijdt de structuur als het ware de wijk, tot de Minosstraat. Vanaf daar loopt de groenstructuur door richting het zuiden, richting de Argonautenweg.

Aan de oostzijde is er nog een groen- en waterstructuur. De lintbebouwing aan de Grindweg scheidt de groenstructuur van het centrumgebied. De waterstructuur scheidt de lintbebouwing van de Grindweg.

Tot slot zijn er nog een aantal kleinschaligere bomenlanen in het gebied. Deze structuren zijn beeldbepalend en belangrijk voor de wijk. Op deze wijze blijft de groene uitstraling behouden. De kleinere groenstructuren staan op hun beurt weer in verbinding met de hiervoor genoemde grotere groenstructuren.

  • 2. West

Ten westen van de Hoge Limiet liggen twee woonblokken met laagbouwwoningen. Het eerste blok bevindt zich aan de Abeelhof, waar aaneengeschakelde twee-onder-een-kapwoningen zijn gebouwd. Deze woningen zijn gebouwd in een hof en omgeven door water. Ten westen van dit blok zijn, grenzend aan de Pieter Rosemondweg, aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Ten oosten van de het woonblok aan de Abeelhof staan vijf vrijstaande woningen. Deze woningen zijn allen ontsloten op de Hoge Limiet.

Het tweede woonblok bevindt zich in het verlengde van de Pieter Rosemondweg en is ook bereikbaar via deze weg. Veelal zijn aaneengeschakelde woningen aanwezig, met in het oosten zes vrijstaande woningen.

  • 3. Noord en Jasonweg

Aan de gehele westzijde van dit deelgebied, aan de Jasonweg, is sprake van bebouwing in de vorm van hoogbouw.

In het zuiden staat een school. Ten noorden hiervan liggen enkele openbare sportvelden, en ten westen van de sportvelden staan drie woontorens met een half verdiepte parkeergarage. Ten noorden van de Minosstraat is ook hoogbouw aanwezig. Enerzijds voor wonen, anderzijds ook voor maatschappelijke functies. Het gebouw heeft een binnentuin en via een loopbrug is het gebouw van west naar oost met elkaar verbonden. Ook aan de Jupiterstraat is sprake van hoogbouw in de vorm van drie woontorens. Ten oosten van die torens ligt een parkeerterrein.

Laagbouw is aanwezig aan de Ismenestraat, de Prometheusstraat, de Ariadnestraat en de Priamusstraat. In alle genoemde straten speelt de groenstructuur een grote rol. Tot slot staat ten oosten van de Priamusstraat ook woningbouw in de vorm hoogbouw met bijbehorend parkeerterrein.

  • 4. Centrumgebied

Het centrumgebied omvat grotendeels laagbouwwoningen met in het midden, aan de randen en in het zuidoosten enkele hoogteaccenten. In het zuidoosten van het centrumgebied is een school aanwezig en aan de Cliostraat is een fietsenwinkel gevestigd.

In het midden van het centrumgebied, aan het Minervaplein zijn verschillende zorggerelateerde functies ondergebracht in een zorgboulevard. Daarnaast is er een kinderdagverblijf, een tweedehandswinkel en zijn er enkele andere maatschappelijke voorzieningen. Op het Minervaplein zelf is één horecabestemming waar een snackbar is gevestigd.

Aan de Apollostraat, net ten noordoosten van het centrum, ligt nog een braakliggend terrein. De overige gronden hadden een uit te werken woonbestemming. Hiervoor zijn in de afgelopen periode uitwerkingsplannen gemaakt. Op basis daarvan is de huidige wijk geherstructureerd en zijn nieuwe woningen toegevoegd.

Kenmerkend voor dit deelgebied, net als het deelgebied noord en Jasonweg, is dat groenstructuren in de verschillende deelgebieden met elkaar verbonden worden. De openbare ruimte, en dan met name de bestaande verkeersstructuur, speelt hier een grote rol in.

  • 5. Lintbebouwing Grindweg

Het laatste deelgebied ligt in het oosten van het plangebied, aan de Grindweg. Hier staan vrijstaande woningen. Twee kavels zijn onbebouwd, hier kunnen nog woningen gerealiseerd worden. Het deelgebied is als het ware afgesloten van de rest van het plangebied door een groenstructuur aan de westzijde en een waterstructuur aan de oostzijde. In het noorden is in afwijking van het voorgaande een appartementengebouw aanwezig.

4.3 Opzet van het plan

De herstructurering binnen Honderdentienmorgen is grotendeels afgerond. Voor het overgrote deel van de wijk zijn afgelopen jaren uitwerkingsplannen opgesteld die gedetailleerd hebben bepaald hoe de nieuwbouw gerealiseerd diende te worden. Dit bestemmingsplan gaat uit van de feitelijke situatie -het resultaat van de uitwerkingsplannen- en de mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen.
Daarbij is wel een vereenvoudigingslag doorgevoerd. Het grote aantal verschillende woonbestemmingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen is teruggebracht tot twee woonbestemmingen en een uit te werken woonbestemming..

De groenstructuur, die een waardevol element vormen in de wijk Honderdentienmorgen, krijgt in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen'. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillen binnen de tuinbestemmingen. In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' opgenomen. De waterpartij, die centraal in de wijk is gelegen, heeft een gelijkluidende bestemming 'Water' gekregen. Paragraaf 4.5 bevat een gedetailleerde beschrijving van de in dit plan voorkomende bestemmingen.

4.4 Planologische mogelijkheden

Hoewel de herstructurering in de wijk grotendeels afgerond is, is op een aantal locaties nog sprake van ontwikkelmogelijkheden. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen mogelijkheden die reeds aanwezig waren in het vorige bestemmingsplan (zogenaamde vigerende rechten) en mogelijkheden die nieuw zijn ten opzichte van het vorige plan.

4.4.1 Bouw- en gebruiksmogelijkheden die reeds mogelijk waren op basis van vorige bestemmingsplan

Wonen (nieuwbouw)

Op drie locaties binnen het plangebied zijn nog ontwikkelingsmogelijkheden. Aan de Grindweg bevinden zich twee kavels waar een woning gebouwd kan worden; tussen de Grindweg 35 en 47 ligt een kavel en de tweede kavel ligt tussen de Grindweg 47 en 55. Op iedere kavel bestaat de mogelijkheid om één vrijstaande woning te realiseren op basis van de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan. Deze mogelijkheid is overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

De derde locatie waar nog gebouwd kan worden, ligt ten oosten van de Apollostraat. Ter plaatse mogen nog maximaal 100 woningen worden gebouwd tot een maximum hoogte van 14 meter. De locatie mag alleen bebouwd worden wanneer er een vastgesteld uitwerkingsplan is.

Wolfert Daltoncollege

Daarnaast wordt de bestaande school Wolfert Dalton op termijn vervangen door nieuwbouw. De exacte locatie van de nieuwe school is nog niet bekend, maar deze komt in ieder geval binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak.

