direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dijkzigt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1062Dijkzigt-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten om in het kader van behoorlijk bestuur bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar te actualiseren. In dit deel van het gebied Centrum zijn vier verouderde bestemmingsplannen van kracht. Doelstelling van de actualisatie is een vastgesteld bestemmingsplan, waarin de planologische en juridische kaders voor de ruimtelijke ordening in het gebied zijn verankerd.

1.2 Gekozen planopzet

In het nieuwe bestemmingsplan Dijkzigt is gekozen om aan te sluiten bij de geldende bestemmingsplannen. De planvorm biedt zowel flexibiliteit in de uitwerking als voldoende rechtszekerheid aan de betrokken bewoners en andere belanghebbenden in het plangebied.

De planvorm verschilt voor het medisch complex en het gebied ten oosten hiervan, namelijk het Museumpark en de bebouwing aan de Westersingel.

Voor het gebied ten oosten van het medisch complex is gekozen voor een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan als het gaat om rooilijnen en hoogtes. Dit geldt vooral voor de bebouwing langs de culturele as, de villabebouwing en de bouwwerken in het Museumpark. Reden hiervoor is dat de bebouwing aan de Westersingel en de villabebouwing historisch waardevol zijn en aangewezen als beschermd stadsgezicht.

Het medisch complex is in het bestemmingsplan vastgelegd in hoogtes en in een bestemming. Het gaat hier om een globale bestemming die voldoende flexibiliteit biedt om de transformatie van het medisch complex de komende jaren mogelijk te maken.

Er is wel een locatie in het park ten westen van het museum Boijmans Van Beuningen uit het plan gehaald. Voor de beoogde ontwikkeling, het Depotgebouw, op deze locatie is een aparte procedure doorlopen. Ook in het westen van het plangebied, voormalig bestemmingsplan Middelland-Zuid / Coolhaven, is een locatie buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan gelaten. Het gaat hier om een locatie gelegen tussen 's-Gravendijkwal en G.J. de Jonghweg en ten zuiden van Academiestraat. Voor de ontwikkelingen daar is gekozen voor een aparte procedure (projectbestemmingsplan Coolhaven).

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied is grotendeels gelegen in gebied Centrum en voor een klein deel in gebied Delfshaven. Het plangebied ligt tussen de Rochussenstraat, Westersingel, Westzeedijk en Coolhaven en heeft uitlopers naar Claes de Vrieselaan, De Vliegerstraat, Lieve Verschuierstraat, Hondiusstraat en Snellinckstraat. Het gebied omvat onder meer het Museumpark, het Erasmus MC en de Hogeschool Rotterdam.

De plangrenzen zijn zo gekozen dat het plan aansluit op de geldende bestemmingsplannen: Oude Westen, Cool, Scheepvaartkwartier, Lloydkwartier, Delfshaven en Middelland / Het Nieuwe Westen. De locatie voor het Depotgebouw in het Museumpark valt buiten het plangebied. Ook de ontwikkelingen die door middel van het bestemmingsplan Coolhaven mogelijk gemaakt gaan worden vallen buiten het plangebied.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

55 Gebruiksbepalingen

Vastgesteld d.d. 05-07-1928 Vervallen

55A Gebruiksbepalingen

Vastgesteld d.d. 11-09-1920 Vervallen

447 Middelland
Vastgesteld d.d. 22-04-1982 Ged. Goedgek. d.d. 20-08-1983 Ged. Onherroepelijk d.d. 02-04-1987

466 Het Nieuwe Westen
Vastgesteld d.d. 20-12-1984 Goedgekeurd d.d. 08-04-1986 Onherroepelijk d.d. 25-03-1988

530 Middelland-Zuid / Coolhaven
Vastgesteld d.d. 03-09-1998 Goedgekeurd d.d. 23-03-1999 Ged. Onherroepelijk d.d. 01-03-2001

557 Hoboken
Vastgesteld d.d. 15-06-2006 Goedgekeurd d.d. 20-09-2006 Onherroepelijk d.d. 17-11-2006

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1062Dijkzigt-va01_0002.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. De volgende punten zijn belangrijke uitgangspunten voor dit bestemmingsplan:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
3) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
4) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het mininsterie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Besluit ruimtelijke ordening

Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen een afweging gemaakt moet worden van cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quick scan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. vergroten van de agglomeratiekracht;

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie.

In de Verordening ruimte 2014 zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende thema's relevant

Kantoren

Uit de Visie blijkt dat leegstand toeneemt en de provincie zo veel mogelijk wil dat in de behoefte wordt voorzien via de bestaande voorraad. Dat kan door hergebruik en zo nodig vernieuwbouw. Voor bedrijven en gemeenten is daarnaast transformatie van kantoren naar andere functies een belangrijke opgave. De provincie bevordert dat het aanbod aan plannen voor kantoorlocaties beter aansluit bij de ontwikkeling van de vraag. Met deze inzet ontstaat volgens de provincie op termijn een gezonde markt en wordt nieuwe leegstand voorkomen. Aan samenwerkende gemeenten wordt gevraagd om een selectie van nog uit te voeren plannen te maken met inachtneming van de criteria in het Programma ruimte. De bijdrage aan de agglomeratiekracht is een belangrijk criterium.

In het Programma ruimte is aangegeven dat de provincie ernaar streeft om leegstand te beperken door plancapaciteit te reduceren en door bestaande leegstaande kantoren te herstructureren of te transformeren. Er is geen specifiek provinciaal beleid om hergebruik of functieverandering te bevorderen. Nieuwe plancapaciteit wordt zoveel mogelijk gebundeld op concentratielocaties. Het aantal locaties is ten opzichte van de voorgaande provinciale visie verder beperkt. Concentratielocaties betreffen treinstations en het invloedgebied daarvan. Rotterdam CS is aangemerkt als concentratiegebied. Het plangebied van "Dijkzigt" valt daar buiten.

In aanvulling op de concentratielocaties is ook een aantal scienceparken (o.a. Erasmus MC) aangewezen waar nieuwe kantoren mogelijk zijn. Tevens wordt een uitzondering gemaakt voor onder meer kleinschalige, zelfstandige kantoren tot een b.v.o. van 1.000 m2 per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren. Dit is aangegeven in de Verordening ruimte.

Blijkens het Programma ruimte betekent het voorgaande niet dat harde plancapaciteit buiten de concentratiegebieden niet kan worden gerealiseerd. Dat is pas aan de orde indien de locaties niet worden opgenomen in de actuele kantorenvisies.

De regiogemeenten van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag hebben de kantorenvisie "Agenda Kantoren MRDH 2015-2025" opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2016 is deze kantorenvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale kantorenvisie te beschouwen.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de bestaande kantoren/kantoorlocaties als zodanig bestemd. Derhalve kan worden gesteld dat het plan niet conflicteert met de uitgangspunten van de provinciale visie.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.2.2 Provinciale Verordening ruimte 2014

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Verordening ruimte is met voornoemde Visie en Programma's op 9 juli 2014 vastgesteld. De verordening bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen. Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende onderwerpen uit de Verordening van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 2.1.1 van de regels van de Verordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder schrijft voor aan welke voorwaarden voldaan moet worden indien een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De eerste voorwaarde betreft het aantonen dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. Vervolgens dient bekeken te worden of in die behoefte binnen het bestaande stads- en dorpsgebied voorzien wordt door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Indien geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied, dan moet van locaties, die aan bepaalde randvoorwaarden dienen te voldoen, gebruik worden gemaakt.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is ook van toepassing op het onderwerp "Kantoren".

In het voorliggende bestemmingsplan zijn alleen de bestaande kantoren/kantoorlocaties als zodanig bestemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). Erasmus MC - Hoboken is een van de zogenoemde VIP-gebieden, waarbij het vernieuwen en uitbreiden van Erasmus MC centraal staat. Daarnaast ligt de focus op het ontwikkelen van gebieden rondom Erasmus MC om zodoende aansluiting te maken tussen het medisch centrum en de omgeving, waar onder andere medische bedrijvigheid aanwezig is of zich gaat vestigen. Deze ontwikkelgebieden vallen buiten dit bestemmingsplan.

2.3.2 Binnenstad als City Lounge, binnenstadplan 2008-2020

Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad

De verdere ontwikkeling van de binnenstad staat centraal in het stedelijk beleid van Rotterdam. De verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de binnenstad.

De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen:
1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen.
2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren.
3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger.
4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen.
5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau.
6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij (her)ontwikkeling.
7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingripender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg boompjes
8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder.
9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken.
10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling p het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge

De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse Quality of life. Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid en EMC/Hoboken.

2.3.3 Gebiedsvisie Rotterdam Hoboken 2030

Vastgesteld convenant 12 februari 2009 ondertekend door 22 partners, waaronder gemeente Rotterdam

De partijen in het gebied zijn zich ervan bewust dat door onderlinge afstemming van de plannen meer bereikt kan worden. Ze hebben zich daarom gezamenlijk ingezet voor de integrale gebiedsvisie.

Met Rotterdam Hoboken 2030 benutten de partijen de excellente diversiteit in het gebied om een internationaal gewaardeerd topmilieu te realiseren voor onderzoek en bedrijvigheid in de medische sector, onderwijs en cultuur. Zij zorgen voor een hoge kwaliteit van de openbare ruimte met goed ingepaste verbindingen en aantrekkelijke verblijfplaatsen. Zij creëren hiermee ruimte voor lichaam en geest met een positieve uitstraling naar de omgeving. Hiermee versterken zij de Rotterdamse economie, en maken zij het wonen, werken en verblijven in Hoboken aantrekkelijk voor velen.

Hoboken behoort in 2030 tot een van dé internationale topmilieus op medisch, wetenschappelijk en cultureel gebied. Uniek door haar ruimte voor lichaam en geest.

Hoboken inspireert en verrijkt de mens door kennis en wetenschap, kunst en cultuur, water en groen. Met haar prettige binnen- en buitenruimtes, duurzame architectuur, sportmogelijkheden, haar prachtige parken en aantrekkelijke waterkanten midden in de drukte van de stad is Hoboken een aantrekkelijke plek voor velen. De architectuurinrichting van de openbare ruimte is innovatief en duurzaam.

2.3.4 Verkeersplan Binnenstad: Citylounge Bereikt

Vastgesteld op 3 december 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Het verkeersplan bevat een samenhangend beleid en is gebaseerd op vier pijlers:

  • 1. een bereikbare binnenstad voor alle verkeerssoorten;
  • 2. een aantrekkelijk verblijfsklimaat;
  • 3. een klantgerichte parkeerstrategie gericht op verschillende doelgroepen;
  • 4. impuls duurzaam vervoer.

Het resultaat is een binnenstad die goed is verbonden met de omliggende stadswijken door een netwerk van herkenbare en levendige stadsstraten met een aangename stedelijkheid en menging van verkeerssoorten. Het Verkeersplan Binnenstad stuurt op duurzame bereikbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in hoge kwaliteit van de fietsvoorzieningen en in de openbaarvervoerhalten. Het doorgaande verkeer rijdt niet meer door het hart van de binnenstad, maar is gebundeld op een beperkt aantal hoofdwegen. Vanaf de Ruit wordt geïnvesteerd in een goede doorstroming naar de binnenstad. In combinatie met de parkeerstrategie wordt daarmee de autobereikbaarheid en de economische vitaliteit van de binnenstad gegarandeerd. De P+R-voorzieningen voor zowel bezoekers als werknemers zijn gekoppeld aan de belangrijkste invalswegen en metroverbindingen naar de binnenstad. Aan de rand van de binnenstad komen nieuwe grote parkeergarages (Park en Walk) voor bezoekers, zodat er minder autoverkeer in het hart van de binnenstad rijdt. Verder wordt ingezet op het verbeteren van openbaar vervoer, prijsbeleid om mobiliteitsgedrag te beïnvloeden, innovatief kleinschalig vervoer en duurzame vormen van stedelijke distributie.

