direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Liskwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1063Liskwartier-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan is (bijna) verouderd. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

Het accent ligt in dit bestemmingsplan op het vastleggen van de bestaande situatie. Voor het overige geldt dat met dit bestemmingsplan het geldende, maar (bijna) verouderde bestemmingsplan wordt geactualiseerd. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn meegenomen. Daarmee wordt voldaan aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging en begrenzing bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het gebied Noord. Het ligt tussen het spoor, de Bergweg en het viaduct van de voormalige Hofpleinlijn. Het gebied van het nieuwe bestemmingsplan komt volledig overeen met het gebied van het vorige bestemmingsplan nr 543: Liskwartier.

(Vastgesteld GR 1-7-2004; Goedgekeurd GS 5-10-2004 en per 15-2-2005 onherroepelijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1063Liskwartier-va01_0002.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Liskwartier bevat de volgende provinciale belangen:

Detailhandel

Het bestemmingsplan Liskwartier beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor detailhandel uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het betreft de detailhandelsvoorzieningen op de begane grond van gebouwen. De locaties voor detailhandel worden teruggebracht op basis van de nota's WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam. De toegestane hoeveelheid detailhandel in het gebied is gebaseerd op de bestaande aanwezige detailhandel. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

Kantoren

Het bestemmingsplan beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor kantoren uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingsplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal beleid. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

De ontwikkellocaties liggen buiten de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour (veiligheidszone) en het plasbrandaandachtgebied. De ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt hebben geen invloed op de groepsrisico's van de A20 en het spoor. Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de A20 wordt als verantwoord gezien, omdat het lager is dan de oriëntatiewaarde en niet toeneemt door de planontwikkeling. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden: de zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.

Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. De voormalige deelgemeenten maakten integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uitmaakt. In deze horecagebiedsplannen is per gebied de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven. (Zie paragraaf 2.4.3.)

2.3.5 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige en complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

Gebied Noord kent in de huidige situatie 6 winkelgebieden. De grote winkelgebieden zijn 'Het Oude Noorden' en de Benthuizerstraat. Daarnaast is in het gebied een viertal buurt- en kleine wijkcentra te vinden. Deze centra zijn de plekken voor het doen van de dagelijkse boodschappen. Het Eudokiaplein is een van deze vier centra. Het Eudokiaplein functioneert redelijk tot goed en heeft een duidelijke rol in de detailhandelsstructuur van het gebied. Het heeft een duidelijk profiel als winkelgebied voor de dagelijkse boodschappen. Het Eudokiaplein is te typeren als klein wijkwinkelcentrum door de aanwezigheid van twee complementaire supermarkten die zijn aangevuld met speciaalzaken.

Een aparte winkelstraat is de Benthuizerstraat. Dit winkelgebied wordt gevormd door het eerste stuk van de Bergweg (vanaf de Gordelweg) en de Benthuizerstraat. Het gebied kan het best getypeerd worden als stadsstraat of een groot wijkwinkelcentrum. Het aanbod bestaat uit zowel dagelijks als niet-dagelijks aanbod, maar er is geen sprake van een typisch wijkwinkelcentrum aanbod. Er zijn twee kleine supermarkten gevestigd en het niet dagelijks aanbod is zeer divers, maar wordt in omvang vooral bepaald door twee grote winkels (oude Correct net buiten het plangebied en Formido). Het profiel van het gebied is onvoldoende duidelijk.

Het merendeel van de winkelgebieden in de huidige structuur van gebied Noord heeft een heldere functie. Gebied Noord heeft een groot aandeel verspreid gelegen detailhandel. Voorbeelden hiervan zijn delen van de Bergweg, Bergselaan en Schieweg/ Schiekade. Winkelvestiging in deze gebieden draagt niet bij tot versterking van de structuur van gebied Noord.

Gebied Noord heeft met het Eudokiaplein, Bentinckplein, Stadhoudersplein en Statenweg vier duidelijke centra voor het doen van de dagelijkse boodschappen. Deze boodschappencentra behouden ook in de toekomstige detailhandelsstructuur deze positie. Compleetheid, compactheid en comfortabel zijn de sleutelwoorden voor deze gebieden. De Benthuizerstraat is een aparte straat in de structuur van gebied Noord. Enerzijds zijn er twee supermarkten en aanvullende dagelijkse branches en anderzijds heeft het een ruim niet-dagelijks aanbod. Toch is het gebied onvoldoende geprofileerd als wijkwinkelcentrum. Voor de structuur is een compacter en duidelijker geprofileerd gebied nodig.

De nota betekent voor het bestemmingsplan dat de bestaande winkels verspreid door de wijk zonder meer blijven toegestaan, net als in het vorige bestemmingsplan. De ook nu weer gebruikte bestemming "Gemengde Bebouwing" maakt het mogelijk dat ook een ander gebruik is toegestaan, zodat nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn en leegstand voorkomen wordt.

Het bestemmingsplan laat op veel locaties die niet meer in gebruik zijn als detailhandel geen detailhandel meer toe, waar dat in het vorige bestemmingsplan nog wel toegestaan was. Dit gaat bij benadering om een reductie van 1800 m2 verdeeld over verspreid gelegen, kleine locaties van veelal niet meer dan 100 m2 per vestiging. Deze verspreid gelegen panden maken geen onderdeel meer uit van de te behouden detailhandelsstructuur. Het Eudokiaplein daarentegen maakt wel deel uit van de te behouden structuur.

In de directe omgeving van het Eudokiaplein is incidenteel nieuwe detailhandel voorzien in de Hofbogen, in het gedeelte tussen de Veurstraat en de Bergweg: Voorburgstraat 201 t/m 219. Nieuw oppervlak aan detailhandel is toegestaan in een vijftal units. Het bestemmingsplan geeft per vestiging tevens een maximum oppervlak van 150 m2. De units zijn kleiner. In het voormalige station wordt ingezet op de realisatie van horeca en niet op detailhandel.

De aanwezige bouwmarkt aan de Bergweg 161A is geen kleine winkelvestiging, maar is wel passend op deze locatie. De locatie is gelegen buiten de te behouden detailhandelsstructuur. De locatie is bestemd als "Gemengd - 2" en er wordt met een functieaanduiding aangegeven dat ter plaatse tevens een bouwmarkt van 1600 m2 is toegestaan.

2.3.6 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.7 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.8 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

De diverse aanwezige apparatuur hoeft geen nadere aanduiding op de verbeelding of in de regels.

2.4 Beleid gebied Noord

Algemeen

Het beleid voor gebied Noord, aanvullend aan het stedelijk beleid, is opgesteld door de voormalige deelgemeente. Deelgemeenten hadden een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen, zodat ook zij hun beleidsdoelen kunnen realiseren. Gebiedsbestemmingsplannen worden door de Gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld.

2.4.1 Ruimtelijk kader Hofbogen

Vastgesteld door deelgemeente Noord d.d. 29 oktober 2013

De ontwikkelaar Hofbogen BV heeft in 2008 de ‘Toekomstvisie De Hofbogen’ opgesteld. Dat document verwoordt de visie en ambities van de betrokken corporaties op de transformatie van het viaduct en de omgeving. Het dak is op dit moment nog geen eigendom van Hofbogen BV, maar van Railinfratrust BV (RIT BV). Het wordt beheerd door ProRail BV. Tot 17 augustus 2010 was het spoor nog in gebruik, de laatste jaren door de RandstadRail.

Nu het dak niet meer in gebruik is, worden de mogelijkheden van overdracht van het juridisch eigendom van het dak onderzocht. Hoewel de bovenkant nog niet van eigenaar is gewisseld bestaan er mogelijkheden om de bovenkant te herontwikkelen. De voormalige deelgemeente ziet met de herontwikkeling van de bovenkant van de Hofbogen een kans om de dichtbebouwde wijken van Rotterdam Noord te vergroenen en hiermee een impuls te geven aan het gebied. De bovenkant kan dan gebruikt worden door bewoners van het gebied en het is daarnaast ook de bedoeling dat de herontwikkeling bezoekers van buiten het gebied zal aantrekken.

De voormalige deelgemeente ondersteunt deze ambities en wil een bijdrage leveren om deze ambities te verwezenlijken door het opstellen van dit Ruimtelijk Kader Hofbogen. De doelstelling hierbij is om aan te geven wat hiervoor de richtlijnen zijn voor de herontwikkeling van een openbaar dak van de Hofbogen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de ambities.

De raad van deelgemeente Noord heeft in 2009 de volgende kaders meegegeven voor herontwikkeling van de bovenkant van de Hofbogen:

  • een groene invulling met ook winterharde beplanting, zodat het in de winter ook groen blijft;
  • wandelpaden met voldoende ruimte voor trimmogelijkheden;
  • voldoende ruim opgezette toegangsmogelijkheden, zodat mindervaliden en mensen met een kinderwagen ook de Hofbogen kunnen bereiken;
  • aandacht voor verlichting, zichtbaarheid en veiligheid bij de inrichting rekening houden met de verschillende karakters van de omliggende wijken
  • ruime participatie voor huidige en toekomstige bewoners

De gemeente of de (voormalige) deelgemeente gaan niet zelf over tot herontwikkeling van de Hofbogen. Het is ook nadrukkelijk niet de bedoeling om de financiële haalbaarheid van mogelijke initiatieven te onderzoeken en deze op te nemen in het kader.
Het ruimtelijk kader geeft op het uitvoeringsniveau voorwaarden mee over inrichting op het stedenbouwkundig en monumentaal niveau, alsmede op overige domeinen, zoals het faciliteren van mogelijkheden voor sociale programma's en de ondersteuning van kleinschalig ondernemerschap.

Op het bestemmingsplanniveau vraagt het kader om een nieuwe dwarsverbindingen toe te staan ter hoogte van de Abraham Kuyperlaan, alsmede verschillende stijgpunten, naast de huidige van ter plaatse van de stations.

Het toevoegen van bebouwing op het dak gaat moeilijk samen met het streven naar één continue openbare ruimte. Bebouwingsmogelijkheden beperken zich tot aanbouwmogelijkheid tegen het viaduct tussen de Veurstraat en de Bergweg, conform het vastgestelde Masterplan voor Bergpolder Zuid. Bij de herontwikkeling van het Bergwegstation kan het dak een bijdrage leveren, waarbij een terras gekoppeld aan een culturele of horecavoorziening mogelijk kan zijn.

Daarnaast vraagt het kader de mogelijkheid om in de groene zone langs het Noorderkanaal een klein bouwvolume toe te voegen, in combinatie met een stijgpunt. Daardoor is het mogelijk om mogelijkheden toe te voegen die een relatie hebben met de recreatieve functie van deze zone en die tegelijk een aanleiding geeftom als begin- en eindpunt van het toekomstig dak te fungeren. Deze bouwmogelijkheid mag een toekomstige verbinding over de A20 niet in de weg staan.

2.4.2 Gebiedsplan Noord 2015-2018

Vastgesteld door gebiedscommissie Noord op 10 juli 2014

In het gebiedsplan geeft de gebiedscommissie een sterkte- en zwakteanalyse met kansen en bedreigingen voor gebied Noord. Ook wordt specifiek ingezoomd op het Liskwartier. Verbetering van de luchtkwaliteit, kindvriendelijke buitenruimte en verder vergroenen van de wijk zijn belangrijke aspecten.

De nieuwe invulling van de voormalige Hofpleinlijn is een belangrijk thema met groot raakvlak voor het bestemmingsplan. De Hofbogen kunnen zich ontwikkelen tot een attractie en tegelijkertijd ruimte bieden aan creatieve ondernemers (bedrijven, winkeltjes en horeca). Op het dak kan een stadspark ontstaan. Het (ontwerp)bestemmingsplan haakt hierop in door de gebruiksmogelijkheden voor de Hofbogen te verruimen.

Een nieuw, groter en groener Koningsveldeplein wordt genoemd om het Liskwartier een buitenruimte van formaat te bieden. Met de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid *) voor het plein biedt het bestemmingsplan hiervoor de mogelijkheden.

* ) Door het aannemen van het amendement 'Wijzigingsbevoegdheid Koningsveldeplein' (zie Bijlage 3) is deze bevoegdheid bij de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad geschrapt.

2.4.3 CONCEPT Horecagebiedsplan Noord 2015-2016

Concept HGP Noord 11-2-2015, vastgesteld door gebiedscommissie Noord op 19 februari 2015

Het horecagebiedsplan dient ervoor dat de ontwikkeling van horeca aansluit bij de ambities uit het gebiedsplan en dient als leidraad bij vergunningverlening. Hoewel de maatschappij positief staat tegenover goed functionerende horecaondernemingen, brengen horecaondernemingen risico's mee die met behulp van het horecagebiedsplan worden ingeperkt. Daarmee biedt het horecagebiedsplan rechtszekerheid voor zowel ondernemers als bewoners en biedt het sturingsmogelijkheid op de ontwikkeling van gebieden.

In de beschrijvingen per wijk wordt nader ingegaan op de ruimte die we minimaal willen bieden voor nieuwe ondernemers. Op basis van de ontwikkelingen die we zien of beogen staat opgenomen wat we toestaan aan horeca-activiteiten. Voor de wijken waar we dit nog niet of beperkt weten, wordt de term consolideren gebruikt.

De gebiedsbeschrijving is verder noodzakelijk om te bepalen welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied, straat of aan een plein. Daarnaast kan zo vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is. Om de gewenste ontwikkeling richting te kunnen geven (door middel van het verlenen van de exploitatievergunning) wordt in het horecagebiedsplan gewerkt met de begrippen (gericht) ontwikkelen, consolideren en (gericht) verminderen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van economische, fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.