Wonen (transformatie)

Verder staat aan de Apollostraat 163-561 een voormalig woonzorgcomplex dat de afgelopen planperiode is getransformeerd naar appartementencomplex voor 55+'ers. Het betreft een complex met zelfstandige appartementen, dus zonder zorgfunctie. Wel blijven in de plint van het gebouw enkele gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig, en is de maatschappelijke voorziening 'Huis van de wijk' hier gevestigd. Deze voorzieningen zijn door middel van een functieaanduiding mogelijk gemaakt binnen de woonbestemming. De nieuwe situatie is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.4.2 Bouw- en gebruiksmogelijkheden die nieuw zijn ten opzichte van vorige plan

Derde bouwlaag Minervalaan

Enkele woningen aan de zuidzijde van de Minervalaan krijgen de mogelijkheid om een volledige derde bouwlaag te realiseren. Nu is deze derde bouwlaag bij sommige woningen alleen ter plaatse van het voorste deel van de woningen aanwezig. De derde bouwlaag is stedenbouwkundig gezien acceptabel, omdat in meerdere gevallen al een derde woonlaag aanwezig is.

Transformatiemogelijkheid Poseidonlaan

Een tweede planologische transformatiemogelijkheid is gegeven aan de gemengde bestemming aan de Poseidonstraat. In het vorige bestemmingsplan was wonen uitsluitend mogelijk op de verdiepingen, in dit bestemmingsplan is dit ook op de begane grond mogelijk gemaakt. Leegstaande ruimtes kunnen op die manier ingevuld worden met woningen. Dit was overigens reeds mogelijk bij de bebouwing met een gemengde bestemming rondom het Minervaplein.

4.5 Juridische planbeschrijving

In de volgende paragrafen is de opzet van het bestemmingsplan beschreven, waarbij is verklaard waarom voor welke bestemming is gekozen. De voorgaande planologische rechten zijn daarbij overgenomen.

4.5.1 Bedrijven

Binnen het plangebied is maar één bedrijf aanwezig: een hoveniersbedrijf. Dit bedrijf is bestemd als 'Bedrijf' en in de regels is opgenomen dat uitsluitend een hoveniersbedrijf is toegestaan. Gebouwen zijn maximaal vier meter hoog en alleen te realiseren binnen het opgenomen bouwvlak.

4.5.2 Detailhandel

Er is één fietsenwinkel aanwezig aan de Cliostraat 5-6. Naast deze winkel is er verder geen detailhandel in het plangebied aanwezig. De fietsenwinkel is bestemd als 'Detailhandel'.

4.5.3 Gemengde bestemmingen

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn meerdere functies toegestaan: maatschappelijke voorzieningen, kantoren, wellnessvoorzieningen, wonen en gebouwde parkeervoorzieningen. Op de verbeelding is aangegeven tot hoe hoog mag worden gebouwd. Ten noorden van de Minervalaan, onder de twee bouwblokken, is tevens een parkeergarage toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'.

Maatschappelijke voorzieningen mogen ook geluidsgevoelige maatschappelijke functies zijn, zoals kinderdagverblijven of onderwijsfuncties. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63dB niet wordt overschreden. Voor locaties waar de voorkeurswaarde van 48dB wordt overschreden, worden hogere waarden aangevraagd.

4.5.4 Horeca

Er is één snackbar aanwezig aan het Minervaplein. Naast deze snackbar is verder geen horeca in het plangebied aanwezig. De snackbar is bestemd als 'Horeca'.

In het Horecagebiedsplan van Hillegersberg- Schiebroek worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in dit gebied beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

4.5.5 Maatschappelijke bestemming en sport

De bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen om maatschappelijke voorzieningen toe te staan. Voor alle locaties geldt dat het zowel om geluidgevoelige als niet-geluidgevoelige maatschappelijke functies mag gaan. Voorbeelden van geluidgevoelige maatschappelijke functies zijn kinderdagverblijven, ziekenhuizen en scholen. Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Indien een bouwvlak is opgenomen, dient daarbinnen te worden gebouwd, waarbij ook het opgenomen bebouwingspercentage in acht genomen moet worden. Als er geen bouwvlak is opgenomen mag overal worden gebouwd.

De bestaande sport- en speelterrein zijn conform de vigerende bestemmingsregeling bestemd. Binnen het opgenomen bouwvlak geldt een maximum bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding.

4.5.6 Tuinbestemming

De tuinbestemmingen zijn in Honderdentienmorgen bestemd als 'Tuin - 1'. Een uitzondering hierop vormen de tuinen van de kwadrantwoningen aan de Ismenestraat, waar de tuinen bestemd zijn als 'Tuin - 2'.

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen de gronden gebruikt worden voor een tuin, uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming, en aanbouwen ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming is toegelaten. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'luchtbrug' ook een luchtbrug toegestaan.

Aan de Ismenestraat is de bestemming 'Tuin - 2' opgenomen. Hier gelden dezelfde regels als binnen de bestemming 'Tuin - 1', behalve dat hier geen aanbouwen zijn toegestaan.

4.5.7 Woonbestemming

In Honderdentienmorgen wordt overwegend gewoond. De bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen voor alle woningen, met uitzondering van de locaties waar nog gebouwd kan worden. Aan de Thesseusstraat 1 - 267 is ook een aanduiding 'parkeergarage' opgenomen om specifiek de half verdiepte parkeergarage te bestemmen. Er zijn geen bouwvlakken opgenomen. Dat betekent dat overal binnen de bestemming 'Wonen - 1' een woning mag worden gebouwd. Het aantal bouwlagen bedraagt maximaal twee, tenzij een aanduiding op de verbeelding anders aangeeft. Bovenop het maximum aantal bouwlagen is nog een kap of dakopbouw binnen het theoretisch dakprofiel mogelijk, tenzij de aanduiding 'kap uitgesloten' is opgenomen.

Aan de Apollostraat 163-561 is de aanduiding 'maatschappelijk' toegevoegd. Deze aanduiding maakt het mogelijk om ter plaatse ook maatschappelijke voorzieningen te realiseren. Het 'Huis van de Wijk' bevindt zich ook op deze locatie.

Aan de Grindweg is de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen. Hier gelden andere regels dan de locaties waar al woningen zijn gerealiseerd. Deze bouwrechten zijn overgenomen op basis van de voorgaande planologische rechten of de feitelijke situatie. Er zijn geen bouwvlakken opgenomen. Dat betekent dat overal binnen de bestemming 'Wonen - 2' een woning mag worden gebouwd. De hoogte van de gebouwen bedraagt maximaal 10 meter. De diepte van de begane grondlaag mag niet meer bedragen dan 21 meter, en van daarboven gelegen lagen 16,5 meter. Bij een kavelbreedte van 15 meter of meer, dient een hoofdgebouw tenminste 3 meter afstand tot de zijerfgrenzen met een aangrenzend bouwperceel aan te houden. De hellingshoek van een schuin dakvlak op een aanbouw dient overeen te komen met die van de kap/schuin dakvlak van het hoofdgebouw.