2.3.5 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging.

2.3.6 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.7 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

In het bestemmingsplangebied zijn verschillende soorten antennemasten aanwezig ten behoeve van telecommunicatie. Deze bouwwerken hebben geen aanduiding nodig op de verbeelding.

2.3.8 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.

Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. In de horecagebiedsplannen wordt per gebied de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.

2.3.9 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.10 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

Besluit cultuurhistorie in gebiedsontwikkelingen

Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning wordt opgesteld door de gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of er cultuurhistorische waarden in een gebied zijn; zo ja, welke dat zijn; en wat de plek is van deze waarden in de planontwikkeling.

2.4 Beleid gebied

2.4.1 Gebiedsplan Rotterdam Centrum

Vastgesteld op 7 juli 2014 door de Rotterdamse gemeenteraad

Toen er nog sprake was van deelgemeenten werd het beleid van de deelgemeente per deelgemeente opgenomen in een gebiedsplan. Voor het centrum betrof dit het "Gebiedsplan Rotterdam Centrum". In dit gebiedsplan is onder meer aangegeven dat Dijkzigt in 2030 een wijk met een belangrijke cultuurhistorie is waar sprake is van onderscheidende ruimte voor wonen, ondernemen, studeren en ontspannen in het groen. In het gebied ligt een bloeiend medisch cluster; een van de belangrijke pilaren van de Rotterdamse economie.

2.4.2 Horecagebiedsplan Centrum 2015-2016

Vastgesteld op 28 april 2015 door college van burgemeester en wethouders

Het horecagebiedsplan voor Rotterdam centrum sluit aan op de in juli 2012 vastgestelde horecanota 2012-2016. Deze horecanota is een integrale stedelijke beleidsnota die de basis vormt voor het horecagebiedsplan.

In de stedelijke horecanota staat de nieuwe wijze van vergunningverlening beschreven en ook het nieuwe handhavingsarrangement. Ook staat er een globale beschrijving van de focusgebieden in beschreven; dit zijn de gebieden die beleidsmatig onder centrale regie van de stad komen te vallen. Het horecagebiedsplan gaat hier verder op in en beschrijft het beleid voor de komende jaren van de overige gebieden.

Deze gebiedsgebonden uitspraken vormen het toetsingskader waaraan aanvragen voor een exploitatievergunning worden getoetst.

Coolhaven

Gezien de recente ontwikkeling van het gebied Hoboken is er ook gekeken naar de wenselijkheid van horeca in dit deel van het centrum. Dit komt vooral vanwege het feit dat dit gedeelte de aansluiting vormt naar gebied Delfshaven. De gewenste ontwikkeling voor de Rochussenstraat, de Pieter de Hooghbrug, Coolhaven en de 's-Gravendijkwal is gericht ontwikkelen.

Dijkzigt/Museumpark

Dit gebied staat momenteel erg in de belangstelling vanwege de nieuwbouwplannen van het Erasmus MC. Deze plannen betekenen een enorme transformatie van het gebied die dermate ingrijpend zijn dat dit een positieve invloed zal hebben op de levendigheid in de omgeving. In dit horecagebiedsplan zal geprobeerd worden aan te sluiten bij deze dynamiek. Gewenste ontwikkelrichting is gericht ontwikkelen.

Ontwikkeling Erasmus MC-gebied

Zoals gezegd staat dit gebied aan de vooravond van een enorme transformatie. Uitgangspunt is dat de horeca-invulling ondersteunend is aan de medische functie van de voorziening en verder is de gedachte dat er vooral gekeken zal worden naar aansluiting met de bestaande omgeving. In het totale plan is voorzien in één café en drie restaurants, verder enkele dagfuncties, zoals koffiecorner, ed. Gewenste ontwikkelrichting is gericht ontwikkelen.

Westersingel

Voor het gedeelte tussen Eendrachtsplein en Westzeedijk is het uitgangspunt consolideren.

Er zijn op dit moment in het bestemmingsplangebied geen initiatieven bekend om concrete locaties van horecabestemming te voorzien.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een klei-op-veen-gebied aan de rechteroever van de Nieuwe Maas. Hoewel archeologische locaties uit het bestemmingsplangebied vooralsnog niet bekend zijn, kan op grond van vindplaatsen met een vergelijkbare geologische context aangenomen wordt dat het gebied in de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) werd bewoond. Ook bewoning op het onderliggende veen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) is mogelijk. In de diepere ondergrond onder het veen kunnen bewoningssporen en vondsten uit oudere periodes aanwezig zijn.

Het gebied werd in 10e-11e eeuw ontgonnen. Tengevolge van de ontwatering kwam het maaiveld lager te liggen, waardoor de overstromingskans toenam. Rond het midden van de 12e eeuw werd het gebied overstroomd en werd een kleipakket afgezet. Kort daarop werd juist ten noorden van het plangebied de Beukelsdijk aangelegd, waarop en -langs bewoning plaatsvond. Mogelijk was er toen ook al sprake van een buiten de Beukelsdijk gelegen ringdijkje dat samenhangt met het ambacht Schoonderloo. In de loop van de 13e eeuw breidden de bedijkingen zich uit en werd Schielands Hoge Zeedijk aangelegd, waardoor de ringdijk van Schoonderloo en de Beukelsdijk hun waterkerende functie verloren. In het plangebied volgt Schielands Hoge Zeedijk het tracé van de Westzeedijk.

De dijkenwaren aantrekkelijk voor bewoning en in de oude ringpolder van Schoonderloo, ontstond een kleine kern met haven. Het ambacht Schoonderloo is aan het einde van de 13e eeuw in handen van de Heren van Putten. In 1318 wordt het verkocht aan de Heer van Voorne en vóór 1332 komt het in handen van de Hollandse graaf. Uit de grafelijke rekeningen blijkt dat er sprake was van (sluis)visserij en herbergen te Schoonderloo. Ook bestond er een veer tussen de haven en Katendrecht.

De kerk van Schoonderloo, waarvan de ouderdom niet bekend is, bevindt zich ten westen van het plangebied, direct achter Schielands Hoge Zeedijk (ter hoogte van de huidige Pieter de Hoochstraat). Ook op en aan de Westzeedijk is vanaf de 13e eeuw gewoond.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het gehele bestemmingsplangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen voorkomen. In de dijktracés worden met name bewoningssporen vanaf de late Middeleeuwen verwacht. Onder de onderwaterbodem van onder meer de Coolhaven kunnen zich bewoningssporen uit de prehistorie bevinden.

3.1.4 Regels Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied (Waarde – Archeologie) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 2,5 meter beneden NAP. Voor de Coolhaven en singels geldt als dieptemarge de huidige onderwaterbodem.

3.2 Huidig gebruik en functioneren

Het plangebied wordt omringd door hoogstedelijke woongebieden, zoals Delfshaven, het Oude Westen, het Scheepvaartkwartier en Cool. Daarnaast bevinden zich in en om Dijkzigt belangrijke buitenruimtes van formaat, namelijk het Museumpark en Het Park aan de Nieuwe Maas bij de Euromast.

Het bestemmingsplangebied Dijkzigt valt qua functioneren min of meer in vijf delen uiteen:

A. Erasmus MC

B. Scholendriehoek

C. Museumpark, inclusief musea en villabebouwing

D. Westersingel

E. Omgeving Coolhaven

3.2.1 Erasmus MC

Het Erasmus MC is één van de grootste werkgevers in Rotterdam. Het heeft voor de topklinische zorg een achterland met ca. 4 miljoen inwoners, dat geheel Zuidwest Nederland omvat. Op diverse terreinen van zorg, onderzoek, opleiding en onderwijs is het academisch medisch complex nationaal en ook internationaal toonaangevend. Het gebied wordt zeer intensief gebruikt. Dag en nacht verblijven er mensen. De bezoekersintensiteiten in het gebied zijn overdag zeer hoog (patiënten, werknemers, scholieren, studenten, bezoekers, etc.). Het cluster van ziekenhuis en opleidingscentra op deze locatie is zeer waardevol. De wijze waarop het cluster zich echter presenteert in de stad vraagt om een betere integratie van het complex in de stad. In essentie gaat het om het verbeteren van de relatie tussen de academisch medische stad en de omgeving. Deze ambitie moet gestalte krijgen door het realiseren van twee opgaven:

  • het accommoderen van de voor de toekomst noodzakelijke transformatie van het medisch complex;
  • de inbedding van het medisch complex in de omliggende stad, waardoor het complex kan uitgroeien tot een volwaardig, specifiek onderdeel van de (binnen)stad.
3.2.2 Scholendriehoek

Ten noorden van het Erasmus MC bevinden zich scholen met een stedelijke en regionale functie. Het gaat hier om het Erasmiaans Gymnasium en de Hogeschool Rotterdam. Vooral overdag gedurende de week zijn in dit deelgebied veel mensen (studenten en werknemers) aanwezig.

3.2.3 Museumpark, inclusief musea en villabebouwing

Ook in en in de directe omgeving van het Museumpark zijn de bezoekersintensiteiten hoog. Dit is te verklaren door de concentratie van musea in en aan het park: o.a. Boijmans Van Beuningen, het Nieuwe Instituut, Kunsthal, Natuurmuseum en het Chabotmuseum. De musea in en nabij het Museumpark trekken jaarlijks veel bezoekers uit binnen- en buitenland. De drukte in het Museumpark concentreert zich vooral in de weekenden. In het Museumpark worden, vooral in het zomerseizoen (april – september), de nodige evenementen en festivals georganiseerd die naast de musea ook de nodige aantallen bezoekers trekken. Wanneer er geen festiviteiten in het park plaatsvinden wordt het park vooral gebruikt als rustplaats en als wandel-/fietsroute. Het aantal bezoekers dat puur en alleen komt voor recreatie in de buitenruimte is klein.

3.2.4 Westersingel

De Westersingel, als onderdeel van de culturele as, manifesteert zich tussen Museumpark en de Westzeedijk maar in beperkte mate als culturele route. In de statige panden zijn vooral kantoren gevestigd die van de voortuin en in sommige gevalen ook van de achtertuin een parkeerplaats hebben gemaakt. Daarnaast bevinden zich nog enkele medisch gerelateerde functies aan dit deel van de Westersingel, zoals een revalidatiecentrum en een verzorgingshuis, en een hotel en een kerk. De bezoekersintensiteiten in dit gebied zijn laag, vooral na sluitingstijd van kantoren.

3.2.5 Omgeving Coolhaven

Aan de noord-oostzijde van de Coolhaven ligt een parkstrook langs het water. Aan die groenstrook liggen twee woonlocaties en een kerkgebouw. Een wandelstrook langs de kade en een fietspad langs de weg begeleiden dit hoogwaardige groengebied.

Ten noorden van deze groenstrook ligt het gebied met kantoorruimte (GEB-kantoor), een Hogeschool, een tankstation en een studentenhuisvesting.

Met de bebouwing aan de noordzijde van de Rochussenstraat en de Claes de Vrieselaan sluit het plangebied aan op de het stedelijk woongebied van de wijk Middelland.