  • Ontwikkelen: in een gebied is uitbreiding van het aantal horecagelegenheden, uitbreiding van de omvang van de bestaande horecagelegenheden en uitbreiding van terrassen mogelijk. Alle soorten exploitatiecategorieën kunnen zich in het gebied vestigen.
  • Gericht ontwikkelen: uitbreiding van benoemde exploitatiecategorieën, en dus sturing op bepaalde activiteiten, is mogelijk. Dit kan desgewenst worden toegepast op bestaande en nieuwe inrichtingen.
  • Consolideren: in een gebied is het maximum aantal van gewenste horeca bereikt. Uitbreiding van het aantal inrichtingen en het uitbreiden van de oppervlakte of de exploitatiecategorie van bestaande inrichtingen is niet toegestaan.
  • Gericht verminderen: in een gebied wordt ingezet op het terugdringen van een bepaalde expolitatiecategorie. Overdracht van een horecagelegenheid aan een andere eigenaar blijft vanwege verworden rechten juridisch mogelijk, maar is onwenselijk.
  • Verminderen: in een gebied wordt ingezet op het terugdringen van het totaal (ongeacht welke exploitatiecategorie) van bestaande horecagelegenheden. Overdracht van een horecagelegenheid aan een andere eigenaar blijft vanwege verworden recht juridisch, mogelijk maar is onwenselijk.

In het horecagebiedsplan wordt de algemene ontwikkelrichting voor horeca voor een bepaald gebied benoemd. Daarnaast worden in voorkomend gevallen de uitzonderingen op deze ontwikkelrichting beschreven. Zowel panden als straten kunnen afwijkend zijn op deze ontwikkelrichting.

Relatie horecagebiedsplan en bestemmingsplan

Het horecagebiedsplan is sterk met de Rotterdamse bestemmingsplannen verweven. Het horecagebiedsplan geeft input voor nieuwe bestemmingsplannen over hoe om te gaan met horeca. In Rotterdam wordt in het bestemmingsplan niet op type of soort horeca gestuurd, dit gebeurt door middel van het horecagebiedsplan.

Het bestemmingsplan wordt opgesteld voor 10 jaar en een horecagebiedsplan voor een kortere periode (2 jaar). Hierdoor zal het vaak voor komen dat het bestemmingsplan niet precies mogelijk maakt wat het horecagebiedsplan voor ogen heeft. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de 'kruimelregeling' binnen het Besluit omgevingsrecht (Bor) om met een korte procedure te bepalen of de horeca alsnog mogelijk te maken is.

Ontwikkelrichting Liskwartier

Omdat het Liskwartier over het algemeen een woongebied is, geldt voor dit gebied als basis de ontwikkelrichting consolideren.

In het bestemmingsplan is de locatie van de bestaande inrichtingen in gemengde bestemmingen met een functieaanduiding aangegeven. De kiosk op de Bergwegbrug heeft een hoofdbestemming Horeca.

Vanwege het huidige woon- en leefklimaat is het toevoegen van horeca alleen op specifieke plekken gewenst. Op een aantal locaties in het Liskwartier zijn wel ontwikkelmogelijkheden ten aanzien van horeca gewenst. Deze worden nader uitgewerkt.

Het betreft:

  • Eudokiaplein
  • Bergselaan
  • Hofbogen

Eudokiaplein

Het Eudokiaplein, een gemengd woongebied, is een goed draaiend wijkcentrum met voorzieningen voor de dagelijkse boodschappen. Het Eudokiaplein is heringericht. Het bevorderen van het aangenaam verblijven stond daarbij centraal. Langs de bebouwing van de Eudokiapassage is een ruime zone vrij gehouden. Hier zijn zitbanken geplaatst en is er ruimte gelaten voor een eventuele kleine markt.

Het voormalig Bergwegstation (hoek van de Bergweg en Voorburgstraat) biedt kansen voor de omgeving door hier een functie toe te staan, waar horeca er één van is. Deze centrale plek zou met een goede invulling een enorme impuls aan Noord kunnen geven. Bij het vernieuwen van het Eudokiaplein is hier in het ontwerp al rekening mee gehouden dat er een overterras op het plein kan worden gerealiseerd.

Ter bevordering van de aantrekkelijkheid van het plein worden ook in de plint van het gebouw waarin het winkelcentrum is ondergebracht mogelijkheden gezien voor het vestigen van een restaurant en lichte horeca, zoals een lunchroom. Ook deze zouden bij een goede invulling een positieve bijdrage kunnen leveren aan dit al zo goed functionerende winkelcentrum. Met deze gerichte ontwikkeling is het aanbod van horecavoorzieningen toereikend en in balans met het woon- leefklimaat. Een verdere uitbreiding met (vergunde) horeca is niet gewenst.

Nieuwe inrichtingen : gericht ontwikkelen:

  • 1 inrichting uit de categorie A, B, C of D in het voormalig Bergwegstation (incl een overterras op het Eudokiaplein)
  • 2 inrichtingen uit de categorie A, B en C zonder de activiteiten 9 en 10 van de openingstijden

Vrijgesteld van vergunningsplicht: Niet toegestaan.

Het bestemmingsplan staat in de bestemming "Gemengd - 3" ter plaatse van het Eudokiaplein (het voormalig station) horeca toe. In de bestemming "Gemengd - 4" zijn op de begane grond twee horeca-vestigingen toegestaan.

Bergselaan

Het deel van de Bergselaan dat loopt van de Hofbogen tot aan de Gordelweg is een woongebied. Er is slechts één horecagelegenheid gevestigd. Er worden ontwikkelingen van lichte(re) horeca, zoals een lunchroom of wijnbar ondersteund, indien ze positief bijdragen aan het bevorderen van het woon- en leefklimaat en een aanvulling zijn op het bestaande ondernemersbestand. Op de Berkelselaan is reeds een eetcafé gevestigd dat een positieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat van de Bergselaan en in die zin maatgevend is. Een vergelijkbaar initiatief in aanvulling hierop in een ander hoek- of in het oogspringend pand wordt ondersteund. In dit verband wordt bijvoorbeeld gedacht aan een pand aan de Schiebroekselaan, het huidige Lislokaal. Met deze beperkte en gerichte ontwikkeling is het aanbod van horecavoorzieningen toereikend en in balans met het woon- leefklimaat. Een verdere uitbreiding met (vergunde) horeca is niet gewenst.

Gewenste ontwikkelrichting:

  • Nieuwe inrichtingen : gericht ontwikkelen met 1 inrichting categorie A, B zonder de activiteiten 8, 9 en 10 van de openingstijden.
  • Bestaande inrichtingen : uitbreiding met categorie A, B zonder de activiteiten 8, 9 en 10 van de openingstijden.

Vrijgesteld van vergunningsplicht: Niet toegestaan.

Het bestemmingsplan staat aan de Bergselaan twee horecavestigingen toe. Eén locatie is reeds aanwezig (Bergselaan 186), een tweede locatie is toegestaan ter plaatse van Bergselaan 126. Beide locaties zijn met een functieaanduiding op de kaart aangegeven.

Hofbogen

Hiermee wordt gedoeld op het viaduct dat loopt van de Bergweg tot de Gordelweg (zijde Voorburgstraat). De Hofbogen, zowel het dak als de ondergelegen panden, kunnen zich verder ontwikkelen als ‘semi-openbaar verblijfsgebied’ voor het ontplooien van culturele activiteiten. Ook horeca kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Naast een aantal inrichtingen dat op basis van een exploitatievergunning werkt, is er ook voldoende ruimte voor initiatieven die vrijgesteld van vergunningsplicht kunnen exploiteren. De reden om dit toe te staan is dat met de corporatie die de verhuur van de ruimten in de
Hofbogen regelt goede afspraken zijn gemaakt over de gewenste branchering c.q. de bedrijven die zich daar kunnen vestigen.

Gewneste ontwikkelrichting:

  • Nieuwe inrichtingen : gericht ontwikkelen met 1 nieuwe inrichting categorie A, B, C met uitzondering van de activiteiten 8, 9 en 10 van de openingstijden.
  • Bestaande inrichtingen : uitbreiding tot categorie A, B, C met uitzondering van de activiteiten 8, 9 en 10 van de openingstijden.

Het bestemmingsplan staat in en op de Hofbogen binnen de bestemming "Gemengd - 3" vier horeca-inrichtingen toe. Het bestemmingsplan bepaalt niet de exacte locatie van de horeca, zoals op of in de Hofbogen of het voormalig station. Ook is geen onderscheid gemaakt tussen inrichtingen naar adres (Insulindestraat, Voorburgstraat, etc).

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

In het bestemmingsplangebied zijn vooralsnog geen archeologische relicten bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Voorafgaand aan de stedelijke bebouwing was het een veengebied en plaatselijk een klei-op-veengebied dat in de 10de-12de eeuw is ontgonnen. In het zuidelijk deel van het plangebied is tot aan de stedelijke overbouwing vermoedelijk de oorspronkelijke west-oost verlopende verkavelingsstructuur van de middeleeuwse veenontginning bewaard gebleven. In de 12de eeuw raakt het gebied overstroomd en wordt het kort daarop (rond 1200) bedijkt en opnieuw in gebruik genomen.

De Beukelsdijk / Blommersdijk werd toen aangelegd. De dijk loopt in het plangebied direct ten westen van de huidige Bergweg. Vanaf de Middeleeuwen werd er op deze dijk gewoond. Dit bleek onder meer uit een in 1993 uitgevoerd archeologisch onderzoek van het BOOR, waarbij ter plaatse van het voormalige Eudokia Ziekenhuis de doorsnede van het dijklichaam kon worden bestudeerd en waarbij tevens afvallagen van de dijkbewoning uit de 13de en 14de eeuw werd aangetroffen.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het gebied kunnen bewoningssporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen worden aangetroffen op het veen en/of op het gedeeltelijk in het bestemmingsplangebied gelegen klei-op-veengebied. De diepere ondergrond onder het veen is kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen en vondsten uit eerdere periodes van de prehistorie (Bronstijd, Steentijd). Het middeleeuwse dijktracé direct ten noordwesten van de huidige Bergweg is kansrijk voor het aantreffen van laat-middeleeuwse bewoningssporen en vondsten.

3.1.4 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor het tracé van de Beukelsdijk / Blommersdijk (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

Voor een afbeelding zie Bijlage 2 bij de toelichting.

3.2 Stadsgezichten en Monumenten

3.2.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

3.2.2 Beschermd stadsgezicht "Waterproject"

Als beschermd stadsgezicht aangewezen per besluit van 5 november 2014

De Bergsingel, inclusief de woonhuizen en de achtertuinen van de woonhuizen die daaraan grenzen, valt binnen het rijksbeschermde stadsgezicht Waterproject. Dit project van stadsarchitect W.N. Rose en fabriekslandmeter van het Hoogheemraadschap J.A. Scholten is een fraai voorbeeld van een grootschalig, samenhangend waterstaatkundig en stedenbouwkundig concept. Het stadsgezicht Waterproject is van grote historische en stedenbouwkundige waarde als tastbare erfenis van de strijd tegen een van de grootste maatschappelijke problemen van de Negentiende Eeuw: de explosieve bevolkingsgroei in de steden met alle stedenbouwkundige, sociale en hygiënische problemen die daarbij hoorden. Het unieke van het Waterproject ligt vooral in de bijzondere combinatie van maatschappelijke, waterstaatkundige en stedenbouwkundige doelstellingen, samengebracht in een integraal planconcept.

Het gezicht 'Waterproject' is een geplande stedenbouwkundige structuur uit de tweede helft van de 19e eeuw. Het gaat om een langgerekte gordel van singels, met aangrenzende bebouwing, op enige afstand van de oude binnenstad van Rotterdam. Dit gebied, dat bekend stond als de 'polderstad', kende in de loop van de 19e eeuw een explosieve groei, die voor de nodige problemen zorgde. Het Waterproject moest hierop een antwoord geven. Het project kende meerdere doelstellingen: verbetering van de waterhuishouding en de stedelijke hygiëne, ordening van de snelle groei, verfraaiing van de stedelijke omgeving, en het bieden van een kader voor toekomstige stadsuitbreiding. Deze ingreep heeft geleid tot een stedenbouwkundige structuur die enerzijds uniek is voor Nederland.

Het Waterproject is een ontwerp van ingenieur-architect (en rijksbouwmeester van 1858-1867) W.N. Rose (1801-1877), in zijn functie als respectievelijk stadsarchitect (1839-1854) en ingenieur-adviseur van Rotterdam (1854-1877). Het uiteindelijke plan werd in 1854 door Rose uitgewerkt in samenwerking met de 'fabriekslandmeter' van het Hoogheemraadschap Schieland J. A. Scholten. De singelaanleg is later voortgezet door directeur gemeentewerken G.J. de Jongh, die in aansluiting op het Waterproject de Provenierssingel (1896) en de Bergsingel (1910) ontwierp. Het Waterproject is van belang als voorbeeld van het oeuvre van ingenieur-architect en rijksbouwmeester W.N. Rose en de landschapsarchitect J.D. Zocher jr. Het beschermd stadsgezicht Waterproject beoogt nadrukkelijk om deze belangrijke 19e-eeuwse structuur weer als één samenhangend ontwerp te beschouwen. Als 19e eeuwse 'groene wandeling' en als 'gouden rand', gekenmerkt door sierlijke vormgeving, is het Waterproject van grote beeldbepalende waarde en nog steeds goed herkenbaar.

Het beschermd stadsgezicht Waterproject omvat een tweetal singeltrajecten door de stad, respectievelijk westelijk en noordoostelijk gesitueerd van de oude stadsdriehoek. Het westelijk tracé bestaat uit twee delen die oorspronkelijk met elkaar verbonden waren, maar nu van elkaar zijn gescheiden door het stationsgebied. Het noordelijk deel omvat globaal de Spoorsingel en de Provenierssingel. Het zuidelijk deel globaal de Westersingel tussen Kruiskade en Westzeedijk, inclusief Eendrachtsplein. Het oostelijk tracé is een aaneengesloten gebied en omvat globaal de Bergsingel, de Noordsingel, het Noordplein, de brug over de Rotte, de Crooswijksesingel en het noordwestelijk deel van de Boezemsingel. De singeltrajecten bestaan alle uit een strikt profiel met centraal de wetering (aI dan niet gedempt) met in landschappelijke stijl aangelegde taluds, deels voorzien van wandelcircuit, deels van tramsporen, de singelstraten aan weerszijde van de wetering, met aanpalende bebouwing, inclusief de eventuele voor- en achtertuinen of -terreinen.