Daarnaast ligt er nog een locatie braak aan de oostzijde van de Apollostraat. Aangezien deze vlek de bouw van meerdere woningen toestaat op basis van de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan, is de uit te werken bestemming 'Uit te werken woongebied' overgenomen uit het vorige plan. In de bestemming zijn uitwerkingsregels (randvoorwaarden) opgenomen om de bestemming uit te kunnen werken. Die randvoorwaarden zien onder andere op het aantal te realiseren woningen en de maximale hoogte. Ook dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op het bepaalde in het Beeldkwaliteitplan 110 Morgen.

4.5.8 Bestemming voor groen en water

De al aanwezige groen- en waterstructuur speelt een belangrijke rol in het bestemmingsplan. Om die structuren te behouden zijn de bestemmingen 'Groen' en 'Water' opgenomen.

Binnen de waterbestemming zijn waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater met bijbehorende voorzieningen (waaronder bruggen) toegestaan. De al aanwezige bruggen die van belang zijn voor de hoofdverkeersstructuur zijn specifiek bestemd als 'brug'. De bestemming 'Water' laat toe dat er ook elders bruggen zijn toegestaan, bijvoorbeeld voor perceelontsluitingen zoals aan de Grindweg.

4.5.9 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiële wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.5.10 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

De bouwmogelijkheden voor het vergunningvrij realiseren van aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan, maar volgen uit bijlage II van het Bor.

4.5.11 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). De aanduiding 'parkeergarage' aan het Minervaplein maakt vervolgens ter plaatse een parkeergarage mogelijk.

De bestemming 'Verkeer - Erf' is opgenomen om aanliggende bebouwing te ontsluiten, waar ook parkeren toe is gestaan. Deze bestemming is met name opgenomen omdat de bestemmingen 'Tuin - 1', en 'Tuin - 2' parkeren niet toestaat. Binnen de bestemming Tuin -1 'is ter plaatse van de aanduiding ' specifieke bouwaanduiding - luchtbrug' ook een luchtbrug toegestaan.

De bestemming 'Verkeer - Garagebox' is ten slotte opgenomen om de aanwezige garageboxen te bestemmen. Deze boxen dienen voor de stalling van (motor)voertuigen.

Binnen de verkeersbestemmingen en de bestemming 'Groen' zijn ook nutsvoorzieningen mogelijk. Nutsvoorzieningen, groter dan 80 m3, hebben wel een eigen bestemming. Binnen het plangebied is dit van toepassing aan de Hectorstraat, en is bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Dit bedrijf is alleen voor het openbare nut en maximaal 3 meter hoog.

4.5.12 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.13 Leiding - Water

In het plangebied is een ondergrondse drinkwatertransportleiding gelegen. Deze leiding is met een zone van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Water". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader (incl. eventueel deelgemeentelijk waterplan)

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan. Het NWP is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de tritsen vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
5.1.2 Provinciaal beleid

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken [PZH 2014]. De oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) in deze methodiek bedraagt 1x10-5 [HKV 2013].

5.1.3 Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Met mensen en water, Waterbeheerplan 2016-2021 [HHSK2016]

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m2;
  • 2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m2 en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak;
  • 3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak.

Kleine plannen

Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m2 verhardingstoename,geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Middelgrote plannen

Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m2 wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.

Grote plannen (Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak)

Bij grote plannen wordt maatwerk toegepast. Bij dergelijke plannen wordt het plangebied veelal grotendeels heringericht. Dit biedt mogelijkheden om systeemaanpassingen door te voeren. Het is daarom gewenst om de waterhuishouding in het gebied apart te beschouwen. HHSK zal daarom het watersysteem bij grote plannen apart doorrekenen.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de stad. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2016-2020 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld.

Op dit moment vindt herijking van uitgiftepeilen plaats, de nieuwe uitgiftepeilen zijn inmiddels door de directie Buitenruimte vastgesteld, maar nog niet door het college van B&W van Rotterdam. De gemeente gaat uit van een hoger veiligheidsniveau dan de oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) van 1x10-5 die de provincie Zuid-Holland hanteert [Pzh 2013] . Zo wordt de kans op maatschappelijke ontwrichting en grote economische schade door het uitvallen van functies verkleind. Uitgiftepeilen richten zich op nieuwe ontwikkelingen of herstructureringen en geven in termen van maaiveldhoogtes de minimale vereisten voor het waarborgen van waterveiligheid.

In 2008 heeft Rotterdam het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof vastgesteld. Eén van de belangrijkste resultaten van dit programma is het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie voor Rotterdam. Deze strategie is eind 2013 vastgesteld.

In 2013 is de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Hierin staan het doel en de visie van Waterplan 2 nog steeds overeind. Maar de weg ernaartoe is op enkele punten aangepast aan de huidige tijd. De focus ligt vooral op de opgaven voor de toekomst en wordt dit opgelost. Daarbij wordt rekening gehouden met de uitdagingen van nu en het klimaat van morgen. Met de herijking van Waterplan 2 Rotterdam blijven gemeente en waterschappen werken aan water voor een aantrekkelijke en klimaatbestendige stad.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Honderdentienmorgen is Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidig watersysteem

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de huidige waterhuishouding binnen het plangebied. Ingegaan wordt op de aspecten oppervlaktewater, afval- en hemelwater, grondwater, waterkeringen en waterveiligheid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over klimaatbestendigheid.

5.3.1 Oppervlaktewater

Het grootste deel van het plangebied ligt in de polder Schiebroek. Hier liggen de peilgebieden GPG 409 en GPG 410. Deze peilgebieden hebben een vast peil van respectievelijk NAP - 6,2 m en NAP - 5,8 m. Het peilgebied GPG-409 watert via het gemaal aan de Jasonweg af op peilgebied GPG-410. Oorspronkelijk werd via het gemaal Argonautenweg afgewaterd naar de Bergse Plassen. Na de sanering van de Bergse Plassen was afvoering van stedelijk fosfaatrijk water via de Bergse Plassen naar de Rotte niet langer gewenst. Dit gemaal heeft nog wel een functie in geval van calamiteiten.

Aan de oostkant van het plangebied ligt boezemwater wat hoort bij de polder Bleiswijk c.a. (peilgebied GPG-1005, vastgesteld op 29 juni 2016).

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij een aantal locaties kleiner dan de minimale 0,80 meter [Rdam 2015].

In het plangebied staan langs de Hoge Limiet en de Grindweg nog een klein aantal oudere huizen met houten paalfunderingen. In deze gebieden kunnen lage grondwaterstanden juist voor problemen zorgen. Momenteel is hier geen sprake van.

5.3.3 Riolering: afval- en hemelwater

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 13 (Schiebroek). District 13 (Schiebroek) voert het rioolwater af naar RWZI Kralingse Veer.

In het plangebied ligt grotendeels een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Langs de Jasonweg en de Ankie Verbeek-Ohrlaan ligt een gescheiden stelsel, hemelwater wordt hier gescheiden van het rioolwater afgevoerd. In het plangebied liggen vier riooloverstorten.