Ten zuiden van de Hogeschool ligt een parkeerterrein, een potentiële bouwlocatie (Little c Coolhaven). Dit gebied valt buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1062Dijkzigt-va01_0003.png"

3.3.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden een juridische bescherming hebben volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam heeft rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wro). De status van een beschermd stadsgezicht betekent voor toekomstige ontwikkelingen dat er in dit gebied niet gesloopt mag worden zonder een sloopvergunning op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 (vanaf 1 oktober 2010 onderdeel van de omgevingsvergunning, werkzaamheid monumenten). Voor alle bouwwerkzaamheden in een beschermd stadsgezicht is een bouwvergunning vereist.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Wel heeft B&W in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Hiervoor kan het nodig zijn een Cultuurhistorische Verkenning (CV) te maken om de historische kwaliteiten in kaart te brengen.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze objecten karakteristiek voor de stad of een wijk zijn: de zogenaamde Beeldbepalende Objecten. Beeldbepalende objecten hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

Plangebied Dijkzigt

Er bevindt zich een heel aantal rijks- en gemeentelijke monumenten in het gebied Dijkzigt. Onderstaand een overzicht, waarbij RM staat voor rijksmonument en GM voor gemeentelijk monument. En er liggen in het plangebied twee delen van een beschermd stadsgezicht, te weten het 'Waterproject' aan de Westersingel en een klein deel van 'Heemraadssingel - Mathenesserlaan' aan het einde van de Heemraadssingel.

3.3.2 Monumenten in Dijkzigt
Naam Monument   Adres   Bouwjaar   Status  
Erasmus Medisch Centrum   Dr. Molewaterplein 50   1972   GM  
Akademie Beeldende Kunsten (Hogeschool)   G.J. de Jonghweg 4   1938   GM  
Woning   Museumpark 7   1927   GM  
Westersingel (Gietijzeren Schakelkast)   Westersingel (bij 314)     GM  
Bedrijfsgebouw   Westersingel 104   1904   GM  
Woning   Westersingel 107   1909   GM  
Woning   Westersingel 109   1905   GM  
Van Dam Ziekenhuis   Westersingel 319   1943   GM  
Woning   Westersingel 91   1900   GM  
Parckhove   Westzeedijk 251   1930   GM  
Griekse Kerk   Westzeedijk 333   1947   GM  
Erasmiaans Gymnasium   Wytemaweg 25   1935   GM  
Woonhuis Sonneveld   Jongkindstraat 12   1929   RM  
Museumcomplex Boijmans Van Beuningen   Museumpark 18   1928   RM  
Museumpark - G.J. De Jongh Monument   Museumpark 18   1935   RM  
Museumpark - Hek v.m. boerderij Muijden   Museumpark 18   1650   RM  
Museumpark - Park - tuinaanleg   Museumpark 18   1928   RM  
Remonstrantse Kerk   Museumpark 3   1895   RM  
Unileverkantoor   Museumpark 40   1930   RM  
Woonhuis   Museumpark 11   1938   RM  
Woonhuis Boeve   Museumpark 9   1931   RM  
GEB gebouw   Rochussenstraat 230   1927   RM  
Woonhuis   Westersingel 101   1871   RM  
Woonhuis   Westersingel 102   1870   RM  
Gemaal   Westersingel 314   1891   RM  
Herenhuis   Westersingel 75   19e eeuw   RM  
Herenhuis   Westersingel 84   17e eeuw   RM  
Herenhuis   Westersingel 97   19e eeuw   RM  
Herenhuis   Westersingel 98   19e eeuw   RM  
Villa Dijkzigt   Westzeedijk 345   19e eeuw   RM  
Tunneltraverse Maastunnel   's-Gravendijkwaal   1942   RM  

3.3.3 Rijksbeschermde stadsgezicht: het Waterproject

Het stadsgezicht Waterproject bestaat uit een serie weteringen die aan weerszijden bebouwd zijn met representatieve architectuur. Het Waterproject omvat twee singeltrajecten door Rotterdam:

- Westersingel, Eendrachtsweg, Eendrachtsplein, Mauritsweg / Spoorsingel, Provenierssingel;

- Boezemsingel, Crooswijksesingel, Noordsingel, Bergsingel.

De singeltrajecten bestaan uit een quasi natuurlijk slingerende wetering, met aan beide kanten een singel. Aan de ene kant is dit een bijna rechte weg en aan de andere kant volgt de singel de wetering. Aan beide kanten staan negentiende eeuwse woonhuizen voor de welgestelde burger en voor de middenstand.

Het Waterproject werd in 1854 goedgekeurd. Het is ontworpen door stadsarchitect W.N. Rose en J.A. Scholten van het Hoogheemraadschap Schieland. De singels van het Waterproject werden tussen 1859 en 1866 aangelegd door landschapsarchitecten L.P. Zocher en J.D. Zocher jr. Het betekende een grote verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding. Dat was hard nodig, want er braken regelmatig cholera-epidemieën uit in Rotterdam. Bovendien ordende het Waterproject de officieuze stadsuitbreiding die al volop gaande was en bood het tot slot een kader voor de toekomstige stadsuitbreiding en stadsverfraaiing.

Vandaag de dag is verreweg het grootste deel van het oorspronkelijke Waterproject nog intact en functioneert het niet alleen als waterhuishouding, maar ook als lint van bijzondere schoonheid en allure. De typisch negentiende eeuwse mix van doelstellingen én het feit dat het Waterproject ook echt gerealiseerd en bewaard is gebleven, maakt het tot een bijzonder zeldzaam verschijnsel.

Samengevat is het Waterproject cultuurhistorisch van belang door de verschillende typisch negentiende eeuwse oogmerken bij aanleg: verbetering stadshygiëne; ordening wildgroei stad; kader voor toekomstige stadsuitbreiding en –verfraaiing; zeldzaam en beeldbepalend artefact: tastbaar geworden waterhuishoudkundige annex stedenbouwkundige ingreep; representatief voor het veelzijdige oeuvre van ingenieur-architect W.N. Rose; van belang vanwege de landschappelijke aanleg door L.P. Zocher en J.D. Zocher jr.

3.3.4 Rijksbeschermd Stadsgezicht Heemraadssingel-Mathenesserlaan

De Heemraadssingel-Mathenesserlaan vormen samen één van de belangrijkste stedenbouwkundige structuren van grotendeels rond 1900 planmatig uitgevoerde westelijke stadsuitbreidingen van Rotterdam, gebaseerd op plannen van drie opeenvolgende directeuren van Gemeentewerken G.J. de Jongh, A.C. Burgdorffer en W.G. Witteveen (1926).

Het kruisvormige assenstelsel verbindt zich nabij het oude centrum van Rotterdam, ten noorden van de Nieuwe Maas in een gebied dat in het noorden wordt begrensd door de Essenburgsingel/Beukelsdijk, in het oosten door de Westersingel, het zuiden door de Westzeedijk en de Coolhaven, en het westen door de Delfshavense Schie.

De Mathenesserlaan doorkruist met een bochtig beloop diagonaal de stadswijken Nieuwe Westen, Middelland en Oude Westen. De haaks hierop gesitueerde Heemraadssingel doorkruist met een breder profiel en een recht beloop de wijk Middelland van noord naar zuid. Ter hoogte van de kruising tussen de Mathenesserlaan en de Nieuwe Binnenweg en oostelijk van de Heemraadssingel, bevindt zich het Heemraadsplein, dat laan en singel met elkaar verknoopt.

In het zuidoosten vindt het stadsgezicht zijn verankering in de complexmatige woonbebouwing rondom de Breitnerstraat en de Rochussenstraat binnen het stedenbouwkundig plan van ir. W.G. Witteveen uit 1926 voor het land van Hoboken. De bebouwing van het Mathenesserplein, onder auspiciën van H.G. de Roode eind jaren twintig symmetrisch opgezet rondom een Y-vormig plein, zorgt in het westen voor een belangrijke visuele afsluiting van het stadsgezicht.

Deze stadsuitleg is ondanks de complexe politieke en particuliere belangen, vrijwel geheel planmatig opgezet en valt het op de bijzondere en fraaie ruimtelijke opzet, groenaanleg en hoogwaardige bebouwing die nog overwegend gaaf en herkenbaar zijn.

Kenmerkend is de representatieve uitstraling van de statige herenhuizen met rijk gedetailleerde interieurs en de zeer brede straatprofielen met laanbeplanting en een landschappelijk aangelegd plantsoenen. Het bochtige waterverloop van de Heemraadssingel is tevens van historisch –civiel technische waarde vanwege de relatie met de Coolhaven en het Waterproject van Rose. Het Nieuw Zakelijke ontwerp van de bebouwing aan het Mathenesserplein is tevens van architectuurhistorische waarde als eerste project van betekenis van het oeuvre van architect J.H. van den Broek.

3.3.5 Overige karakteristieken van het gebied

Naast de cultuurhistorische waarden op gebouwniveau, zoals benoemd in de lijst rijks- en gemeentelijke monumenten, en de waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht het Waterproject, zijn er vanuit de geschiedenis nog enkele karakteristieken op gebiedsniveau. Deze zijn benoemd en uitgebreid beschreven in de Cultuurhistorische Verkenning Hoboken.

Met de grote projecten zoals het Museumpark, Dijkzigt, het Erasmus MC en de Maastunnel hebben de grootstedelijke visies enkele historische verbanden en enkele aparte sfeergebieden opgeleverd. Ruimtelijke samenhang is te vinden in de grote historische verbanden: de groenstructuur, de havenbekkens en het stadsweefsel.

De belangrijkste karakteristieken zijn:

Groene wig

Er is een duidelijke groenstructuur, grotendeels een overblijfsel van het Land van Hoboken. Het bestaat uit een groene wig die zich vanaf Het Park via het Museumpark uitstrekt tot het Eendrachtsplein. Het is een open structuur van vrijstaande complexen en gebouwen die veelal belangrijke openbare functies hebben zoals culturele, onderwijskundige en medische functies.

Blauwe bekken – de havenbekkens

Het blauwe bekken van Coolhaven (gegraven in 1938) en Parkhaven (gegraven in 1890) geven de stad een belangrijke open en openbare ruimte. Beide havens vormen een 'canyon' van baksteen; het materiaal is gebruikt in de kades, de sluizen en de monumentale bebouwing rondom.

Stadsweefsel

Ook is er de rode structuur van stadsblokken. Een klassiek stedelijk weefsel gestructureerd door lange lijnen en oude linten (Binnenweg), lanen (Mathenesserlaan) en singels ((Heemraadssingel en Westersingel), en een duidelijke begrenzing in de noordwand van de Rochussenstraat

Negen subgebieden

Naast deze grotere historische verbanden die het gebied enkele kwaliteiten op het niveau van de stad geven, is er de rijkdom van de negen sfeergebieden: de gesloten bouwblokken, de Coolhaven, het cluster met medische en educatieve voorzieningen, het Museumpark, de Westersingel, het Maastunneltracé, de Parkhaven, het Park en het Scheepvaartkwartier.

1. Gesloten bouwblokken:

In het noorden ligt een structuur van gesloten bouwblokken. Het plan Witteveen uit 1926 is hier nog te herkennen in het tracé van de Mathenesserlaan en Breitnerstraat. Het gebied is opgebouwd uit pandsgewijze negentiende eeuwse bebouwing, bloksgewijze bebouwing uit de jaren dertig en volgens het principe van het woonerf opgezette bebouwing uit de jaren zeventig.

