direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reijeroord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1072Reijeroord-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De nu geldende bestemmingsplannen voor Reijeroord zijn aan vernieuwing toe. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het meerjarenprogramma voor de actualisering van bestemmingsplannen.

Het nieuwe bestemmingsplan voor Reijeroord legt de planologische situatie van de vorige bestemmingsplannen en gevoerde afwijkingsprocedures vast. Het plan biedt, net als vorige bestemmingsplannen, vooral voor de reeds bestaande gemengde bebouwing en bedrijfsbestemmingen diverse gebruiksmogelijkheden en daarmee ruimte voor veranderingen en ontwikkelingen.

Met het actueel maken van het bestemmingsplan worden vijf ontwikkelingen meegenomen. Het gaat om het flexibel bestemmen van de woningtypologie in het hele plangebied, het opnieuw opnemen van de woningbouwlocaties voor Reyerdijk/Bredenoord en Frankenoord, het bestemmen van het huidige gebruik op de voormalige NAM-locaties en een bedrijvenbestemming aan de Charles Binghamweg.

De beoogde ontwikkeling van de locatie Reyerdijk/Bredenoord is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

Het bestemmingsplan gaat niet over de mogelijke realisatie van een tijdelijke opvang voor asielzoekers aan de Edo Bergsmaweg. De Edo Bergsmaweg ligt weliswaar in het plangebied, maar de procedure voor de vergunning voor een tijdelijke opvang voor asielzoekers loopt buiten dit bestemmingsplan om, omdat het gaat om een tijdelijke gebruikswijziging.

1.2 Ligging en begrenzing

Het bestemmingsplangebied Reijeroord betreft een deel van Groot IJsselmonde Zuid met de zuidpunt van Beverwaard. Het gebied ligt ten zuiden van de Reyerdijk en Groeninx van Zoelenlaan en grenst in het westen aan Hordijkerveld en verder aan de gemeente Ridderkerk met het buitengebied van de polder Reijerwaard, het Knooppunt Ridderkerk en het Bedrijventerrein Cornelisland.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het (gedeeltelijk) is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

403 Beverwaard vastg. 04-08-1977 ged.goedg. 12-09-1978 onherr. 19-03-1981;

444 Brienenoordcorridor (LMO) vastg. 18-09-1986 goedg. 21-04-1987 onherr. 13-10-1988;

553 Reijeroord vastg. 02-03-2006 goedg. 22-06-2006 onherr. 18-08-2006;

560 Akkeroord vastg. 02-05-2005 goedg. 20-12-2006 onherr. 17-02-2006.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1072Reijeroord-va01_0002.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Reijeroord bevat het volgende provinciale onderwerp:

Archeologie

Het bestemmingsplan bevat gronden met een hoge bekende archeologische waarde, waarvan de plaats geometrisch bepaald is (op kaart 12 van de provinciale verordening), en bevat bestemmingen en de daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarde beschermen.

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige en complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

Gebied IJsselmonde kent in de huidige situatie 7 winkelgebieden. Het belangrijkste winkelcentrum is het grote wijkwinkelcentrum Keizerswaard. Door de omvang van het centrum kan het getypeerd worden als groot wijkwinkelcentrum, maar bezien vanuit het aanbod met drie supermarkten, een compleet aanbod aan dagelijkse en frequent benodigde niet-dagelijkse artikelen en een breed aanbod aanvullende branches, functioneert het als klein stadsdeelcentrum. Naast het winkelaanbod wordt op de donderdagen een warenmarkt gehouden met ca. 41 kramen.

In de wijk Lombardijen ligt het kleine wijkwinkelcentrum Spinozaweg. Met twee complementaire supermarkten en ruim voldoende aanvullend aanbod in zowel de dagelijkse als frequent benodigde
niet-dagelijkse branches neemt dit centrum een goede functie in, in de structuur van gebieden.

In totaliteit zijn er vier buurtwinkelcentra/steunpunten, verspreid over IJsselmonde. Het Prinsenplein is een buurtwinkelcentrum dat een duidelijke functie heeft voor de buurt. De ruimtelijke kwaliteit van het centrum is in orde en het aanbod is voldoende voor het type centrum. Het buurtwinkelcentrum in de wijk Beverwaard heeft jarenlang een functie gehad als wijkwinkelcentrum met twee supermarkten en aanvullend vers en hoog frequent niet-dagelijks aanbod. Door sluimerende teruggang van het detailhandelsaanbod en concurrerend aanbod in de nabijheid, is dit centrum veranderd in een buurtcentrumfunctie.

In het bestemmingsplangebied Reijeroord vervult het kleine centrum Kouwenoord de rol van buurtsteunpunt. Het bestaat voor het overgrote gedeelte uit de supermarkt. De supermarkt wordt nog aangevuld met enkele speciaalzaken, maar het aanbod is klein. Ditzelfde beeld is te zien bij buurtsteunpunt Pliniusstraat in de wijk Lombardijen. Enkel door de aanwezigheid van de supermarkt heeft het centrum nog een aantrekkende werking voor de buurt.

Een bijzonder winkelgebied in IJsselmonde is de perifere locatie Stadionweg/Veranda. In dit gebied zijn naast meer klassiek perifeer aanbod ook een bioscoop, horeca, en twee megasportzaken aanwezig.

Naast deze winkelgebieden zijn er in IJsselmonde zeer veel strips aanwezig, die vroeger als buurtsteunpunt functioneerde. In de huidige situatie zijn deze vaak al van functie veranderd, of zitten in een proces van verandering. Het gaat hierbij om de straten Zenostraat, Platostraat, Dantestraat, Dumasstraat, Van De Woestijnestraat, Kasteelweg, Emelissedijk, Burgmeester Hazenberglaan, Kerstendijk, Spitsenhagen, Kreekplein en in bestemmingsplangebied Reijeroord de strip Nieuwenoord.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.


Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. De gebieden maken integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per gebied de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.

2.3.5 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.6 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.7 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte

Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders

Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woonomgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.

Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor het toepassen van de norm, omdat de diverse bestemmingen voldoende flexibel zijn en voldoende ruimte bieden voor een kindvriendelijke uitvoering.

2.4 Beleid gebied IJsselmonde

Algemeen

Gebiedscommissies hebben een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse bestemmingsplannen, zodat zij hun beleidsdoelen ook kunnen realiseren.

Bestemmingsplannen worden door de Gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld.

2.4.1 Gebiedsplan IJsselmonde 2015-2018

Besproken in gebiedscommissie IJsselmonde op 17 juli 2014

In het gebiedsplan geeft de gebiedscommissie een sterkte- en zwakteanalyse met kansen en bedreigingen voor gebied IJsselmonde. Er wordt niet specifiiek ingezoomd op Reijeroord. Meer algemeen wordt het effect van de teruglopende economie genoemd, te merken aan de leegstand in "winkelplinten", achterstallig beheer en braakliggende (woning)bouwlocaties.

Voor het bestemmingsplan is het van belang dat het gebiedsplan aandacht vraagt voor de (her)ontwikkeling en het op peilhouden van de diverse winkelstrips in de wijken van IJsselmonde.

2.4.2 Horecagebiedsplan 2012-2014, voormalige deelgemeente IJsselmonde

Vastgesteld op 20 november 2012

Het stedelijke horecabeleid 2012-2016 is op een aantal onderdelen gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat niet meer vergund wordt op de exploitatievorm (bijvoorbeeld café of restaurant), maar op de activiteiten van een ondernemer. Per gebied, buurt, straat en plein is het nu beter mogelijk gedetailleerd aan te geven welke soort horeca met welke activiteiten het beste past. Door vestigingsvoorwaarden te stellen, is meer sturing mogelijk op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen. Het afwegingskader wordt vooral gevormd door de economische wenselijkheid en het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat om de leefbaarheid in positieve zin te waarborgen.

Een tweede relevante wijziging is de mogelijkheid om tijdelijke horecaconcepten toe te staan in leegstaande panden. Daarbij is wel toetsing aan het bestemmingsplan noodzakelijk. Indien er strijdigheid is, heeft het bestuur de mogelijkheid om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen of om het concept formeel te gedogen. Het uitsluiten van vergunningvrije inrichtingen is ook in het nieuwe beleid mogelijk.

In het gebiedsgericht horecaplan sluit de (voormalige) deelgemeente aan bij het stedelijk kader en is aangegeven welke ontwikkeling per wijk, buurt en straat wenselijk is. Hierbij zoekt de (voormalige) deelgemeente de balans tussen economische wenselijkheid en het voorkomen van onaanvaardbare druk op het aanwezige woon- en leefklimaat. De volgende onderdelen komen hierbij aan de orde en worden in de horeca gebiedsvisie nader beschreven:

Gewenste ontwikkeling   Er zijn vijf ontwikkelrichtingen mogelijk:
- ontwikkelen;
- gericht ontwikkelen;
- consolideren;
- gericht verminderen;
- verminderen
Nadere omschrijving van het beleid en eventuele vestigingsvoorwaarden.  
Vergunningsvrij   Indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- het verstrekken van alcoholvrije drank;
- openingstijden van 07.00 uur tot 22.00 uur;
- geen versterkt geluid ten gehore brengen;
- geen speelautomaten.  
Terrassen   Mogelijk of niet mogelijk. Gevel- en/of overterras. Mogelijkheid om
parkeerplaatsen op te heffen teneinde terrassen te realiseren.  
Kortlopende exploitatievergunning   Wel of niet mogelijk. Bedoeld voor leegstaande panden en heeft een geldigheidsduur van 6 maanden. Er zijn enkele voorwaarden aan verbonden.  
Afwegingskader   Kwaliteitsnormen voor nieuwe nog niet bestaande inrichtingen waarvoor een bestemmingswijziging noodzakelijk is.  

Horecagebiedsbeschrijving

Het bestemmingsplangebied Reijeroord is onderdeel van Groot IJsselmonde-zuid. In Groot IJsselmonde-zuid is sprake van een redelijke spreiding van horeca over de buurt.

De gewenste ontwikkelrichting voor Reijeroord is consolideren. Het toezichtsniveau is het basisniveau. Vergunningvrije horeca wordt toegestaan.

Overzicht uit de genoemde adressen in het horecagebiedsplan 2012-2014:

  • Kouwenoord 75 cafetaria
  • Akkeroord 6 ontmoetingscentrum volkstuinvereniging
  • Akkeroord 10 sport
  • Akkeroord 10 b sport
  • Akkeroord sport
  • Pietersdijk 60 ontmoetingscentrum-wmo
2.4.3 Horecagebiedsplan IJsselmonde 2015-2016

In ontwerp vastgesteld door gebiedscommissie 10 februari 2015, door B&W vastgesteld 7 april 2015

IJsselmonde heeft een divers horeca-aanbod, met hoofdzakelijk een wijkgerichte functie. In het gebied zijn enkele concentraties van horeca te herkennen, namelijk in het Centrum, bedrijventerrein Veranda en het Spinozapark. Maar ook in winkelstrips en winkelcentra. In het Horecagebiedsplan IJsselmonde 2015-2016 wordt de lijn uit het vorige horecagebiedsplan grotendeels gecontinueerd. Het grootste deel van IJsselmonde is woongebied, waar slechts een beperkt aantal horecazaken gevestigd is.