5.3.4 Waterkwaliteit

In de herijking van het Waterplan 2 van Rotterdam [Rdam 2013a] zijn streefbeelden opgenomen voor het gebied. In het plangebied is sprake van de kwaliteitsbeelden 'verblijfstijdgestuurd, helder', 'procesgestuurd, helder' en 'procesgestuurd troebel'. In verblijftijdgestuurde watersystemen is de verblijftijd van het water korter dan circa tien dagen. In dat geval is de kwaliteit van het inlaatwater bepalend voor de kwaliteit van het watersysteem. Bij procesgestuurde watersystemen is de verblijftijd vaak langer dan 20 dagen. Het is dan mogelijk om de waterkwaliteit te beïnvloeden door biologische processen.

5.3.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

In de oostkant van het plangebied liggen boezemkades (langs het boezemwater van de polder Bleiswijk). De ligging van de kering is in afbeelding 5.1 weergegeven. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0006.png"

Afbeelding 5.1: Ligging waterkeringen rondom plangebied (Boezemkade)

Waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland).

Voor dijkring 14 geldt in het vigerende beleid dat de waterkering een extreme waterstand met overschrijdingskans van 1/10.000 per jaar moet kunnen keren.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden.

5.3.6 Klimaatbestendigheid

Het plangebied is relatief laaggelegen. Bij een doorbraak van de primaire waterkering kunnen hierdoor hoge waterstanden in het gebied ontstaan.

In het gebied is veel groen. Dit beperkt de kans op hittestress.

5.4 Conclusie: effecten op de waterhuishouding en klimaatkansen

Dit hoofdstuk beschrijft per wateraspect de effecten die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf 'klimaatkansen'.

5.4.1 Oppervlaktewater

Een deel van de ontwikkelingen kan een toename in het verharde oppervlak tot gevolg hebben. Hierbij gaat het om de ontwikkelingen in onderstaande tabel.

Nr   Ontwikkeling   Toename verhard oppervlak  
1   Wolfert van Daltoncollege, toevoeging 2.400 m2 bebouwing   Concrete plannen zijn er nog niet, momenteel is circa 1.800 m2 van de locatie onbebouwd. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om dit gebied geheel te verharden.  
2   Achillesstraat: uitwerkingsbevoegdheid voor een woonbestemming   Concrete sloop- en nieuwbouwplannen zijn er nog niet, de toename van het verharde oppervlak kan nog niet bepaald worden.  
8   Apollostraat   Dit terrein ligt momenteel braak, maar was recent nog bebouwd. Het nieuwe bestemmingsplan maakt een groter bouwvlak mogelijk dan destijds. De verharding kan toenemen met maximaal 1200 m2.  

De maximale toename van het verharde oppervlak voor de ontwikkelingen 1 en 8 is 3000 m2. Bij een toename van verharding van meer dan 500 m2 en minder dan 10 ha berekent HHSK de compensatie-eis. HHSK heeft aangegeven dat voor dit gebied de hoeveelheid compenserende waterberging 15 % bedraagt van de netto verhardingstoename. De berekende compensatie-eis is dus 450 m2. Hiervoor zal ruimte moeten worden gereserveerd.

Voor de uitwerkingsbevoegdheid aan de Achillesstraat geldt dat wanneer gebruik gemaakt wordt van deze bevoegdheid bepaald zal moeten worden of het verharde oppervlak toeneemt. Bij toename kan dan ook sprake zijn van een compensatieverplichting.

5.4.2 Grondwater

Bij twee ontwikkelingen neemt de verharding toe. Hierdoor zou de grondwaterstand beïnvloedt kunnen worden. Op dit moment zijn er nog geen concrete plannen en kan de invloed op de grondwaterstand nog niet in beeld gebracht worden. Geadviseerd wordt om dit bij het uitwerken van de eventuele bouwplannen te doen. Hierbij moet rekening gehouden worden met enkele oudere panden langs de Jasonweg en de Lage Limiet waarbij mogelijk sprake is van houten paalfunderingen. Deze panden zijn gevoelig voor verandering in de grondwaterstand.

5.4.3 Riolering: afval- en hemelwater

Afvalwater

Het merendeel van de ontwikkelingen betreft transformaties van bestaande functies naar woonbestemmingen. Dit betreft reeds bestaande panden. De hoeveelheid rioolwater verandert hierdoor niet significant. Op twee locaties worden echter echt functies toegevoegd. Voor deze locaties is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid rioolwater.
Uitgangspunten afvalwater woningen en scholen

  • In een woning zijn gemiddeld 2,5 personen aanwezig die gemiddeld 12 liter afvalwater per uur produceren;
  • Gemiddelde school: 2 tot 3 liter per uur/per leerling. Het maximaal aantal leerlingen is berekend door de bruto vloeroppervlakte van het gebouw te delen door de ruimte per leerling (ongeveer 7 m2)


In tabel 1 is voor het plangebied de te verwachten verandering van de productie van afvalwater gegeven (op basis van maximale programma).

Tabel 1: Verandering productie afvalwater plangebied

Ontwikkeling   Toe- afname ontwikkeling   Productie afvalwater [m3/uur]  
1. Wolfert van Daltoncollege   +2.400 m2 school   1  
8. Apollostraat   + 100 woningen   3  
Totaal     4  

De verwachte maximale toename in hoeveelheid afvalwater (dwa-afvoer) kan en mag door het bestaande stelsel worden verwerkt.

Hemelwater

Voor de nieuwe ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.

Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding.

Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.

Opstellen rioolplan

Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.

5.4.4 Waterkwaliteit

De ontwikkelingen kunnen een positieve invloed hebben op de waterkwaliteit. Als meer hemelwater direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater zal dit de waterkwaliteit ten goede komen. Ook zullen overstorten afnemen als minder regenwater afgevoerd wordt via het riool.

5.4.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

De kern- en beschermingszone van de waterkeringen is op de planverbeelding opgenomen met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Invloed op de waterkering wordt niet verwacht. In de zones van de waterkering worden weliswaar twee nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, maar dit is op basis van planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan .

Waterveiligheid

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

5.4.6 Klimaatkansen

Door klimaatverandering wordt verwacht dat extremen vaker voorkomen. Dit betekent naast extreme buien dat ook vaker droge perioden en hitte kunnen voorkomen.

De nieuwe ontwikkelingen bieden kans om hierop in te spelen. Concreet kan hierbij gedacht worden aan de toepassing van groene daken bij nieuwe ontwikkelingen en het realiseren van extra opvangcapaciteit bijvoorbeeld in de vorm van een waterplein.

Tijdens langere periodes van droogte en hitte kan tijdelijk de grondwaterstand dalen. Dit kan een nadelige invloed hebben op de enkele huizen in het plangebied die nog een houten paalfundering hebben. Belangrijk is om verdroging te voorkomen. Vasthouden en aanvullen van grondwater is in de toekomst aan te bevelen. Dit kan bijvoorbeeld door bij nieuwe ontwikkelingen schoon regenwater in de bodem te infiltreren. Dit is alleen mogelijk op locaties waar de afwateringsdiepte voldoende is.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieueffectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

De herbestemming van nog niet gerealiseerde woningen en de andere ontwikkelingen binnen het plangebied zijn op basis van het Besluit m.e.r. te categoriseren als stadsproject (categorie D11.2). De ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

6.3 Milieuzonering

Bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een rustig woongebied. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan.