2. Museumpark:

Ook het Museumpark is een restant van de groene wig uit het plan van Witteveen. Het Museum Boijmans Van Beuningen met z'n toren ligt als een landmark in het groen. In het gebied staat ook nog de villa van de heer van Hoboken uit 1852. Een groene parkaanleg, waterpartijen en bebouwing die alzijdig is georiënteerd, dit is het Museumpark

3. Westersingel

De Westersingel is onderdeel van het Waterproject van W.N. Rose dat was bedoeld om de stads van schoon water te voorzien en tegelijkertijd de stad te verfraaien. De singel heeft een parkachtige uitstraling. De bebouwing bestaat niet zoals Rose had voorzien uit vrijstaande villa's, maar uit statige herenhuizen van vier á vijf lagen hoog met diepe achtertuinen. Het maakt onderdeel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht het Waterproject.

4. Parklaan en Scheepvaartkwartier

Achter de negentiende-eeuwse intieme bebouwing van het Koningin Emmaplein en de bebouwing aan de Westzeedijk, naar ontwerp van De Jongh, ligt het besloten park Schoonoord dat sinds 1973 toegankelijk is voor het publiek. Aan de Parklaan staan, ingebed in dit groen, een aantal negentiende-eeuwse villa's. Het gebied langs de zuidzijde van de Parklaan omvat statige negentiende-eeuwse bebouwing. Tussen de negentiende-eeuwse bebouwing en de villa's ligt een wigvormig groenzone, die het gebied een rustige en groene uitstraling geeft.

5. Het Park:

Het Park is in 1852 ontworpen door Zocher junior en Zocher senior. Eerder waren er twee landgoederen, waarvan de grens (sloot) herkenbaar bleef. De romantische Engelse landsschapsstijl is zichtbaar in de meanderende paden langs glooiende grasvelden met bomengroepen. Er tussendoor liggen waterpartijen, soms zo smal als een sloot, soms zo groot als een meertje. Een aantal paviljoens staat verspreid door Het Park. Het Park is een rijksmonument.

6. Medische en educatieve voorzieningen

Binnen het Land van Hoboken ontstond in de jaren dertig en na de oorlog een cluster van grootschalige gebouwen. De hoge bebouwing van het Erasmus MC.

In de situering van de gebouwen van de Hogeschool is nog de compositorische stedenbouw van Witteveen te herkennen: de gebouwen zijn gesitueerd op een wigvormige locatie; de gebouwen worden verbijzonderd door architectonische accenten.

7. Maastunnel

De Maastunnel, opgeleverd in 1942, is de eerste autotunnel van Nederland. Het is een belangrijke schakel in het Rotterdamse wegennet en tegelijkertijd een barrière tussen Parkhaven en Coolhaven aan de ene kant en het Erasmus MC en Het Park aan de andere kant.

8. Parkhaven

De Parkhaven was ooit een industriegebied dat aan beide zijden werd omgeven door loodsen. Aan de westkant hebben havenactiviteiten plaatsgemaakt voor een stadswijk, de Mullerpier. Aan de oostzijde kwam ooit een park voor de Floriade (in 1960) waarvan uiteindelijk een groenstrook overbleef tussen water en Maastunnel. Van belang is de visuele relatie van de Parkhaven met de Euromast en de ervaring van de ventilatiegebouwen van de Maastunnel op beide oevers tegelijkertijd.

9. Coolhaven

De Coolhaven en het gebied direct aan de kades ervan is grootschalig en ruimtelijke van opzet. De bebouwing aan beide oevers is op het water gericht. De bebouwing bestaat voor het grootste gedeelte uit monumentale complexen zoals bijvoorbeeld het GEB-gebouw uit 1931 van Van der Steur, het gebouw van de Hogeschool uit 1941 van Meischke en Kramer, de Parksluizen uit 1933 van van der Leck en Puntegale uit 1948 van Hoekstra. De gebouwen vertonen overeenkomsten door het consequent gebruik van baksteen; het architectonisch idioom werkt als bindende factor.

Een deel van de karakteristieken komt uit de Cultuurhistorische Verkenning. Ze zijn ook opgenomen in de Visie Hoboken en het Masterplan Coolhaven.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ambities

De ambitie die afgesproken is voor Hoboken, een gebied dat grotendeels overeenkomt met het plangebied van dit bestemmingsplan, geldt ook als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

Hoboken is een van de belangrijkste economische gebieden van Rotterdam. Rond het Museumpark liggen toonaangevende culturele instellingen die een breed en gevarieerd publiek trekken uit het hele land en ver daarbuiten. Hogeschool Rotterdam, de snelst groeiende hogeschool van Nederland, heeft twee vestigingen in Hoboken.

In het Eramus MC, het internationaal gerenommeerd academisch ziekenhuis, worden regelmatig nieuwe ontdekkingen gedaan waarvoor patenten worden aangevraagd. Daarnaast heeft het Erasmus MC de potentie om nieuwe medische bedrijvigheid naar Rotterdam te trekken. Zorginnovatie en E-health zijn groeimarkten en kansrijk voor Rotterdam en Hoboken in het bijzonder, waar door de ontwikkeling van de Science Boulevard nieuwe bedrijvigheid volop de ruimte krijgt.

Met de unieke combinatie van deze topinstellingen is dit gebied een ongekende banenmotor met betekenis voor Rotterdam en ver daarbuiten. De gemeentelijke VIP-status van het gebied illustreert dit bijzondere karakter. Deze status helpt de aanwezige economische sectoren te versterken en te ondersteunen met investeringen in infrastructuur, openbare ruimte, nieuwe voorzieningen en aantrekkelijke woonmilieus. De VIP-status krijgt extra betekenis en urgentie door een groot aantal voorgenomen investeringen door de aanwezige topinstellingen.

Het Erasmus MC investeert in de komende tien jaar in uitbreiding en (ver)nieuwbouw. Ook is er behoefte aan extra huisvesting voor medisch gerelateerde bedrijven. Die behoefte aan extra ruimte is er ook bij cultuurinstellingen als het Museum Boijmans Van Beuningen en de Deense Kerk Rotterdam.

Met de voltooiing van de Museumparkgarage is de mogelijkheid ontstaan voor een nieuwe programmering en inrichting van de openbare ruimte in het Museumpark. Museum Boijmans Van Beuningen heeft tot taak op professionele wijze zorg te dragen voor de gemeentelijke kunstcollectie en voor bruiklenen van huisstichtingen en andere partners van het museum. Om de veiligheid van en de zorg voor de kunstcollectie op peil te brengen en te houden en hiermee te kunnen voldoen aan zijn taak, is de realisatie van een nieuw type gebouw noodzakelijk: het Collectiegebouw/ Depotgebouw. Als locatie is het perceel aangemerkt dat gelegen is tussen het bestaande Museum Boijmans Van Beuningen en de parkeergarage onder het Museumpark. Deze ontwikkeling paste niet binnen het geldende bestemmingsplan en is door middel van een projectbestemmingsplan mogelijk gemaakt. Vanwege de zelfstandige procedure voor deze locatie is het plangebied van het projectbestemmingsplan niet opgenomen in dit bestemmingsplan "Dijkzigt". Op die manier ontstaat in de analoge verbeelding een witte/open vlek.

4.2 Uitgangspunten

Het plangebied valt programmatisch gezien uiteen in grofweg vier delen: het medisch complex, het Museumpark en Westersingel, de scholendriehoek en omgeving Coolhaven.

In het nieuwe bestemmingsplan Dijkzigt is gekozen om aan te sluiten bij de geldende bestemmingsplannen. De planvorm moet zowel flexibiliteit bieden als voldoende rechtszekerheid aan de betrokken bewoners en andere belanghebbenden in het plangebied.

4.2.1 Medisch complex

Voor het gebied ten westen van het Museumpark blijft sprake van een thematische gebiedsontwikkeling, een cluster, rond het thema zorg en gezondheid: de medische stad, waarvan het Erasmus MC het centrum vormt. Rond dit centrum ontstaat in de toekomst ruimte voor eventuele groei en spin-off van het Erasmus MC. De situering van deze eventuele uitbreidingen moet dan niet ten koste gaan van de uitstraling en toegankelijkheid van het complex. Diverse geschikte locaties zijn aan de randen te vinden, op plekken waar een logische verbinding met de hoofdinfrastructuur kan worden gemaakt. Bijvoorbeeld langs de ‘s-Gravendijkwal (Little c Coolhaven) en aan de Westzeedijk (Rijndam). De transformatie van het Erasmus MC naar een medische stad gaat gepaard met aanvullende faciliteiten op de terreinen zorg, onderzoek, onderwijs en opleiding alsmede functies als medisch gerelateerde bedrijvigheid.

De transformatie van het medisch complex is gestart aan de noordzijde van het gebied, aan de Zimmermanweg en de Wytemaweg. Langs deze straten zijn de entrees gesitueerd van de meer publieke programma’s van het ziekenhuis, zoals winkels, horeca en dienstverlenende voorzieningen die zowel een functie hebben voor het ziekenhuis (patiënten, personeel en bezoekers) als voor de omliggende scholen en overige voorzieningen in de omgeving. De centrale entree van het complex bevindt zich op het snijvlak van beide straten. Het medisch complex presenteert zich zo op een voorname manier aan de stad en is ook zichtbaar en vindbaar vanuit het metrostation Dijkzigt.

4.2.2 Museumpark en Westersingel

Het grootste deel van het groen in het plangebied is geconcentreerd in het Museumpark. Er is inmiddels een parkeergarage aangelegd onder het noordelijk deel van het Museumpark ten behoeve van bezoekers aan de binnenstad en het Erasmus MC.

De bebouwing aan de Westersingel en de villabebouwing blijft geschikt voor diverse doeleinden. Op dit moment wordt in veel panden aan de Westersingel kantoor gehouden. De wens is om het aantal kantoren in dit gebied niet toe te laten nemen. Wonen wordt gestimuleerd evenals andere voorzieningen die bijdragen aan een binnenstedelijk milieu en aan het karakter van de culturele as. De bebouwing is conserverend bestemd in hoogte en situering, in verband met de aanwijzing als beschermd stadsgezicht. De bebouwing heeft veelal de gemengde bestemming. De villa’s langs de Jongkindstraat en Museumpark hebben ook een gemengde bestemming.

Onder het schelpen- en evenemententerrein, in het noordelijk deel van het Museumpark, is een parkeergarage aanwezig ten behoeve van bezoekers van de binnenstad en het ziekenhuis.

Voor het gebied in het Museumpark, ten oosten van het parkeergarage, zijn er plannen aanwezig voor een depot van Museum Boijmans Van Beuningen. Deze ontwikkeling wordt buiten de grenzen van gebiedsbestemmingsplan “Dijkzigt" gehouden en heeft een eigen traject van een projectbestemmingsplan doorlopen. Inmiddels is voor deze locatie sprake van een vastgesteld bestemmingsplan .

4.2.3 Scholendriehoek

In de scholendriehoek blijft de ruimtelijke structuur onveranderd. Het gebied blijft een belangrijke functie van een onderwijscluster vervullen. Dit cluster behoudt zijn maatschappelijke functie.

4.2.4 Omgeving Coolhaven

Aan de noordkant van de Coolhaven is in de huidige situatie sprake van een gemengd gebied waar werken, wonen en onderwijs samen komen. Dit karakter blijft gehandhaafd.

Ten zuiden van de Hogeschool, in het gebied dat buiten dit bestemmingsplan is gehouden zijn er plannen om daar in de toekomst een gemengd programma te realiseren. Het gaat om een ontwikkeling op de gronden tussen de 's-Gravendijkwal en de Coolhaven. Er is sprake van een programma gerelateerd aan het medisch complex Erasmus MC. Het gaat hier om bedrijvigheid gerelateerd aan medische zorg, medische research & development, woningen en onderwijs. Deze ontwikkeling, zoals eerder vermeld, volgt een eigen traject van een projectbestemmingsplan.