De horeca in Groot IJsselmonde Zuid, waaronder Reijeroord, is verspreid door het hele gebied. Bijna de helft van de horecagelegenheden betreft non-commerciële WMO of sportgerelateerde voorzieningen, waaronder diverse inrichtingen in Akkeroord. De gevestigde horeca is toereikend.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied Reijeroord maakt deel uit van de uitbreidingswijk Groot-IJsselmonde. Deze wijk is als
een bloemstructuur gelegen rondom het hart. De zeven woonbuurten worden door groen en wegen van elkaar gescheiden. Reijeroord is het meest zuidoostelijk gelegen woonbuurt van deze wijk. De wijk Groot-IJsselmonde is in naoorlogse periode rond de jaren ’60 gebouwd. Daarvoor waren slechts de dijken in het ontgonnen veengebied voorzien van bebouwing.

Hier ontstonden bebouwingslinten van boerderijen. Vanaf 1910 kwamen er in de boerderijlinten in Groot-IJsselmonde steeds meer rijtjeswoningen en bedrijfjes. De Hordijk is zo’n lint met gemengde bebouwing: bedrijfjes en woningen.
Groot-IJsselmonde werd vanaf 1960 in zes deelplannen gerealiseerd. De wijk Kreekhuizen is, als eerste van deze plannen, begin jaren ’60 in hoog tempo gebouwd. In 1961 is het bestemmingsplan Reijeroord, uitbreidingsplan in onderdelen van kracht geworden.

Hierna is het gebied volgens dit plan volgebouwd, waardoor thans veel gestapelde woningen in lage blokken van meestal vier lagen hoog aanwezig zijn. Daarnaast zijn enkele rijtjeswoningen gebouwd. Kenmerkend voor deze uitbreidingswijken was de invulling met veel voorzieningen toegespitst op het schaalniveau. In dit deel zijn de buurt- en de wijkvoorzieningen geplaatst.
De ruime opzet van de wijk is een ander belangrijk kenmerk van Reijeroord. De overmaat aan ruimte laat veel plek vrij voor openbaar en collectief groen.
Vanaf het buitengebied (gemeente Ridderkerk) zijn enkele groene stroken de wijk ingelegd.

In de jaren ’80 is voor dit gebied een verdichtingstudie gedaan. Dit heeft in 1985 geresulteerd in een nieuw bestemmingsplan, Reijeroord. Via de aansturing met dat plan is een aantal woningen in vergelijkbare bebouwing aan Reijeroord toegevoegd. Dit zijn onder meer de appartementengebouwen langs Nieuwenoord en de vrijstaande woningen aan de noord en oostzijde van Reijeroord. De plannen die toen gemaakt zijn, staan de toevoeging toe van nog enkele vrijstaande woningen.

Ten noorden van het groengebied van Akkeroord, dat tussen de woonwijk en de rijksweg gesitueerd is, is een sportcomplex gevestigd. Langs het talud van de rijksweg loopt een recreatief en verbindend fietspad richting Ridderkerk.

De volkstuinvereniging 'Hordijkerveld' heeft in verband met de ontwikkeling en realisatie van het Maasstadziekenhuis en Knooppunt Lombardijen een alternatieve locatie gevonden in Akkeroord, aan de zuidoostkant van de wijk Groot-IJsselmonde.

Het zuidelijk deel van Akkeroord kent deels een agrarisch gebruik. Hier ligt een boomgaard waarop hoogstam fruitbomen staan. Ten oosten van de boomgaard ligt een weideperceel dat door verwildering een zekere natuurwaarde heeft gekregen. Voor het gehele zuidelijke deel geldt dat de oorspronkelijke weideverkaveling nog intact is.

Het plangebied Reijeroord wordt aan de zuidzijde begrensd door het Zevenbergsedijkje. Deze oude dijk vormt ruimtelijk de begrenzing van de wijk Groot-IJsselmonde en is tevens de grens met de gemeente Ridderkerk. Het Zevenbergsedijkje vervult een belangrijke rol in het recreatieve fietsnetwerk.

De rijksweg A16 maakt deel uit van de oostelijke tangent van de Ruit rondom Rotterdam. Deze tangent is in 1974 voltooid en heeft toen de binnenstedelijke verkeerproblematiek enorm verlicht. Door de toename van het verkeer is in 1984 besloten de Brienenoordcorridor zoals dit deel van de rijksweg wordt genoemd, in haar geheel te verbreden. Daartoe werd het bestemmingsplan Brienenoordcorridor (LMO) in 1986 goedgekeurd. De verbreding is in haar geheel in de jaren ’90 gereed gekomen.

Aan de oostkant van rijksweg A16 vormt de P+R voorziening met de tramremise een groot deel van de zuidpunt van Beverwaard. Daarnaast zijn er recreatieve voorzieningen met sportvelden. Ook parkeerterreinen op locaties die in het verleden werden gebruikt voor energiewinning en -verwerking.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

Op de overgang van de laatste ijstijd naar de huidige warmere periode (grofweg tussen 12.500 en 7000 jaar voor Christus), stroomde de hoofdtak van de Maas in oostwestelijke richting door het plangebied. Ten zuiden en ten noorden van deze rivier ontstonden langgerekte zones met rivierduinen. Deze duinen vormden in de prehistorie (in de Steentijd) millennia lang gunstige verblijfplaatsen voor de mens. De zuidelijke rivierduinzone bevindt zich circa 1,5 km ten zuiden van het plangebied, in Barendrecht. In de noordelijke randzone van het plangebied bevindt zich in de ondergrond een klein deel van de noordelijke rivierduinzone. Binnen het plangebied is op de locatie van de tramremise in de wijk Beverwaard, gelegen ten zuiden van de Groeninx van Zoelenlaan, archeologisch onderzoek verricht naar bewoningssporen op enkele rivierduinen. Er werden onder meer vier kuilen met verbrand menselijk en dierlijk botmateriaal uit de Midden-Steentijd (rond 7000 voor Christus) aangetroffen. Bij een onderzoek door middel van grondboringen werd recentelijk ontdekt dat ten westen van het plangebied, grofweg parallel aan het Zevenbergsedijkje, stroomgordelafzettingen van een jongere rivierloop aanwezig zijn met bewoningssporen uit de periode Nieuwe Steentijd - Bronstijd (tussen circa 5000 en 800 jaar voor Christus). Deze stroomgordel zet zich hoogstwaarschijnlijk ook voort binnen het bestemmingsplangebied, langs het Zevenbergsedijkje.

Door landschappelijke veranderingen, die langdurige moerasvorming met zich meebrachten, verdwenen de stroomgordelafzettingen en de rivierduinen later onder het veen. De oudste bewoningssporen op het veen in dit deel van IJsselmonde dateren uit de Romeinse tijd. Binnen het bestemmingsplangebied en ook uit de directe omgeving zijn verscheidene vindplaatsen bekend uit de Late Middeleeuwen A (1000-1250) en B (1250-1500). De vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen A zijn te relateren aan bewoning die samenhangt met de ontginning van het veengebied voor akkerbouw en veeteelt. Met de overstroming van de Riederwaard in 1373 ging het ontgonnen gebied ten onder en werd het geleidelijk aan herbedijkt. Er zijn aanwijzingen dat er ook rond die tijd al turf werd gewonnen, onder meer in het gebied juist ten zuiden van de tramremise in de Beverwaard. Er wordt in de literatuur tegenwoordig van uitgegaan dat bij de herbedijking van het gebied delen van de oude dijken kunnen zijn hergebruikt. Dit kan het geval zijn bij het Zevenbergsedijkje aan de zuidzijde van het plangebied en de Bolnesserkade (gemeente Ridderkerk) aan de oostzijde.

Het westelijk deel van het plangebied maakte deel uit van de polder Oudeland (bedijkt 1429-1430). Oostelijk van het vroegere Kerkdijkje (nu grofweg het tracé van de huidige wegen Reyerdijk en Nieuwenoord) maakte het plangebied deel uit van de polder Oost IJsselmonde (bedijkt 1436-1437). Langs de dijken concentreerde zich over het algemeen de bewoning. De moderne bebouwing en het (sterk opgehoogde) tracé van de snelweg A16 hebben het karakter van het gebied sterk gewijzigd. Slechts enkele lijnen van het oude cultuurlandschap, zoals het Zevenbergsedijkje en de Bolnesserkade zijn gehandhaafd.

3.2.3 Archeologische verwachting

In het bestemmingsplangebied zijn enkele vindplaatsen met bewoningssporen uit de Steentijd, de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen bekend.

Een vindplaats uit de Late Middeleeuwen is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (CHS) als terrein van hoge archeologische waarde (monumentnummer 10511). Voor dit terrein geldt conform de provinciale Verordening Ruimte 2014 (Artikel 2.4.4, Lid 2) een verbod op het roeren van de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld. Het betreft een terrein met aardewerk en baksteen, 15e-16e eeuw, uit een circa 10 cm dikke bewoningslaag die zich circa 75 cm onder het maaiveld bevond (in 1981).

In het gehele rivierduingebied in het noordoostelijk deel van het plangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de Steentijd aanwezig zijn. Langs de zuidelijke plangrens is in de ondergrond mogelijk een fossiele rivierloop aanwezig met een hoge verwachting voor bewoning in de periode Nieuwe Steentijd - Bronstijd. Indien het Zevenbergsedijkje en de Bolnesserkade teruggaan op dijken van vóór de overstromingen van 1373, is er op die locaties een verhoogde kans op het aantreffen van bewoningssporen en vondsten uit de Late Middeleeuwen A. Langs de (voormalige) dijken uit de herbedijkingsperiode na 1373 concentreerde zich de bewoning in de Nieuwe tijd.

Ook op andere plaatsen in het plangebied kunnen in principe bewoningssporen uit de Steentijd, de Romeinse tijd en de late Middeleeuwen worden aangetroffen.

3.2.4 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor het terrein met hoge archeologische waarde, monumentnummer 10511 (Waarde - Archeologie 1) geldt in principe een verbod op het roeren van de bodem. Een vergunning voor grondroerende werkzaamheden binnen de grenzen van het archeologisch monument dient bij de gemeente te worden aangevraagd voor alle grondroerende werkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte van de ingreep. De marge van toegestane verstoringsdiepte is ten opzichte van de provinciale eis aangepast, omdat de diepteligging van het archeologisch monument door archeologisch onderzoek bekend is.

Waarde - Archeologie 2

Voor de deels onderzochte rivierduintjes en de directe omgeving ter plaatse van de tramremise (Waarde - Archeologie 2) staat behoud in situ voorop. Als behoud in situ niet mogelijk is, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,0 meter beneden NAP, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

Waarde - Archeologie 3

Voor het overige deel van het plangebied met rivierduinen in de ondergrond (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan. Voor het binnen het gebied van deze waarde gelegen water geldt de onderwaterbodem als marge van toegestane ontgravingsdiepte, hiervan uitgezonderd de werken in het kader van het normale onderhoud.

Waarde - Archeologie 4

Voor het Zevenbergsedijkje en een strook langs de zuidrand ervan (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,0 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 5

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 5) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Voor het binnen het gebied van deze waarde gelegen water geldt de onderwaterbodem als marge van toegestane ontgravingsdiepte, hiervan uitgezonderd de werken in het kader van het normale onderhoud.