Bedrijven binnen het plangebied

Binnen het plangebied ligt één bedrijfsbestemming (aan de Achillesstraat). Dit hoveniersbedrijf heeft volgens de VNG-brochure een richtafstand voor geur en geluid van 30 meter. De werkelijke afstand vanaf de bedrijfsbestemming tot aan de dichtstbijzijnde bouwvlak binnen de bestemming Wonen bedraagt 25,7 meter. Daarmee voldoet het bedrijf niet aan de richtafstand. Aangezien sprake is van een bestaande situatie waarbij niet gebleken is van knelpunten en gelet op het gemengde karakter van het gebied wordt deze situatie niet als een belemmering gezien.

De eventuele herontwikkeling van het Wolfert Dalton College heeft ook geen milieuhinder tot gevolg. Een bouwvlak is opgenomen in overeenstemming met de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan. Daarnaast zal de hinder van nieuwe lokalen op de sport- en speelvelden naar verwachting minder zijn dan in de huidig situatie. Scholen voor basis en middelbaar onderwijs vallen onder VNG-categorie 2 (SBI2008-852) met als grootste hinderafstand 30 meter vanwege geluid in rustig woongebied. Het opgenomen bouwvlak bevindt zich op een afstand van minimaal 30 meter de meest dichtstbijzijnde woning aan de Theseusstraat 201-265. Daarmee is voldaan aan de richtafstand.

6.4 Geluid

6.4.1 Beleid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

6.4.2 Onderzoek

Het Ingenieursbureau van gemeente Rotterdam heeft in opdracht van het cluster Stadsontwikkeling akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het bestemmingplan Honderdentienmorgen. Het bestemmingsplan Honderdentienmorgen maakt het mogelijk om op tien locaties geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren (afbeelding 6.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0007.jpg"

Afbeelding 6.1: de tien locaties waar geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd

Het gaat om de mogelijkheid een bestaande school te vervangen door nieuwbouw (locatie 1), het overnemen van een uit te werken woonbestemming uit het vigerende plan (locatie 8), het planologisch mogelijk maken van woningen op de begane grond (locaties 4, 6 en 7) en verdiepingen (locatie 5) van bestaande bebouwing en twee bouwlocaties aan de Grindweg (locatie 9 en 10). Tenslotte wordt ook de planologische mogelijkheid geboden om de volledige derde bouwlaag van de bestaande woningen te bebouwen ter plaatse van locatie 3. Ter plaatse van locatie 2 was ook een ontwikkeling voorzien maar deze is gedurende het planproces komen te vervallen.

Nieuwe geluidgevoelige functies, zoals wonen en scholen, die door middel van een nieuw bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt moeten conform de bepalingen van de Wgh akoestisch worden onderzocht, aan de normen van deze wet worden getoetst en daaraan voldoen. Deze 9 ontwikkellocaties zijn daarom akoestisch onderzocht.

Voor het plan is wegverkeerslawaai van belang. Bepaald is wat de geluidbelasting vanwege deze bron op de gevels van de ontwikkellocaties is en of deze voldoet aan de eisen van de Wgh. Daarnaast is onderzocht of het plan voldoet aan het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Luchtvaart

De ontwikkelingen liggen niet binnen de 20 KE-zone van de luchthaven Rotterdam - The Hague Airport. Er hoeft daarom geen onderzoek naar luchtvaartlawaai plaats te vinden.

Wegverkeerslawaai

Uit de volgende tabel blijkt dat de geluidbelasting bij op locaties 2, 3, 5, 7 en 8 vanwege alle wegen voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Op de overige locaties wordt de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege één of meerdere wegen overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor woningen en scholen wordt daarbij niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0008.jpg"

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te reduceren, wordt geadviseerd om voor de ontwikkellocaties hogere waarden aan te vragen bij het college van Burgemeester en Wethouders.

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege onderzochte zoneplichtige wegen is bij ontwikkellocaties 4, 6, 9 en 10 hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden. In het kader van het Actieplan geluid moeten geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting worden overwogen.

Procedure hogere waarde

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Deze waarden dienen bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan Honderdentienmorgen als hogere waarden te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1079Htienmorgen-va01_0009.jpg"

Ontheffingsbeleid Rotterdam

Alle woninglocaties beschikken over minimaal 1 geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van gemeente Rotterdam.

Bronmaatregelen

Als bronmaatregelen kan gedacht worden aan vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en of toepassing van stillere wegdekken.

- Vermindering (vracht)verkeer

Gelet op de (toekomstige) ontwikkelingen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is een vermindering van (vracht)verkeer op de bovengenoemde wegen niet aan de orde.

- Snelheidsverlaging

Op de bovengenoemde wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Een snelheidsverlaging op deze wegen is, gezien de verkeersfunctie van de wegen, verkeerskundig niet gewenst.

- Stillere wegdekken

Het wegdek op de Jasonweg zal in het kader van bestuursafspraken A13/A16 saldo 0 worden voorzien van dunne deklagen type B. Momenteel zijn er nog geen significant stillere wegdekken beschikbaar.

Het wegdek van de Argonautenweg en de Grindweg tussen de Argonautenweg en de Molenlaan bestaat uit DAB. Met huidige stillere wegdekken, bijvoorbeeld dunne deklagen, is het mogelijk een geluidreductie tot circa 4 dB te bereiken. Hiermee kan alleen de geluidbelasting vanwege de Argonautenweg op locatie 1 tot de voorkeurswaarde worden beperkt. Op locatie 4 en 6 vanwege de Argonautenweg en locatie 9 en 10 vanwege de Grindweg kan de geluidbelasting niet tot de voorkeurswaarde teruggebracht worden.

Stille wegdekken zijn veelal slijtagegevoeliger dan DAB en kunnen veelal op wegen met hellingen, bochten of kruispunten (wegens wringend, optrekkend en afremmend verkeer) niet (of slechts op een deel van de weg) worden toegepast. Ze zijn tevens daardoor minder effectief. Als toepassing van stille wegdekken op de Argonautenweg en de Grindweg als een mogelijke maatregel in overweging wordt genomen, zullen asfaltdeskundigen moeten worden gevraagd om te onderzoeken of voor deze wegen een stiller asfalt met dergelijke geluidreducties civieltechnisch toepasbaar en financieel haalbaar is. Vervolgens moet uit een nader akoestisch onderzoek blijken hoe effectief dat stille type asfalt is in deze situaties.

Overdrachtmaatregelen

Hierbij kan worden gedacht aan afstandsvergroting en/of afschermende maatregelen.

Aangezien de ontwikkelingen binnen de bestaande bebouwing/bouwvlakken plaatsvinden is een afstandsvergroting niet aan de orde.

De relevante wegen bevinden zich in een stedelijk gebied. Het aanbrengen van een geluidscherm langs deze wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/wenselijk.