4.3 Ontwikkelingen

De afweging of ontwikkelingen wel of niet in dit bestemmingsplan opgenomen worden of een eigen procedure volgen is afhankelijk onder andere van de fase waarin ze zich bevinden. De ontwikkelingen die ruimtelijke impact hebben, waarbij duidelijkheid bestaat over het programma, de milieutechnische, financiële haalbaarheid en waarbij de maatschappelijke draagvlak voor is worden opgenomen in een bestemmingsplan. Ontwikkelingen waar onduidelijkheid over bestaat zijn buiten beschouwing gelaten.

Erasmus MC is de enige locatie waar in dit bestemmingsplan wordt ontwikkeld. De in het vorige bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen op het terrein van het ziekenhuis worden in het nieuwe plan voortgezet.

Transformatie Erasmus MC

Ook de komende jaren staan in het teken van sloop- en nieuwbouwoperatie van het medisch complex. In dit bestemmingsplan wordt het vervolg van transformatie mogelijk gemaakt. De nadruk ligt op het naar de toekomst toe goed functioneren van het medisch complex en daarnaast op het beter aanhechten van het medisch complex aan de omliggende stad.

De vervangende nieuwbouw van het medisch complex is een project van de lange adem. De nieuwbouw van het complex van het Erasmus MC vindt plaats vanaf' 2007 en duurt grofweg tot en met 2020. Tot 2014 ging het om de bouw van de eerste tranche: 75% van het programma. De fasering heeft het karakter van een 'oprolscenario'; pas bouwdelen slopen als vervangende nieuwbouw gereed is (max. programma bedraagt 516.000 m2 b.v.o.). Het maximale programma in dit bestemmingsplan is hoger dan het maximaal aantal m2 aan programma uit het vorige bestemmingsplan. Dit verschil heeft te maken met met het behoud van de faculteitstoren van Erasmus MC. De toren zou oorspronkelijk worden gesloopt. Het daaraan gekoppelde programma zou afgetrokken worden van het totale programma. Intussen is besloten om aan de faculteitstoren een monumentale status toe te kennen en af te zien van sloop.

Na 2018 komen sloop en (her)invulling van de zones langs Westzeedijk en 's-Gravendijkwal aan de orde. Deze ontwikkelingen maken geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

Versterken funcie wonen in de omgeving Westersingel

In dit bestemmingsplan worden locaties, met name langs de Westersingel, voorzien van een gemengde bestemming. Op basis van deze gemengde bestemming zijn kantoren, maatschappelijke voorzieningen, horeca, hotel, alsmede woningen mogelijk conform het geldende bestemmingsplan. In de bestaande situatie worden de meeste panden niet als woning gebruikt. Teneinde transformatie naar wonen te behouden, is voor die locaties akoestisch ondezoek uitgevoerd. De betreffende locaties zijn aangegegeven in paragraaf 6.4.

Beperkte wijzigingen

Voorts is nog sprake van een tweetal wijzigingen ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan:

  • Het opnemen van een bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” op het Burgemeester 's Jacobsplein. Op grond van het voorgaande bestemmingsplan is daar bebouwing mogelijk. Er zijn echter geen plannen om die bebouwing te realiseren. Bebouwing ter plaatse wordt ook niet als wenselijk gezien. Daarom zijn die mogelijkheden nu wegbestemd.
  • De Deense Kerk heeft een omgevingsvergunning gekregen voor uitbreiding en renovatie. Deze omgvingsvergunning is onherroepelijk. De uitbreiding is in dit bestemmingsplan meegenomen.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig gebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan komt dienstverlening wel voor, maar is belwinkel in de begripsbepaling uitgesloten. Derhalve zijn belwinkels niet toegestaan.

4.4.2 Bedrijven

Binnen het plangebied is sprake van twee verschillende bedrijfsbestemmingen. Het betreft een bedrijfsbestemming ten behoeve van een voorziening van openbaar nut en twee tankstations (zonder lpg) aan de 's-Gravendijkwal. Binnen het bestemmingsvlak voor de voorziening van openbaar nut ter plaatse van het complex Parksluizen zijn gebouwen overal mogelijk. De bouwhoogte mag daarvan maximaal 10 meter zijn. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar subparagraaf 4.4.12. Ter plaatse van de tankstations zijn de bouwmogelijkheden vastgelegd door middel van een bouwvlak, waarbinnen gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht. Buiten het bouwvlak zijn overkappingen toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 7 meter.

Binnen verschillende andere bestemmingen zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Hierna wordt daarop ingegaan.

4.4.3 Gemengde bebouwing

Een aantal locaties binnen het plangebied heeft de bestemming "Gemengd" gekregen. Er is een onderscheid gemaakt in Gemengd - 1, 2, 3 en 4.

De gronden gelegen tussen de Rochussenstraat en de G.J. de Jonghweg, waar feitelijk sprake is van onder meer bebouwing ten behoeve van de Hogeschool Rotterdam, studentenwoningen en bedrijfs- cq kantoorruimten, hebben de bestemming 'Gemengd - 1'. De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, bedrijven tot en met categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten (op de begane grond) en kantoor. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is tevens de woonfunctie toegestaan. Bij voornoemde functies behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen en ontsluitingswegen en -paden, zijn tevens toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen. Alleen binnen het bouwvlak mogen gebouwen opgericht worden. De maximum bouwhoogte daarvan is met een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

De gebouwen gelegen in de zuidoosthoek van het plangebied op de hoek van de Eendrachtsweg met de Westersingel, waar feitelijk sprake is van onder meer het revalidatiecentrum Rijndam hebben een bestemming 'Gemengd - 2'. De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, wonen en hotels. Tevens zijn bij de genoemde functies, behoudens bij de woonfunctie, ondersteunende detailhandel en horeca toegestaan, uitsluitend op de begane grond. De maximum bouwhoogte van gebouwen is met een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

De gebouwen gelegen in de noordoosthoek van het plangebied op de hoek van de Rochussenstraat met de Westersingel, waar feitelijk onder meer sprake is van Huis Sonneveld en het Chabotmuseum, alsmede de bebouwing aan de Westersingel hebben de bestemming 'Gemengd - 3'. De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, maatschappelijke voorzieningen, behoudens geluidsgevoelige objecten, (uitsluitend op de begane grond), hotels, horeca (uitsluitend op de begane grond) en dienstverlening. Ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" zijn maatschappelijke voorzieningen, behoudens geluidsgevoelige objecten, tevens op de verdiepingen toegestaan. Binnen de bestemming is voorts nog sprake van een aanduiding "kantoor" alsmede "museum". Ter plaatse van eerstgenoemde aanduiding is tevens een kantoor toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding "museum" is een museum toegestaan. Het betreft het Huis Sonneveld en het Chabotmusem, waarbij voor het Huis Sonneveld geldt dat er geen geluidsgevoelige objecten zijn toegelaten. De maximum bouwhoogte van gebouwen is met een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

De gronden op de hoek van de Rochussenstraat/ 's-Gravendijkwal/Burgemeester s' Jacobplein, waar feitelijk sprake is van een kantoorgebouw ten behoeve van het Erasmus MC, hebben de bestemming 'Gemengd - 4'. De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven t/m categorie 2 uit de lijst van bedrijfsactiviteiten (uitsluitend op de begane grond) en dienstverlening. Tevens is bij de genoemde functies, behoudens de bedrijfsfunctie, ondersteunende detailhandel toegestaan. De maximum bouwhoogte van gebouwen is met een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

4.4.4 Groen

Structurele groengebieden evenals het musempark zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn onder meer voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. De aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen is toegestaan indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Ter plaatse van het museumpark is binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding "parkeergarage" tevens een ondergronds parkeergarage toegestaan. Tevens zijn ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.4.5 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.


Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat er geen exploitatievergunning hoeft aangevraagd te worden. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Zelfstandige horecavestigingen zijn op de begane grond toegestaan binnen de bestemming "Gemengd - 3". In verschillende bestemmingen is het voorts toegestaan om ondersteundend cq ondergeschikte horeca.
Terrassen
Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" en "Groen" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.4.6 Hotels

Hotels vallen niet onder horeca, maar zijn apart geregeld. Onder een hotel wordt verstaan: Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie. Hotels zijn toegestaan binnen de bestemming "Gemengd - 2" en "Gemengd - 3". 

4.4.7 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Binnen het plangebied is sprake van twee verschillende maatschappelijke bestemmingen, te weten de bestemming "Maatschappelijk - 1" en de bestemming "Maatschappelijk - 2".

De gronden met de bestemming "Maatschappelijk - 1" betreffen het terrein van het Erasmus MC. Binnen deze bestemming zijn naast de genoemde maatschappelijke voorzieningen tevens ondersteunende, ondergeschikte functies mogelijk, zoals bijvoorbeeld horeca en detailhandel, maar ook kantoren. Binnen de bestemming is het programma ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende ondersteunende, ondergeschikte functies begrensd tot 516.000 m2 b.v.o. In het overzicht dat als bijlage Overzicht Erasmus MC bij deze toelichting is gevoegd, is aangegeven hoe dit aantal m2 b.v.o is opgebouwd. Het betreft de bebouwing ten behoeve van het Erasmus MC die aanwezig is en nieuwe bebouwing waarvoor reeds een omgevingsvergunnig is verleend. Opgemerkt zij daarbij dat het in het overzicht genoemde complexdeel met gebouwcode GK (gebouw Rochussenstraat, 13.521 m2) niet meegerekend dient te worden, aangezien dit gebouw niet binnen de bestemming "Maatschappelijk - 1" valt. Ook de in het overzicht genoemde parkeervoorzieningen (54.000 m2) maken geen onderdeel uit van het maximaal aantal m2 b.v.o. van 516.000 m2.

Toekomstige ontwikkelingen op lange termijn zullen alleen in afwijking van het voorliggende bestemmingsplan kunnen worden vergund. Dergelijke ontwikkelingen zullen worden neergelegd in een Masterplan voor het Erasmus MC op basis waarvan een afzonderlijke ruimtelijke procedure zal moeten worden gevolgd.

De overige maatschappelijke voorzieningen hebben de bestemming "Maatschappelijk - 2" gekregen. Het betreft onder meer kerken, en verschillende musea waaronder het Boijmans van Beuningen museum, de Kunsthal etc. Binnen de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan, behoudens geluidsgevoelige objecten. Op de begane grond is ondersteunende detailhandel en horeca toegestaan. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximum bouwhoogte van gebouwen mag zijn. Op enkele locaties is voorts een maximum bebouwingspercentage opgenomen.

4.4.8 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.4.9 Straalverbinding

Over het plangebied ligt in de zuidoosthoek een straalpad ten behoeve van de telecommunicatie. Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen mogen geen bouwwerken hoger dan 70 meter binnen het straalpad zijn. Omdat in dat gebied geen bouwwerken met een bouwhoogte hoger dan 70 meter zijn toegestaan, is de onbelemmerde doorgang van de straalverbinding niet in het geding.

4.4.10 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te nemen die in ieder geval in lijn is met de rechten voor dergelijke bebouwing uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen die op grond van die regeling mogelijk waren, zijn op grond van het voorliggende plan derhalve ook mogelijk. Voor zover deze mogelijkheden minder toestaan werkt de regeling uit Bijlage II van het Bor met betrekking tot het vergunningvrije bouwen aanvullend op de bestemmingsplanregeling.