3.3 Huidig gebruik

Reijeroord is aan de ene zijde voornamelijk een woongebied. De andere zijde wordt gekenmerkt door een overgangsgebied met sport en recreatie, de snelweg, tramremise en een volgend overgangsgebied.

3.3.1 Deelgebied I Woongebied

Dit deelgebied bestaat uit de ruime, groene woonwijk, een belangrijk kenmerk voor deze naoorlogse buurten. De groene vingers steken vanuit het landelijke Zevenbergsedijkje de wijk in. Het groen bestaat grotendeels uit grasvelden. In de groengebieden liggen veel gestapelde woningen van over het algemeen vier bouwlagen. Meestal hebben deze woningen een portiekontsluiting. In enkele gevallen vindt de ontsluiting via een galerij plaats. Naast de gestapelde woningen zijn er stroken laagbouwwoningen aanwezig. Daarnaast bevinden zich nog enkele vrijstaande woningen aan de oostzijde en de noordzijde van het deelgebied.

De ruime opzet van de wijk komt ook terug in de infrastructuur. De ruime wegen worden omgeven door veel en brede stroken groengebied.
Een ander kenmerk voor de buurt is de aanwezigheid van buurt- en wijkwinkels in het hart van de buurt en aan de grens met IJsselmonde Centrum.
Deze winkels voor de dagelijkse voorzieningen redden het veelal niet meer, vandaar dat deze centra nu in plaats van alleen winkels ook bedrijven herbergen. Het wijkcentrum aan de Kouwenoord biedt plaats aan de wijkvoorzieningen, alsmede enkele bedrijven en kantoren.

Boven de winkels en kantoren wordt in de resterende bouwlagen gewoond. Naast deze combinatie met woningen zijn er nog enkele bedrijfspanden aanwezig van een bouwlaag. Ook bevinden zich in dit deelgebied twee basisscholen, twee bejaardentehuizen en een verpleeghuis.

3.3.2 Deelgebied II Snelweg en overgangsgebied

De snelweg domineert dit deel van het plangebied. De snelweg komt uit zuidelijke richting vanaf knooppunt Ridderkerk en gaat in noordelijke richting naar de Brienenoordbrug. De snelweg met afslagen, voorsorteer-, doelgroep- en vluchtstroken is minimaal 70 meter breed. Naast de geluidswal van de snelweg ligt aan de zijde van het woongebied een ruime groenstrook, deels ook waterkering. In het overgangsgebied naar de woonwijk is een sportcomplex en een volkstuincomplex gelegen.

Beide complexen zijn vanaf de Groeninx van Zoelenlaan direct bereikbaar. Er zijn enkele tennisvelden en sporthallen met indoorbanen aanwezig. Daarnaast ligt het volkstuincomplex met tuinhuisjes van de volkstuinvereniging "VTV Hordijkerveld". De volkstuinvereniging heeft destijds plaats gemaakt voor het Maasstadziekenhuis en is verhuisd naar de Akkeroord.

De snelweg wordt overbrugd door de Groeninx van Zoelenlaan. Deze brug verbindt Reijeroord met de Beverwaard. De zuidpunt van Beverwaard maakt onderdeel uit van het bestemmingsplangebied Reijeroord. De zuidpunt met de tramremise en P&R is een overgangsgebied met terreinen voor sport en recreatie en parkeerterreinen op voormalige locaties voor energiewinning. Het gebied is ingeklemd door de snelweg en het buitengebied (polder Reijerwaard) met agrarische bestemmingen van de gemeente Ridderkerk en grenst aan de noordzijde aan het woongebied van de Beverwaard.

3.3.3 Groenvoorzieningen en recreatie

Reijeroord heeft nogal wat groenvoorzieningen. Karakteristiek voor de wijk zijn de groene vingers de wijk in vanaf het buitengebied van Ridderkerk.
De rand langs het Zevenbergsedijkje geeft voor een deel nog een groen uitzicht op de weilanden en Knooppunt Ridderkerk. De gemeente Ridderkerk ontwikkelt hier het bedrijventerrein Cornelisland (zie 4.4 Ontwikkelingen in de omgeving). Naast het Zevenbergsedijkje blijft een smalle strook groen behouden.

3.3.4 Voorzieningen

Het voorzieningenniveau is altijd zeer hoog geweest in de wijk. Naast de winkels in de twee winkelcentra zijn daar nu ook bedrijven aanwezig. Vooral het winkelcentrum aan de Kouwenoord herbergt meerdere bedrijven. Daarnaast zijn aan de Herenoord en aan de Nieuwenoord enkele bedrijven aanwezig.

De maatschappelijke voorzieningen zijn in Reijeroord goed vertegenwoordigd. Er zijn twee basisscholen met gymzalen gevestigd. Ook bevinden zich twee bejaardentehuizen en een verpleeghuis in het zuidelijke deel van de wijk.

3.3.5 Verkeer en vervoer

Via de tram en de bus is het mogelijk om met het openbaar vervoer in Reijeroord te komen. Tram 20 loopt aan de rand van Reijeroord over de Reyerdijk en de Groeninx van Zoelenlaan. Deze tram verbindt Reijeroord met het nabijgelegen station Rotterdam Lombardijen en met de wijk Beverwaard. Bus 76 rijdt vanaf en naar station Rotterdam Lombardijen door de wijk.

De verkeersstructuur binnen het plangebied is zeer gevarieerd. Aan de oostzijde domineert de snelweg het plangebied. De A16 loopt hier iets ten noorden van knooppunt Ridderkerk. Direct aan de snelweg is het systeem van stedelijke hoofdwegen gekoppeld. De Groeninx van Zoelenlaan maakt onderdeel uit van dit stedelijk hoofdwegennet. Deze laan geeft ook verbinding met de aan de overkant van de snelweg gelegen delen van Rotterdam, zoals Beverwaard. De Reyerdijk is een van de belangrijke wegen in IJsselmonde. De straat is direct gekoppeld aan het stedelijk hoofdwegennet via de aansluiting aan de Groeninx van Zoelenlaan. De woongebieden hebben verder allemaal het predikaat duurzaam veilig en zijn vanwege de geringe afstand tot het stedelijk hoofdwegennet goed op de belangrijke wegen aangesloten. Buiten de bebouwde kom ligt nog het Zevenbergsedijkje. Deze weg wordt veelal gebruikt als een recreatieroute, maar kent vanwege de ligging buiten de bebouwde kom een hogere maximumsnelheid dan duurzaam veilige wegen.

3.4 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Het plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied is geen beschermd stadsgezicht gelegen.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen monumenten en/of beeldbepalende objecten gelegen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het nieuwe bestemmingsplan voor Reijeroord legt de planologische situatie van de op dit moment geldende bestemmingsplannen en gevoerde afwijkingsprocedures vast. Het plan biedt, net als vorige bestemmingsplannen, vooral voor de reeds bestaande gemengde bebouwing en bedrijfsbestemmingen diverse gebruiksmogelijkheden en daarmee ruimte voor veranderingen en ontwikkelingen.

Het plan hanteert gedetailleerde bestemmingen, waarbij vaak de toegestane bouwhoogte het onderscheid bepaalt. Verder wordt bij meerdere bestemmingen aangegeven of gebouwen binnen de hele bestemming of alleen binnen een bouwvlak zijn toegestaan. Daarnaast kan er ook sprake zijn van een maximaal bebouwingspercentage voor gebouwen.

Het plan kent een wijzigingsbevoegdheid voor een nog te ontwikkelen woningbouwlocatie. De beoogde ontwikkeling van deze locatie, de locatie Reyerdijk/Bredenoord, is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

4.2 Tijdelijke opvanglocatie asielzoekers Edo Bergsmaweg

Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is voornemens op het terrein aan de Edo Bergsmaweg een tijdelijke opvanglocatie voor circa 600 asielzoekers te vestigen, voor de duur van 5 jaar. De realisatie van opvanglocaties voor asielzoekers is noodzakelijk in verband met de hoge toestroom van het aantal asielzoekers dat naar Nederland komt, waardoor dringend behoefte is aan voorzieningen voor noodopvang. In heel Nederland wordt daarom dringend gezocht naar locaties die tijdelijk kunnen dienen voor de opvang van asielzoekers. Met de vestiging van de tijdelijke opvanglocatie aan de Edo Bergsmaweg, wordt bijgedragen aan het voorzien in extra opvang voor het toegenomen aantal asielzoekers. De realisatie van de tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. De gemeente Rotterdam heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief, door middel van het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. In het kader van de aanvraag voor een (tijdelijke) omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. De ruimtelijke onderbouwing geeft een verantwoording van de nieuwe gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden voor de locatie.

Het betreft hier een tijdelijke gebruikswijziging. Op basis van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan voor de realisatie van de tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers een omgevingsvergunning worden verleend voor de maximale duur van 5 jaar. Dit is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door middel van een ruimtelijke onderbouwing zal moeten worden aangetoond dat er geen strijdigheid is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het initiatief zal de reguliere Wabo-procedure doorlopen worden. De (tijdelijke) omgevingsvergunning staat los van het nieuwe bestemmingsplan en zal niet worden verankerd in dat plan.

4.3 Ontwikkelingen

De volgende ontwikkelingen worden voorzien:

4.3.1 Woningtypologie meer flexibel bestemmen

Het vorige plan maakt onderscheid in gestapeld, niet-gestapeld en laagbouwwoningen. Dit onderscheid biedt niet de gewenste flexibiliteit om bijvoorbeeld eengezinswoningen te maken op locaties waar nu stroken met appartementgebouwen aanwezig zijn. Het bestemmen als "wonen" zonder typologie van woonbebouwing kan die flexibiliteit wel bieden. Derhalve is gekozen voor deze wijze van bestemmen.

4.3.2 Wijzigingsgebied woningbouwlocatie Reyerdijk/Bredenoord

Deze locatie was als wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het vorige bestemmingsplan. (Wonen, met op de begane grond eventueel gemengde functies, tot maximaal 70 woningen en 5 lagen hoog.) Het is nog steeds de bedoeling om hier, met een meer representatieve rand, de stedenbouwkundige structuur af te maken. Daarom zal nog steeds de bevoegdheid voor B&W worden opgenomen om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Als sprake is van concrete plannen, dan zal van de desbetreffende bevoegdheid gebruik gemaakt kunnen worden.

Momenteel bevinden zich op deze locatie de bestemmingen “Groen”, “Verkeer - Garagebox” en "Verkeer - Verblijfsgebied”. Bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid kan de grond gebruikt worden voor “Wonen - 5", "Gemengd - 3", "Verkeer - Garagebox", "Groen", "Water - 1" en "Verkeer - Verblijfsgebied".

De beoogde ontwikkeling van de locatie Reyerdijk/Bredenoord is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

4.3.3 Woningbouwlocatie Frankenoord

De nieuwbouw van twee woningen aan de Frankenoord was reeds in het vorige bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De mogelijkheid blijft in het bestemmingsplan behouden.

4.3.4 Bestemmingen op voormalige NAM-locaties

Het vorige bestemmingsplan voor de zuidpunt van Beverwaard kent verschillende locaties die destijds bestemd zijn voor energiewinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM). De meeste locaties zijn niet meer in gebruik voor energiewinning, zijn inmiddels ontmanteld, gesaneerd en weer vrijgegeven voor nieuwe functies, op een locatie na. Die locatie is nog niet vrijgegeven voor andere functies, wordt gemonitord en is bestemd als 'Bedrijf - Energiewinning en -verwerking'.