Ontvangermaatregelen

Indien bronmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB (norm voor de geluidluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam, zie tabel 3.2) door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels.

Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen en school is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.4.3 Conclusie

Het bestemmingsplan Honderdentienmorgen maakt het mogelijk om op 9 locaties geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren. De geluidbelasting voldoet op vijf locaties vanwege alle wegen aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Op de overige locaties wordt de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege één of meerdere wegen overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor woningen en scholen wordt daarbij niet overschreden.

Er kunnen geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen getroffen worden om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te reduceren. Voor de ontwikkellocaties zijn daarom hogere waarden aangevraagd bij het college van Burgemeester en Wethouders (zie Bijlage 2).

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM-projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM-regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen. Alleen voor kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m2 BVO bij een tweezijdige ontsluiting.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent verder een Beleidsregel buitenklimaat: 'Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang'. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is alleen van toepassing als het om een nieuwe planologische situatie gaat. Dit wil zeggen dat er een nieuw bestemmingsplan (of omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan) wordt opgesteld waarin bestemmingen zijn opgenomen die een school of kinderopvang mogelijk maken op een locatie waar dit in het voorgaande bestemmingsplan niet het geval is. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Ontwikkelingen

Binnen het plangebied zijn enkele ontwikkelingen voorzien (zie paragraaf 4.4). Deze ontwikkelingen dragen bij aan een betere of slechtere luchtkwaliteit omdat ze gevolgen hebben voor de verkeersaantrekkende werking van de functies binnen het plangebied. Hierover het volgende.

Aan de Apollostraat zijn op basis van de uitwerkingsbevoegdheid 100 nieuwe woningen mogelijk. Momenteel liggen de grond braak. Indien de gronden bebouwd worden zorgt dit voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. Overigens waren er op basis van het vorige bestemmingsplan 124 woningen mogelijk op deze locatie. Ten opzichte van dat plan is er dus sprake van een afname.

Het toevoegen van een extra bouwlaag op woningen en het transformeren van een zorgcomplex naar een 55+-complex wijzigt niets aan de verkeersaantrekkende werking: deze blijft gelijk.

Verder bestaat de mogelijkheid om wonen op de begane grond toe te staan binnen de verschillende gemengde bestemmingen. Door wonen toe te staan in plaats van kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening, neemt het aantal vervoersbewegingen af. Woningen hebben namelijk een lagere verkeersaantrekkende werking dan kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Ook in dit geval betekent dit een verbetering van de luchtkwaliteit. Dit is echter niet te kwantificeren omdat het niet zeker is dat de geboden transformatiemogelijkheden ook benut worden.

Tenslotte gaat het Wolfert Dalton College mogelijk uitbreiden. Deze uitbreiding zorgt voor een maximaal ruimtebeslag van 6.750 m2. Dat betekent een toename van bebouwing ten opzichte van de huidige situatie. In totaal zal het aantal verkeersbewegingen toenemen tot een maximum dat te vergelijken is met de verkeersaantrekkende werking van 90 woningen.

Huidige luchtkwaliteit

De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01-01-2015 en is 40 µg/m3 [1]. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01-07-2011.Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.

Volgens de NSL Monitoringstool-2014 [4] wordt in het plangebied vanaf 2015 aan de grenswaarde voor NO2 in het plangebied voldaan. Ook wordt in 2011 en later aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan. De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2). De waarden van deze stoffen liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Honderdentienmorgen bevat een aantal planologische ontwikkelingsmogelijkheden die gevolgen hebben voor de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. Enerzijds zorgen de planologische mogelijkheden voor 100 nieuwe woningen en de uitbreiding van het Wolfert Daltoncollege voor een toename van het aantal verkeersbewegingen die gelijk is aan de verkeersaantrekkende werking van 190 nieuwe woningen. Dit aantal blijft ruimschoots onder het maximum aantal woningen uit het besluit NIBM (1.500 of 3.000) woningen. Nader onderzoek naar mogelijke overschrijding van de grenswaarden stikstofdioxide en fijnstof kan dus achterwege blijven. Anderzijds kunnen de transformatiemogelijkheden naar woningen die dit plan biedt zorgen voor een verbetering van de huidige luchtkwaliteit.

Ook aan het gemeentelijk beleid wordt voldaan, de beleidsregel buitenklimaat voor scholen is niet van toepassing omdat er geen sprake is van nieuwe planologische mogelijkheden. Ter plaatse van het Wolfert Dalton - waar mogelijk ontwikkelingen plaatsvinden - is namelijk het bestemmings- en bouwvlak uit het vorige plan één op één overgenomen.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

Op de indicatieve bodemkaart van Rotterdam uit 2014 blijkt dat het plangebied is aangewezen als wonen (licht verontreinigd). Uit eerdere onderzoeken, die binnen het plangebied zijn uitgevoerd, blijkt dat de bodemkwaliteit varieert van niet tot sterk verontreinigd. De ontwikkelingen die zijn voorzien zien op nieuwbouw, transformatie en het toevoegen van een derde bouwlaag. Bij transformatie en het toevoegen van een derde bouwlaag zal de grond niet geroerd worden en is dus geen aanvullend onderzoek nodig. In het geval van de nieuwbouw is uitgegaan van vigerende rechten en is aangenomen dat de gronden bebouwd kunnen worden. Voor de uit te werken bestemming geldt dat nader bodemonderzoek plaats kan vinden in het kader van het op te stellen uitwerkingsplan.

Voor het Wolfert Dalton College zijn nog geen concrete ontwikkelingsplannen. Pas als de plannen concreet genoeg zijn, dient aanvullende bodemonderzoek plaats te vinden. Vooralsnog is geen bodemonderzoek nodig.

Bij herinrichting, waarbij grondverzet plaatsvindt, dient verkennend, actualiserend en/of nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Afhankelijk van de resultaten van het bodemonderzoek kan sanering noodzakelijk zijn.

Gezien het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen (zie paragraaf 4.4) liggen niet binnen het groepsrisicoaandachtsgebied vanwege externe veiligheid. Nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet nodig.

Er zijn geen ontwikkelingen die binnen de veiligheidscontour van de RTHA vallen. Mede daarom is de zone ook niet opgenomen op de verbeelding en in de regels. Wel is het invloedsgebied van de A20 en de spoorlijn Rotterdam-Gouda (>3 km) over de locatie gelegen. Advisering van de VRR op deze bron gaat gezien de ligging van het plangebied op circa 1,7 km niet verder dan algemene risicocommunicatie. Vanaf 750 meter tot ruim 4.000 meter adviseert de VRR geen aanvullende maatregelen.

De haalbaarheid van dit bestemmingsplan is gezien het voorgaande aangetoond.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).

Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een ecologische onderzoek gedaan, de 'Flora- en faunatoets t.b.v. het bestemmingsplan te Rotterdam' van 20 juni 2016 (bijlage 1 Flora- en faunaonderzoek).

De zuidelijke helft van deze wijk is een typische woonwijk uit de wederopbouwperiode en kent in aanleg een heldere stedenbouwkundige opzet met veel openbaar groen.