De genoemde regelingen ten behoeve van het realiseren van aan- en uitbouwen zijn opgenomen in de bestemming "Tuin" en "Tuin - 1". De gronden behorende bij de gebouwen gelegen in de noordoosthoek van het plangebied op de hoek van de Rochussenstraat met de Westersingel, waar onder meer sprake is van Huis Sonneveld en het Chabotmuseum hebben de bestemming "Tuin - 1" gekregen. De gronden behorende bij de bebouwing lang de Westersingel en de woningen in de noordwesthoek van het plangebied hebben de bestemming "Tuin".

De bestemmingen wijken voor wat betreft het parkeren van elkaar af. In de bestemming Tuin - 1" is namelijk geregeld dat parkeren overal binnen de bestemming is toegestaan, behoudens op de gronden die vóór de voorgevel van het hoofdgebouw liggen. In de praktijk blijkt er, behoudens vóór de voorgevel van het hoofdgebouw, namelijk sprake te zijn van parkeergelegenheid.

Op de gronden met de bestemming "Tuin" zijn alleen ondergrondse parkeervoorzieningen mogelijk én bovengrondse parkeervoorzieningen voor zover deze worden gerealiseerd vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan. Aangezien in de feitelijke situatie op vele locaties langs de Westersingel al sprake is van parkeren vóór de voorgevel of het verlengde daarvan, is dit in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Op sommige locaties is ook al sprake van een parkeerterrein in de achtertuin. Voor deze gevallen is op de verbeelding een aanduiding opgenomen. Daarbinnen is parkeren mogelijk.

4.4.11 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven. Ter plaatse van de aanduiding "gemengd" zijn een museum, bedrijven t/m categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten, horeca en maatschappelijke voorzieningen die niet vallen onder de geluidsgevoelige objecten genoemd, toegestaan.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

De ondergrondse metrolijn heeft een aanduiding "tunnel" met een aanduiding "vrijwaringszone - spoor" van 5 meter aan weerszijden van de tunnel ter bescherming. Ter plaatse van de ondergrondse metrostations is een aanduiding "openbaar vervoerstation" opgenomen, waarbinnen het (ondergrondse) metrostation met bijbehorende voorzieningen mogelijk is.

4.4.12 Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. Grotere gebouwen zijn in dit bestemmingsplan als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd. Ook het terrein van het complex van de Parksluizen is als nutsvoorziening bestemd.

4.4.13 Waarde - Cultuurhistorie

De gronden en gebouwen die binnen het beschermde stadsgezichten Heemraadssingel-Mathenesserlaan en Waterproject vallen hebben de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1"

In de regels bij deze dubbelbestemming is bepaald dat bij herbouw van gebouwen geen andere kapvorm is toegestaan dan de kapvorm die het pand had op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Teneinde te garanderen dat het bestaande stratenprofiel zoveel mogelijk gehandhaafd blijft, is in de bouwregels opgenomen dat binnen de bestemmingen "Groen", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Verkeer - Wegverkeer" geen nieuwe bouwwerken mogen worden opgericht en de bestaande indeling van bouwblokken gehandhaafd dient te worden. Van deze bepaling kan worden afgeweken voor kleine bouwwerken voor voorzieningen van openbaar nut, verkeer en vervoer (niet groter dan 80 m3). Voorts is voor aanlegwerkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste gekoppeld aan de bestemmingen "Tuin", "Verkeer - Erf", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Groen". Voor deze bestemmingen is voorgeschreven dat het terrein niet verhard mag worden en niet meer dan een halve meter opgehoogd of ontgraven mag worden zonder omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor de voortuinen van gebouwen. T.a.v. de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" is geregeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning wegwerkzaamheden te verrichten, tenzij het bestaande wegprofiel niet wordt aangetast. Overigens is geen omgevingsvergunning vereist indien het gaat om werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen, werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of voor werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Naast het weren van bouwwerken op bepaalde bestemmingen, het eisen van omgevingsvergunning voor bepaalde aanlegwerkzaamheden, kent dit bestemmingsplan ook nog een bijzondere vergunningvereiste voor het slopen van bouwwerken binnen de bestemming Cultuurhistorie. Voor verkrijging van de vergunning zal sprake moeten zijn van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel van economische overwegingen, en bovendien nieuwbouw mogelijk moeten zijn. Aanvrager zal alsdan aannemelijk moeten maken dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.

Artikel 21.5.2 geeft een opsomming van gevallen waarin het sloopverbod niet geldt. Met deze instrumenten kunnen de gronden van de beschermde gezichten Heemraadssingel en Mathenesserlaan en Waterproject een optimale bescherming krijgen die zij vanuit cultuur-historisch oogpunt verdienen. Het belang van de gewenste bescherming ligt niet zo zeer op de individuele kenmerken van de afzonderlijke panden, alswel op het ensemble van het gehele gebied.

De Commissie Welstand en Monumenten zal voor deze gebieden als beschermde stadsgezichten extra zorgvuldig toetsen, ook op het punt van materiaalgebruik. Materiaalgebruik (toepassing baksteen, hout, keramische dakpannen) betreft een zaak van welstand, alsmede een uitvoeringsaspect dat buiten het bestek van een bestemmingsplan valt.

In alle gevallen waarin door burgemeester en wethouders over vergunningverlening moet worden beslist in het kader van de bestemming Cultuurhistorie wordt vooraf advies ingewonnen bij de Commissie voor Welstand en Monumenten.

4.4.14 Water

De bestemming "Water - 1" is toegekend aan het water van de Westersingel en aan de waterpartijen in het Museumpark. Bruggen zijn binnen de bestemming "Water - 1" overal toegestaan. Het water bij de Coolhaven en de Parksluizen is ook bestemd voor het scheepvaartverkeer en krijgt bestemming ''Water - 2". In het desbetreffende water zijn steigers voorzien. Voor deze steigers is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Deze wijze van bestemmen sluit aan bij de wijze van bestemmen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Coolhaven".

4.4.15 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerders van het oppervlaktewater in Dijkzigt zijn het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en, alleen voor de Coolhaven, het hoogheemraadschap van Delfland (met dien verstande dat de kade van de Coolhaven in Dijkzigt in beheer is bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard). Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied, langs de oostelijke plangrens, is een hoofdwatergang aanwezig: de Westersingel. Verder zijn watergangen en vijvers aanwezig in het museumpark. De Westersingel en de watergangen/vijvers in het Museumpark zijn onder beheer van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Ook ligt een deel van de Coolhaven in het plangebied. Dit water is onder beheer van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Het water in de Coolhaven staat via de Parksluizen in direct contact met de Parkhaven en zo met het water in de Nieuwe Maas. De waterkwaliteit wordt dan ook voornamelijk bepaald door de waterkwaliteit van de Nieuwe Maas. De waterkwaliteit in de Westersingel was tot enkele jaren geleden zeer slecht. Dit werd veroorzaakt doordat er grote hoeveelheden vervuild regenwater via de overstorten in het rioolstelsel in het oppervlaktewater terecht kwam. Inmiddels is er een aantal maatregelen uitgevoerd, vooral de ingebruikname van de waterberging Museumparkgarage, waardoor de waterkwaliteit is verbeterd.

5.3.2 Grondwater

In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig waarmee de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil) wordt geregistreerd. Een ontwateringsdiepte van ten minste 80 centimeter geldt als richtpeil om overlast door te hoog grondwater te voorkomen. Bij alle peilbuizen in het plangebied is de gemiddelde ontwateringsdiepte ruim meer dan 80 centimeter. De kans op grondwateroverlast in het plangebied is dus klein.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

In en langs het plangebied ligt een primaire waterkeringen langs Westzeedijk, het Droogleever- Fortuynplein en de 's-Gravendijkwal en een boezemkade (secundaire waterkering) langs de Coolhaven. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd. De waterkeringen inclusief beschermingszones zijn op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering.

Het plangebied ligt grotendeels binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 is. Een klein deel van het plangebied ligt buitendijks, hierbij gaat het om het Droogleever-Fortuynplein, een stuk 's-Gravendijkwal en de Parksluizen. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Uit deze berekening blijkt dat het deel van het plangebied ten westen van de 's-Gravendijkwal en de gronden direct ten noorden van de Westzeedijk bij een dijkdoorbraak niet onder water komen te staan. In de rest van het plangebied, met name in het Museumpark, kan een dijkdoorbraak resulteren in waterstanden tot circa 80 centimeter t.o.v. het maaiveld.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 9 (Westersingel), een klein deel valt binnen rioleringsdistrict 3. In het plangebied is grotendeels sprake van een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. Langs de Westzeedijk en het Droogleever-Fortuynplein is een gescheiden stelsel aanwezig. District 9 voert het afvalwater af naar AWZI Dokhaven. Binnen het plangebied zijn drie vuilwateroverstorten aanwezig. Verder bevindt zich in het gebied de ondergrondse waterberging Museumpark. Tijdens hevige regenval wordt water uit het rioolstelsel hier tijdelijk opgeslagen. Dit voorkomt een deel van de overstorten van rioolwater op het oppervlaktewater, zodat de ondergrondse waterberging naast het voorkomen van wateroverlast ook een positieve invloed heeft op de waterkwaliteit.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Als een bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van bebouwing/verharding dan moet dit mogelijk worden gecompenseerd door het realiseren van extra oppervlaktewater om een verstoring van de waterhuishouding te voorkomen. Bij toename van meer dan 500 m2 verharding berekent het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard hoeveel nieuw oppervlaktewater er als compensatie moet worden aangelegd. Door de uitbreiding van de Deense Kerk neemt het verharde oppervlak toe met 190 m2. Bij het Erasmus Medisch Centrum wordt geen verharding toegevoegd, wel vind een verschuiving van bebouwing plaats waarbij soms hoger wordt gebouwd. Aangezien de toevoeging van 190 m2 verhard oppervlak bij de Deense Kerk de enige toename is die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is compensatie met extra oppervlaktewater voor dit bestemmingsplan niet aan de orde.

5.4.2 Grondwater

Er vindt een beperkte toename van de verharding plaats. Er zijn echter geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien en de ontwikkeling is in de nabijheid van oppervlaktewater gelegen. Er wordt daarom nagenoeg geen effect op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Waterveiligheid

Waterveiligheid binnendijks

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

Waterveiligheid buitendijks

In Dijkzigt is buitendijks geen bebouwing gelegen, en het bestemmingsplan voorziet ook niet in buitendijkse bebouwing. Een overstroming van de buitendijkse gronden binnen het plangebied brengt daarom geen risico op slachtoffers met zich mee.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

Het bestemmingsplan maakt een zeer geringe toename van bebouwing mogelijk. Ook maakt het bestemmingsplan mogelijk dat een bestaand hotel en bestaande kantoren worden getransformeerd naar woningen. Zowel door de nieuwbouw als door de transformatie neemt de hoeveelheid afvalwater toe, en daarmee ook de belasting van het rioleringssysteem. De hoeveelheid afvalwater die bij realisatie van deze ontwikkelingen wordt toegevoegd zal echter relatief gering zijn ten opzichte van de totale hoeveelheid afvalwater binnen het plangebied. het huidige rioleringssysteem biedt naar verwachting voldoende capaciteit om de toename van afvalwater door nieuwbouw/transformatie op te vangen.

Hemelwater

Wat betreft het afvoeren van water ligt de voorkeur in principe bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. Het plangebied biedt door de ruime aanwezigheid van oppervlaktewater de gelegenheid om regenwater zoveel mogelijk af te koppelen van de riolering en rechtstreeks af te voeren naar het oppervlaktewater. Het lozen van hemelwater op oppervlaktewater dient in overleg met het hoogheemraadschap, als beheerder van het oppervlaktewater, plaats te vinden.

De gemeente stimuleert de toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de toename van verharding.