De locaties die zijn vrijgegeven, liggen braak, zijn in gebruik als parkeerterrein of als trainingslocatie voor de hondensport. Het huidige gebruik is passend voor het gebied en vraagt om een aanpassing van de toegestane mogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan. Voor een verdere verruiming van de mogelijkheden ontbreekt het in deze fase aan een gekozen ontwikkelingsrichting. De locaties zijn conform het huidige gebruik bestemd als 'Recreatie' en 'Verkeer - Parkeerterrein'.

4.3.5 Locatie Bedrijven (Charles Binghamweg 98)

Op een restlocatie ter grootte van een halve hectare zijn in het vorige bestemmingsplan bedrijven in milieucategorie 4 toegestaan. De locatie is momenteel in gebruik voor hondensport. Bedrijven in categorie 4 zijn niet meer passend voor deze locatie, gegeven de invloeden over en weer met de directe omgeving (P&R, tramremise). Het huidig gebruik is passend, maar ook diverse bedrijven in milieucategorie tot en met 3.2 doen recht aan de huidige situatie en bieden de gewenste flexibiliteit met de naastliggende bestemmingen. De grootste hinderafstand voor een categorie 3.2 bedrijf bedraagt 100 meter. Woningen liggen op geruime afstand en gelet op de bestaande bedrijvigheid in de omgeving is een activiteit in categorie 3.2 geen probleem, zodat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.4 Ontwikkelingen in de omgeving

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Cornelisland in ontwikkeling. Daartussen is een overgangsgebied gelegen. Het overgangsgebied langs het Zevenbergsedijkje bestaat uit een brede landschappelijke zone met open water, groen en verspreid liggende woonbebouwing. De woonpercelen zijn vrijliggend of geclusterd en worden veelal omsloten door water. Hierdoor worden kleine (schier)eilandjes gevormd die uitsluitend vanaf het Zevenbergsedijkje worden ontsloten. De bebouwing ligt daarbij in de tweede linie vanaf de dijk, is gesitueerd op ruime percelen en betreft overwegend bestaande woningen. De bebouwing is afwisselend en heeft een goothoogte tussen de 4 en 6 m.

De ontwikkeling van Cornelisland vindt fasegewijs plaats. In de eerste fase van 3,5 ha is o.a. Hak Transport gevestigd, in de tweede fase van 6,5 ha is o.a. PostNL gevestigd. Het gebiedsdeel aan het verkeersknooppunt Ridderster A15/A16 wordt een prominente zichtlocatie met ruimte voor bijzondere en hogere bedrijfsbebouwing en een hoogwaardige representatieve uitstraling.

In de derde fase is in de zone langs de A15 ruim 6 ha grond beschikbaar. In die zone richt de gemeente Ridderkerk zich vooral op bedrijven uit distributie en de logistieke sector. Langs de A15 gaat als speciaal stedenbouwkundig concept, een moderne stadswal verrijzen, met bedrijfshallen in en onder de stadswal en kantoorbebouwing op de stadswal. De stadswal krijgt ook een recreatieve functie.

In de vierde fase is nog 5 ha uit te geven. Dit gedeelte sluit aan op de woonboulevard. Er is ruimte voor bedrijven met showrooms, voor verkoop van artikelen waar een groot oppervlak voor nodig is, zoals de ver verkoop van auto's, motoren, boten, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen, keukens of badkamers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1072Reijeroord-va01_0003.png"

Bron: http://raadsinformatie.ridderkerk.nl/cornelisland/

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Bedrijfs- en agrarische bestemmingen

De bestemming "Agrarisch" is gebruikt voor het agrarische bedrijf met een boomgaard. Het vorige bestemmingsplan kende een wijzigingsbevoegdheid, waarin opgenomen was dat transformatie naar volkstuinen danwel ecologisch groen mogelijk was. Omdat uitbreiding van het volkstuincomplex niet meer aan de orde is, kan deze wijzigingsbevoegdheid komen te vervallen.

De NAM-locatie 'Ridderkerk - 4' aan de Bolnesserkade is als oliewinningslocatie buiten gebruik, in afwachting van toekomstige ontwikkelingen. De productieput is met cement gevuld en daarmee afgesloten, maar de locatie is nog niet volledig ontmandeld en afgemeld bij de officiële toezichthouder, Staatstoezicht op de Mijnen. Zo is de bodem ook nog niet gesaneerd / geschikt gemaakt voor andere functies. Vanwege deze nazorg kan de locatie nog niet worden vrijgegeven. De locatie is in het ontwerpbestemmingsplan bestemd als "Bedrijf - Energiewinning en -verwerking".

In de nabijheid daarvan is ook sprake van opslagterrein straatmateriaal, te bestemmen als Bedrijf - Gemeentewerf.

Bedrijven tot en met milieucategorie 3.2, genoemd op de lijst die hoort bij dit bestemmingsplan, zijn toegestaan in de bestemming Bedrijven. Deze bestemming is van toepassing op de locatie Charles Binghamweg 98.

Bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan op de begane grond in de bestemmingen "Gemengd - 1", "Gemengd - 2" en "Gemengd - 3". Het huidige gebruik past hierbinnen.

Het verkooppunt van motorbrandstoffen aan de Groeninx van Zoelenlaan buiten het plangebied heeft een opslagtank voor lpg in het bestemmigsplangebied. Een nadere aanduiding van de locatie is niet nodig, omdat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn binnen de risico-afstanden.

Een bestemming "Bedrijven - Nutsvoorziening" is gegeven aan de voorziening van de Eneco aan de Groeninx van Zoelenlaan 24.

De beoogde ontwikkeling van de locatie Reyerdijk/Bredenoord is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

4.5.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig gebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. 

Overeenkomstig Rotterdams beleid en het vorige bestemmingsplan (uit 2006) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de inmiddels vervallen leefmilieuverordening Belhuizen.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan is in de begripsbepalingen opgenomen dat belwinkels niet onder Dienstverlening worden begrepen.

4.5.3 Detailhandel en dienstverlening

In het plangebied komt detailhandel beperkt voor. De aanwezige detailhandel is voornamelijk gelegen in de winkelplint van buurtsteunpunt Kouwenoord. Dankzij de aanwezigheid van de supermarkt heeft het steunpunt nog een aantrekkende werking voor de buurt. Het voormalige buurtsteunpunt Nieuwenoord heeft de functie als winkelplint inmiddels verloren. In verband met de gewenste flexibiliteit en de mogelijk veranderende vraag zijn de voormalige winkelplinten niet uitsluitend bestemd voor detailhandel, maar tevens voor dienstverlening zoals kapsalons, reisbureaus, maatschappelijke voorzieningen en ook horeca.

Het is toegestaan dat bedrijven ter plaatse gemaakte goederen verkopen aan de eindconsument, voor zover dit niet om assemblagebedrijven gaat. Deze vorm van detailhandel past binnen de gemeentelijke detailhandelsvisie, alsook binnen de uitzonderingen van het provinciaal beleid.

4.5.4 Gemengde bebouwing

In het plangebied is op enkele locaties de bestemming Gemengd gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten gemengde bebouwing, waarbij de eerste is gebruikt voor wonen boven detailhandel en ander gemengd gebruik van de plint: Dit betreft de bebouwing aan de Bredenoord, Kouwenoord en Nieuwenoord. In de huidige situatie is in de plint reeds sprake van detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en enkele bedrijfjes in milieucategorie 1 of 2. Tevens is plaatselijk horeca aanwezig en toegestaan. De maximale bouwhoogte in "Gemengd - 1" bedraagt vier of vijf bouwlagen en is - in meters - op de verbeelding gegeven.

De bestemming "Gemengd - 2" betreft de gemengde bebouwing die niet met woningen is gecombineerd, aan de Riekeroord, Herenoord en Nieuwenoord. In deze bestemming zijn niet alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan, maar ook maatschappelijke voorzieningen. De maximale bouwhoogte van 4 of 5 meter is op de verbeelding gegeven.

De bestemming "Gemengd - 3" is gebruikt voor het vrij recente appartementencomplex "Den Doncken" (Riekeroord / Nieuwenoord) waarin 38 appartementen in 4 en 8 bouwlagen. Het gebouw heeft een begane grond met gemengd gebruik van wonen en commerciële functies (mogelijk met kinderopvang). Detailhandel op deze locatie is niet toegestaan. Deze gemengde bestemming kan ook gebruikt worden bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (Reyerdijk/Bredenoord).

De beoogde ontwikkeling van de locatie Reyerdijk/Bredenoord is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

4.5.5 Groen, sport- en speelterreinen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". In dit geval gaat het over de groene zones rondom de woonbebouwing, maar ook de zone langs de snelweg. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen de bestemming '"Groen" is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Naast de snelweg is aan het Zevenbergsedijkje een locatie met bestemming "Groen - 1" aanwezig. Deze locatie was ook in het vorige bestemmingsplan bestemd voor groen en het behoud of herstel van op deze gronden voorkomende ecologische waarden. Op de locatie werd onder meer de brede wespenorchis aangetroffen. De bestemming "Groen - 1" heeft in vergelijking met de gewone bestemming "Groen" minder bouwmogelijkheden..

Het sportcomplex met tennisbanen, sporthallen en bowlingcentrum aan de Akkeroord is bestemd als "Sport". De gebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan.

Het sportveldje met clubhuis aan Herenoord 14 heeft de bestemming "Sport - Sport- en speelterrein". Deze bestemming geldt ook voor het terrein van de voormalige honkbalvereniging ten oosten van de snelweg.

4.5.6 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren en vrijgesteld van de vergunningplicht

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Daarnaast is ook de variant vrijgesteld van vergunningplicht. Dit betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.

Exploitatievergunning nodig

Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Terrassen

Binnen de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

In het bestemmingsplangebied is sprake van een restaurant aan Kouwenoord 75 en een cafetaria (afhaalwinkel) aan Nieuwenoord 307. Op de verbeelding is met een functieaanduiding 'horeca' aangegeven dat op beide locaties 'horeca' is toegestaan. Daarnaast is (ondergeschikte) horeca toegestaan in verschillende sport- en recreatiebestemmingen.

4.5.7 Leidingen

In het plangebied is (langs de Groeninx van Zoelenlaan, het volkstuinencomplex, onder de snelweg en langs het parkeerterrein) een planologisch relevante hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Deze leiding is met een zone van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Gas". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

Langs de Groeninx van Zoelenlaan is een ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding gelegen. Deze verbinding is ter bescherming van de belangen met een zone van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn op de verbeelding aangegeven en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning".

In het plangebied zijn olieleidingen gelegen die nu buiten bedrijf gesteld zijn (langs de boomgaard, volkstuinencomplex, onder de snelweg, langs parkeerterrein t.p.v. de NAM-locaties). De leidingen zullen worden opgeruimd zodra zich daartoe de mogelijkheid voordoet.

4.5.8 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, cultuur, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een voorziening die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende voorziening.