Door de combinatie van veel volwassen groen, een open ruimtelijke structuur en niet al te energiezuinige gebouwen zijn wijken uit de wederopbouwperiode doorgaans zeer aantrekkelijk voor vleermuizen.

Deze aanpassingen hebben de wijk ongetwijfeld wat minder aantrekkelijk gemaakt voor vleermuizen. De aanpassingen hebben tot een steniger geheel geleid met minder groen; waardoor de aantrekkelijkheid voor vleermuizen is afgenomen.

De noordelijke helft van het bestemmingsplangebied bestaat uit nieuwbouw uit het eind van de jaren '90. De bebouwing hier bestaat uit een mengeling van portiekflats en grondgebonden woningen.

Tussen de beide gedeelten ligt een wijkpark met veel water. Deze afwisselingsrijke groenstructuur biedt goede en nabijgelegen foerageermogelijkheden voor gebouw gebonden dieren uit de omliggende wijk.

In de zuidwestelijke hoek van het plangebied ligt een schoolcomplex. In de beplanting rond het schoolcomplex zijn nog resten van een typische groenaanleg uit de jaren '60 te herkennen. Ten noorden van dit schoolcomplex liggen een aantal zorgvoorzieningen.

Aan de westzijde van het bestemmingsplangebied Honderdentienmorgen liggen twee nieuwbouwbuurten. Morfologisch en functioneel sluiten deze buurten meer aan op de wijk Schiebroek.

De oudste landschappelijke elementen in het bestemmingsplangebied zijn de Grindweg aan de oostzijde van het plangebied en de Hoge Limiet aan de westzijde ervan. Oude landschappelijke elementen kunnen door hun continuïteit relatief hoge natuurwaarden bevatten.

Aangrenzend aan de zuidzijde van het bestemmingsplangebied ligt het Argonautenpark. Dit zuidelijkste stukje van de oorspronkelijke polder Honderdentienmorgen is bij de aanleg van de woonwijk vanaf 1955 niet bebouwd, maar ingericht als park. In het Argonautenpark, bij de Hoge limiet en bij de Grindweg zijn de dijken van polder Honderdentienmorgen nog goed herkenbaar.

Door de ruime aanwezigheid van groen van diverse ouderdom en typen gemengd met afwisselende bebouwing is een kleinschalig afwisselend landschap ontstaan dat een groot aantal soorten planten en dieren kan huisvesten. Bovendien wordt het openbaar groen in delen van de wijk natuurvriendelijk beheerd en zijn er veel natuurvriendelijke oevers aanwezig. Het bestemmingsplangebied Honderdentienmorgen is aantrekkelijk voor alle soortgroepen. Daarnaast is de wijk, zowel intern als naar de omgeving, in ecologisch opzicht goed ontsloten.

Natuurkaart Rotterdam

In de Natuurkaart Rotterdam heeft het bestemmingsplangebied Honderdenmorgen een gemiddelde tot hoge verwachtingswaarde voor biodiversiteit. Binnen het plangebied liggen gebieden met de wijktypologiën: Cultuurlijke Tuinstad en Cultuurlijk Tuindorp.

Het direct ten zuiden van het plangebied gelegen Argonautenpark en het direct ten westen van het plangebied gelegen gebied met sportvelden zijn op de Natuurkaart aangeduid als kerngebied Park.

In de Natuurkaart Rotterdam zijn het centraal gelegen wijkparkje, de westelijke en oostelijke randzones van het plangebied, het Argonautenpark en de Ankie Verbeek-Ohrlaan aangegeven als binnenstedelijke ecologische verbindingen (zie figuur 4.1).

De voormalige deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek is het enige gebied in Rotterdam waarvoor de gebiedsuitwerking van de Natuurkaart Rotterdam al gemaakt is. Potentiele vliegroutes voor vogels en vleermuizen en natuurvriendelijke oevers zijn op deze kaart duidelijk vastgelegd. Op deze kaart zijn voor het bestemmingsplangebied met geel ambities aangegeven waar de ecologische waarde verhoogd kan worden. Deze ambities liggen in de groenzone direct ten oosten van het Wolfert Daltoncollege, rond de Minervalaan en in de hoek bij de kruising Grintweg en Ankie Verbeek-Ohrlaan.

Verbindingen binnen het plangebied

De historische linten zijn voor zover ze binnen dit bestemmingsplangebied liggen voor de meeste soorten waarschijnlijk nog functioneel als ecologische verbindingszones.

6.8.1.1 Vleermuizen

Aan de randen van het plangebied zijn de volgende soorten waargenomen: Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii). Van de Gewone en van de Ruige dwergvleermuis zijn ook verblijfplaatsen in het plangebied bekend. Voor de vleermuizen zijn vooral de overgangen van stedelijke bebouwing naar groen en waterelementen van belang. Gebouwen bieden de mogelijkheid tot verblijfplaatsen en oriëntatie. De overgangen naar groen en water zijn vrijwel altijd rijk aan voor vleermuizen interessant voedsel.

Opvallend is dat er weinig waarnemingen van vleermuizen zijn in het middengedeelte van het bestemmingsplangebied. Dit komt waarschijnlijk omdat dit gedeelte de laatste jaren niet onderzocht is.

Direct ten zuiden van het plangebied zijn enkele waarnemingen van de Meervleermuis bekend.

6.8.1.2 Vogels

Binnen het plangebied zijn waarnemingen bekend van de beschermde vogelsoorten Buizerd en Boomvalk bekend uit de vrij groene zone aan de westkant van het plangebied. Nabij het plangebied zijn bovendien waarnemingen bekend van de Huismus (Passer domesticus), Sperwer (Accipiter nisus) en van de aandachtsoorten Groene Specht en Scholekster.

Het bestemmingsplangebied Honderdentienmorgen is door haar stedenbouwkundige structuur aantrekkelijk voor zangvogels.

6.8.1.3 Kleine, grondgebonden zoogdieren

Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren komen in het stedelijk gebied van Rotterdam niet voor. Meer algemeen beschermde, grondgebonden zoogdiersoorten zijn wel te verwachten, zeker op plekken waar groen aanwezig is. Het gaat dan om o.a. soorten als mol, egel en huisspitsmuis. Geschikte plekken zullen dan vooral de (binnen)tuinen zijn in de woonwijken. Deze soorten betreffen algemeen beschermde, grondgebonden zoogdiersoorten, waarvoor een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient altijd de zorgplicht te worden nageleefd.

6.8.1.4 Planten

Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen van de beschermde plantensoorten bekend. Dit komt waarschijnlijk omdat het plangebied nooit op planten is onderzocht.

6.8.1.5 Vissen

In het plangebied zijn waarnemingen van wettelijk beschermde vissoort Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) bekend. Direct buiten het plangebied komt de aandachtsoort Vetje voor.

De strikt beschermde soort Bittervoorn komt zeer waarschijnlijk in het bestemmingsplangebied voor. Deze soort wordt namelijk in de omgeving van het plangebied vaak aangetroffen. Voor vissen in algemene zin geldt altijd de zorgplicht. Bij werkzaamheden aan watergangen en waterelementen waar men vis verwacht, dient gewerkt te worden conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen.