Het Waterproject Rotterdam, ontworpen door stadsarchitect W.N. Rose en J.A. Scholten, is een fraai voorbeeld van een grootschalig, samenhangend stedenbouwkundig concept, met verschillende voor de 19e eeuw exemplarische oogmerken: de verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding; de ordening van explosieve stedelijke groei, en het verfraaien van de stedelijke leefomgeving. Het Waterproject is een waterstaatkundige en stedenbouwkundige ingreep die zowel uniek als exemplarisch is voor Nederland, vooral als middel om de problemen van de snel groeiende Nederlandse steden en daarbij behorende problemen van ziekte en chaos het hoofd te bieden. Als 19e eeuwse 'groene wandeling' en als 'gouden rand', gekenmerkt door sierlijke vormgeving, is het Waterproject van grote beeldbepalende waarde en nog steeds goed herkenbaar.

3.2.3 Beschermd stadsgezicht "Blijdorp - Bergpolder"

Als beschermd stadsgezicht aangewezen per besluit van 5 november 2014
Het beschermd stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder is grotendeels gelegen in het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder. Alleen het voormalige spoorwegviaduct, het rijksmonument de Hofpleinlijn en enig verblijfsgebied, ligt in het bestemmingsplan Liskwartier.

De wijken Blijdorp en Bergpolder zijn grotendeels in 1932-1942 aangelegd volgens het in 1931 aangenomen 'uitbreidingsplan voor het Noord- en Noordwestelijke stadsgedeelte', ontworpen door stadsarchitect W.G. Witteveen in samenwerking met architect W. Kromhout. Het is vooral van belang als geslaagd voorbeeld van zowel esthetische als functioneel, civieltechnisch georiënteerde stedenbouw, sterk gericht op het realiseren van een adequate hoofdstructuur van verkeer, optimale centrale, recreatieve voorzieningen en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor arbeiders en middenstand. Tevens heeft een strikte regie van architectonische uitvoering - door particuliere bouwondernemers - tot een grote mate van architectonische en visuele eenheid en een grootstedelijk karakter geleid.

3.2.4 Monumenten in het Liskwartier

Het bestemmingsplangebied Liskwartier kent de volgende monumenten:

Straat   Mon- type   Functie   Architect   Bouw- jaar  
Bergweg 183   GM   Woningen     1890  
Bergweg 185   GM   Woningen     1890  
Bergweg 187   GM   Woningen     1890  
Viaduct Hofpleinlijn   RM   Weg- en waterwerk     1904  
Bergsingelkerk
Bergsingel 150-152  
GM   Religieuze gebouwen   Tj. Kuipers   1913  
Van 't Hoff Instituut
Bergsingel 135  
GM   Schoolgebouw     1925  
Kerk Heilige Familie
Nootdorpstraat 4-6  
GM   Religieuze gebouwen   Jos en Pierre Cuypers   1927  
Pastorie Heilige Familie
Veurstraat 1  
GM   Religieuze gebouwen   Jos en Pierre Cuypers   1927  
Algemene Rotterdams Roeivereniging 'Skadi'
Noorderkanaalweg 20-22  
GM   Sport- accommodatie     1968  

3.2.5 Beeldbepalende objecten in het Liskwartier

De voormalige deelgemeente Noord heeft opdracht gegeven voor het maken van een Cultuurhistorische Verkenning (CV) voor het Liskwartier. Het proces en de planning van de CV met het bestemmingsplan lopen niet met elkaar in de pas. Gegeven de schaal van de voor te stellen planologische ontwikkelingen in het bestemmingsplan, is er in de startfase van het bestemmingsplan voor gekozen om de resultaten van de CV niet af te wachten.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het Liskwartier is een woonwijk met vooral aan de randen gemengde functies. Ten aanzien van de functiespreiding van het Liskwartier wordt in grote lijnen het vorige bestemmingsplan aangehouden. Gemengde bebouwing is hoofdzakelijk te vinden langs de Bergweg en Rodenrijselaan, alsmede in het voormalig spoorwegviaduct. Bij de gemengde functies kent in het algemeen de begane grond meerdere gebruiksmogelijkheden, zodat vestiging van nieuwe, andere functies vooral daar te verwachten zijn.

4.2 Opzet van het plan

Voor de bestemmingen in het Liskwartier worden in grote lijnen de gedetailleerde bestemmingen van het vorige bestemmingsplan aangehouden. Het plan laat op beperkte schaal bedrijven toe. Bouwhoogten worden gemaximeerd, afhankelijk van de maatvoering van bouwblokken. In bepaalde gemengde bestemmingen is kleinschalige detailhandel toegestaan, in enkele gevallen ook meer grootschalig, conform de huidige situatie. Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende verkeersbestemmingen en de groene hoofdstructuur wordt bestemd.

Tevens maakt het bestemmingsplan gebruik van zogenaamde dubbelbestemmingen. Met deze dubbelbestemmingen wordt naast de bovengenoemde bestemmingen het medegebruik voor ondergrondse leidingen, archeologische en cultuurhistorische waarden planologisch geregeld.

4.2.1 Bedrijvigheid

Het plangebied voor Liskwartier is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een gemengd woongebied. Dit houdt in dat binnen het plangebied in principe activiteiten in de milieucategorieën 1 t/m 3 zijn toegestaan, zoals een houtzagerij of een buurt- en clubhuis.

In de bestemming 'Wonen' komen op de begane grond incidenteel bedrijven voor in de categorie 1 of 2. Deze bedrijven zijn met een maatbestemming bestemd en met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Binnen de gemengde bebouwing zijn in bestemming 'Gemengd – 1', 'Gemengd – 2' en 'Gemengd - 3' bedrijven slechts toegestaan in de milieucategorieën 1 of 2 en dan slechts op de begane grond. Garagebedrijven zijn in deze gemengde bestemming niet toegestaan, met uitzondering van de reeds aanwezige garagebedrijven. Voor die locaties is op de verbeelding een functieaanduiding opgenomen. Dit geldt voor de Bergselaan 160, Lisstraat 20 en Willebrordusstraat 166.

In het vorige bestemmingsplan was aan de Sint-Agathastraat 54 het textielverzorgingsbedrijf Lips gevestigd in de bestemming 'Bedrijf'. De activiteit is inmiddels beëindigd. De locatie heeft met de bestemming "Gemengd - 7" ruimere gebruiksmogelijkheden gekregen, om zodoende flexibiliteit te bieden, rekening houdend met de impact op de omgeving. Zie ontwikkeling 4.3.5.

Het benzinepompstation aan de Gordelweg is bestemd als 'Bedrijf – Verkooppunt Motorbrandstoffen'.

4.2.2 Detailhandel en dienstverlening

In combinatie met gemengde bebouwing is de aanwezige detailhandel bestemd in 'Gemengd – 1', 'Gemengd - 2', 'Gemengd – 4' en 'Gemengd - 5'. De detailhandel is geconcentreerd gelegen aan de Bergweg en Rodenrijselaan. Er is per vestiging een maximum oppervlakte toegestaan van 150 m2 b.v.o. De aanwezige grotere vestigingen zijn gemaximeerd op het huidige oppervlak, zoals in de regels opgenomen. In de genoemde bestemmingen is ook dienstverlening toegestaan, zodat kapperszaken, reisbureaus, of assurantiekantoortjes hier kunnen mengen met de winkel- en of woonbestemming.

In de bestemming 'Wonen' en de andere gemengde bestemmingen komt detailhandel slechts incidenteel voor. Waar toegestaan is deze aangegeven met een aanduiding op de verbeelding.

4.2.3 Gemengde bebouwing

Een aantal panden binnen het plangebied heeft de bestemming "Gemengd" gekregen. Er is een onderscheid gemaakt in Gemengd – 1 tot en met Gemengd – 7.

De bestemming “Gemengd – 1” is gebruikt voor veel panden aan de Bergweg en Rodenrijselaan. Het gaat om de panden waar in het vorige bestemmingsplan detailhandel op de begane grond was toegestaan gecombineerd met wonen.

Ondersteund door de Nota Detailhandel (zie paragraaf 2.3.5) blijft in dit bestemmingsplan detailhandel op de begane grond zonder meer toegestaan. De inzet op concentratie van detailhandel wordt echter versterkt doorgevoerd. De concentratie van detailhandel spitst zich toe op panden aan de Rodenrijselaan en delen van de Bergweg. De gebruiksmogelijkheden voor de begane grond zijn in het bestemmingsplan verruimd. Dit is in lijn met de praktijk van de laatste jaren, waarin als alternatief gebruik voor detailhandel, zakelijke en persoonlijke dienstverlening is toegestaan, alsmede praktijkruimten, kleine bedrijfjes en dergelijke.

Met de verruiming van de gebruiksmogelijkheden wordt de praktijk van de laatste jaren planologisch vastgelegd, worden mogelijkheden geboden het vastgoed optimaal te gebruiken en wordt leegstand voorkomen. Horeca en maatschappelijke voorzieningen, zoals buurthuizen en dergelijke, zijn alleen toegestaan waar deze nu reeds aanwezig zijn. Dit wordt met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.

De bestemming “Gemengd – 2” is de gemengde bestemming die gebruikt is voor meerdere panden aan Bergweg en Willebrordusstraat en voor een aantal verspreid gelegen panden, vooral de voormalige winkeltjes op de hoek. Wonen is op alle lagen toegestaan. Het gemengde gebruik beperkt zich vrijwel overal tot de begane grond. De panden hebben hun rol in de detailhandelsstructuur verloren en worden de laatste jaren steeds vaker gebruikt voor persoonlijke en zakelijke dienstverlening, kleine bedrijven, praktijkruimten en dergelijke. Vanwege de eerder genoemde concentratie van detailhandel, is detailhandel alleen toegestaan als dat nu zo gebruikt wordt. Dit wordt met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.

Bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan, met uitzondering van garagebedrijven. Alleen de drie bestaande garagebedrijven zijn toegestaan. Deze zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Met de verruiming van de gebruiksmogelijkheden wordt de praktijk van de laatste jaren planologisch vastgelegd, worden mogelijkheden geboden het vastgoed optimaal te gebruiken en wordt leegstand voorkomen. Horeca en maatschappelijke voorzieningen, zoals buurthuizen en dergelijke, zijn alleen toegestaan waar deze nu reeds aanwezig zijn. Dit wordt met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.

De bestemming “Gemengd – 3” is gebruikt voor het voormalig Hofpleinviaduct "De Hofbogen". Het viaduct is niet meer in gebruik voor het spoorverkeer. In het viaduct zijn diverse functies toegestaan: kleinschalige bedrijven, kleinschalige maatschappelijke voorzieningen. Een aantal units is bereikbaar via de Voorburgstraat, de andere units vanuit de Insulindestaat net buiten het plangebied. Op het dak van het viaduct is het toegestaan het dak in te richten en te gebruiken als verblijfsgebied met bijbehorende voorzieningen.

Het is niet noodzakelijk om de woonfunctie in het viaduct op voorhand uit te sluiten, omdat het denkbaar is dat units als woonwerkruimte kunnen dienen en zo eveneens een impuls kunnen geven aan het gebied. Vanwege de geluidskwaliteit komen niet alle units hiervoor in aanmerking. Met een functieaanduiding is aangegeven waar in het viaduct ook 'wonen' is toegestaan.

Detailhandel is alleen toegestaan in het gedeelte tussen Veurstraat en Bergweg. Dit is met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.
Ter plaatse van het voormalig station Bergweg (Bergweg 333), hoek Eudokiaplein is in deze gemengde bestemming horeca toegestaan.

De bestemming “Gemengd – 4” is gebruikt voor de Eudokiatoren en de bebouwing aan het Eudokiaplein met op de begane grond voornamelijk detailhandel en een ondergrondse parkeergarage en op de verdiepingen woningen.
Op de begane grond is kleinschalige detailhandel en dienstverlening toegestaan (d.w.z. < 150m2 / vestiging), maar ook twee supermarkten (onderscheidenlijk 725 en 1600 m2), maatschappelijke voorzieningen en twee horecavestigingen. Aan de kant van het Eudokiaplein zijn de verdiepingen in gebruik voor niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals maatschappelijk werk, centrum voor jeugd en gezin, centrum voor dienstverlening.

De bestemming "Gemengd - 5" is gebruikt voor het Humanitascomplex aan de Bergweg. Ook hier is de bebouwing hoofdzakelijk in gebruik voor wonen en bijzonder woongebouw. Vanwege het medegebruik als bijzonder woongebouw zijn diverse voorzieningen in het complex toegestaan, waaronder een bepaalde hoeveelheid horeca op de eerste verdieping. Op de begane grond zijn maatschappelijke voorzieningen, waaronder geluidsgevoelige zoals het huidige kinderdagverblijf, toegestaan. Tevens is een flinke hoeveelheid detailhandel toegestaan (maximaal 1.500 m2 b.v.o.) en reeds als zodanig in gebruik.

De bestemming "Gemengd - 6" is gebruikt voor de zogenoemde Zadkinelocatie. Ook hier is de bebouwing hoofdzakelijk in gebruik voor wonen en bijzonder woongebouw en zijn vanwege het medegebruik als bijzonder woongebouw diverse voorzieningen in het blok toegestaan, waaronder geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals een kinderdagverblijf. Op de locatie is parkeren op de begane grond toegestaan. Met het bijzonder woongebouw is slechts beperkt detailhandel toegestaan (< 75 m2 b.v.o.). Ter voorkoming van ongewenste leegstand zijn de gebruiksmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan verruimd en is aangesloten bij de mogelijkheden van Gemengd - 2 elders in het plangebied. Daardoor zijn op de begane grond nu ook bedrijven tot en met categorie 2, praktijkruimten en dienstverlening toegestaan.

De bestemming "Gemengd - 7" is gebruikt voor het voormalige bedrijf van Lips in het bouwblok aan de Sint Agathastraat. (Zie ontwikkeling 4.3.5.) Naast bedrijven tot en met milieucategorie 2 is het gebruik voor cultuur, ontspanning en sportvoorzieningen, zoals fitness of dansschool toegestaan. Alsmede het gebruik van niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals verenigingsleven, welzijnsinstellingen, religie.

4.2.4 Maatschappelijke voorzieningen

In het bestemmingsplan worden alle schoolgebouwen en religieuze gebouwen gehandhaafd, of wordt geanticipeerd op verplaatsing naar een andere locatie. Het bestemmingsplan staat vestiging van andere religieuze instellingen toe.

Voor het bouwblok Ackersdijkstraat, Delfgauwstraat, Bieslandstraat en Berkelselaan werd in het vorige bestemmingsplan geanticipeerd op een eventuele herindeling van het binnenterrein. Om meer open ruimte te maken, mogelijk half-openbaar, en om een nieuw schoolgebouw mogelijk te maken ter vervanging van verouderde schoolbebouwing, werd een herindeling mogelijk gemaakt door middel van een maximaal bebouwd oppervlak en met inachtneming van een strook onbebouwde grond langs de achtertuinen van de omringende woonbebouwing. Deze begrenzing is wederom opgenomen, door middel van het aangeven van een bestemmingsvlak dat voor niet meer dan 50% door gebouwen mag worden ingenomen. De maximum bouwhoogte bedraagt 9 meter. Buiten dit bestemmingsvlak geldt een veel lager bebouwingspercentage (0,5%) en een lagere bouwhoogte (2m50), zodat slechts kleine gebouwtjes en bouwwerken zoals een fietsenstalling zijn toegestaan.

4.2.5 Verkeersgebieden en groenstructuur

De Rijksweg A20 aan de rand van het plangebied heeft de bestemming “Verkeer – Autosnelweg” gekregen. De bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met bijbehorende bruggen en viaducten en voorzieningen, zoals bewegwijzering en geluidwerende voorzieningen. Daarnaast ook voor groenvoorzieningen, water en waterhuishouding.

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer – Verkeersweg" gekregen. Het zijn de wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit: de Gordelweg, Bergselaan, Bergweg, Rodenrijsestraat en Rodenrijselaan. De bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De bestemming "Verkeer – Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk, indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Het betreft hier het groen van de zone Gordelweg/Noorderkanaal, de Bergsingel, de Bergselaan, het Lisplein en het Bergwegplantsoen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen de bestemming Groen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.2.6 Water / Waterkering

De Bergsingel en het water bij het Lisplein hebben de bestemming "Water - 1", terwijl het Noorderkanaal de bestemming "Water - 2" heeft gekregen. Het grootste verschil is dat de bestemming "Water - 2" ook bestemd is voor verkeersdoeleinden te water. In "Water - 2" zijn bruggen alleen toegestaan ter plaatse van een nadere aanduiding.

De in het plangebied voorkomende waterkering heeft de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen. De waterkering is de belangrijkste bestemming. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om voor de andere bestemmingen te bouwen, mits de belangen van de waterkering niet worden geschaad. Hiertoe winnen zij advies in bij de beheerder van de waterkering, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

4.2.7 Woonbebouwing en binnenterreinen

Het Liskwartier kent fraaie binnenterreinen die een belangrijke rol spelen in de woonkwaliteit van de omwonenden. De meeste binnenterreinen in de wijk bestaan uit aaneengesloten privé tuinen. Andere binnenterreinen zijn groter en hebben in het midden een gebied voor een bedrijf of school. Vaak bevindt zich bebouwing op de binnenterreinen, ook op de kleine of smalle binnenterreinen. Bestaande bebouwing mag wettelijk worden vernieuwd, maar voor nieuwe bouwwerken gelden bepaalde restricties. Het is bijvoorbeeld mogelijk om vanuit de achtergevel van de bebouwing beperkt uit te breiden, maar er moet een bepaalde maat achtertuin overblijven. Zie de bepalingen bij “Tuin”.

Vanwege de enorme parkeerdruk biedt het bestemmingsplan enige parkeermogelijkheden op het binnenterrein. Om de groene gebieden te handhaven maakt het bestemmingsplan ondergronds en gedeeltelijk ondergronds parkeren op het binnenterrein alleen tot op zekere hoogte mogelijk.

Het bestemmingsplan maakt naast de bestemming 'Wonen - Bijzonder woongebouw' onderscheid in vier bestemmingen "Wonen":

De bestemming 'Wonen - 2' is gebruikt voor een paar bouwblokken waar in principe slechts 2 bouwlagen zijn toegestaan. Hier is onder voorwaarden een kap of een opbouw toegestaan. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogte gegeven.

De bestemming 'Wonen - 3' is gebruikt voor de smallere tussenstraten. Hier geldt dat de bebouwing in principe niet meer dan drie bouwlagen mag zijn. Het betreft hier ook veel panden met een souterrain of een dakopbouw. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels gegeven.

De bestemming 'Wonen - 4' is gebruikt voor de woonbebouwing langs de meeste straten en lanen. Het laat in principe woonbebouwing in vier bouwlagen toe. Ook hier is bij veel panden sprake van een souterrain of een dakopbouw. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels gegeven.

De bestemming 'Wonen - 5' is gebruikt voor de woonbebouwing langs de Gordelweg. Voor de bebouwing zijn in principe vijf bouwlagen toegestaan, mede vanwege de bredere binnenterreinen. De maximale bouwhoogte is in de regels gegeven.

4.2.8 Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie

In het kader van het Waterproject zal er door de Commissie Welstand en Monumenten extra worden gelet op de kwaliteit van eventuele bouwplannen langs de Bergsingel. Eventuele nieuwbouw langs de singel moet tegemoet komen aan het 'Gouden Rand' karakter van die plek.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Voormalige spoorwegviaduct Hofbogen

Gedeeltelijke beperking detailhandel

Het nu nog geldende bestemmingsplan "Liskwartier", kent de volgende gebruiksmogelijkheden: spoorwegverkeer, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel. Deze mogelijkheden zijn in het nieuwe bestemmingsplan voortgezet. In het licht van de Nota Detailhandel blijft de detailhandel beperkt tot het gedeelte van het viaduct tussen Veurstraat en Bergweg (Eudokiaplein). De detailhandel kan op de locatie nabij het Eudokiaplein nog iets toenemen. Het Eudokiaplein is een bestaande winkelconcentratie en is tevens goed bereikbaar. De mogelijke toename aan detailhandel in het voormalige spoorwegviaduct ligt hier ruim onder de waarde van 2.000 m2, zodat er geen sprake is van een knelpunt met betrekking tot het provinciaal beleid.

Uitbreiding horeca

In de Hofbogen nabij het Eudokiaplein zijn twee uitbreidingsmogelijkheden van horeca voorgesteld, gegeven de uitgangspunten van het huidige horecagebiedsplan. Eén horecavestiging ter hoogte van het station (ook op het dak) en één als uitbreiding van de Urban Bakery.

Gebruik als verblijfsgebied

Het dak van het voormalig spoorwegviaduct mag gebruikt worden als verblijfsgebied, zodat hierop ook nieuwe buitenruimte kan worden ingericht. Een verbinding voor voetgangers is niet uitgesloten.

Wonen

In de Hofbogen wordt de functie wonen niet bij voorbaat uitgesloten. In het kader van de bestemmingsplanprocedure "Liskwartier", is onderzocht of dit planologisch mogelijk is. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste adressen in de Hofbogen ook voor de woonfunctie geschikt zijn. Alleen bij de adressen Insulindestraat 92 t/m 100 en Voorburgstraat 145 is dit niet het geval. De oorzaak hiervan is de geluidsbelasting. De adressen in de Hofbogen liggen zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde direct aan een 30 km/uur weg, de Insulindestraat en de Voorburgstraat. De geluidsbelasting van deze wegen en andere wegen op de Hofbogen is nagenoeg overal laag (niet hoger dan 52 dB). Op de bovengenoemde adressen (locatie 29 in het geluidsonderzoek) is de geluidsbelasting echter zowel aan de Insulindestraat (56 dB) als aan de Voorburgstraat (57 dB) middelhoog. Omdat deze adressen geen geluidsluwe gevel hebben zijn ze niet geschikt voor woningen. Het bestemmingsplan Liskwartier maakt daarom op alle adressen in de Hofbogen behalve de bovengenoemde adressen woningen mogelijk.

4.3.2 Beperken van detailhandel in gemengde bebouwing

Veel panden aan de Bergweg en Rodenrijselaan en enkele incidentele panden verspreid in het gebied laten in de bestemming “Gemengd – 1” kleinschalige detailhandel toe. Naast de functie Wonen zijn winkels niet groter dan 150 m2 op de begane grond toegestaan. Divers overige gebruik is als maatwerk bestemd en met functieaanduidingen op de verbeelding aangegeven.

In het licht van de detailhandelsvisie is meer concentratie van detailhandel gewenst in het bijzonder in de omgeving van het Eudokiaplein. Uitbreiding van detailhandel aan het Eudokiaplein naar bovengelegen verdiepingen past niet binnen de detailhandelsstructuur.

Er is geen uitsterfconstructie opgenomen voor detailhandel in de verspreid gelegen panden. Dit betekent dat daar waar nu detailhandel aanwezig is, dit ook toegestaan blijft. Voor de locaties waar detaihandel reeds verdwenen is, komt de mogelijkheid te vervallen. Dit gaat bij benadering om een dertigtal panden, zo'n 1800 m2 b.v.o. oppervlak detailhandel. De alternatieve bestemming biedt daarbij voldoende flexibel gebruik om in de toekomst voldoende gebruiksmogelijkheden te blijven bieden.

De flexibele gemengde bestemmingen laten op de begane grond naast diverse functies ook een gebruik als woningen toe. In het kader van de bestemmingsplanprocedure Liskwartier is onderzocht of dit planologisch mogelijk is, waaronder onderzoek naar geluid wegverkeer en de daarbij noodzakelijke hogere waarde procedure.

4.3.3 Uitbreidingsmogelijkheid horeca Eudokiaplein

In het licht van het horecagebiedsplan zijn twee horecavestigingen toegestaan in het spoorwegviaduct, tussen Veurstraat en Bergweg / Eudokiaplein en één in de plint van de gemengde bebouwing (“Gemengd – 4”) aan het Eudokiaplein. Verder kent het nieuwe bestemmingsplan een regeling voor terrassen bij horeca-inrichtingen.

4.3.4 Groenstrook Bergselaan als structureel groen

In het vorige bestemmingsplan is de Bergselaan inclusief de groene middenberm als verkeersader bestemd. Dit biedt mogelijkheden voor het huidige gebruik, maar ook een flexibele indeling en ruimte voor een ander gebruik, bijvoorbeeld bij een veranderde parkeerdruk. Het bestemmen van de middenberm als structurele groenzone met een bestemming “Groen” doet meer recht aan het huidige gebruik en het belang van de structurele groene strook voor de wijk.

4.3.5 Gemengde bestemming bedrijf Sint Agathastraat

Voor een meer passende bestemming in een gemengd woongebied is de locatie van het voormalig bedrijf Lips aan de Sint Agathastraat (Zuster Meijboomhof) ruimer bestemd. Het huidige bestemmingsplan staat bedrijven tot en met milieucategorie 2 toe (ook badhuizen, en saunabaden) en geeft ruimte voor het verlenen van vrijstelling voor bedrijven die daarmee naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen.

Met de verruiming beoogt het plan naast de huidige mogelijkheden ook het gebruik als cultuur, ontspanning en sportvoorzieningen toe te staan, zoals fitness of dansschool. Alsmede het gebruik van niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals verenigingsleven, welzijnsinstelling, religie.

De beoogde verruiming is gewenst in het kader van het tegengaan van leegstand van onroerend goed. De toegestane functies zijn passend in de stedelijke omgeving van dit woongebied en zijn voor wat betreft overlast en impact op de omgeving minder of vergelijkbaar met een bedrijf in milieucategorie 2. Een zwembad en een sporthal zijn op deze locatie niet toegestaan in verband met de aan deze activiteiten gekoppelde hogere geluidsoverlast, gebaseerd op de indicatieve waarden conform de richtlijnen van de VNG2009 lijst met bedrijfsactiviteiten.

4.3.6 Regeling dakterrasen en dakopbouwen

Omdat dakterrassen meestal niet expliciet in bestemmingsplannen zijn geregeld, bestaat er onduidelijkheid over de vraag of deze zijn toegestaan, en als deze zijn toegestaan: onder welke voorwaarden. In het aangrenzende bestemmingsplannen zijn regelingen opgenomen voor dakterrassen. Ten behoeve van het realiseren van een dakterras is voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening van bepaalde afmetingen toegestaan. Deze voorziening dient minimaal 2,50 meter uit de dakrand te liggen. Het hekwerk dient minimaal 1,5 meter uit de dakrand te staan, met een hoogte van maximaal 1,20 meter.” In dit bestemmingsplan is deze regeling als Algemene Bouwregel ook opgenomen. Anders dan in aangrenzende plannen, wordt een ruimere dakopbouw toegestaan van maximaal 25 m2, met een hoogte van maximaal 3 meter, zodat ook een meer praktisch gebruik van de ruimte mogelijk is.

4.3.7 Wijzigingsgebied Koningsveldeplein *)

* ) Door het aannemen van het amendement 'Wijzigingsbevoegdheid Koningsveldeplein' (zie Bijlage 3) is deze bevoegdheid bij de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad geschrapt.

Dit is een deel van het Liskwartier waar door de Stadsvernieuwing nieuwe woningen zijn gebouwd en nieuwe openbare ruimte is gemaakt. Een deel van het gebied is in gebruik als openbare ruimte. In de toekomst is het door middel van een wijzigingsplan mogelijk het schoolgebouw aan het plein en het achterliggende gebouw met onder andere een gymzaal, af te breken om ruimte te bieden voor nog meer buitenruimte, alsmede voor woningbouw langs de zuid- en oostzijde van het zo ontstane grotere plein. De precieze rooilijnen van de nieuwbouw liggen nog niet vast. De toegestane bouwhoogte is vier bouwlagen. Tevens is het mogelijk onder het hele terrein een parkeergarage te realiseren.

Deze wijzigingsbevoegdheid komt voort uit het vorige plan en wordt nu wederom opgenomen. Er is een maximum bebouwingspercentage gegeven van 30 en een maximum bouwhoogte van 13 meter. Het bebouwingspercentage van 30 leidt ertoe dat circa 1900 m2 van het wijzigingsgebied bebouwd kan worden. De onderstaande figuur geeft een indicatie van de mogelijke bebouwing.

Gezien de ligging van het wijzigingsgebied aan twee 30 km/uur wegen en op ruime afstand van drukke wegen en van risicobronnen worden er vanuit milieuoogpunt geen belemmeringen voorzien die het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in de weg kunnen staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1063Liskwartier-va01_0003.png"

Afbeelding met in paars een indicatie van de mogelijke bebouwing van 30%

4.4 Bestaande bouwmogelijkheden

4.4.1 Wonen in de plint van gemengde bebouwing

In het geldende bestemmingsplan is de ontwikkeling van wonen op de begane grond binnen een gemengde bestemming mogelijk. Gelet op het gebiedsplan Noord (2014-2015) dat de komst van nieuwe woningen stimuleert en de nota detailhandel Rotterdam dat functieverandering van “winkelplinten” buiten detailhandelsconcentraties stimuleert is er voldoende aanleiding om wonen op de begane grond ook in het nieuwe plan mogelijk te maken. Het toevoegen van de functie wonen in de plinten draagt bij aan nieuwe woningen, grotere woningen en een beperking van leegstand van winkelplinten.

4.4.2 Dakopbouwen en extra bouwvolume

Voor een aantal locaties aan de Gordelweg, Bergselaan, Berkelselaan, Lisstraat, Sint Agathastraat, Koningsveldestraat, Willebrordusstraat en Bergweg biedt het vorige bestemmingsplan de ruimte voor hogere bebouwing dan de reeds aanwezige, zodat een dakopbouw of extra bouwvolume kon worden gerealiseerd. In bijna alle gevallen laat het vorige bestemmingsplan ter plekke een vierlaagse bebouwing toe, bij de Gordelweg een vijflaagse. In verband met de rechtszekerheid en de stedenbouwkundige mogelijkheden is het gewenst om deze bouwmogelijkheden nog steeds toe te staan. De locaties zijn meegenomen in de milieuonderzoeken. De locaties zijn feitelijk geen planologische ontwikkeling te noemen, omdat het om bestaande bouwmogelijkheden gaat.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam wordt in menig gebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. 

Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (in werking getreden op 10 juli 2008) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In de begripsbepalingen is aangegeven dat belwinkels niet onder deze functie worden begrepen.

4.5.2 Cultuurhistorie
4.5.2.1 Beschermde stadsgezichten

Er is in artikel 32.2.1 Algemeen van de regels bepaald, dat voor de gebouwen binnen de waarde cultuurhistorie geen andere kapvorm is toegestaan dan de kapvorm welke het pand had op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur langs de Bergsingel geldt, dat de bestaande indeling in bouwblokken blijft gehandhaafd, evenals de wegenstructuur. De huidige breedte van de straten is gehandhaafd, evenals het aantal rijstroken. Daarmee is het huidige stratenprofiel vastgelegd en beschermd.

Teneinde te garanderen dat de bestaande situatie zo veel mogelijk gehandhaafd blijft, worden krachtens artikel 32.2 Bouwregels, binnen de bestemming cultuurhistorie bouwwerken geweerd op de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" en "Groen". Hiervan kan uitsluitend bij omgevingsvergunning worden afgeweken t.b.v. kleine bouwwerken voor voorzieningen van openbaar nut, verkeer en vervoer (niet groter dan 80 m3). Voorts is voor aanlegwerkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste gekoppeld aan de bestemmingen "Tuin", "Verkeer - Erf" en "Groen". Voor deze bestemmingen is voorgeschreven dat terrein niet verhard mag worden en niet meer dan een halve meter opgehoogd of ontgraven mag worden zonder omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor de voortuinen van gebouwen.

T.a.v. de bestemming "Water - 1" is geregeld dat het verboden is zonder vergunning waterlopen te dempen of om te leggen.

T.a.v. de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" is geregeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning wegwerkzaamheden te verrichten, tenzij het bestaande wegprofiel niet wordt aangetast.

Overigens is geen omgevingvergunning vereist indien het gaat om werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen, werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of voor werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Naast het weren van bouwwerken op bepaalde bestemmingen, het eisen van omgevingsvergunning voor bepaalde aanlegwerkzaamheden, kent dit bestemmingsplan ook nog een bijzondere vergunningvereiste voor het slopen van bouwwerken binnen de bestemming Cultuurhistorie. Voor vergunningverkrijging zal sprake moeten zijn van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel van economische overwegingen, en bovendien nieuwbouw mogelijk moeten zijn. Aanvrager zal alsdan aannemelijk moeten maken dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing. Artikel 32.5.2 Uitzondering op verbod geeft een opsomming van gevallen waarin het sloopverbod niet geldt.

Met deze instrumenten kunnen de gronden van het Waterproject gelegen langs de Bergsingel een optimale bescherming krijgen die zij vanuit cultuur-historisch oogpunt verdienen. Het belang van de gewenste bescherming ligt niet zo zeer op de individuele kenmerken van de afzonderlijke panden, alswel op het ensemble van het gehele gebied.

De Koepelnota Welstand Rotterdam onderscheidt de singels uit het Waterproject (zoals de Bergsingel) als een apart gebiedstype waarvoor aparte welstandscriteria zijn geformuleerd. Het Welstandscollege zal voor dit gebied als toekomstig beschermd stadsgezicht extra zorgvuldig toetsen, ook op het punt van materiaalgebruik. Materiaalgebruik (toepassing baksteen, hout, keramische dakpannen) betreft een zaak van welstand, alsmede een uitvoeringsaspect dat buiten het bestek van een bestemmingsplan valt.

4.5.2.2 Commissie voor Welstand en Monumenten

In alle gevallen waarin door B&W over vergunningverlening moet worden beslist in het kader van de bestemming Cultuurhistorie wordt vooraf advies ingewonnen bij de Commissie voor Welstand en Monumenten.

4.5.3 Hoogtebeperkingen door luchtverkeer of telecommunicatie

Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. De maximum bouwhoogte in het plangebied blijft ruim onder de hoogte van de toetsingsvlakken. Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de kwaliteit van de bedoelde apparatuur.

Boven het plangebied is ook een straalpad gelegen in verband met de telecommunicatieverbinding Waalhaven – Alphen aan de Rijn. In het plangebied zijn geen bouwhoogten mogelijk die zouden kunnen conflicteren met de belangen van de straalverbinding. Een aanduiding op de verbeelding en nadere regels voor de bebouwing zijn niet nodig.

4.5.4 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig

Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Terrassen

Binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Verkeer - Wegverkeer' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

Plangebied

In het hele plangebied is een inrichting bestemd met de enkelbestemming “Horeca”. Dit betreft het paviljoen aan de Noorderkanaalweg 2 (hoek Bergweg).

In woongebieden komen binnen de bestemming 'Gemengd' incidenteel horeca-inrichtingen voor. Waar toegestaan zijn deze aangegeven met een aanduiding op de verbeelding.

Er zijn twee nieuwe vestigingen toegestaan aan het Eudokiaplein, drie in en op de Hofbogen, een in het voormalig Bergwegstation en een nieuwe vestiging aan de Bergselaan 126, conform het Concept Horecagebiedsplan Noord 2015-2016.

4.5.5 Kantoren binnen bestemming Wonen en Gemengd

In de bestemming 'Wonen' komen incidenteel kleine kantoorvestigingen voor. Waar toegestaan zijn deze aangegeven met een aanduiding op de verbeelding.

4.5.6 Leidingen

In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsleiding gelegen. Deze is planologisch relevant en met een bebouwingsvrije zone op de verbeelding aangegeven. Dat wil zeggen dat er, ter bescherming van de leiding, een bouwverbod geldt. Van dat verbod kan worden afgeweken, maar er zal eerst advies van de leidingbeheerder moeten worden ingewonnen.

4.5.7 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.5.8 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve, levensbeschouwelijke en publieke voorzieningen verstaan. Het betekent dat een voorziening die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende voorziening.

Het bestemmingsplan maakt onderscheid in twee soorten voorzieningen. In 'Maatschappelijk - 1' zijn geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, kinderdagverblijven (sinds Wgh 1-7-2012), ziekenhuizen en niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals een buurthuis of kerkgebouw toegestaan.

De bestemming 'Maatschappelijk - 2' houdt in dat er alleen maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan die niet geluidsgevoelig zijn, zoals een buurthuis of consultatiebureau.

In woongebieden komen binnen de bestemming 'Wonen' of 'Gemengd' incidenteel maatschappelijke voorzieningen voor. Waar toegestaan zijn deze aangegeven met een aanduiding op de verbeelding.

4.5.9 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.

Binnen dit bestemmingsplan is een seksinrichting bestemd met een op de plankaart aangegeven functieaanduiding "seksinrichting". Het betreft Royal Rooms op het adres Bergweg 219-221.

4.5.10 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

Het Liskwartier kent fraaie binnenterreinen die een belangrijke rol spelen in de woonkwaliteit van de omwonenden. Vaak bevindt zich bebouwing op de binnenterreinen. Bestaande bebouwing mag wettelijk worden vernieuwd, maar voor nieuwe bouwwerken gelden bepaalde restricties. Het is bijvoorbeeld mogelijk om vanuit de achtergevel van de bebouwing beperkt uit te breiden, maar er moet een bepaalde maat achtertuin overblijven. Om de groene gebieden te handhaven maakt het bestemmingsplan ondergronds en gedeeltelijk ondergronds parkeren op het binnenterrein slechts beperkt mogelijk.

4.5.11 Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. Grotere gebouwen zijn in dit bestemmingsplan als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

4.5.12 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.13 Wonen en Bijzonder woongebouw

Binnen de bestemming 'Wonen' komen incidenteel ook andere functies voor. Conform de huidige vergunde situatie en/of gebruik zijn ter plaatse van de aanduidingen op de verbeelding ook bedrijven, kleine kantoorvestigingen, maatschappelijke voorzieningen of horeca op de begane grond toegestaan.

De bestemming 'Wonen – Bijzonder woongebouw' is in principe een woonbestemming, maar laat naast de bijzondere woonvormen, ook bepaalde bijzondere doeleinden en maatschappelijke voorzieningen toe.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

In 2009 is het deelgemeentelijk Waterplan Noord 2010-2015 vastgesteld. In het deelgemeentelijke waterplan wordt per deelgebied een visie gegeven op de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Ook is een concreet uitvoeringsprogramma opgenomen waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven. Het doel van het deelgemeentelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op de gezamenlijke visie van de gemeente en het hoogheemraadschap op een duurzame watrerhuishouding. Waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in het Liskwartier is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Door het plangebied lopen twee hoofdwatergangen: de Bergsingel en het Noorderkanaal. Het water in de singel is zeer voedselrijk (hypertroof) en er zijn weinig planten- en diersoorten in aanwezig. Oorzaken hiervan zijn de negatieve invloeden op de waterkwaliteit van riooloverstorten, bladval, af- en uitspoeling van dierlijke fecaliën en beschaduwing. Het Noorderkanaal is relatief schoon wat fosfaat betreft, wel is hier een te hoog kopergehalte gemeten.

Het overige oppervlaktewater betreft een vijver aan het Lisplein, dit is een stilstaande plas water zonder doorstroming. Hierdoor is er sprake van stankoverlast en veel kroos. De vijver is in beheer van de gemeente. Verversen gebeurt via het riool.

Aan de noordrand van het plangebied onder het viaduct van de A20 ligt het zogenaamde Muizengaatje, een helofytenfilter voor oppervlaktewater. In het deelgemeentelijk waterplan wordt gesteld dat dit systeem niet functioneert, onder andere door de schaduw van het viaduct. Er is een open verbinding met zowel het oppervlaktewater als de riolering.

5.3.2 Grondwater

In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig waarmee de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil) wordt geregistreerd. Een ontwateringsdiepte van tenminst 80 centimeter geldt als richtpeil om overlast door te hoog grondwater te voorkomen. Bij alle peilbuizen in het plangebied is de gemiddelde ontwateringsdiepte meer dan 80 centimeter. De kans op grondwateroverlast in het plangebied is dus klein.

5.3.3 Riolering

Het plangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 6 (Noorden). Alleen een klein deel onder en ten noorden van de A20 valt onder een ander district. In het plangebied is grotendeels sprake van een gemengd stelsel. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 6 voert het water af naar AWZI Kralingse Veer. In het plangebied zijn twee overstorten op de Bergsingel aanwezig.

5.3.4 Waterkeringen en waterveiligheid

Langs het Noorderkanaal liggen boezemkades. Bij ontwikkelingen zal rekening gehouden moeten worden met de beschermingszones van deze waterkeringen.

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze waterkeringen bescherming bieden tot een bepaald niveau van het buitendijkse water, waarbij er een kans is van 1 op 10.000 per jaar dat dit niveau wordt overschreden. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie indicatief berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en met welke overstromingsdiepten. Hieruit blijkt dat bij een dijkdoorbraak grote delen van het plangebied met meer dan 2 meter onder water kunnen komen te staan. De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale economische waarde binnen dijkring 14.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgen niet voor extra verharding of het dempen van water. De ontwikkelingen hebben dan ook geen invloed op het oppervlaktewatersysteem, en hebben evenmin invloed op de waterkwaliteit.

5.4.2 Grondwater

Het bestemmingsplan maakt het net als het huidige plan mogelijk om ondergrondse parkeergarages onder gebouwen en binnentuinen te realiseren. Tijdens de looptijd van het huidige plan is hier maar zeer beperkt gebruik van gemaakt. Het realiseren van een dergelijke garage zal invloed hebben op het grondwater. Aangezien er nog geen concrete plannen zijn is het niet mogelijk om aan te geven wat de invloed zal zijn. Als tijdens de bestemmingsplanperiode gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om ondergrondse parkeergarages te realiseren dan zal de invloed daarvan op het grondwater moeten worden onderzocht.

5.4.3 Riolering

De door het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen leiden naar verwachting niet tot significante veranderingen in de hoeveelheid afvalwater. Op een aantal plaatsen zijn andere functies mogelijk (bijvoorbeeld wonen in de Hofbogen, meer detailhandel aan het Eudokiaplein), maar omdat het hier gaat om bestaande gebouwen zal de hoeveelheid afvalwater nauwelijks veranderen.

Binnen het plangebied wordt hemelwater nu gezamenlijk met het afvalwater door het gemengde rioolstelsel afgevoerd. Het gescheiden afvoeren van afvalwater en hemelwater heeft de voorkeur. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt. En het zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Binnen het gebied is een grote wateropgave om water langer vast te houden in plaats van af te voeren via het riool. Een van de mogelijke opties is een groen dak op de Hofbogen. Het herinrichten van het dak als verblijfsgebied biedt de kans om dit uit te voeren.

5.4.4 Water in relatie tot de verbeelding en de regels

De Bergsingel, de vijver aan het Lisplein en de plas ten zuiden van de A20 hebben de bestemming "Water - 1" gekregen, bestemd voor waterberging en de aan- en afvoer van oppervlaktewater. De Bergsingel is eveneens een hoofdwatergang. Een zone van 5 meter vanaf de hoofdwatergang heeft de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" gekregen. Omdat deze zones zijn bedoeld ter bescherming en voor het onderhoud van de hoofdwatergangen mag hier niet in worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming. B&W kunnen met een omgevingsvergunning van het bouwverbod afwijken als het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad. Daarbij wordt eerst advies gevraagd aan de beheerder van de watergang, het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het Noorderkanaal heeft de bestemming "Water - 2" gekregen, naast waterberging en de aan- en afvoer van oppervlaktewater eveneens bestemd voor vervoer te water. Het Noorderkanaal is eveneens een hoofdwatergang met aan weerszijden de bijbehorende dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie". De boezemkades ten noorden en zuiden van het Noorderkanaal hebben de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen. Binnen deze dubbelbestemmingen moet bij afwijking van het bouwverbod advies worden gevraagd aan het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Liskwartier maakt de toevoeging van woningen danwel transformatie van andere functies naar woningen mogelijk. Het gaat in totaal om maximaal 321 woningen. Deze mogelijkheden voor nieuwe woningen moeten worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De bovengenoemde ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Liskwartier niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het Liskwartier geldt in het Rotterdamse beleid als een gemengd woongebied. In deze gebieden kunnen bedrijven in milieucategorie 3 als passend worden gezien, mits deze een redelijke afstand tot de woonbebouwing hebben. Voor categorie 3.1 en 3.2 bedrijven gelden ten opzichte van woningen in een woonwijk indicatieve afstanden van 50 meter respectievelijk 100 meter. In een gemengd gebied zoals het Liskwartier worden bij bedrijven in milieucategorie 3.1 en 3.2 afstanden tot woningen van 30 meter en 50 meter passend geacht.

Locaties waar een categorie 3.1 of 3.2 bedrijf zou passen zijn echter in het Liskwartier niet aanwezig. In het plangebied komen op de begane grond en op binnenterreinen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 voor. Dit soort bedrijvigheid kan goed gecombineerd worden met de functie wonen.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Het bestemmingsplan Liskwartier maakt het mogelijk dat op een aantal locaties de nu aanwezige (niet geluidsgevoelige) functies omgezet kunnen worden naar woningen. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige situaties worden beschouwd. Het betreft de 35 op onderstaande kaart aangegeven locaties. In de meeste gevallen betreffen de nieuwe geluidsgevoelige situatie alleen de begane grond. Bij de locaties 11 en 12 gaat het om de eerste twee verdiepingen en bij de locaties 9 en 26 om alle drie de verdiepingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1063Liskwartier-va01_0004.png"

Naast de hierboven aangegeven transformatiemogelijkheden naar woningen kent het bestemmingsplan Liskwartier nog een aantal nieuwe geluidsgevoelige situaties. Op de onderstaande kaart zijn met de letters A t/m R een aantal locaties aangegeven waar het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om (meestal één en soms meerdere) verdiepingen bovenop de bestaande bebouwing te realiseren (optoppen). De woonfunctie is de enige functie die in deze extra verdiepingen is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1063Liskwartier-va01_0005.png"

De geluidsbelasting van de relevante geluidsbronnen op de gevels van de nieuwe geluidsgevoelige situaties is berekend. De relevante geluidsbronnen voor het Liskwartier zijn de 50 km/uur wegen in en om het plangebied, de A20 en de spoorlijn Rotterdam-Gouda (de wettelijke geluidsbronnen) en een aantal 30 km/uur wegen.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (de A20) en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Berekende geluidsbelasting (dB)   Aan te vragen hogere waarde (dB)  
1.   A20   49   49  
  Rodenrijsestraat   62   62  
2.   A20   50   50  
  Rodenrijsestraat   62   62  
3.   A20   49   49  
  Bergselaan   54   54  
  Rodenrijsestraat   62   62  
  Rodenrijselaan   51   51  
4.   A20   51   51  
  Bergselaan   53   53  
5.   A20   53   53  
  Gordelweg   58   58  
  Bergweg + tram   64   dove gevel  
  Straatweg + tram   52   52  
6.   A20   52   52  
  Bergweg + tram   63   63  
7.   A20   50   50  
  Bergweg + tram   62   62  
8.   A20   50   50  
  Bergweg + tram   62   62  
9.   A20   53   53  
  Bergweg + tram   49   49  
10.   A20   50   50  
  Bergweg + tram   62   62  
  Zaagmolenstraat   55   55  
11.   Bergweg + tram   60   60  
12.   Bergweg + tram   62   62  
13.   Bergweg + tram   50   50  
  Rodenrijselaan   61   61  
14.   Rodenrijselaan   61   61  
15.   Rodenrijselaan   61   61  
16.   A20   50   50  
  Bergselaan   55   55  
  Rodenrijsestraat   52   52  
  Rodenrijselaan   61   61  
17.   A20   50   50  
  Bergselaan   53   53  
18.   A20   49   49  
  Bergselaan   53   53  
19.   A20   51   51  
  Bergselaan   52   52  
20.   A20   50   50  
21.   Bergweg + tram   64   dove gevel  
  Rodenrijselaan   61   61  
22.   Rodenrijselaan   61   61  
23.   Rodenrijselaan   61   61  
24.   Rodenrijselaan   61   61  
25.   A20   49   49  
  Bergselaan   59   59  
  Rodenrijsestraat   52   52  
  Rodenrijselaan   61   61  
26.   Bergweg + tram   65   dove gevel  
27.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
28.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
29.   Bergselaan   49   49  
30.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
31.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
32.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
33.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
34.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
35.   A20   50   50  
  Bergselaan   52   52  
A.   A20   57   dove gevel  
  Gordelweg   55   55  
B.   A20   57   dove gevel  
  Gordelweg   55   55  
  Bergselaan   51   51  
C.   A20   56   dove gevel  
  Bergselaan   52   52  
D.   A20   56   dove gevel  
  Bergselaan   49   49  
E.   A20   53   53  
F.   A20   53   53  
G.   A20   57   dove gevel  
H.   A20   56   dove gevel  
I.   A20   53   53  
J.   A20   53   53  
  Bergweg + tram   63   63  
  Benthuizerstraat + tram   58   58  
K.   A20   53   53  
  Bergweg + tram   62   62  
L.   A20   53   53  
  Bergweg + tram   62   62  
M.   A20   53   53  
  Bergweg + tram   61   61  
  Zaagmolenstraat   52   52  
N.   Bergweg + tram   61   61  
O.   Bergweg + tram   65   dove gevel  
  Rodenrijselaan   61   61  
P.   Bergweg + tram   65   dove gevel  
Q.   alle wegen   <= 48   n.v.t.  
R.   A20   56   dove gevel  
  Bergweg + tram   54   54  

Op alle locaties behalve locatie 27 en 28, locatie 30 t/m 34 en locatie Q is de geluidsbelasting vanaf een of meerdere wegen hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Voor deze locaties moet een hogere toegestane geluidsbelasting worden vastgesteld. Waar een geluidsbelasting hoger dan de maximale (wettelijke) hogere waarde is berekend kan geen hogere waarde worden vastgesteld. Woningen kunnen op die locaties alleen worden gerealiseerd met toepassing van een dove gevel, tenzij door het treffen van maatregelen de geluidsbelasting op de gevel kan worden teruggebracht tot ten minste de maximale hogere waarde.

Zoneplichtige wegen Wet geluidhinder

Bij het berekenen van de geluidsbelasting vanaf de A20 is al rekening gehouden met de geluidsschermen die in de komende jaren langs de zuidkant van de snelweg zullen worden gerealiseerd. Desondanks is de geluidsbelasting vanaf de A20 op de ontwikkellocaties A t/m D, G, H en R hoger dan de maximale hogere waarde van 53 dB.

Bij de binnenstedelijke wegen is alleen op de locaties 5, 21, 26, O en P de geluidsbelasting hoger dan de maximale hogere waarde van 63 dB.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen (meer dan 900 auto's per etmaal) die direct langs de nieuwe situaties liggen de geluidsbelasting op de gevel berekend. Er zijn vier relevante 30 km/uur wegen. De Schiebroekselaan veroorzaakt op locatie 10 en 19 een geluidsbelasting van 51 dB en op locatie 20 52 dB. De geluidsbelasting vanaf de Bergsingel op locatie 26 en 27 is respectievelijk 50 en 51 dB. De geluidsbelasting vanaf de Insulindestraat is op locatie 28 en 29 56 dB. En de Voorburgstraat belast locatie 29 met 57 dB. Geluidsbelastingen van 48 dB of lager worden buiten beschouwing gelaten.

Op de locaties 27, 28 en 29 wordt de hoogste geluidsbelasting veroorzaakt door de 30 km/uur weg. De geluidsbelasting op locatie 27 (51 dB) is voor stedelijk gebied laag en vormt daarom geen belemmering voor de woonfunctie. De geluidsbelasting van 56 dB vanaf de Insulindestraat op locatie 28 en 29 is voor stedelijk gebied acceptabel, mits er ook sprake is van een geluidsluwe gevel. Locatie 29 heeft aan de andere zijde geen geluidsluwe gevel (een geluidsbelasting van 57 dB vanaf de Voorburgstraat). Deze locatie is daarom niet geschikt voor woningen, zie paragraaf 4.3.1.

6.4.2 Railverkeer

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Rotterdam - Gouda. De zonebreedte van dit spoortraject bedraagt 900 meter. Alle ontwikkellocaties liggen binnen de geluidszone van dit spoortraject. Ten westen van het plangebied ligt het spoortraject Rotterdam - Amsterdam met een geluidszone van 300 meter. Geen van de ontwikkellocaties ligt binnen deze geluidszone.

Bij railverkeer is de wettelijke voorkeurswaarde 55 dB. Omdat alle ontwikkellocaties (nieuwe geluidsgevoelige situaties) binnen de geluidszone van de spoorlijn Rotterdam - Gouda liggen is de geluidsbelasting vanaf deze spoorlijn op de gevels van alle ontwikkellocaties berekend. Uit deze berekening blijkt dat de geluidsbelasting van het spoor op alleen op de locaties A (60 dB) en B (59 dB) hoger is dan de voorkeurswaarde van 55 dB. Voor deze twee locaties zal de berekende geluidsbelasting als hogere waarde worden vastgesteld.

6.4.3 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • De gecumuleerde geluidsbelasting;
  • Maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).

Cumulatie geluidsbronnen

Wanneer nieuwe geluidsgevoelige locaties zijn gelegen in verschillende geluidszones en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidsbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van verschillende wegen en spoorwegen bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende (spoor)wegen zijn die een hoge geluidsbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidsbelasting vanaf de geluidsbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidsgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat binnen het plangebied alleen bij ontwikkellocaties A en B sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde door meer dan één wettelijke geluidbron. De gecumuleerde geluidsbelasting van wegverkeer en railverkeer samen is op deze locaties 63 dB. Omdat deze gecumuleerde geluidsbelasting is berekend op gevels die, vanwege de geluidsbelasting vanaf de A20, als een 'dove gevel' moeten worden uitgevoerd, speelt het aspect cumulatie geen rol bij de motivering t.a.v. de hogere waarden. Voor de betreffende gevels kan immers geen hogere waarde worden vastgesteld.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Wat betreft maatregelen aan de geluidsbron zijn stille wegdekken een mogelijkheid. Bij bronmaatregelen voor railverkeer kan worden gedacht aan stiller materieel en raildempers, maar aangezien de gemeente hierop geen invloed heeft, blijven deze maatregelen buiten beschouwing.

Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie. Een geluidsscherm langs het spoor ter plaatse van de locaties 11-13 is denkbaar.

Bij maatregelen aan de ontvangstkant (van de geluidsbelasting) is bij zowel wegverkeer als railverkeer het realiseren van een vliesgevel een mogelijkheid.

Afweging

Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen (die mogelijk worden gemaakt, maar waarvoor geen concrete plannen zijn). En vanwege de technische beperkingen van stille wegdekken (slijtage).

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidluwe gevel dienen te beschikken. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat nieuwe woningen op alle ontwikkellocaties behalve op de locaties 1, 21 en B in princiepe over minimaal één geluidluwe gevel kunnen beschikken. Omdat het bij deze locaties gaat om woningen in (locatie 1 en 21) danwel op (locatie B) bestaande panden kunnen deze woningen niet worden gesitueerd op een manier waarop aan het ontheffingenbeleid kan worden voldaan. Op de andere locaties kunnen in theorie alle woningen over een geluidluwe gevel kunnen beschikken, als de hoekpanden samen worden gevoegd met een pand dat over een achtergevel beschikt. In de praktijk zal dit waarschijnlijk niet mogelijk zijn, zodat ook een aantal woningen op de hoek van een bouwblok niet over een geluidluwe gevel zal kunnen beschikken. De gemeente hecht grote waarde aan de mogelijkheden voor transformatie naar en optoppen met woningen, om de volgende redenen: het kan leegstand voorkomen, de woonfunctie wordt erdoor versterkt en de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt worden in stand gehouden. Ook wordt het niet hebben van een geluidluwe gevel gecompenseerd door de voordelen die stedelijk wonen biedt, zoals nabijheid tot voorzieningen. Om deze redenen kiest de gemeente ervoor om af te wijken van het Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder en te accepteren dat in de genoemde gevallen een deel van de woningen geen geluidluwe gevel zal hebben.

Om de hierboven genoemde redenen hebben burgemeester en wethouders de geluidsbelastingen zoals die in de tabel "Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg" zijn aangegeven (met uitzondering van locatie 29) als hogere waarden pm vastgesteld. Het besluit hogere waarden is als bijlage in de toelichting opgenomen. (pm: volgt na terinzagelegging en vaststelling)

Binnenwaarde woningen

Bij de transformatie van niet-geluidsgevoelige functies naar woningen gelden er, in tegenstelling tot de nieuwbouw van woningen, geen geluidsnormen voor het geluidsniveau binnen de woning (de binnenwaarde). Bij voorkeur hebben deze woningen een binnenwaarde van 33 dB, maar het vastleggen van deze waarde zou een grote belemmering vormen voor transformatie, omdat de gevels van bestaande panden lastig tot dit niveau zijn te isoleren. Een binnenwaarde van 38 dB wordt bij stedelijk wonen als acceptabel gezien. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat woningen in bestaande panden die eerst een andere functie hadden aan een binnenwaarde van maximaal 38 dB moeten voldoen.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen niet het toevoegen van bebouwing maar enerzijds het toevoegen van bouwlagen aan bestaande bebouwing (optoppen), en anderzijds een transformatie van bestaande detailhandel, dienstverlening, horeca en andere functies, naar gezamenlijk maximaal 321 woningen. Er kunnen maximaal 130 woningen worden toegevoegd door optoppen. Door het omzetten van andere functies (bijna overal op de begane grond) naar wonen kunnen er maximaal 191 woningen bijkomen.

Door de afdeling Verkeer & Vervoer is onderzocht wat het effect van deze mogelijke ontwikkelingen op het aantal verkeersbewegingen per etmaal is. Uit deze analyse blijkt dat de transformatie naar woningen tot minder wegverkeer leidt dan in de huidige situatie. Dit komt omdat woningen minder verkeersritten genereren dan de huidige functies. De grootste bijdrage van het bestemmingsplan Liskwartier aan de luchtverontreiniging treedt op indien er geen transformatie naar woningen plaatsvindt en de mogelijkheden voor optoppen (130 woningen) maximaal wordt benut.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Liskwartier blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

De locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn liggen niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden (bron: monitoringstool-2013 van het NSL). Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg. De bestemming 'Gemengd - 5' staat kinderdagverblijven toe. In de regels bij deze bestemming is opgenomen dat een kinderdagverblijf niet is toegestaan binnen 50 meter vanaf de rand van de Bergweg.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Liskwartier voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en aan het gemeentelijk beleid voor luchtkwaliteit.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) in het Liskwartier matig is verontreinigd. De bodem tussen de 1 meter en 2 meter beneden het maaiveld is licht verontreinigd. Deze bodemverontreiniging is ontstaan door ondergrondse brandstoftanks en bedrijfsactiviteiten in het verleden.

Het bestemmingsplan Liskwartier voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden, en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (c-Rnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Plaatsgebonden risico

Voor de A20 nabij Liskwartier geldt volgens de c-Rnvgs een veiligheidszone (10-6-plaatsgebonden risicocontour) van 11 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Omdat de veiligheidszone binnen het asfalt van de weg valt vormt dit geen belemmering voor het bestemmingsplan (er liggen immers geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen deze zone).

Plasbrandaandachtsgebied

In het plasbrandaandachtsgebied, het gebied tot 30 meter vanaf de rand van de weg, moet bij de realisering van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen die de omvang van de plas beperken, zoals bezinkputten.

Binnen het plasbrandaandachtsgebied is een sportbestemming aanwezig, met onder andere speeltuinvereniging het Noorden. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de sportbestemming anders in te vullen dan nu het geval is. In de regels is vastgelegd dat het oppervlak van de bebouwing binnen deze bestemming niet mag toenemen. Het bestemmingsplan maakt het eveneens niet mogelijk dat de sportterreinen en -gebouwen dichter bij de A20 komen te liggen. De flexibiliteit die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgt daarom niet voor een toename van de effecten van een plasbrand. Omdat de A20 ter plaatse van de sportvelden op een viaduct is gelegen zal de omvang van een plas brandbare vloeistof worden beperkt door de in het viaduct aanwezige afvoer van regenwater.

Groepsrisico

De berekeningen laten zien dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geen invloed hebben op het groepsrisico. Het huidige groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de A20 bedraagt 0,8 maal de oriëntatiewaarde, en na planontwikkeling is dat ook het geval. Dit komt door de grote afstand van de ontwikkellocaties tot het spoor, de locaties liggen buiten de contour van het 10-8/jr plaatsgebonden risico. Er is geen toename van het groepsrisico. Dit komt enerzijds door de grote afstand van de transformatielocaties tot het spoor (het merendeel ligt op meer dan 200 meter) en anderzijds door de geringe toename van de gebiedsgemiddelde woonpopulatie met enkele procenten als gevolg van de transformatie.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Plaatsgebonden risico

Het 10-6 per jaar plaatsgebonden risico van dit traject, ter hoogte van het plangebied Liskwartier, bedraagt volgens de laatste wijziging van de circulaire Rnvgs (juli 2012) 7 meter uit het hart van de spoorbundel. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat het 10-6 per jaar plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen van dit bestemmingsplan omdat de ontwikkelingen verder dan 7 meter uit het hart van het spoor zijn gelegen.

Plasbrandaandachtsgebied

Evenals de snelweg heeft ook de spoorlijn een plasbrandaandachtsgebied, tot 30 meter vanaf de rand van het spoor. Binnen het plangebied zijn er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen dit plasbrandaandachtsgebied gelegen en niet mogelijk gemaakt. Het plasbrandaandachtsgebied langs het spoor speelt daarom geen rol bij het bestemmingsplan Liskwartier.

Groepsrisico

Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor is berekend op 0,2 maal de oriëntatiewaarde. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als na planontwikkeling, er is geen toename van het groepsrisico. Dit komt enerzijds door de grote afstand van de transformatielocaties tot het spoor (het merendeel ligt op meer dan 200 meter) en anderzijds door de geringe toename van gebiedsgemiddelde woonpopulatie met enkele procenten als gevolg van de transformatie.

6.7.3 Conclusie

De ontwikkellocaties liggen buiten de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour (veiligheidszone) en het plasbrandaandachtgebied. De ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt hebben geen invloed op de groepsrisico's van de A20 en het spoor. Dit komt enerzijds door de grote afstand van de ontwikkellocaties tot het spoor en de A20 (het merendeel ligt op meer dan 200 meter) en anderzijds door de zeer geringe toename van de gebiedsgemiddelde populatie van de transformatie van bestaande detailhandel, dienstverlening, en horeca naar woningen in een bestaand woongebied.

De groepsrisico's blijven onder de oriënterende waarde en bedragen:

  • 0,2 maal de oriënterende waarde voor het spoor;
  • 0,8 maal de oriënterende waarde voor de A20.

De ontwikkellocaties zijn bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten.

Het gemeentelijke Beleidskader Groepsrisico gaat bij het verantwoorden van het groepsrisico uit van drie categorieën. Een groepsrisico kleiner of gelijk aan 0,3 maal de oriëntatiewaarde valt in de categorie 'licht', bij het groepsrisico vanaf het spoor is dit het geval. Dit lage groepsrisico wordt door de gemeente Rotterdam verantwoord geacht, mede gelet op het gegeven dat het groepsrisico door de planontwikkeling niet toeneemt en gezien de grote afstand van de risicobron tot de woonwijk.

Een groepsrisico kleiner of gelijk aan de oriëntatiewaarde valt in de verantwoordingscategorie 'midden', het groepsrisico van de A20 valt in deze categorie. De volgende punten zijn van belang bij het verantwoorden van het groepsrisico:

  • 1. het groepsrisico neemt door de ontwikkelmogelijkheden in het bestemmingsplan niet toe;
  • 2. de afstand tussen de A20 en de dichtstbijzijnde ontwikkellocatie bedraagt 115 meter;
  • 3. de ontwikkelingen betreffen geen nieuwbouw maar functieverandering binnen bestaande panden.

Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de A20 wordt als verantwoord gezien omdat het lager is dan de oriëntatiewaarde en niet toeneemt door de planontwikkeling. Maatregelen om de effecten van een calamiteit te verminderen leveren ter plaatse van de ontwikkellocaties gezien de grote afstand tot de risicobron weinig effectreductie op en zijn omdat het om bestaande bebouwing gaat lastig te realiseren. Daarom zullen effectreducerende maatregelen niet worden voorgeschreven. Het treffen van bronmaatregelen behoort voor de gemeente niet tot de mogelijkheden. In de komende jaren zal een geluidsscherm langs de A20 worden gerealiseerd. Dit scherm zal ook het effect van een calamiteit op de snelweg (inclusief een plasbrand) beperken.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

Op 18 maart 2014 is door het college de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. In dit beleidsinstrument zijn de ambities van de gemeente Rotterdam op het gebied van de ecologie en natuur vastgelegd. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is. In het kaartgedeelte van de Rotterdamse Natuurkaart is de ecologische structuur van de gemeente Rotterdam op hoofdlijnen weergegeven. De kaart geeft kerngebieden waar hoge ecologische waarden aanwezig zijn of verwacht kunnen worden en de reeds aanwezige verbindingszones tussen deze kerngebieden en de verbindingszones met de provinciale ecologische hoofdstructuur. De Rotterdamse Natuurkaart signaleert ook de knelpunten in de ecologische structuur.

6.8.1 Plangebied

Van de bovengenoemde wetten is voor het bestemmingsplan Liskwartier alleen de Flora- en Faunawet relevant. Het dichtstbijgelegen Habitatrichtlijngebied (Natuurbeschermingwet), de Oude Maas, is gezien de afstand van ruim 9 kilometer vanaf het plangebied niet relevant.

Het bestemmingsplangebied "Liskwartier" heeft een overwegend stedelijk karakter. Vooral in het noordwestelijk deel van het plangebied zijn binnen de bouwblokken groene binnenterreinen aanwezig, zodat daar een afwisseling is van meer stenige en meer groene plekken. Over het algemeen is zoiets gunstig voor de soortenrijkdom. Vooral typisch stedelijke soorten kunnen verwacht worden zoals: Gewone dwergvleermuis, Gierzwaluw, Huismus, Spreeuw en Merel. Door het plangebied loopt een aantal min of meer groene zones waarvan sommigen ook met water. Deze maken het mogelijk dat soorten zich door de wijk kunnen verplaatsen. Groene verbindingen zijn onder andere het Noorderkanaal, de Bergsingel, de Bergselaan en het Hofpleinviaduct. In de groenstrook tussen het Noorderkanaal en de Gordelweg is in 2013 een 'Bijenlint' aangelegd om gunstige leef en voortplantingsomstandigheden te creëren voor bestuivende insecten.

Volgens de Natuurkaart lopen er twee binnenstedelijke ecologische verbindingszones door het plangebied. De ene verbinding is de zone langs het Schiekanaal/Noorderkanaal (kanaalweg en Gordelweg) die via de Schie Midden Delfland verbindt met het Kralingse bos en met de ecologische verbindingszone langs de Rotte. De andere binnenstedelijke verbindingszone wordt gevormd door de Bergsingel en Noordsingel en verbindt het Noorderkanaal en de Rotte. Volgens de Rotterdamse Natuurkaart heeft het bestemmingsplangebied een voor het Rotterdamse stedelijk gebied gemiddeld tot lage verwachtingswaarde voor biodiversiteit.

Beschermde soorten

Binnen het plangebied is een aantal waarnemingen van de in de Flora- en Faunawet beschermde Gierzwaluw bekend. Deze vogelsoort is een typische cultuurvolger die afhankelijk is van gebouwen met steile pannendaken. De andere in de flora- en faunawet beschermde vogelsoort die in het plangebied is waargenomen is de Boomvalk. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied zijn waarnemingen van vleermuizen bekend. Er zijn twee soorten waargenomen; de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis. De waarnemingen betreffen vooral voorbijvliegende en jagende dieren. Van de Gewone dwergvleermuis zijn ook twee baltsplaatsen bekend. Vleermuizen zijn in de Flora- en Faunawet strikt beschermd. Van de in de Flora- en Faunawet beschermde planten zijn de Tongvaren en een groot aantal Steenbreekvarens in het plangebied waargenomen. Deze varens zijn in Nederland typisch soorten van stedelijke gebieden alwaar ze op oude muren groeien. In het plangebied groeien ze op de Hofbogen van de voormalige Hofpleinlijn.

Effecten van planontwikkeling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het effect van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt op beschermde soorten dieren en planten worden onderzocht. De ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan Liskwartier mogelijk maakt betreffen geen nieuwbouw maar functieverandering van de bestaande bebouwing. Functieverandering op de begane grond van bestaande gebouwen is reeds in het oude bestemmingsplan mogelijk en heeft geen effect op beschermde soorten.

De voormalige Hofpleinlijn is in het oude bestemmingsplan nog bestemd als spoorlijn en kan in het nieuwe bestemmingsplan als verblijfsgebied worden gebruikt. Van het spoorwegtalud zijn op dit moment nog geen waarnemingen van wettelijk beschermde soorten planten en dieren bekend maar ze zijn, bij gebrek aan onderzoek, ook niet uitgesloten. Voorafgaand aan het maken van een inrichtingsplan voor het inrichten als verblijfsgebied is daarom een flora- en faunaonderzoek noodzakelijk. Indien aanwezige populaties van beschermde soorten aangetast worden moet een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet aangevraagd worden. De verwachting is dat eventuele nadelige invloed gemitigeerd kan worden en daarmee een ontheffing mogelijk is.

Op de constructie van de Hofbogen zelf groeien vooral aan de westzijde tientallen door middel van de flora- en faunawet beschermde Steenbreek- en Tongvarens. En in het voormalige station aan het Eudokiaplein kunnen vogels broeden en vleermuizen verblijfplaatsen hebben. Bij werkzaamheden die de gunstige staat van instandhouding van deze soorten kunnen aantasten moet onderzoek worden gedaan en kan een ontheffing nodig zijn.

6.8.2 Conclusie

Het bestemmingsplan zelf heeft geen negatief effect op beschermde soorten dieren en planten. De ontwikkelingen die op en rond het tracé van de voormalige Hofpleinlijn mogelijk zijn, moeten voorafgaand aan de realisatie zijn onderzocht in het kader van de Flora- en Faunawet. Hierbij moet rekening worden gehouden met een ontheffingstraject. Omdat er ter plekke voldoende mitigatiemogelijkheden aanwezig zijn, zal een ontheffing verkregen kunnen worden. De conclusie is dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Programma Duurzaam

De ambitie uit het Programma Duurzaam is dat:

  • Elke ontwikkeling moet leiden tot een meer gezonde, groene, kindvriendelijk en schone leefomgeving;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot waardecreatie en toekomstbestendigheid;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot minimaal 50% CO2-reductie en 100% climateproof in 2025.