4.5.9 Recreatie bestemmingen

De bestemming "Recreatie - Volkstuinen" is gebruikt voor het terrein van VTV Hordijkerveld aan Akkeroord 6. Op het complex is sprake van 'verblijfstuinen', dat wil hier zeggen dat bebouwing is toegestaan (onder meer niet meer dan één tuinhuisje van maximaal 25 m2 per kavel). Buiten het bestemmingsplan om is geregeld dat de tuinen in de zomer gebruikt mogen worden om te overnachten.

De bestemming "Recreatie - Nutstuinen" is gebruikt voor de strook langs het Zevenbergsedijkje. In deze tuinen zijn bijvoorbeeld kweekkassen toegestaan, maar geen bebouwing bedoeld voor bewoning. De gronden zijn vooral in gebruik als paardenwei en moestuin, waardoor er kleine kassen en dergelijke aanwezig zijn. In deze bestemming is het toegestaan om in de bestemming passende kleinschalige bouwwerken te plaatsen van ten hoogste 20 m2 per nutstuin. Deze tasten het gemengde groene karakter van het Zevenbergsedijkje niet aan en zorgen voor voldoende mogelijkheden om de ruimte goed te benutten.

Daarnaast is de locatie ten oosten van de snelweg met de bestemming "Recreatie" in gebruik door verenigingen voor onder meer hondensport. Een deel van deze locatie betreft de voormalige NAM-locaties die in het vorige bestemmingsplan bestemd waren voor energiewinning.

4.5.10 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.

4.5.11 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Voorheen stond het vergunningvrij bouwen los van de erfbebouwingsregeling in het bestemmingsplan. Het vergunningvrij bouwen gold als aanvulling op die regeling. Nu staan beide regelingen niet meer los van elkaar, maar moeten zij in samenhang met elkaar gezien worden. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te nemen die in ieder geval in lijn is met de rechten voor dergelijke bebouwing uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen die op grond van die regeling mogelijk waren, zijn op grond van het voorliggende plan derhalve ook weer mogelijk. Voor zover deze mogelijkheden minder toestaan werkt de regeling uit Bijlage II van het Bor met betrekking tot het vergunningvrije bouwen aanvullend op de bestemmingsplanregeling.

4.5.12 Verkeers- en verblijfsgebied

De Rijksweg A16 die het plangebied doorsnijdt heeft de bestemming “Verkeer – Autosnelweg” gekregen. De bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met bijbehorende bruggen en viaducten en voorzieningen, zoals bewegwijzering en geluidwerende voorzieningen. Daarnaast ook voor groenvoorzieningen, water en waterhuishouding.

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Het betreft hier de Reyerdijk, de Groeninx van Zoelenlaan en de Edo Bergsmaweg. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. Deze bestemming wordt ook gebruikt voor het tramverkeer. Binnen de bestemming zijn tevens wandel- en fietspaden toegestaan en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

De geschakelde garageboxen hebben de bestemming "Verkeer - Garagebox" gekregen.

Het parkeerterrein voor vrachtwagens aan de Groeninx van Zoelenlaan en het terrein dat dienst doet als parkeerterrein bij evenementen zijn bestemd als "Verkeer - Parkeerterrein". Beide terreinen behoren tot de voormalige NAM-locaties. De bestemming voor energiewinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij is niet meer aan de orde. Het huidige gebruik is toegestaan binnen de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein".

Het terrein met de tramremise en de P+R Beverwaard met op het dak de parkeermogelijkheid voor 508 plaatsen is bestemd als "Verkeer - Openbaar vervoerstation".

De veranderingen en ontwikkelingen die het bestemmingsplan, alsmede de ontwikkeling van het nabijgelegen bedrijventerrein mogelijk maakt, hebben nagenoeg geen invloed op de verkeerssituatie in het bestemmingsplangebied.

4.5.13 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming is toegekend aan de grotere voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals elektriciteitsgebouwen en pompgemalen. Kleine voorzieningen van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan is een voorziening van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

4.5.14 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.15 Wonen en bijzonder woongebouw

In dit bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in verschillende woonbestemmingen:

De bestemming "Wonen - 1" is gebruikt voor de (veelal) vrijstaande woningen aan de Keltenoord, Dalenoord, Friezenoord, Frankenoord en Noormannenoord. Het gaat hier om laagbouwwoningen, waarbij de maximale goot- en bouwhoogten in de regels of de verbeelding is gegeven. Op de verbeelding is het bouwvlak en het maximale bebouwingspercentage aangegeven. De percelen zijn minimaal 400 m2 groot en het bebouwingspercentage van 25 respectievelijk 30 procent wordt gerekend over het bouwperceel. (N.B. De strook langs de waterkant met bestemming 'Groen' maakt geen onderdeel uit van het bouwperceel.)

De bestemming "Wonen - 2" is vooral gebruikt voor de eengezinswoningen, meestal in rijtjes, maar ook de twee woningen aan het Zevenbergsedijkje en de voormalige bedrijfswoning aan de Bolnesserkade. In deze bestemming zijn twee bouwlagen en een kap toegestaan. De kap is op veel plaatsen nog niet gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels aangegeven. Binnen het toegestane volume kunnen echter ook appartementen worden gerealiseerd of juist worden samengevoegd tot eengezinswoningen. Het onderscheid uit het vorige bestemmingsplan tussen "gestapelde woningen" en "laagbouw" is komen te vervallen.

De bestemmingen "Wonen - 4", "Wonen - 5" en "Wonen - 6" zijn gebruikt voor gestapelde woningen in woongebouwen. In de meeste gevallen gaat het hier om portiek- of galerijwoningen in niet meer dan vier, vijf of zes bouwlagen. De maximale bouwhoogte in meters is in de regels aangegeven. Binnen het toegestane volume kunnen echter in principe ook eengezinswoningen worden gerealiseerd.

De woonbestemming is toegekend aan het hoofdgebouw, de woning minus aanbouwen. Om binnen het plan de nodige flexibiliteit te bieden is de woonbestemming plaatselijk wat ruimer gelegd dan de huidige woning. In deze gevallen wordt de mogelijkheid geboden om zonder planwijziging de woning te verruimen of een nieuwe grotere woning te bouwen. Daarnaast zijn regels opgenomen over de hoogte en de dakvorm.

Het verpleeg- en verzorgingshuis Smeetsland (Aafje) heeft de bestemming "Maatschappelijk - 1" gekregen terwijl de seviceflat Avondrust (Nudenoord) de bestemming "Wonen - Bijzonder woongebouw" heeft gekregen. In beide bestemmingen zijn woonvormen al dan niet met zorg of verpleging toegestaan. Daarnaast zijn bepaalde bijzondere doeleinden en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Bij Smeetsland ligt de nadruk van het gebruik op verpleging en verzorging, bij Avondrust ligt de nadruk op wonen, vandaar het onderscheid in bestemming.
Het 55+ complex Vegelinssteyn aan de Bredenoord bestaat uit een gebouw van vier en zes lagen. Het gebouw heeft naast zelfstandige woningen ook gemeenschappelijke ruimte voor recreatie en tuin. Het is bestemd als "Wonen - 4" en "Wonen - 6".

De bestemming "Gemengd - 1" betreft de woningen op de aanwezige winkelstrips. De woningen zijn uitsluitend op de verdiepingen toegestaan. De begane grond van deze bestemming wordt gemengd gebruikt.

De bestemming "Gemengd - 3" is gebruikt voor het nieuwe appartementencomplex "Den Doncken" (Riekeroord / Nieuwenoord) waarin 38 appartementen in 4 en 8 lagen. Op de begane grond zijn naast woningen ook commerciële ruimten aanwezig (mogelijk met kinderopvang). Detailhandel op deze locatie is niet toegestaan.

De bestemming "Wonen - Berging" is gebruikt voor een serie geschakelde bergingen. De bestemming "Verkeer - Garagebox" is gebruikt voor de verspreid gelegen garageboxen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat deze bergingen en boxen voor huishoudelijke doeleinden en voor het stallen van motorvoertuigen bedoeld zijn.

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Reijeroord is het waterschap Hollandse Delta. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Bij het oppervlaktewater in Reijeroord wordt een onderscheid gemaakt in hoofdwatergangen en overig oppervlaktewater. Bij hoofdwatergangen is aan weerszijden van de waterbestemming de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen. Deze zone is bedoeld voor de bescherming en het beheer van de hoofdwatergang. Er zijn ook ondergrondse hoofdwatergangen aanwezig in het plangebied, als verbinding tussen watergangen om zo een aansluitend watersysteem te hebben. Ondergrondse hoofdwatergangen zijn alleen met de dubbelbestemming aangegeven.

5.3.2 Grondwater

In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig waarmee de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil) wordt geregistreerd. Een ontwateringsdiepte van ten minste 80 centimeter geldt als richtpeil om overlast door te hoog grondwater te voorkomen. Bij een deel van de peilbuizen in het plangebied wordt niet aan dit richtpeil voldaan, het grondwater komt hier tot 64 centimeter beneden maaiveld. Dit betekent dat er in het plangebied kans bestaat op grondwateroverlast.

5.3.3 Waterkering

Door het plangebied loopt langs de westkant van de Rijksweg A16 een regionale waterkering. Deze waterkering en beschermingszone aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt voor het grootste deel binnen rioleringsdistrict 36, en voor het deel ten oosten van de Rijksweg A16 in rioleringsdistrict 31. District 36 heeft een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. In dit gebied zijn twee overstorten van vuil water op het oppervlaktewater aanwezig.

District 31 heeft een dubbel stelsel. De vuilwaterafvoer en de dakoppervlakken zijn aangesloten op het gemengde stelsel. De straatoppervlakten zijn aangesloten op een regenwaterstelsel dat rechtstreeks is aangesloten op het oppervlaktewater.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Door een deel van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan zijn opgenomen kan het verhard oppervlak toenemen. Door een toename van verhard oppervlak kan neerslagwater minder snel in de bodem infiltreren en kan er bij piekbelasting (veel neerslag) wateroverlast ontstaan. Daarom hanteert het waterschap als regel dat het toevoegen van extra verharding gecompenseerd moet worden door het toevoegen van 10% van het oppervlak van de extra verharding aan extra oppervlaktewater. Idealiter wordt dit water gerealiseerd nabij het toegevoegde verhard oppervlak, of anders in hetzelfde peilgebied of een benedenstrooms peilgebied.

Aan de Reyerdijk wordt met een wijzigingsbevoegdheid de realisatie van 70 woningen mogelijk gemaakt. Deze locatie is thans onverhard. Als van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, zal in overleg met het waterschap bepaald moeten worden hoeveel water er als compensatie moet worden gerealiseerd. Aan de Frankenoord kunnen twee woningen worden gerealiseerd op een kavel van 1.050 m2, bij volledige verharding ontstaat een compensatieopgave van 105 m2. De locatie Charles Binghamweg 98 is thans voor een groot deel onverhard (circa 4.000 m2). Deze locatie kan bij een bedrijfsontwikkeling volledig worden verhard, hetgeen kan leiden tot een compensatieopgave van 400 m2.

De beoogde ontwikkeling van de locatie Reyerdijk/Bredenoord is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

5.4.2 Grondwater

De ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwater) is nu op een aantal locaties in het plangebied kleiner dan wenselijk. Ter plaatse van de ontwikkellocaties zijn geen metingen van de grondwaterstand bekend. Voorafgaand aan de realisatie van de ontwikkellingen zal onderzocht moeten worden of de ontwateringsdiepte genoeg is voor de gewenste functie. Is dat niet het geval, dan zullen maatregelen getroffen moeten worden om de grondwaterstand omlaag te brengen, bijvoorbeeld het aanleggen van drainage.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 17 (IJsselmonde). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/4.000 per jaar. Dit betekent dat deze waterkering is ontworpen om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 4.000 jaar.