6.8.1.6 Reptielen en amfibieën

Strikt beschermde reptielen en amfibieën (zoals rugstreeppad en zandhagedis) kunnen op voorhand worden uitgesloten in het bestemmingplangebied. Het gebied biedt geen geschikt biotoop voor deze soorten en is hier ook nooit waargenomen. Meer algemeen beschermde amfibieën, zoals Gewone pad (Bufo bufo), Bruine kikker (Rana temporaria) en Kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris), zijn wel te verwachten, vooral bij waterelementen. Overigens geldt voor algemeen beschermde amfibieën (tabel 1 soorten) een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient altijd de zorgplicht te worden nageleefd.

6.8.1.7 Overige diersoorten

Van overige soortgroepen zijn binnen Rotterdam geen waarnemingen bekend van soorten die strikt beschermd zijn onder de Flora- en faunawet. Wel zijn van de overige soortgroepen waarnemingen bekend van vlindersoorten van de Rode Lijst; Oranjetipje en Kleine vuurvlinder.

6.8.2 Conclusie

Vanuit de Natuurdatabase van de Gemeente Rotterdam zijn een aantal waarnemingen binnen het plangebied bekend. Het betreft de strikt beschermde soorten: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Buizerd, Boomvalk, Kleine modderkruiper. Ook de strikt beschermde vissoort Bittervoorn is te verwachten. De meeste waarnemingen liggen rond de oudste landschappelijke structuren.

De beperkte hoeveelheid waarnemingen wil niet zeggen dat in het plangebied niet meer plekken geschikt zijn voor strikt beschermde soorten. Vanwege het ontbreken van gebiedsdekkend onderzoek zijn deze vaak niet opgemerkt.

De ecologische kwaliteit van het bestemmingsplangebied is naar verwachting gemiddeld tot hoog.

Het bestemmingsplangebied is goed aangesloten op Natuurnetwerk Nederland. Effecten op de ecologische verbindingen zijn als gevolg van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen niet te verwachten.

Bij nieuwbouw is het advies om op lager gelegen platte daken soortenrijke groene daken toe te passen en nieuwbouw geschikt te maken voor medebewoning door vleermuizen, huismus en gierzwaluw door toepassen van open stootvoegen, (inbouw)nestkasten/stenen of nestdakpannen. Deze maatregelen komen de biodiversiteit in het plangebied ten goede en dragen daarmee bij aan realisatie van de Rotterdamse duurzaamheidsambitie van een groene, gezonde en klimaatbestendige stad.

Bij ruimtelijke ingrepen die plaats vinden binnen bestaande bestemmingen (zoals het slopen van gebouwen, ingrijpende renovatie, herinrichting, werkzaamheden in of aan waterlopen of de oevers daarvan of rooiwerkzaamheden) is voorafgaand aan de werkzaamheden een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet verplicht.

Voor de volgende ontwikkelingen is een onderzoek in het kader van de Flora- en Faunawet nodig: Herontwikkeling Wolfert Dalton en nieuwbouw van woningen langs de Apollostraat. Deze twee ontwikkelingen leveren mogelijk conflicten op met verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. De verwachting is dat bij het toepassen van de juiste mitigatie een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet verkregen kan worden.

Met inbegrip van bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan 'aanvaardbaar' is vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet en andere kaders met betrekking tot natuur.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt overwegend de huidige planologische mogelijkheden vast. Daarmee biedt het nieuwe plan, net als het vorige plan, ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bestaat op enkele locaties de mogelijkheid om woonfuncties te realiseren, daar waar nu alleen maar niet-woonfuncties aanwezig zijn. De financiële haalbaarheid en mogelijk kostenverhaal worden pas vastgesteld zodra zich een directe ontwikkeling voordoet. Dit bestemmingsplan is gezien het voorgaande financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu;
  • 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 3. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 4. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 5. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 6. K.P.N. Telecom;
  • 7. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 8. Ministerie Infrastructuur en Milieu;
  • 9. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 10. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 11. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 12. Rijksluchtvaartdienst;
  • 13. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 14. Prorail;
  • 15. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR);
  • 16. Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • 17. Monet, beheerder telecommunicatiemasten;
  • 18. VWS Pipelinecontrol.
9.2.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu

Geen opmerkingen.

Commentaar:

Ter kennisgeving aangenomen.

9.2.2 Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Het plan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem. Het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard (HHSK) heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan. Wel heeft het HHSK de de volgende aandachtspunten:

  • In de waterparagraaf wordt verwezen naar het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Op 19 april 2016 is het Waterbeheerplan 2016 – 2021 vastgesteld. Ik verzoek u hiertoe een passage in de waterparagraaf op te nemen.
  • In de waterparagraaf staat dat het peilbesluit van de Polder Bleiswijk in voorbereiding is. Het nieuwe peilbesluit is op 29 juni 2016 vastgesteld. In dezelfde alinea wordt het peilgebied van de Vaart Polder Bleiswijk aangeduid als GPG-65. In het nieuwe peilbesluit is dit peilgebied bekend als GPG-1005.

Commentaar:

Het actuele Waterbeheerplan 2016 - 2021 en het nieuwe peilbesluit zijn in de waterparagraaf opgenomen.

9.2.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit middels een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

Voor het beoordelen van het ruimtelijke plan dient een gemotiveerde afweging gemaakt te worden tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan.

Advies

De VRR geeft aan dat het plangebied deels binnen het verantwoordingsgebied van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport ligt. In het geval van toekomstige herontwikkelingen binnen dit deel van het plangebied wordt verwezen naar een eerder verzonden brief met betrekking tot de omgevingsrisico's vanwege de luchthaven. In de genoemde brief worden maatregelen geadviseerd om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van een mogelijke ramp met een neerstortend vliegtuig te bevorderen.

De veiligheidsregio's zijn van mening dat het niet mogelijk of reëel is om voor gebouwen bouwkundige maatregelen te adviseren tegen het respectievelijk voorkomen of beperken van de gevolgen van een luchtvaartongeval. De mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid van aanwezigen op de grond zullen mede afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van de aard, omvang en locatie van een luchtvaartongeval. Daarnaast zal de hulpverlening zich richten op het beperken en bestrijden van eventuele secundaire branden in de omgeving.

Om de omvang van een mogelijke ramp te beperken en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te bevorderen worden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en bij herontwikkelingen binnen het verantwoordingsgebied verschillende maatregelen geadviseerd, onder andere ten aanzien van bevolkingsdichtheid, inrichting van de buitenruimte en de situering van nooduitgangen bij nieuwbouw.

Commentaar:

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vallen buiten het verantwoordingsgebied. Het advies van de VRR leidt dus niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

9.2.4 N.V. Nederlandse Gasunie

Het voornoemde plan is door N.V. Nederlandse Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing is geconcludeerd dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van de Gasunie valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Commentaar:

Ter kennisgeving aangenomen.

9.2.5 Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Geen opmerkingen.

Commentaar:

Ter kennisgeving aangenomen.