Deze ambitie is in het Programma Duurzaam geconcretiseerd in 10 duurzaamheidsopgaven. Bij ruimtelijke plannen is opgave 10 “bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling” de overkoepelende opgave. Een aantal van de andere opgaven vormt een specificering hiervan.

De mogelijkheden voor functieverandering en transformatie naar woningen verminderen het risico op leegstand. Dit past in het streven om tot waardecreatie en toekomstbestendigheid te komen. Dit geldt met name voor de Hofbogen, waar ook de mogelijkheid wordt geboden om het dak van het voormalige spoorwegviaduct als verblijfsgebied in te richten. Dit biedt mogelijkheden voor wandelaars en fietsers (een gezondere leefomgeving) en voor vergroening. Door de middenberm van de Bergselaan de bestemming “Groen” te geven doet de gemeente recht aan dit belangrijke groene structuurelement, dit past in de ambitie voor een groene leefomgeving. Ook de mogelijkheid die het bestemmingplan biedt voor dakterrassen kan voor een toename van groen zorgen.

6.9.2 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.3 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam, dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.4 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit, waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of gronden in strijd met het bestemmingsplan komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks-) voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt overwegend de huidige planologische mogelijkheden vast. Daarmee biedt het bestemmingsplan ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Het betreft vooral bestemmingsverruimingen, waardoor er geen bouwplannen/ontwikkelingen op financiële haalbaarheid getoetst kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Wettelijk vooroverleg 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
  • 2. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond;
  • 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 4. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 5. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 6. Rijksluchtvaartdienst;
  • 7. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 8. ProRail;
  • 9. Ministerie van Defensie;
  • 10. Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit;
  • 11. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 12. Stadsregio Rotterdam;
  • 13. Tennet Zuid-Holland;
  • 14. KPN Telecom;
  • 15. Stedin;
  • 16. N.V. Nederlandse Gasunie, district West.

Van de volgende instanties zijn op het concept ontwerpbestemmingsplan reacties ontvangen:

9.2 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

De provincie geeft aan dat het provinciale beoordelingskader vastgelegd is in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Verordening ruimte 2014. De VRM en de verordening zijn op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden.

In de verordening zijn regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale belangen en het onderhavige plan is niet conform dit beoordelingskader. De provincie geeft aan dat het concept ontwerpbestemmingsplan Liskwartier ten aanzien van detailhandel niet in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

9.2.1 Detailhandel

In het Liskwartier zijn twee wijkwinkelcentra aanwezig: aan het Eudokiaplein en aan de kop Bergweg/ Benthuizerstraat. Aansluitend aan deze centra is detailhandel aanwezig aan de Bergweg.

In het programma Ruimte is onderscheid gemaakt in 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

De winkelconcentraties in het plangebied worden beschouwd als "overige aankoopplaats". Voor "overige aankoopplaatsen" worden in principe geen uitbreidingsmogelijkheden geboden.

Uitgangspunt van het provinciale detailhandelsbeleid is dat nieuwe detailhandel primair gevestigd wordt binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken. Deze winkelconcentraties zijn benoemd en gecategoriseerd in het Programma ruimte. De ontwikkeling van nieuwe detailhandel dient in overeenstemming te zijn met het in het Programma ruimte beschreven ontwikkelingsperspectief voor winkelconcentraties (artikel 2.1.4 lid 2 onder a). Deze categorie komt in aanmerking voor herstructurering (facelift of functieverandering). Voor deze categorie kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn: uit oogpunt van leefbaarheid, een sterke bevolkingsgroei of saldering als gevolg van herstructurering

Uit het plan is niet duidelijk op te maken hoeveel vierkante meter van het totaal aan nieuwe detailhandel mogelijk wordt gemaakt en wat daar de effecten van zijn.

In de toelichting van het plan geeft u aan dat uitbreiding van detailhandel alleen mogelijk wordt gemaakt op het Eudokiaplein (beperkte uitbreiding) en de Hofbogen. Voor de Hofbogen is aangegeven dat detailhandel met een grootte van maximaal 150 m2 b.v.o. per vestiging wordt mogelijk gemaakt, maar niet hoeveel vestigingen het betreft.

Bovendien is het op basis van de regels mogelijk de aanwezige bouwmarkt van circa 1.600 m2 b.v.o. aan de Bergweg 161A bij bedrijfsbeëindiging om te zetten naar elke andere vorm van detailhandel. In de toelichting van het plan gaat u hier niet op in.

Indien het plan nieuwe detailhandel mogelijk maakt met een omvang van meer dan 2.000 m2 b.v.o. dan moet worden aangetoond dat de ontwikkeling niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Met het oog daarop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd. (artikel 2.1.4 lid 2 van de verordening).

Daarnaast zal het plan, nu er sprake is van nieuwe detailhandel moeten voldoen aan de in artikel 2.1.1 van de verordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking. Onduidelijk is of het plan voorziet in een actuele behoefte.

In het Programma ruimte zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de stadsregio Rotterdam opgenomen. Uit dit overzicht blijkt dat in de Stadsregio Rotterdam tot 2020 een overcapaciteit is van 68.000 m2 voor detailhandel. Om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren is in het programma een reductie-opgave geformuleerd.

In onderhavig plan wordt nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt. Het is niet duidelijk of en zo ja, hoe deze uitbreiding past in deze reductie-opgave.

Voor wat betreft het realiseren van de reductie-opgave detailhandel en de doorwerking daarvan in de verschillende planuitwerkingen, acht de provincie het gewenst dat de gemeente Rotterdam over deze reactie en dit plan ambtelijk in overleg treedt.

De provincie concludeert dat op basis van de aangeboden gegevens het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale belangen en verzoekt daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen.

Reactie:

Het bestemmingsplan laat op een veel locaties geen detailhandel meer toe, waar dat in het vorige bestemmingsplan nog wel toegestaan was, maar niet meer als zodanig in gebruik is. Dit gaat bij benadering om een reductie van 1800 m2 verdeeld over verspreid gelegen, kleine locaties van veelal niet meer dan 100 m2 per vestiging. Deze verspreid gelegen panden maken geen onderdeel meer uit van de te behouden detailhandelsstructuur. Het Eudokiaplein daarentegen maakt wel uit van de te behouden structuur.

In paragraaf 2.3.5 is aangegeven dat het Eudokiaplein een klein wijkwinkelcentrum is en goed functioneert voor het doen van de dagelijkse boodschappen. Het Eudokiaplein is zo te typeren door de aanwezigheid van twee complementaire supermarkten die zijn aangevuld met speciaalzaken.

Het bestemmingsplan gaat niet uit van het uitbreiden van het huidige oppervlak aan detailhandel, maar maakt wel gebruik van de flexibiliteit uit het vorige bestemmingsplan. Er wordt gebruik gemaakt van een gemengde bestemming die detailhandel op de begane grond toestaat. In het huidige gebruik wordt de begane grond grotendeels, maar niet volledig ingenomen door detailhandel. Er is ook sprake van enkele praktijkruimten en maatschappelijke voorzieningen. Deze ruimtes samen nemen op de begane grond niet meer dan 600 m2 b.v.o. in beslag. Het meer gedetailleerd bestemmen van de detailhandel binnen de locatie doet afbruik aan de gewenste flexibiliteit en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en leidt bovendien slechts tot een marginale beperking van de hoeveelheid detailhandel op de locatie van het Eudokiaplein (Gemengd - 4).

In de directe omgeving van het Eudokiaplein is incidenteel nieuwe detailhandel voorzien in de Hofbogen, in het gedeelte tussen de Veurstraat en de Bergweg: Voorburgstraat 201 t/m 219. Nieuw oppervlak aan detailhandel is toegestaan in een vijftal units. Het bestemmingsplan geeft per vestiging tevens een maximum oppervlak van 150 m2. De units zijn kleiner. In het voormalige station wordt ingezet op de realisatie van horeca en niet op detailhandel. Als gevolg daarvan blijft de aanduiding "detailhandel toegestaan" beperkt tot de locatie Voorburgstraat 201 t/m 219.

De aanwezige bouwmarkt aan de Bergweg 161A is in het vorige bestemmingsplan toegestaan vanwege het overgangsrecht. De locatie is gelegen buiten de te behouden detailhandelsstructuur. Het is niet de bedoeling dat de locatie bij een eventuele bedrijfsbeëindiging omgezet kan worden naar enige andere detailhandelsvestiging. Een maatbestemming kan ervoor zorgen dat de locatie passend bestemd blijft, zonder de te behouden detailhandelsstructuur geweld aan te doen. Naar aanleiding van de opmerking van de provincie is de locatie bestemd als "Gemengd - 2" en wordt met een functieaanduiding aangegeven dat ter plaatse tevens een bouwmarkt van maximaal 1600 m2 is toegestaan.

Met de bovengenoemde aanpassingen op de locatie van de Hofbogen aan de Voorstraat en de maatbestemming voor de bouwmarkt is sprake van een marginale toename van detailhandel ten opzichte van het aanwezige oppervlak. Het oppervlak waar nu nog detailhandel is toegestaan is bovendien verkleind. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid. Voor een beter begrip is bovenstaande in paragraaf 2.3.5 van de toelichting nader toegelicht.

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De VRR doet dit door middel van een analyse van de omgeving waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd. Voor het beoordelen van het ruimtelijk plan hoort het college van B en W een gemotiveerde afweging te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijke plan. De VRR geeft het volgende advies:

Plasbrand

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 15kW/m2 contour van de rijksweg A20 (30 meter vanuit de rechterrijbaan) of het spoortraject Rotterdam - Gouda (25 meter vanuit de rechterspoorbaan) zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een plasbrand. Hierbij kan voor de gevels en daken gericht naar de risicobron gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels, daken en/of glasoppervlaken die gericht zijn naar de risicobronnen behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel en het dak.

Eveneens wordt geadviseerd eventuele (her)ontwikkelingen binnen de bovengenoemde contouren zodanig te realiseren dat aanwezige personen veilig van een mogelijk incident bij een risicobron kunnen vluchten. Hierdoor wordt de zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd en het aantal slachtoffers beperkt. Omdat verschillende risicobronnen aanwezig zijn, wordt geadviseerd minimaal één (nood)uitgang van het gebouw vanaf elke relevante risicobron te realiseren. Daarbij is het van belang dat alle (nood)uitgangen in voldoende mate aansluiten op de bestaande infrastructuur in de buitenruimte van het plangebied.

Reactie

In paragraaf 6.7 is aangegeven dat binnen het plasbrandaandachtsgebied een sportbestemming aanwezig is, met onder andere speeltuinvereniging het Noorden. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de sportbestemming anders in te vullen dan nu het geval is. In de regels is vastgelegd dat het oppervlak van de bebouwing binnen deze bestemming niet mag toenemen. Het bestemmingsplan maakt het eveneens niet mogelijk dat de sportterreinen en -gebouwen dichter bij de A20 komen te liggen. De flexibiliteit die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgt daarom niet voor een toename van de effecten van een plasbrand. Omdat de A20 ter plaatse van de sportvelden op een viaduct is gelegen zal de omvang van een plas brandbare vloeistof worden beperkt door de in het viaduct aanwezige afvoer van regenwater.

Het wordt gezien het voorstaande niet nodig geacht om in de regels van het bestemmingsplan Liskwartier voorschriften op te nemen ten aanzien van brandwerendheid en ontvluchting binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Toxische wolk

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour van de rijksweg A20 of het spoortraject Rotterdam - Gouda (120 meter vanuit het hart van de rijksweg A20 of eveneens 120 meter vanuit het hart van het spoortraject) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezige personen verbeterd worden. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden, is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.

Reactie

Het is in principe mogelijk om in de regels van een bestemmingsplan vast te leggen dat bij (vervangende) nieuwbouw gebouwen geschikt moeten zijn om bij een toxische wolk enkele uren in te kunnen schuilen. Om deze maatregel als voorwaardelijke verplichting voor te kunnen schrijven moet echter vaststaan dat dit noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Omdat de 1% letaliteitscontour een effectafstand is met een zeer kleine kans op optreden. Het groepsrisico ligt met 0,8 maal de oriëntatiewaarde voor de rijksweg A20 en 0,2 maal de oriëntatiewaarde voor het spoor in de verantwoordingscategorie 'midden', respectievelijk 'laag'. En het neemt niet toe door het bestemmingsplan. Daarom kan niet worden gesteld dat het afsluitbaar van de buitenlucht maken van nieuwbouw noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening.

Voorlichtingscampagne

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar: 

Dit wordt gezien als een algemeen advies aan de gemeente. Omdat het advies geen directe relatie heeft met het bestemmingsplan wordt het in dit kader voor kennisgeving aangenomen.

9.4 N.V. Nederlandse Gasunie, district West

Het concept ontwerpbestemmingsplan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen van de Gasunie, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van de Gasunie valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Commentaar:

Voor kennisgeving aangenomen.

9.5 Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Rijkswaterstaat is wegbeheerder van de Rijksweg A20. Rijkswaterstaat constateert dat in de verbeelding een aanduiding ‘verkeer-viaduct’ is opgenomen, maar dat hier in de regels niets over is terug te vinden. Zonder deze aanduiding heeft een deel van de rijksweg A20 de bestemming groen. Rijkswaterstaat verzoekt dit aan te passen. Een mogelijkheid zou zijn om in de bestemming groen te verwijzen naar de aanduiding ‘verkeer-viaduct’ en duidelijk te maken dat ter plaatse van deze aanduiding een viaduct ten behoeve van verkeer op de Rijksweg A20 is toegestaan.

Commentaar:

Aan de opmerking kan tegemoet worden gekomen door het opnemen van een extra lid in de bestemminsomschrijving: Artikel 12.1. lid d: "ter plaatse van de aanduiding "viaduct" [sv-vd], tevens voor een viaduct ten behoeve van verkeer op respectievelijk de Rozenlaan en de Rijksweg A20;".

9.6 Tennet Zuid-Holland

Tennet TSO BV concludeert uit het toegestuurde concept ontwerpbestemmingsplan dat rekening is gehouden met hun ondergrondse hoogspanningsverbinding RTM-OM150 en geeft aan dat de belangen van de verbinding in het concept ontwerpbestemmingsplan zijn gewaarborgd.

9.7 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.