De gevolgen van een overstroming binnendijks (bij een dijkdoorbraak) zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat het gebied ten oosten van de dijk langs de snelweg (secundaire waterkering) bij een doorbraak van de primaire waterkering (de dijk langs de rivier) kan overstromen met 2 tot 5 meter boven het maaiveld. De woonwijk Reijeroord overstroomt niet bij een doorbraak van de primaire waterkering.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt hebben geen invloed op de waterkering en de waterveiligheid.

5.4.4 Riolering

De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een toename van afvalwater. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkelingen ten opzichte van het totale programma in het plangebied zal deze toevoeging naar verwachting niet tot knelpunten in het rioleringssysteem leiden.

In het grootste deel van het plangebied wordt hemelwater nu samen met het afvalwater door het gemengde rioolstelsel afgevoerd. Bij de nieuwe ontwikkelingen wordt idealiter een gescheiden rioolstelsel toegepast, waarbij het hemelwater direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk: Een bouwmogelijkheid voor twee woningen, een wijzigingsbevoegdheid naar 70 woningen en de mogelijkheid om een halve hectare met een bedrijfsfunctie te realiseren. Deze mogelijkheden voor nieuwe woningen en bedrijven moeten worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De bovengenoemde ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. De ontwikkelingen hebben vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

De beoogde ontwikkeling van de locatie Reyerdijk/Bredenoord is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

Planm.e.r.-beoordeling

Het bestemmingsplan maakt ten oosten van de Rijksweg A16 bedrijven in milieucategorie 3.2 mogelijk. Een aantal van de toegestane bedrijfsactiviteiten betreft (vormvrij) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarmee is het bestemmingsplan in beginsel kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarom is ervoor gekozen om dergelijke m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten boven de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. uit te sluiten door middel van een specifieke bedrijvenlijst en voor activiteiten onder de drempelwaarden door middel van een planm.e.r.-beoordeling te onderbouwen dat er door deze activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op zullen treden. Net als voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft hiervoor geen aparte procedure te worden doorlopen en volstaat een gemotiveerde afweging in de toelichting bij het plan. Het gaat om de volgende bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (de toegestane activiteit is daarbij teruggebracht tot onder de in het Besluit aangegeven drempelwaarde): D18.7 een installatie bestemd voor de verbranding of chemische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen; D20.1 een installatie voor het vervaardigen van papierpulp; D20.2 een installatie voor het vervaardigen van papier of karton; D22.1 een installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water; D28 intensieve aquacultuur van vis; D32.3 een installatie voor de oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé; D32.5 een installatie voor het vervaardigen of assembleren van automobielen; D33 een installatie voor het vervaardigen van glas en glasvezels; D34.2 een installatie voor het vervaardigen van farmaceutische producten; D35 een installatie voor het vervaardigen van dierlijke of plantaardige oliën of vetten, vismeel of visolie, conserveren van dierlijke of plantaardige producten; D38.3 een suikerwarenfabriek; D39.1 een installatie voor het slachten van dieren.

De bovenstaande bedrijfsactiviteiten kunnen, vanwege de beperkte omgang die zij bij vestiging binnen de bedrijfsbestemming kunnen krijgen, geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Het bestemmingsplan is daarom niet planm.e.r.-plichtig.

Conclusie

Het plangebied ligt niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Reijeroord niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig. Het bestemmingsplan is eveneens niet kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten, zodat het bestemmingsplan niet planm.e.r.-plichtig is.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

De wijk Reijeroord is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een (rustige) woonwijk. Omdat het hoofdaccent hier op wonen ligt zijn hier alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 gewenst. In de binnen het woongebied gelegen bestemmingen Gemengd-1, -2 en -3 zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. Deze lichte vorm van bedrijvigheid wordt in beginsel passend geacht naast of onder woningen en conflicteert derhalve niet met de woningen in de bestemming Gemengd-1.

De gronden tussen de woonwijk en de snelweg, en de zuidpunt van Beverwaard ten oosten van de snelweg, zijn aangeduid als overgangsgebied. Deze gebieden zijn bedoeld voor gemengd gebruik zoals sport en recreatie en bedrijven. In deze gebieden worden bedrijfs- en andere activiteiten tot en met milieucategorie 3.2 als gewenst gezien. Voor de sportvelden in zuidpunt Beverwaard geldt een afstand van 50 meter tot woningen (milieucategorie 3.1) en voor de bedrijven die mogelijk zijn gemaakt een afstand van 100 meter tot woningen (milieucategorie 3.2). De dichtstbijzijnde woningen zijn op grotere afstand gelegen. Voor de sporthal en tennisbanen met verlichting geldt eveneens een indicatieve afstand tot woningen van 50 meter. De kleinste afstand tot woningen is 44 meter, het gaat echter om een bestaande situatie. Geconcludeerd mag worden dat er geen knelpunt bestaat ten aanzien van milieuzonering.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige objecten (bestemmingen) genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In een bestemmingsplan wordt aangegeven wat nieuwe geluidsgevoelige objecten en nieuwe bronnen van geluidhinder, of aanpassingen van bestaande bronnen zijn. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Het bestemmingsplan Reijeroord maakt op één locatie nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk: de woningbouwlocatie Frankenoord. De locatie met de wijzigingsbevoegdheid nabij de Reyerdijk is niet akoestisch onderzocht. Als sprake is van concrete plannen, dan zal nader onderzoek en afweging moeten plaatsvinden (o.a. Ontheffingsbeleid Hogere Waarden Rotterdam), alvorens van de desbetreffende bevoegdheid gebruik te kunnen maken.

De beoogde ontwikkeling van de locatie Reyerdijk/Bredenoord is in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan onvoldoende zeker gebleken en derhalve geschrapt.

De woningbouwlocatie Frankenoord moet worden getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. Daarvoor is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het wegverkeer (inclusief tramverkeer) op de gevels van deze panden. Industrielawaai en railverkeer spelen bij de betreffende locatie geen rol. Hieronder staan de resultaten van dit onderzoek.

Kaart Ligging nieuwe geluidsgevoelige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1072Reijeroord-va01_0004.png"

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

De bovenstaande zones gelden voor wegen waarop 50 km/uur of harder mag worden gereden. De onderzoekslocatie ligt binnen de zones van de Reyerdijk, de Groene Tuin en de Groeninx van Zoelenlaan. De geluidsbelasting vanaf 30-km/uur wegen hoeft niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Als het 30-km/uur wegen betreft met meer dan 900 motorvoertuigen per etmaal dan worden deze wegen meegenomen in het akoestisch onderzoek en de afwegingen die op basis daarvan worden gemaakt. Dit omdat drukke 30-km/uur wegen op korte afstand een hoge geluidsbelasting op de gevel kunnen hebben. Frankenoord en de andere 30-km/uur wegen in de buurt hebben echter een lagere intensiteit dan 900 motorvoertuigen per etmaal, zodat deze wegen niet in het onderzoek zijn meegenomen.

De hoogste berekende geluidsbelasting vanaf de Groeninx van Zoelenlaan (+ tram) op de locatie waar de nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden is 56 decibel (dB). Bij de Reyerdijk (+ tram) is dat 50 dB. Bij de Groene Tuin blijft de hoogtste berekende geluidsbelasting onder de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB.

6.4.2 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanaf de Groeninx van Zoelenlaan (56 dB) en vanaf de Reyerdijk (50 dB) hoger is dan de voorkeurswaarde. Als de geluidsbelasting op een nieuwe geluidsgevoelig object hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB (en niet hoger dan 63 dB) dan zijn er twee mogelijkheden: er worden maatregelen getroffen om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeurswaarde, of het college stelt gemotiveerd de berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast.

Bij geluidsreducerende maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Als bronmaatregel kan worden gedacht aan vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en/of toepassing van stillere wegdekken. Gelet op de verkeersfunctie van de Groeninx van Zoelenlaan en de Reyerdijk en de ontwikkelingen in de omgeving zijn verkeersvermindering en snelheidsverlaging niet aan de orde. Stiller asfalt kan de geluidsbelasting vanaf de Reyerdijk terugbrengen tot onder de voorkeurswaarde. Gezien het beperkte aantal woningen is deze maatregel echter niet kosteneffectief. Overdrachtsmaatregelen zoals een geluidsscherm zijn in stedelijk gebied vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Bij ontvangermaatregelen moet worden gedacht aan geluidwerende gevelvoorzieningen. Met dergelijke maatregelen wordt niet de geluidsbelasting op de gevel verlaagd, maar wordt het geluidsniveau in de woning (de binnenwaarde) verminderd.

Bij het vaststellen van een hogere waarde voor de meest geluidsbelaste gevel is in het gemeentelijk beleid de voorwaarde gesteld dat de nieuwe woning ook over ten minste één geluidluwe gevel beschikt. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de ontwikkellocatie aan drie zijden geluidluw is. De beoogde woningen op de ontwikkellocatie kunnen daarom beschikken over een geluidluwe gevel.

Burgemeester en wethouders hebben besloten de hoogste berekende geluidsbelasting van 56 dB vanaf de Groeninx van Zoelenlaan en van 50 dB vanaf de Reyerdijk als hogere waarden vast te stellen. Het besluit hogere waarden is als bijlage in het bestemmingsplan opgenomen. Als motivering voor dit besluit worden de volgende argumenten aangevoerd: Het betreft een voor stedelijk gebied relatief lage geluidsbelasting; Het is niet doelmatig en kosteneffectief om de geluidsbelasting te verlagen tot de voorkeurswaarde; De twee nieuwe woningen kunnen over ten minste één geluidluwe gevel beschikken, zodat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend, dat betekent dat er maar een beperkt aantal wijzigingen (ontwikkelingen) zullen plaatsvinden. De omvang van de ontwikkelingen is dermate gering dat verslechtering van de luchtkwaliteit minder is dan 3%. Dit valt af te leiden uit het gegeven dat volgens de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) maximaal 1.500 woningen mogen worden gebouwd bij een eenzijdige ontsluiting van het verkeer en dat dit bestemmingsplan daar ver onder blijft. Het plan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en voldoet daardoor aan de Wet luchtkwaliteit.

De nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden, zodat op dit punt wordt voldaan aan het Rotterdams beleid. Binnen de bestemming Gemengd - 3 wordt op de begane grond een school of kinderdagverblijf mogelijk gemaakt. Deze locatie ligt binnen 50 meter vanaf de Reyerdijk. Als drukke binnenstedelijke wegen gelden wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersintensiteit van de Reyerdijk bedraagt eenderde hiervan, zodat een school of kinderdagverblijf op deze locatie niet in strijd is met het Rotterdams beleid.

Voor eventuele nieuwe bedrijvigheid in de zuidpunt van Beverwaard geldt dat de toets aan de wet- en regelgeving Luchtkwaliteit plaats zal vinden in het kader van de verlening van de milieuvergunning (Wabo).