Voor projecten binnen het gebied waarbij ingrepen in de openbare ruimte plaatsvinden dient afdeling Watermanagement van gemeente Rotterdam vroegtijdig in het planproces te worden benaderd om gevolgen voor het rioolstelsel en mogelijke aanpassingen aan het rioolstelsel af te stemmen.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Op de locaties waar conform de voorheen geldende bestemmingsplannen wonen was toegestaan, is wonen opnieuw mogelijk gemaakt. Voor de locaties waar conform de geldende bestemmingsplannen wonen is toegestaan, maar feitelijk geen sprake is van wonen, is onderzocht of deze planologische mogelijkheid voor de woonfunctie opnieuw kan worden opgenomen.

Deze mogelijkheden tot functieverandering naar circa 231 woningen (zie paragraaf 6.5.1) moeten worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De bovengenoemde ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Dijkzigt niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Dijkzigt is in de Rotterdamse systematiek aangeduid als stadscentrum. Dit betekent dat in dit gemengde gebied in principe ook bedrijven in milieucategorie 3 zijn toegestaan. Echter de beschikbare bedrijfsruimte is overwegend op de begane grond van panden waarin ook woningen aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Bovendien is deze ruimte van beperkte omvang zodat een gemiddeld bedrijf in milieucategorie 3 hier niet gewenst of denkbaar is. Ook vanwege de reeds ingezette versterking van de woonfunctie in het plangebied is nieuwvestiging van categorie 3 bedrijven niet wenselijk, zodat het bestemmingsplan alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toestaat. Deze kleine bedrijven worden toegestaan op de begane grond van de panden met de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 4. Momenteel zijn er geen bedrijven aanwezig in het plangebied. Wel is er een groot programma aan medische- en onderwijsfuncties aanwezig. Voor deze functies gelden dezelfde indicatieve afstanden als bedrijven in milieucategorie 2. Deze functies en de aanwezige en mogelijke woningen conflicteren niet met elkaar.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat het Bilderberghotel, een aantal (kantoor)panden aan de Westersingel, het pand Rochussenstraat 221-223 en een aantal andere panden waarin thans geen woning(en) aanwezig zijn, zoals het Chabotmuseum, kunnen transformeren naar woningen. Omdat in de genoemde gebouwen thans geen geluidsgevoelige functies aanwezig zijn maar het bestemmingsplan dit wel mogelijk maakt (woningen zijn geluidsgevoelig) moeten deze panden bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gezien. Op de onderstaande kaart is de ligging van deze panden aangegeven, in het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting op de gevels van deze panden berekend. Het pand Rochussenstraat 221-223 staat niet op de kaart, dit is locatie 15. De locaties 14 en 16 komen niet voor, die zijn komen te vervallen als nieuwe geluidsgevoelige objecten in het kader van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1062Dijkzigt-va01_0004.png"

Wegverkeer is voor het plangebied de enige onderzoeksplichtige en relevante geluidsbron.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel 1: Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 63 dB. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Rekenresultaten

De geluidsbelasting vanaf alle relevante zoneplichtige wegen op de gevels van de nieuwe geluidsgevoelige objecten (locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn) is onderzocht. Op de gevels van de onderzochte locaties die binnen de zone van een weg zijn gelegen zijn in het rekenmodel een aantal rekenpunten aangebracht. Op deze rekenpunten is op verschillende rekenhoogtes een geluidsberekening uitgevoerd. In de tabel is per weg de hoogste berekende geluidsbelasting op de gevel van een locatie opgenomen. Deze geluidsbelastingen zijn het uitgangspunt voor de toets van het bestemmingsplan aan de normen van de Wet geluidhinder en voor de keuzes die met betrekking tot geluid zijn gemaakt, waaronder het gemotiveerd vaststellen van hogere waarden. Als de geluidsbelasting van een weg op de gevel 48 dB (de voorkeurswaarde) of lager is dan is deze weg niet in de tabel opgenomen.

Tabel 2: Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige objecten per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Berekende geluidsbelasting (dB)   Aan te vragen hogere waarde (dB)  
1.   Rochussenstraat   62   62  
  Westblaak   55   55  
  Westersingel   55   55  
  Eendrachtsplein   55   55  
  Eendrachtsweg   54   54  
2.   Rochussenstraat   56   56  
  Westblaak   52   52  
  Westersingel   56   56  
  Eendrachtsplein   49   49  
  Eendrachtsweg   52   52  
3.   Westersingel   55   55  
  Eendrachtsweg   51   51  
4.   alle wegen   <= 48   -  
5.   Rochussenstraat   55   55  
  Jongkindstraat   49   49  
6.   Rochussenstraat   50   50  
  Jongkindstraat   49   49  
7.   Museumpark   53   53  
8.   Rochussenstraat   49   49  
  Museumpark   53   53  
  Jongkindstraat   49   49  
9.   Westersingel   56   56  
  Eendrachtsweg   49   49  
10.   Westersingel   56   56  
  Eendrachtsweg   49   49  
11.   Westersingel   56   56  
  Eendrachtsweg   49   49  
12.   Westersingel   55   56  
  Eendrachtsweg   49   49  
13.   Westersingel   55   55  
  Eendrachtsweg   50   50  
15.   Rochussenstraat   62   62  
17.   Museumpark   54   54  

Uit de tabel blijkt dat op locatie 4 de geluidsbelasting vanaf alle wegen niet zorgt voor een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB. Op de overige locaties is de geluidsbelasting vanaf een of meerdere wegen hoger dan de voorkeurswaarde. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen (63 dB voor binnenstedelijke wegen) wordt nergens overschreden.

6.4.2 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • Maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB).

Relevante geluidsbronnen

Op 14 van de 15 onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde als gevolg van één of meerdere (toetsingsplichtige) 50 km/uur wegen overschreden. De maximaal toelaatbare grenswaarde voor woningen en ander geluidgevoelige gebouwen (63 dB) wordt nergens overschreden.

De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen hoeft niet te worden getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. Conform het gemeentelijke ontheffingsbeleid alsmede ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook de geluidbelasting vanwege relevante 30 km/uur wegen inzichtelijk te worden gemaakt. Een 30 km/uur weg is relevant indien de weg direct langs een ontwikkellocatie ligt en er meer dan 900 motorvoertuigen per etmaal overheen rijden. Voor het bestemmingsplan Dijkzigt zijn er geen relevante 30 km/uur wegen.

Maatregelen

Omdat de voorkeurswaarde en soms de maximaal toelaatbare waarde wordt overschreden is bekeken of het mogelijk/wenselijk is de geluidsbelasting op de gevel terug te dringen door het treffen van bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen of ontvangermaatregelen.

Als bronmaatregel kan gedacht worden aan vermindering van het verkeer, snelheidsverlaging en toepassing van stille wegdekken. Vermindering van verkeer en snelheidsverlaging zijn gezien de functie van de betreffende wegen niet aan de orde. De Westersingel en enkele andere wegen zijn nu voorzien van klinkers. Door de klinkers te vervangen door asfalt kan de geluidsbelasting vanaf deze wegen met circa 2 dB worden teruggebracht. Dit is te weinig om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Bij de nieuwe geluidsgevoelige objecten in het bestemmingsplan gaat het niet om concrete nieuwbouwprojecten maar om de mogelijkheid om het gebruik van bestaande panden te veranderen. Het is niet mogelijk en niet wenselijk om deze transformatiemogelijkheid te koppelen aan eeen verandering van wegdek.

Overdrachtsmaatregelen zoals geluidschermen of afschermende bebouwing, of het vergroten van de afstand tussen de weg en de gevel, zijn in het centrumgebied vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en niet voorstelbaar.

Bron en/of overdrachtsmaatregelen zijn bovendien vaak niet afdoende om de geluidbelasting bij woningen en andere geluidsgevoelige functies te beperken tot de maximaal toegestane geluidsbelasting. Omdat wegens de bovenstaande redenen niet tot het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen wordt overgegaan is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk.

Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan ten minste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.

Bij alle locaties behalve locatie 1 kan het pand bij transformatie naar woningen zo worden ingedeeld dat alle woningen over een geluidluwe gevel beschikken. De hogere waarden voor deze locaties zullen daarom worden verleend onder voorwaarde dat alle woningen over een geluidluwe (achter)gevel beschikken. Als het Bilderberghotel (locatie 1) zou worden getransformeerd naar woningen dan zullen vanwege de vorm van het gebouw niet alle woningen over een geluidluwe gevel kunnen beschikken.

De gemeente Rotterdam kiest er bij locatie 1 voor van haar beleid af te wijken dat nieuwe woningen over een geluidluwe gevel dienen te beschikken. De motivering daarvoor is als volgt:

  • Er wordt, in verband met de gewenste versterking van de woonfunctie in de binnenstad en ter voorkoming van leegstand een groot belang gehecht aan het kunnen transformeren van gebouwen die nu een andere functie hebben naar woningen;
  • Dat niet alle woningen in het Bilderberghotel een goede geluidskwaliteit zullen hebben wordt gecompenseerd door de ligging in een levendig centrumgebied, met een grote nabijheid tot allerlei voorzieningen.

Conclusie

Vanwege de bovenstaande redenen heeft het college de hoogste berekende geluidsbelastingen, zoals die in tabel 2 zijn aangegeven, als hogere waarden vastgesteld. De vastgestelde hogere waarden gelden als de maximaal toegestane geluidsbelasting vanwege de betreffende geluidsbron op de betreffende locatie.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat het huidige gebruik van bestaande panden wordt omgezet naar maximaal 231 woningen. Het gaat om 117 woningen die mogelijk zijn in de panden van een hotel/restaurant en om 17.815 m2 aan overwegend kantoorruimte die getransformeerd kan worden naar 114 woningen. Bij de grote kantoorpanden in het centrum genereert één woning twee keer zo veel verkeer als 100 m2 kantoor. Maar gezien de betreffende kantoren in Dijkzigt, kantoorvilla's met eigen parkeerplaatsen, is deze verhouding omgedraaid. Omdat een hotel aanzienlijk minder verkeer genereert dan woningen zal er bij een volledige transformatie naar woningen toch sprake zijn van een beperkte toename van verkeer. Het bestemmingsplan heeft derhalve per saldo een (beperkt) negatief effect op de luchtkwaliteit.

Een van de projecten die in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is opgenomen is het project Rotterdam Centrum. Het NSL loopt tot 1 augustus 2014, maar geeft wat opgenomen programma's betreft een doorkijk naar 2020. In het centrum van Rotterdam zijn tot 2020 (de NSL periode) circa 52 bouwprojecten voorzien, die voor een deel nog met een ruimtelijke procedure (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) mogelijk gemaakt moeten worden. Deze 52 projecten in het centrum zijn als één NSL-project in het NSL opgenomen omdat het verkeer van en naar deze projecten over dezelfde wegen rijdt. Deze projecten zijn daarom bij het effect op de luchtkwaliteit niet afzonderlijk te beschouwen. Een bestemmingsplan dat één of meerdere van deze projecten mogelijk maakt zal daarom een beroep op het NSL-project Rotterdam Centrum moeten doen. Ook andere projecten/ontwikkelingen in het centrum, die bij de melding aan het NSL niet waren voorzien, moeten een beroep op het NSL-project Rotterdam Centrum doen. Voor dergelijke projecten is aanvullend aan het totale programma van de 52 projecten op twee manieren programmaruimte in het NSL-project aangebracht:

  • Het in het NSL opgenomen programma betreft nieuwbouw, maar het bestaande programma (de bestaande bebouwing) dat aanwezig is op de meeste ontwikkellocaties is hier niet van afgetrokken. Dit bestaande programma, dat verdwijnt bij sloop, vormt programmaruimte die gebruikt kan worden voor ontwikkelingen die niet zijn voorzien maar die wel als wenselijk worden gezien en daarom in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt;
  • Het totale programma is naar boven afgerond, zie onderstaande tabel. Voor deze programmaruimte geldt hetzelfde als hierboven.