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Reijeroord draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat in het plangebied wat betreft bodemverontreiniging drie gebieden zijn te onderscheiden, de wijk Reijeroord, de A16-zone en het plandeel ten oosten van de A16: In de woonwijk is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) zeer licht verontreinigd. De laag daaronder, van 1 meter tot 2 meter beneden het maaiveld, is eveneens zeer licht verontreinigd. Ter plaatse van de A16 en ten oosten daarvan is de contactzone licht verontreinigd. De laag van 1 tot 2 meter beneden maaiveld is bij de A16 matig verontreinigd, en ten oosten daarvan licht verontreinigd.

Op basis van de indicatieve Bodemkwaliteitskaart is de verwachting dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de locaties waar het bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt thans al schoon genoeg is voor de woonfunctie.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over water, weg en spoor geldt de Wet Basisnet. Een onderdeel van deze wet is het Besluit externe veiligheid transportroutes. Dit besluit bevat regels die gericht zijn op de ruimtelijke ordening, deze regels hebben onder meer betrekking op het toepassen van vaste afstanden vanaf de betreffende basisnet transportroute tot nieuw toe te laten (beperkt) kwetsbare objecten. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is, wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Voor het bestemmingsplan Reijerood is voor de externe veiligheid en het groepsrisico specifiek onderzoek gedaan: [Rotterdam i-Bureau, Externe Veiligheid en verantwoording groepsrisico, 4 maart 2016, projectcode 2015-0040].

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Rijksweg A16

Plaatsgebonden risico

De Rijksweg A16 is onderdeel van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico-plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten vanaf het midden van de weg en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer. Het PR-plafond van de Rijksweg A16 langs Reijeroord bedraagt volgens de Regeling basisnet 58 meter. Binnen het PR-plafond zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig, en het bestemmingsplan maakt deze ook niet mogelijk.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Het groepsrisico langs de Rijksweg A16 is berekend. Deze berekening laat zien laat zien dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Het hoogste groepsrisico bedraagt 0,55 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn buiten het invloedsgebied van het groepsrisico gelegen, zodat het bestemmingsplan niet voor een toename van het groepsrisico zorgt.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtsgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtsgebied van dit wegdeel van de Rijksweg A16 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30m. Aangezien er in het nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtgebied (bouwwerken waarin personen kunnen verblijven) mogelijk worden gemaakt, is het plasbrandaandachtsgebied niet van belang voor dit plan.

Groeninx van Zoelenlaan

Over de Groeninx van Zoelenlaan (ten oosten van de Rijksweg A16) wordt LPG getransporteerd ter bevoorrading van het LPG-tankstation aan Groeninx van Zoelenlaan nr.25. De route verloopt via het knooppunt Ridderkerk-Noord en de Rotterdamseweg (gemeente Ridderkerk). Door het bestemmingsplan Reijeroord verandert dit transport (en de transporten van andere motorbrandstoffen, zoals benzine en diesel) niet, de contour van het plaatsgebonden risico verandert derhalve ook niet. Er zijn geen knelpunten ten aanzien van kwetsbare objecten in de huidige situatie.

Binnen 200 meter vanaf het betreffende deel van de Groeninx van Zoelenlaan maakt het bestemmingsplan Reijeroord geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het groepsrisico hoeft daarom voor het bestemmingsplan Reijeroord niet te worden onderzocht en verantwoord.

6.7.2 Leidingen

In het plangebied is een hoge druk aardgasleiding (W-530-02) van de Nederlandse Gasunie gelegen. Deze leiding is met een zone van 4 meter aan weerszijden van het hart op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming Leiding - Gas. Op de leiding is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het externe veiligheidsrisico is berekend met het risicoprogramma CAROLA. Voor de invoer van populatie is de BAG-populatieservice gebruikt. Dit levert voor de maatgevende leidingkilometer een groepsrisico van veel minder dan 0,1 (10%) maal de oriënterende waarde. Door het ontbreken van ontwikkelingen binnen het invloedsgebied neemt het groepsrisico niet toe. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert over de effecten van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het maatgevende scenario in het advies van de VRR is een fakkelbrand bij een breuk in de aardgasleiding. Het advies van de VRR is om samen met Gasunie te bekijken of de kans op een leidingbreuk kan worden verkleind. Gasunie heeft aangegeven dat de bestemmingsregels de belangen van Gasunie voldoende borgen. In de bestemming “Leiding - Gas” is een bouwverbod opgenomen om te bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Alleen na afwijking, waarbij een nadere afweging plaatsvindt, kan er gebouwd worden conform de onderliggende bestemmingen.

VRR adviseert om bij eventuele herontwikkeling binnen 15 meter vanaf de aardgasleiding zodanig te bouwen dat de gevels beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolg van een fakkelbrand, en dat aanwezigen goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Het bestemmingsplan maakt geen herontwikkeling mogelijk binnen 15 meter vanaf de leiding. Wel is een beperkt deel van het bestaande complex met sport- en speelvoorzieningen binnen de afstand van 15 meter gelegen. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden in deze bestaande situatie in te grijpen. De sporthal heeft een blinde geven aan de zijde van de aardgasleiding, een hoofdtoegang aan de andere zijde en wordt overdag gebruikt: de gemeente ziet daarom ook geen aanleiding om de huidige situatie als onwenselijk te zien.

6.7.3 LPG-tankstations

Van het LPG-tankstation aan de Groeninx van Zoelenlaan nr. 25 liggen het vulpunt en de voorraadtank aan de zuidkant van de Groeninx van Zoelenlaan en daarmee binnen het plangebied van Reijeroord. Het tankstation zelf, met het LPG-vulpistool om personenauto's mee te kunnen tanken, bevindt zich aan de noordkant van de Groeninx van Zoelenlaan en daarmee buiten het plangebied Reijeroord.

Plaatsgebonden risico

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren rondom het vulpunt en de voorraadtank zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gelegen of mogelijk gemaakt.

Groepsrisico

Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde in de huidige en toekomstige ruimtelijke situatie. Door het ontbreken van ontwikkelingen binnen het invloedsgebied neemt het groepsrisico niet toe.

6.7.4 Conclusie

Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) van de risicobronnen vormt geen belemmering voor het nieuwe bestemmingsplan Reijeroord.

Alleen het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de autosnelweg A16 bedraagt meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en dient bestuurlijk te worden verantwoord.

Uit het onderzoek naar risicobronnen en de aanwezigheid van personen in het invloedsgebied van die risicobronnen is gebleken dat alleen het groepsrisico van de Rijksweg A16 hoger is dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde, maar kleiner dan 1 maal de oriëntatiewaarde. Dit groepsrisico verandert door dit nieuwe bestemmingsplan niet.

Volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam geldt voor deze situatie een middel zware verantwoording van het groepsrisico. Bij een categorie 'middel' verantwoording geldt naast de voorwaarden van de categorie 'licht' (generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid en opname van de verantwoording in de toelichting van het bestemmingsplan), een maatwerkadvies van de Veiligheidsregio, inzicht in mogelijke ongevalscenario's en afweging van alternatieve locaties. De verantwoording vraagt een belangenafweging. De uitkomst van het verantwoordingsproces wordt in de toelichting van de agendapost bij het besluit opgenomen. Het bestuur wordt, in het kader van de besluitvorming, expliciet op de hoogte gebracht van het groepsrisico. Doordat het groepsrisico van de rijksweg A16 kleiner is dan de oriëntatiewaarde wordt aan het belang van de provincie Zuid-Holland, zoals verwoord in de Beleidsvisie en structuurvisie, voldaan.

Bij de definitieve inrichting van de te ontwikkelen locaties dient ten aanzien van de blusvoorzieningen en bereikbaarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een Flora- en faunatoets voor het bestemmingsplan uitgevoerd [Gemeente Rotterdam, i-bureau, projectcode 20150040].

Voor het gebied “Reijeroord” wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan is
grotendeels conserverend en bevat slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen.

Voor dit bestemmingsplangebied is alleen de Flora- en faunawet relevant. Binnen dit plangebied is in het verleden (< 5 jaar) geen gericht onderzoek uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet (althans, niet bij de gemeente bekend).

Vanuit de Natuurdatabase van de Gemeente Rotterdam zijn beperkt waarnemingen binnen het plangebied bekend. Het betreft de strikt beschermde soort Brede Orchis. Ook de strikt beschermde vissoort modderkruiper is te verwachten. Zeer strikt beschermde soorten die zijn waargenomen zijn de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis en de vissoort bittervoorn. Jaarrond beschermde vogelsoorten die zijn waargenomen zijn: buizerd, huismus, roek en sperwer. Ook gierzwaluw is te verwachten.

De beperkte hoeveelheid waarnemingen wil niet zeggen dat in het plangebied niet meer plekken geschikt zijn voor (zeer) strikt beschermde soorten. Er is gewoonweg te weinig onderzoek gedaan. Op basis van de aanwezige bebouwing, groen en water zijn op meer locaties in het plangebied - dan de waarnemingen in de Natuurdatabase van de gemeente Rotterdam aangeven - de volgende zeer strikt beschermde soorten zeker niet uit te sluiten: huismus, gierzwaluw en diverse soorten vleermuizen.

De volgende delen van het plangebied zijn aangegeven op de Rotterdamse Natuurkaart (vastgesteld door college van B&W per 18 maart 2014), kaart kerngebieden en verbindingen: de buurtscheidende strook tussen Reijeroord en Hordijkerveld, het gebied tussen Reijeroord en de Rijksweg A16 en het Zevenbergsedijkje. De gebieden zijn ecologisch van belang vanwege de combinatie van water, groenelementen, (grote) bomen en gradiënten, waardoor deze geschikt zijn als foerageergebied voor o.a. vleermuizen. De flanken van de Rijksweg A16 bestaan uit een grasvegetatie, hierlangs kunnen soorten (vooral dieren) migreren. In het bestemmingspan zijn geen ontwikkelingen opgenomen die effect op deze gebieden hebben.

Bij ruimtelijke ingrepen die plaats vinden binnen bestaande bestemmingen (zoals het slopen van gebouwen, ingrijpende renovatie, herinrichting, werkzaamheden in of aan waterlopen of de oevers daarvan of rooiwerkzaamheden ) is voorafgaand aan de werkzaamheden een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet verplicht. De nieuwe bestemming voor realisatie van twee nieuwe woningen aan Frankenoord betreft een locatie met grasvegetatie. Hier zijn met het oog op Flora- en faunawet geen negatieve effecten te verwachten.

6.8.2 Conclusie

De nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen leveren naar verwachting geen conflicten op met de Flora- en faunawet. Op basis van de Flora- en faunatoets is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet en andere kaders m.b.t. natuur.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

De planologische ontwikkelingen / mogelijkheden in dit bestemmingsplan zijn voor de gemeente financieel neutraal te realiseren. De ontwikkellocatie Frankenoord waarbinnen de realisatie van twee nieuwbouwwoningen wordt voorzien is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Voor de ontwikkellocatie is een anterieure overeenkomst afgesloten.