Programmaruimte door ophoging:

  totaal programma van de 52 concrete projecten   in het NSL opgenomen programma   programmaruimte  
woningen   4.352   5.000   648  
kantoren   297.600 m2   315.000 m2   17.400 m2   
voorzieningen   138.650 m2   145.000 m2    6.350 m2  

In de bestemmingsplannen Lijnbaankwartier-Coolsingel, Waterstad en Dijkzigt (die thans voor het centrum zijn/worden opgesteld en dus een beroep op het NSL moeten doen) wordt, naast een deel van de 52 concrete projecten, ook ruimte geboden voor nieuwbouw en transformatie van kantoren naar woningen. Daarom moeten deze bestemmingsplannen gebruik maken van de programmaruimte die in het NSL-project Rotterdam Centrum is aangebracht. Omdat het bij het effect op de luchtkwaliteit om de hoeveelheid verkeer gaat die door de nieuwe ontwikkelingen wordt gegenereerd, is uitwisseling tussen programmaonderdelen mogelijk, mits de totale hoeveelheid verkeer daardoor niet toeneemt. Dit betekent dat de programmaruimte die bij kantoren en voorzieningen in het NSL is opgenomen ook gebruikt kan worden voor woningen. Aangezien extra kantoren en (commerciële) voorzieningen gelet op de leegstand niet als wenselijk worden gezien en extra woningen wel, zal deze programmaruimte aan woningen worden toegekend.

Een analyse van de nog beschikbare programmaruimte binnen het NSL-project Rotterdam Centrum laat zien dat de helft van het programma aan woningen en 60% van het programma aan kantoren en voorzieningen is opgebruikt door projecten die thans reeds gerealiseerd of vergund zijn. Bestemmingsplannen die voor het centrum zijn of worden opgesteld doen een beroep op het overige in het NSL opgenomen programma. De bestemmingsplannen Lijnbaankwartier-Coolsingel en Waterstad hebben samen voor 1.450 nieuwe woningen die mogelijk worden gemaakt een beroep op het NSL gedaan.

6.5.2 Conclusie

Het extra verkeer dat door het bestemmingsplan Dijkzigt wordt gegenereerd blijft, in combinatie met het extra verkeer dat door andere bestemmingsplannen in het centrum wordt gegenereerd, binnen de hoeveelheid verkeer dat door het opgegeven NSL-programma wordt gegenereerd. Dijkzigt kan voor luchtkwaliteit een beroep doen op het NSL. Daarom is luchtkwaliteit voor dit bestemmingsplan geen knelpunt.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen voor lager en voortgezet onderwijs en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg. De 's-Gravendijkwal, de Westzeedijk en de Rochussenstraat zijn drukke binnenstedelijke wegen. In de regels is vastgelegd dat binnen 50 meter vanaf de rand van deze wegen de genoemde scholen en kinderdagverblijven niet zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op hoger beroeps- en academisch onderwijs, zoals de Hogeschool Rotterdam. Op deze wijze wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid voor luchtkwaliteit.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan

van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) in het plangebied licht verontreinigd is. De bodem tussen de 1 meter en 2 meter beneden het maaiveld is bij de kavels ten westen van de Westersingel zwaar verontreinigd, en in de rest van het plangebied eveneens licht verontreinigd.

Het bestemmingsplan Dijkzigt voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden, en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over water

De enige risicobron die relevant kan zijn voor het bestemmingsplan is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas. Het plangebied ligt op ten minste 550 meter vanaf de oever van de rivier.

De Nieuwe Maas is in het besluit tot wijziging van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (ondermeer i.v.m. het Basisnet water) opgenomen als onderdeel van de vaarroute Rotterdam – Duitsland. Volgens de circulaire is op dit deel van het traject uitsluitend sprake van binnenvaart en is dit deel aangeduid als een zogenaamde zwarte route, hetgeen wil zeggen dat de 10-6-plaatsgebonden risicocontour van de vaarroute alleen over het water van de Nieuwe Maas ligt. Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de rivier vormt dus geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen op het land. Ook het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de oever is niet relevant voor Dijkzigt.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter vanaf de rand van de vaarweg moet het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen worden berekend. Aangezien het bestemmingsplan op grotere afstand vanaf de vaarweg is gelegen hoeft het groepsrisico van het transport te water niet te worden berekend.

6.7.2 Conclusie

Externe veiligheid speelt geen rol bij het bestemmingsplan Dijkzigt.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Voor het bestemmingsplan is alleen de Flora- en faunawet relevant. Gezien de grote afstand van het plangebied tot gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen speelt deze wet geen rol bij dit bestemmingsplan.

Vanuit de Natuurdatabase van de gemeente Rotterdam zijn waarnemingen bekend van de volgende wettelijk strikt beschermde soorten: Slechtvalk, Sperwer, Gierzwaluw, Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Op basis van een beoordeling van het plangebied op geschikte biotopen voor soorten wordt verwacht dat delen hiervan ook geschikt zijn voor de strikt beschermde soort Huismus.

Een deel van de ecologische zone langs de Coolhaven (op de Rotterdamse Natuurkaart aangewezen als binnenstedelijke route) is binnen het plangebied gelegen. De uitbreiding van de Deense Kerk heeft geen invloed op de kwaliteit van deze ecologische route.

6.8.2 Conclusie

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen hoofdzakelijk functiewijziging in bestaande panden. De functiewijzigingen leiden niet tot conflicten met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. De enige locatie waar nieuwbouw plaatsvindt (op een plek die nu groen is) betreft de uitbreiding van de Deense Kerk. De aanwezigheid van de Huismus kan op deze locatie niet worden uitgesloten. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning nader onderzocht moeten worden en mogelijk is op dat moment een ontheffing nodig.

Het bestemmingsplan is aanvaardbaar vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet.

Bij werkzaamheden zoals sloop, renovatie, wijzigingen aan watergangen en het rooien van bomen en struiken moet vooraf worden nagegaan in hoeverre nader onderzoek en/of een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.2 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

De gemeente Rotterdam heeft een globaal haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd.

De gemeente Rotterdam heeft een globaal haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd.

Dit onderzoek is gesplitst in de volgende delen:

1. Ontwikkelingen waarbij de gemeente Rotterdam eigenaar van de grond is. Voor deze locaties geldt dat deze minimaal kostendekkend ontwikkeld worden.

2. Ontwikkelingen waarbij de gemeente Rotterdam geen eigenaar is. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken van deze locaties komen ten laste van de grondeigenaar.

Het belangrijkste deel van de investeringen betreft de vernieuwing van het medisch complex van Erasmus MC, die plaatsvindt op eigen grond van het Erasmus MC waarvan de kosten aldus ten laste komen van Erasmus MC. De kosten voor infrastructurele voorzieningen komen voor rekening van de veroorzaker, in casu het Erasmus MC.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu;
  • 2. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 5. Gebiedscommissie Rotterdam Centrum;
  • 6. Gebiedscommissie Delfshaven;
  • 7. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 8. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 9. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 10. K.P.N. Telecom;
  • 11. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 12. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 13. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 14. Rijksluchtvaardienst;
  • 15. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland.

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het invullen van het E-formulier aangeboden aan GS. Het E-formulier stelt vragen en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het bestemmingsplan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid en dus door de provincie bekeken moet worden.

Commentaar:

Het bestemmingsplan is niet strijdig met provinciaal beleid. GS hebben aangegeven akkoord te zijn.

9.2 HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

9.2.1 Waterbeheerplan 2010-2015

Het HHSK verzoekt in het hoofdstuk Water van het bestemmingsplan een passage over het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Hoogheemraadschap op te nemen, en heeft daartoe een samenvatting van het Waterbeheerplan bijgevoegd.

Commentaar

In de toelichting beoogt de gemeente het bestemmingsplan en de keuzes die daarin zijn gemaakt toe te lichten. Een algemene toelichting op het beleid van het HHSK draagt daar niet aan bij en wordt daarom niet opgenomen. In het hoofdstuk Water wordt reeds ingegaan op de compensatie voor het toevoegen van verhard oppervlak in relatie tot de ontwikkelingen in het bestemmingsplan.

9.2.2 Waterkeringen

In paragraaf 5.2 van het bestemmingsplan is aangegeven dat de beheerders van het oppervlaktewater in Dijkzigt het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en, voor wat betreft de Coolhaven inclusief kade, het hoogheemraadschap van Delfland zijn. Het HHSK geeft aan dat dit niet geheel juist is omdat de kade langs de Coolhaven bij hen in beheer is.

Commentaar

Conform de reactie van het HHSK is paragraaf 5.2 als volgt aangepast: "De beheerders van het oppervlaktewater in Dijkzigt zijn het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en, alleen voor de Coolhaven, het hoogheemraadschap van Delfland (met dien verstande dat de kade van de Coolhaven in Dijkzigt in beheer is bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard)".

9.2.3 Waterkwantiteit

In het plangebied zijn een hoofdwatergang en diverse overige watergangen en vijvers aanwezig. Op de verbeelding zijn echter alleen de hoofdwatergang en de Coolhaven bestemd als "Water". Het HHSK verzoekt de gemeente om de overige watergangen en vijvers eveneens de bestemming "Water" te geven.

Commentaar

Het overige water heeft in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Groen", met een medebestemming voor water. Deze wijze van bestemmen is overgenomen in het concept ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van het verzoek van het HHSK is hier opnieuw naar gekeken. Om de volgende redenen zijn de overige watergangen en vijvers, conform het verzoek van het HHSK, in het ontwerpbestemmingsplan bestemd als "Water": Ook het overige water is van belang voor het watersysteem en de waterberging, en de medebestemming binnen groen biedt onvoldoende bescherming. En in andere recente bestemmingsplannen is het overige water van enige omvang eveneens als "Water" bestemd. Waterpartijen die geen onderdeel uitmaken van het watersysteem, zoals de waterpartij bij het Nieuwe Instituut, zijn niet bestemd als "Water".

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:

9.3.1 Schuilen bij een toxische wolk

Over de Nieuwe Maas vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, bij een ongeval met dit transport kan een toxische wolk optreden. Een toxische wolk kan tot op grote afstand effect hebben, de 1% letaliteitscontour ligt op 800 meter vanaf het midden van de Nieuwe Maas. De VRR adviseerd om bij eventuele herontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen binnen de 1% letaliteitscontour , waarbij veel mensen in de buitenlucht verblijven, er zorg voor te dragen dat de aanwezigen de mogelijkheid hebben om te schuilen. Ook bij (her)ontwikkeling van gebouwen binnen de 1% letaliteitscontour is het advies van de VRR om deze zodanig te construeren dat deze geschikt zijn om te schuilen. Gebouwen waarvan deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem kan worden uitgeschakeld zijn geschikt om enkele uren in te schuilen.

Commentaar

De 1% letaliteitscontour van 800 meter vanaf het midden van de Nieuwe Maas ligt over een klein deel van het plangebied ( in het zuid-oosten). Het bestemmingsplan voorziet niet in (her)ontwikkeling binnen deze contour. Het bestemmingsplan biedt derhalve geen mogelijkheden om het advies van de VRR op te volgen.

9.3.2 Voorlichting en instructie

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld.

9.4 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

Belanghebbenden worden geïnformeerd over de terinzageleggging via publicaties in een huis-aan-huisblad.