Naast de ontwikkellocatie Frankenoord betreffen de ontwikkelingen planologische flexibiliteit voor gebruiks- en bestemmingsmogelijkheden, waardoor er geen bouwplannen/ontwikkelingen op financiële haalbaarheid getoetst kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. MRDH, Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • 3. WSHD, Waterschap Hollandse Delta;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
  • 6. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 7. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 8. ProRail, beheerder spoorwegnetwerk;
  • 9. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 10. K.P.N. Telecom;
  • 11. Pipeline Control, beheerder diverse pijpleidingen en kabelnetwerken;
  • 12. NGU, N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 13. NAM, Nederlandse Aardolie Maatschappij;
  • 14. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 15. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 16. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 17. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM

Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het invullen van het E-formulier aangeboden aan GS. Het E-formulier stelt vragen en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het bestemmingsplan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid en dus door de porvincie bekeken moet worden.

Aan de hand van de antwoorden op de vragen uit het formulier volgt dat het plan niet hoeft te worden toegezonden aan de provincie. Provinciale belangen zijn niet in het geding.

Commentaar:

Voor kennisgeving aangenomen.

9.2 WSHD, Waterschap Hollandse Delta

In het kader van de watertoets is overleg geweest met WSHD. De opmerkingen met betrekking tot het wateradvies zijn verwerkt.

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door middel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:

  • 1. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen kunnen worden om de ongestoorde ligging van de buisleiding te garanderen. Het bevoegd gezag kan in overleg met de leidingbeheerder Gasunie vaststellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen.
  • 2. Eventuele herontwikkelingen binnen de 1% letaliteitcontour van de hogedruk aardgastransportleiding (15 meter vanuit het hart van de leiding) zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een fakkelbrand. Hierbij kan voor de gevels en daken gericht naar de leiding gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de risicobron behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een fakkelbrand op de gevel/dak.
  • 3. Eventuele herontwikkelingen binnen de 1% letaliteitcontour van de hogedruk aardgastransportleiding (15 meter vanuit het hart van de leiding) zodanig te construeren dat aanwezigen bij een dreigende fakkelbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben.
    Voor het ontvluchten van de voorziene objecten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de leiding af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.
  • 4. Voor personen op een sportterrein is vluchten de enige optie, aangezien de aanwezige voorzieningen doorgaans geen of onvoldoende schuilmogelijkheid hebben bij een hittescenario. Aanwezigen op een sportterrein moeten dus geïnformeerd worden over de mogelijke risico's van een scenario. De eigenaar/beheerder zal daarnaast bij een (dreigend) incident zorg moeten dragen voor het informeren en alarmeren van aanwezigen. Hierbij is het van belang dat duidelijk kenbaar wordt gemaakt in welke richting zij moeten vluchten.

Commentaar:

Ad 1) Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de Gasunie heeft nader overleg plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is de Gasunie tot de conclusie gekomen dat de in het concept-ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemmingsregels de belangen van de Gasunie voldoende borgen. In de bestemming “Leiding - Gas” is een bouwverbod opgenomen om te bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Alleen na afwijking, en dus na nadere afweging, kan er gebouwd worden conform de onderliggende bestemmingen. Teneinde afstemmingen met de Gasunie te garanderen is de mogelijkheid om af te wijken van het genoemde bouwverbod als binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarbij als randvoorwaarde geldt dat, alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, advies nodig is van de leidingbeheerder.

Ad 2 en 3) Het bestemmingsplan maakt geen herontwikkeling mogelijk binnen 15 meter vanaf de leiding. Wel is een beperkt deel van het bestaande complex met sport- en speelvoorzieningen binnen de afstand van 15 meter gelegen. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden in deze bestaande situatie in te grijpen. De sporthal heeft een blinde gevel aan de zijde van de aardgasdleiding, een hoofdtoegang aan de andere zijde en wordt overdag gebruikt: de gemeente ziet daarom ook geen aanleiding om de huidige situatie als onwenselijk te zien.

Ad 4) Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.4 RWS, Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland

RWS reageert als beheerder van de rijkswegen A16 en A15 en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer. RWS mist in het concept een toelichting over de ontsluiting van het plangebied richting het hoofdwegennet en de gevolgen daarvan. In het plan is alleen een passage over de ontsluiting op het onderliggend wegennet inclusief passages over luchtkwaliteit etc. opgenomen. RWS plaatst de kanttekening dat deze ontsluiting wellicht mogelijk is bij de IJselmondse Knoop. Daar wordt echter ook de ontwikkeling Nieuw Reijerwaard ontwikkeld (bedrijventerrein 50-90 ha groot) waarbij RWS nog met de gemeente Ridderkerk in overleg is over de gevolgen daarvan en eventuele investeringen die daarbij komen kijken. RWS verzoekt deze twee ruimtelijke ontwikkelingen met elkaar af te stemmen en te kijken naar de integrale bereikbaarheid van de beide gebieden en dit eveneens op te nemen in de toelichting van het plan. Tot slot vraagt RWS aandacht voor het onderwerp duurzame leefomgeving, gelet op de geplande hoogbouw langs de rijksweg.

Commentaar:

In paragraaf 3.3.5 van de toelichting is aangegeven dat de Groeninx van Zoelenlaan en de IJsselmondse Randweg onderdeel uitmaken van het stedelijk hoofdwegennet en dat, vanwege de geringe afstand, het plangebied goed op de belangrijke wegen is aangesloten. Tevens is aangegeven dat het Zevenbergsedijkje buiten de bebouwde kom ligt en veelal gebruikt wordt als recreatieroute.

De ontwikkeling van het nabij het plangebied gelegen bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard is kort toegelicht in paragraaf 4.4. Het bedrijventerrein is los van het plangebied van Reijeroord aangesloten op het landelijk en stedelijk hoofdwegennet, waardoor de invloed op Reijeroord klein is. De verantwoording van de ontwikkeling van het bedrijventerrein valt niet binnen het kader van dit bestemmingsplan, maar moet gezien worden als een autonome ontwikkeling buiten dit bestemmingsplan om.

Aanvullend is in paragraaf 4.5.12 alsnog aangegeven dat de veranderingen en ontwikkelingen die het plan, alsmede het nabijgelegen bedrijventerrein mogelijk maken, nagenoeg geen invloed hebben op de verkeerssituatie.

In het bestemmingsplan Reijeroord is geen geplande hoogbouw langs de rijksweg voorzien.

9.5 NAM, Nederlandse Aardolie Maatschappij

De NAM deelt mee dat het concept ontwerpbestemmingsplan “Reijeroord” hen geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen. Behalve de aanwezigheid van één locatie van de NAM aan de Bolnesserkade, heeft de maatschappij verder geen belangen meer in het gebied.

Commentaar:

Voor kennisgeving aangenomen.

9.6 Tennet Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet

Tennet Zuid-Holland ontleent aan de toegezonden documenten dat met de opgenomen bestemming "Leiding – Hoogspanning" op de Verbeelding en de omschrijving in Artikel 35 van de Regels in het concept ontwerpbestemmingsplan Reijeroord rekening is gehouden met de belangen van de ondergrondse 150.000 Volt transportverbinding Krimpen a/d IJssel – Rotterdam/Zuidwijk. En bedankt voor de medewerking.

Commentaar:

Voor kennisgeving aangenomen.

9.7 NGU, N.V. Nederlandse Gasunie

De Gasunie plaatst de volgende opmerkingen bij het concept ontwerpbestemmingsplan.

9.7.1 Exacte ligging aardgastransportleiding

De Gasunie levert de ligging van de leidinggegevens digitaal, omdat de ligging niet te controleren is op basis van een pdf-bestand. De Gasunie geeft aan dat het aanhouden van een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding voldoende is. De Gasunie verzoekt ook om die breedte te noemen in paragraaf 6.7.2 van de toelichting.

Commentaar:

De leidinggevens zijn 1 op 1 overgenomen op de verbeelding van het ontwerp. Er bestaat geen bezwaar tegen het aanhouden van een belemmeringenstrook van niet 5 maar 4 meter aan weerszijden van de leiding. In de toelichting is de 4 meter alsnog in paragraaf 6.7.2 opgenomen.

9.7.2 Voorrangsbepaling bij andere (dubbel-)bestemmingen

De Gasunie geeft aan dat in het plan de dubbelbestemming ‘Leiding-Gas’ samenvalt met enkele andere (dubbel-)bestemmingen (zoals ‘Water-Waterkering’). Op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een onderlinge rangorde te worden aangegeven. Dit is nu niet het geval. Gezien de veiligheidsaspecten die gelden om een veilige ligging van de aardgastransportleiding te waarborgen, verzoekt de Gasunie om een bepaling op te nemen, zodat de dubbelbestemming ‘Leiding-Gas’ bij samenvallen met andere bestemmingen voorrang krijgt.

Commentaar:
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie voor wat betreft het onderdeel “voorrangsbepaling” heeft nader overleg plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is de Gasunie tot de conclusie gekomen dat de in het concept-ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemmingsregels de belangen van de Gasunie voldoende borgen en het opnemen van een voorrangsregeling niet nodig is. Immers, in de bestemming “Leiding - Gas” is een bouwverbod opgenomen om te bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Alleen na afwijking, en dus na nadere afweging, kan er gebouwd worden conform de onderliggende bestemmingen. Teneinde afstemmingen met de Gasunie te garanderen is de mogelijkheid om af te wijken van het genoemde bouwverbod als binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarbij als randvoorwaarde geldt dat, alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, advies nodig is van de leidingbeheerder. De procedure voor een binnenplanse afwijking is voorts minder gecompliceerd dan die voor een buitenplanse afwijking. De bestemmingsregeling is in die zin aangepast.

9.7.3 Aanvullen werkzaamheden

De Gasunie geeft aan dat de nu opgenomen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden onvoldoende zijn om een veilig en bedrijfszeker gastransport te waarborgen en gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en) te beperken. De Gasunie verzoekt om artikel 34.4.1 aan te vullen met de volgende werkzaamheden:

  • het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

Commentaar:

Er bestaat geen bezwaar om in artikel 34.4.1 sub a naast het aanbrengen, ook het rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen op te nemen.

Het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen wordt in principe tegengegaan door de bepaling in lid d "het aanbrengen van gesloten verhardingen:" en hoeft derhalve niet te worden toegevoegd.

9.7.4 Aanvullen uitgezonderde werkzaamheden

De Gasunie geeft aan dat de nu opgenomen uitgezonderde werken en werkzaamheden onvolledig zijn. De Gasunie verzoekt om artikel 34.4.2 uit te breiden met de volgende werkzaamheden:

  • graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Commentaar:

Er bestaat geen bezwaar om in artikel 34.4.2 bedoelde graafwerkzaamheden op te nemen.

9.8 Participatie en informatie

In de startfase heeft de gebiedsdirecteur enkele commissieleden aangewezen die een actieve rol vervullen bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan. De gebiedscommissie heeft bij de start van het nieuwe bestemmingsplan wensen/advies kenbaar gemaakt. Tijdens de startbijeenkomst is in overleg met betrokkenen besloten welke ontwikkelingen wel of niet worden meegenomen/onderzocht in het nieuwe bestemmingsplan.

Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie actief om advies gevraagd. (Een en ander is afhankelijk van de ontwikkelingen met de gebiedscommissie IJsselmonde.)

Tijdens de terinzagelegging wordt in overleg met de gebiedscommissie een informatieavond georganiseerd. Een ieder wordt gedurende zes weken in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan.

Aan het eind van elke bestemmingsplanfase volgt er een officiële bekendmaking. Bewoners en geïnteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd via een huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam.