direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenlaankwartier en Lage Limiet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied van het bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet ligt in Hillegersberg op de noordoever van de Maas. Dit bestemmingsplan legt enerzijds de bestaande situatie vast en biedt anderzijds mogelijkheden voor (her)ontwikkelingen. Voor het overige geldt dat met dit bestemmingsplan de vigerende beheersverordening en bestemmingsplannen worden geactualiseerd. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn meegenomen.

1.2 Gekozen planopzet

Het accent in dit plan ligt op het planologisch bestendigen van de bestaande situatie en het faciliteren van enkele ontwikkelingen die geldende planologische regelingen niet mogelijk zijn. Ontwikkelingen die onvoldoende concreet waren ten tijde van vaststelling van dit plan, ofwel waarvan bestuurlijk draagvlak ontbrak of de financiële onderbouwing of benodigd (milieu)onderzoek niet afdoende beschikbaar was, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

1.3 Ligging en begrenzing

De oostgrens van het bestemmingsplan ligt precies in het midden van de Rotte. Aan de zuidzijde volgt de plangrens de Strekkade over de groene parkachtige oever van de Bergse Voorplas. Aan de westzijde loopt de grens als volgt: Streksingel, Grindweg, Ankie Verbeek-Ohrlaan, Lage Limiet, Wildersebrug, Grindweg. Aan de noordzijde loopt de grens over het Marterpad-Hogelanddreef op de grens van de woonwijk en het recreatiegebied 'Het lage Bergsche Bos'.

1.4 Vigerend ruimtelijk kader

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de beheersverordening 'Molenlaankwartier' uit 2013 en vier bestemmingsplannen van kracht. In dit bestemmingsplan worden alle planologische regelingen opgenomen in één actueel bestemmingsplan. De blauwe lijn is de bestemmingsplangrens van het onderhavige bestemmingsplan.

* 540 Bestemmingsplan Lage Limiet vastgesteld op 25-09-2003, onherroepelijk op 16-12-2003;

* 2024 Bestemmingsplan Grindweg 660-662 vastgesteld op 30-12-2010, onherroepelijk op 10-03-2011;

* 2005 Bestemmingsplan Bizet-Verdilaan vastgesteld op 24-06-2010, onherroepelijk op 24-09-2010;

* 2051 Bestemmingsplan Van Ballengooijsingel vastgesteld op 28-06-2012, onherroepelijk 08-09-2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0002.png"

Nummering bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.
2.1.3 Trajectnota / MER Rijksweg A13/16 Rotterdam

Vanwege de omvang van de knelpunten in de leefbaarheid in het noordoosten van de Rotterdamse regio is besloten om de planstudie A13/A16/A20 te starten. Het doel van de nieuwe Rijksweg is de doorstroming te verbeteren op de wegvakken A13 bij Overschie en de A20 tussen Kleinpolderplein en Terbregseplein. Daarnaast wil het de bereikbaarheid en leefbaarheid verbeteren in het noordoosten van de Rotterdamse regio: Overschie, Hillegersberg en de Lansingerland.

De A13/A16 valt fysiek buiten de plangrenzen van dit bestemmingsplan maar de effecten zijn in het Molenlaankwartier en de Lage Limiet wel merkbaar.

2.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De visie Ruimte en mobiliteit: omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het programma mobiliteit en het programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan en Lage Limiet bevat de volgende provinciale onderwerpen; nieuwe woningbouwlocatie's en een molenbiotoop.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden.

2.3.3 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer tot 2020. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.4 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de evFeneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.5 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 januari 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.6 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 16 mei 2012 door College van burgemeester en wethouders

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het bepekrt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de valuatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd; 'bruisende aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisens horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreerd wordt zonder overlast voor omwonenden.

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waarbij het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verschuldigd zijn.

Terrassen

Het horecabeleid is op terrassen van toepassing als het gaat om de openbare orde en de terrasexploitatie. Denk hierbij aan de grootte van het terras, uitbreiding van de inrichting met een niet toegestaan terras en de uitbreiding dan wel beperking van het aantal vierkante meters horeca in een bepaald gebied.

2.4 Gebiedscommissie

2.4.1 Gebiedsplan Hillegersberg - Schiebroek 2014-2018

Het gebiedsplan 'Hillegersberg - Schiebroek, Dorps wonen in een wereldstad' is het eerste gebiedsplan van de gebiedscommissie Hillegersberg-Schiebroek. In het plan staan de belangrijkste ambities voor de komende vier jaar. Dankzij het groene en dorpse karakter van Hillegersberg-Schiebroek is het een aantrekkelijk gebied om te wonen en te leven. Dat moet ook zo blijven en, daar waar nodig is, verder verbeterd worden.

Ambities

Uitgangspunt 1 Van betekenis voor Rotterdam

Verkeersveiligheid is topprioriteit, schone wijken blijven schoon, talentontwikkeling, het aantrekkelijker maken van de omgeving van de Rotte en inzet op goede onderwijshuisvesting zijn kansen die goed aansluiten bij de mogelijkheden die het gebied Hillegersberg - Schiebroek kan bieden.

Uitgangspunt 2 Bereikbaarheid en kwaliteit voor alle woonmilieus

Hillegersberg - Schiebroek heeft woningen voor idereen en voor elke portemonnee. De woonmilieus moeten in heel Hillergersberg - Schiebroek kwaliteit hebben en moeten bovendien gond ontsloten zijn.

Uitgangspunt 3 Kwaliteit ontstaat niet vanzelf

In de voorgaande jaren heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente vastgehouden aan een kwaliteitsnorm voor de buitenruimte die hoger ligt dan de stedelijke norm. Deze norm past bij de ambitie voor alle wijken in Hillegersberg - Schiebroek, zowel de reeds goede woonmilieus als de wijken in de lift.

Het Molenlaankwartier

Uit het wijkprofiel komt naar voren dat de CBS wijk het Molenlaankwartier op veel vlakken boven het Rotterdamse gemiddelde scoort. Dit geldt voor zowel de subjectieve als objectieve index. De wijk heeft een goede naam en de bewoners zijn tevreden over de woonomgeving. De subjectieve score is op de sociale index en veiligheidsindex hoger dan de objectieve score. Het vele groen afval wordt wel als probleem ervaren wat leidt tot een lagere waardering van bewoners ten aanzien van de openbare ruimte. Daarnaast is een uitschieter naar beneden het gebrek aan voorzieningen. Dat ligt onder het Rotterdamse gemiddelde. Verder blijkt dat inbraak/diefstal een groot probleem is in de wijk. Diefstal komt op de objectieve index uit rond het Rotterdamse gemiddelde.

Doelen

Blijvend hoogwaardig wonen en leven

De kenmerkende kwaliteitsdragers zoals de Rotte, singels, plassen en parken blijven behouden en worden verstevigd. Identiteit en imago Hillegersberg - Schiebroek zijn erdoor bepaald en mensen met midden- en hoge inkomens komen op deze kwaliteiten af. Deze kwaliteiten zijn niet vanzelfsprekend; ze vragen voortdurend om onderhoud. Voor de verkeersproblematiek op de Molenlaan dient ook voor de komst van de A13/A16 dus op korte termijn een oplossing te worden gevonden.

Vitale lokale economie en voorzieningen

De lokale economie die gericht is op de talrijke zzp’ers, de evenementen en winkelgebied in Oud Hillegersberg is versterkt en vitaal.

Schone, hele, veilige en duurzamere buitenruimte

Hillegersberg - Schiebroek zet ook hier blijvend in op een schoon, heel en veilig gebied. De inzet gericht op funderings- en grondwaterproblematiek (zettingproblematiek, paalrot vanwege grondwaterstand) wordt gecontinueerd en geïntensiveerd. De bewoners worden actief geïnformeerd om vroegtijdig (preventief) hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Een belangrijk onderwerp wordt de inpassing van de A13/A16. De nadelige effecten voor de omgeving moeten zodanig gecompenseerd worden dat het kwaliteitsniveau van het bestaande gebied gegarandeerd blijft. De gebiedcommissie staat achter de eerder gekozen lijn van: niet horen, niet zien en niet ruiken. De veiligheid en de veiligheidsbeleving in de wijk zijn van groot belang en zijn in grote lijn op orde en waar nodig wordt ingezet op verbetering.

Grote weerbaarheid

De zelfredzaamheid alsmede het aantal vrijwilligers is vergroot en de sociale samenhorigheid is toegenomen.

2.5 Beleid van de voormalige deelgemeente Hillegersberg - Schiebroek

2.5.1 Bouwen aan een groen Hillegersberg - Schiebroek

In 2012 is het document 'Bouwen aan een Groen Hillegersberg - Schiebroek' opgesteld. Dit document biedt een afwegingskader voor het al dan niet verlenen van medewerking van bouwinitiatieven en geeft randvoorwaarden voor het waarborgen van het groene karakter voor die bouwinitiatieven waaraan wel medewerking wordt verleend. Dit afwegingskader kwam voort uit de wens om duurzame afspraken te maken met betrekkking tot het spanningsveld tussen het ontwikkelen van nieuwe woningen en het behoud van de zeer gewaarderde groene karakter van de deelgemeente.

2.5.2 Horecagebiedsplan Hillegersberg - Schiebroek 2012-2014

ln het Horecagebiedsplan van Hillegersberg- Schiebroek is per gebied beschreven welk horeca-aanbod gewenst is. Binnen de bestemmingsplangrenzen van dit bestemmingsplan ligt maar één winkelstrip: de Van Beethovensingel/Schubertlaan. Hier is horeca toegestaan die het woonklimaat veraangenaamt of de winkelfunctie ondersteunt. Buiten deze winkelstrip bevindt zich één horecagelegenheid aan de Grindweg; Chinees-Indonesisch restaurant Dewi-Sri.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een uitgestrekt gebied met rivierduinafzettingen in de ondergrond, die aan het einde van de laatste ijstijd zijn gevormd. Daar waar de toppen van rivierduinafzettingen nu aan de oppervlakte liggen spreekt men van donken. Rivierduinen werden vanaf de Midden Steentijd of Mesolithicum (9700-5300 voor Christus) als woonplaats benut. Op de donk van Hillegersberg, waar ook de dorpskern met de kerk en de kasteelruïne zich bevinden, zijn prehistorische bewoningssporen aangetoond. Ook de lagere delen van het rivierduingebied werden bewoond. Dit blijkt onder meer uit twee vindplaatsen, één in het plangebied Bergse Bos, bij de Rotte, de andere direct ten westen van de Grindweg, dus net buiten het bestemmingsplangebied. De vindplaats “Bergse Bos” dateert uit het Mesolithicum of uit de overgangsperiode van het Mesolithicum naar het Neolithicum. De vindplaats nabij de Grindweg dateert uit het Laat-Mesolithicum of vroeger. Vindplaatsen uit deze tijdspanne zijn zeldzaam in Nederland.

Ook oeverzones van (fossiele) rivierarmen werden als woon- of verblijfplaats benut. Een dergelijke rivierarm, uit de Late Steentijd of Neolithicum (5300-2000 voor Christus), doorkruiste in west-oost richting het noordelijk deel van het plangebied, ongeveer van de Dresdenlaan naar Ankie Verbeek-Ohrlaan. Op en bij de stroomgordel van deze rivierarm kunnen prehistorische bewoningssporen verwacht worden die dateren uit het Neolithicum en de Vroege of Midden-Bronstijd (2000-1100 voor Christus). De bovenzijde van deze rivierafzettingen bevindt zich op circa 10 meter beneden NAP. Voor de bouwlocatie 'Lage Limiet' is in 2001 met behulp van enkele boringen onderzoek gedaan naar de archeologische potentie van de rivierafzettingen. Archeologische indicatoren werden niet aangetroffen. Uit het booronderzoek bleek verder dat de top van de afzettingen kan zijn aangetast door latere erosie.

In het plangebied is op de bovengenoemde afzettingen een dun pakket lagunaire klei-en zandafzettingen aanwezig waar (elders) fijnvertakte geulpatronen in zijn gekarteerd. Het lagunaire landschap lijkt niet door de mens te zijn geëxploiteerd. Het pakket werd afgezet in de periode direct voorafgaand aan de veenvorming die in het hele plangebied tot in de Vroege Middeleeuwen (450-1000) plaats vond. Het riviertje de Rotte heeft zijn oorsprong in deze periode van moerasvorming. Het zorgde voor de ontwatering van het veengebied richting de Nieuwe Maas. De oevers van de Rotte werden vanaf de IJzertijd (800-15 voor Christus) benut als woon- en verblijfplaats. Eerst op het veen later, vanaf de Romeinse tijd, ook op de vanaf die tijd gesedimenteerde kleiige zones langs de oevers.

De ontginning van het veen- en kleiopveengebied ter weerszijden van de Rotte vond plaats vanaf de 10e eeuw. Men ontwaterde het gebied door middel van het graven van parallelle sloten. De bewoning vond plaats op de percelen zelf, waardoor lintbebouwing ontstond. Een dergelijk lint is te vinden in de lijn Bergse Dorpsstraat-Grindweg. Rondom de kerk van Hillegersberg ontstond een kleine woonkern. Misschien moet echter (een deel van) de oudste middeleeuwse bewoning langs de oevers van de Rotte worden gezocht en is de bewoning met de voortgaande ontginning (later) mee landinwaarts verschoven.

In de omgeving van Hillegersberg werd het veen in de 17e-19e eeuw vergraven voor de turfwinning, en ontstond een uitgestrekt plassengebied. Zo ook in het bestemmingsplangebied, ten noorden van de Strekkade. In 1772 zijn de plassen drooggemaakt. Ten gevolge van de turfwinning en de daaropvolgende droogmaking liggen oude (prehistorische) landschappen nu dichter aan de oppervlakte. Langs de Rotte, de Strekkade en de Grindweg bleven stroken veen gespaard. Ook erbuiten kan het veen hier en daar als dunne laag restveen bewaard zijn gebleven. Direct ten westen van de Rotte is in het plangebied een zone waar geen veen aan het oppervlak aanwezig was, maar klei. Deze afzettingen houden waarschijnlijk verband met het ontstaan van de Rotte.

3.2 Archeologie

Gelet op de geschiedenis van het plangebied kunnen in het gehele bestemmingsplangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen vanaf de Midden-Steentijd (9700-5300 voor Christus) tot in de Nieuwe tijd. De oudste bewoningssporen en vondsten zijn gerelateerd aan de rivierduinafzettingen en de fossiele rivierarmen. Bewoningssporen en vondsten behorend bij het kleiopveengebied zijn te dateren vanaf de IJzertijd. Ze zullen vooral aanwezig zijn langs de Rotte en de stroken met restveen van de Strekkade en de Grindweg.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn drie verschillende archeologische waarden bestemd. Voor de afbeelding, zie bijlage 1 van de toelichting 'Archeologische waarden'.

Waarde - Archeologie 1

Voor het gebied met rivierduinafzettingen in de ondergrond, alsmede de dorpskern van Hillegersberg (omvang 1850), de Terbregse Rechter Rottekade, Strekkade en de Grindweg ("Waarde - Archeologie 1") geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het bestemmingsplangebied ("Waarde - Archeologie 2") geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor het binnen de bestemmingsplangrenzen gelegen water ("Waarde - Archeologie 3") geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

3.3 Huidige situatie

Het plangebied is een onderdeel van het vroegere dorp Hillegersberg. Het is een woonwijk die in de zuidwestpunt grenst aan de oude dorpskern van Hillegersberg, waar de meeste voorzieningen liggen.

De wijk is verschillende perioden gebouwd en dat is duidelijk terug te vinden in de stedenbouwkundige opzet en bebouwing. De oudste bebouwing is uit de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw en ligt langs de Molenlaan en in het gebied tussen de Molenlaan en de Bergse Voorplas. Er is gevarieerd gebouwd: villa's, twee-onder-één-kapwoningen en rijtjeswoningen. Omdat het vrijwel allemaal woningen in twee lagen met kap zijn, uitgevoerd in baksteen met een pannendak, is het beeld van deze buurt eenduidig. Dit wordt versterkt door de stedenbouwkundige opzet, een geometrisch patroon van straten, lanen, singels en kleine pleintjes.

De bebouwing ten noordoosten van de Molenlaan is gespiegeld aan de bebouwing die ten zuiden van de Molenlaan ligt. Het Molenlaankwartier is verder afgebouwd als een middenstandswijk. Typerend voor de jaren '50 is de open verkaveling, de open blokbebouwing van ééngezinswoningen en flats.

In 1969 wordt villapark 'Duivesteyn' bebouwd. De opzet van deze buurt is erg besloten, de woningen zijn gebouwd rond 2 vijvers die alleen vanuit de woningen zelf te zien zijn.

In 2003 is bestemmingsplan Lage Limiet vastgesteld. Een stuk weiland ten westen van de Grindweg werd gereedgemaakt voor een nieuwe woningbouwlocatie. Het plangebied is in stroken ingedeeld, bestaande uit een appartementencomplex in het water langs een drukke weg met daarachter een aantal vrijstaande woningen in een eilandenverkaveling. Achter deze strikte opzet ligt nog een gebied met vrije kavels.

Opvallend zijn de bungalows nabij de straten Offenbachlaan-Glazoenowlaan, Willem Pijperlaan en Berlioz-Mozartlaan. De bungalows zijn gebouwd in het midden van de vorige eeuw, toen waren bungalows een vrij nieuw verschijnsel. Zij zijn toen in het bestemmingsplan opgenomen omdat er veel vraag was naar een grote variatie in woningtypen in de wijk. Vanuit stedenbouwkundige overwegingen is het de moeite waard om het karakter van deze buurtjes te bewaren.

Verkeer

De Molenlaan ligt centraal in het Molenlaankwartier en vormt voor de bewoners van deze wijk de belangrijkste route om hun woning te bereiken. Er zijn 2 ringwegen, de Van Beethovensingel/-laan (binnenring) en de Mozartlaan (buitenring) Deze ringwegen worden onderling verbonden door de Schubertlaan en de Mahlersingel.

De Molenlaan is een brede laan met grote monumentale bomen waarlangs woningen liggen met diepe voortuinen. Tijdens de spitsperioden is het op de Molenlaan druk met langzaam rijdend en stilstaand verkeer. De huidige verkeerssituatie op de Molenlaan beïnvloedt de leefbaarheid van de bewoners van het Molenlaankwartier. In het rapport 'Verkeersanalyse Molenlaan' uit 2010 is de Molenlaan onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat de Molenlaan grote verkeersstromen te verwerken krijgt en dat daardoor, mede door de vele zijstraten, verstoring van de doorstroming optreedt. Doormiddel van verkeersanalyses is onderzocht op welke manier de doorstroming, de oversteekbaarheid en de veiligheid verbeterd kunnen worden. De conclusie is dat er eigenlijk geen oplossingen zijn voor de problematiek van de Molenlaan. In het stedelijke en regionale verkeersnetwerk zijn, buiten de A20, geen alternatieven aanwezig voor de route via de Prinses Irenebrug en de Molenlaan. Hierdoor zal de Molenlaan vooralsnog een drukke verbinding in het verkeersnetwerk blijven. Pas als de Rijksweg A13/16 ten noorden van de wijk Hillegersberg aangelegd is, wordt de Molenlaan wordt ontlast.

In 2005 is de Molenlaan heringericht, met het volgende profiel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0003.jpg"

3.4 Monumenten

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. In het gebied Molenlaankwartier en Lage Limiet liggen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument is een gebouw dat van nationaal belang of van algemeen belang voor Rotterdam is vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Het is verboden om zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.

Monumenten in het plangebied

Boterdorpse Verlaat 3   Rijksmonument  
Glazoenowlaan 12   Gemeentelijk monument  
Glazoenowlaan 3   Gemeentelijk monument  
Grindweg 93   Rijksmonument  
Grindweg 95   Rijksmonument  
Grindweg 97   Rijksmonument  
Grindweg 99   Rijksmonument  
Mozartlaan 145   Gemeentelijk monument  
Offenbachlaan 5   Gemeentelijk monument  
Prinses Beatrixplantsoen 10   Gemeentelijk monument  
Prinses Beatrixplantsoen 22   Gemeentelijk monument  
Prinses Beatrixplantsoen 24   Gemeentelijk monument  
Prinses Beatrixplantsoen 31   Gemeentelijk monument  
Terbregse Rechter Rottekade 240   Rijksmonument  
Terbregse Rechter Rottekade 91   Rijksmonument  
Tsjaikofskilaan 5   Gemeentelijk monument  

In het Molenlaankwartier liggen 5 toekomstige monumenten die in het project van de jaarlijkse 'Top 20' van aan te wijzen nieuwe gemeentelijke monumenten zijn opgenomen. Dit zijn de volgende panden, Chabotlaan 10, Mahlersingel 19, Terbregse Rechter Rottekade 172, Tsjaikovskilaan 6 en van Goghlaan (bij het gemaal).

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Beleid

Rijksbeleid

In het kader van de modernisering van het rijksmonumentenbeleid (MOMO) is het vanaf 1 januari 2012 verplicht in het bestemmingsplan een goede cultuurhistorische paragraaf op te nemen. Per deze datum is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dit besluit is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit van een gebied meer te benutten voor de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en planvormingsprocessen. Het doel is enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'.

Gemeentelijk beleid

De inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030. Hiermee is cultuurhistorie, het opsporen van bestaande kwaliteiten die de geschiedenis heeft voortgebracht en voortbouwen erop bij de actuele opgave van de stad, een structureel onderdeel van de Rotterdamse ruimtelijke planvorming.

Om dit in de praktijk tot uitvoering te brengen is sinds eind 2007 het B&W besluit van toepassing dat bij gebiedsontwikkelingen cultuurhistorisch onderzoek wordt gedaan als blijkt (of verwacht) dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn (naast de bestaande rijks- en gemeentelijke monumenten die zijn beschermd op basis van de monumentenwet). In het onderzoek worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd.

3.5.2 Cultuurhistorisch onderzoek

Ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan is een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd naar objecten met cultuurhistorische waarde in het Molenlaankwartier. Deze verkenning is vastgesteld op 7 november 2017. Het doel van een onderzoek naar cultuurhistorische waarden is de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren door het cultureel erfgoed te behouden door het bestemmingsplan hierop aan te passen. De buurt Lage Limiet is niet onderzocht omdat deze buurt uitsluitend bestaat uit nieuwbouwwoningen.

Onderstaande gebouwen of complexen vervullen vanwege hun stedenbouwkundige ligging, bijzondere architectonische kwaliteit of typologische uniciteit een belangrijke functie in het straatbeeld.

Molenlaan 149-155
Twee 'Indische' twee-onder-een-kapwoningen aan de Molenlaan, met typische veranda's, trapjes en flauwe kap, uit 1921. Van waarde vanwege de prominente ligging op de hoek van de Molenlaan en Van Beethovensingel, de ensemblewaarde en de typische koloniale architectuur.

Van Beethovensingel 1-7, Terbregselaan 4-10
Complex van boven- en benedenwoningen, uit 1922. Van waarde vanwege de bijzondere typologie, de zorgvuldige architectuur (trappartij, ingangspartij en erkers) en de stedenbouwkundige ligging op de hoek van de Van Beethovensingel en de Terbregselaan.

Jubileumplein, Hillegondaplein, Koekkoekplein, Bergplein (alle huisnummers), Borschatelaan 21, 33, 47, 61
'Tuindorp Hillegersberg', complex van honderd arbeiderswoningen, oorspronkelijk met winkelwoningen op de koppen aan de Borschatelaan, architect W. Verschoor, 1922. Verschoor was een bekende tuindorpbouwer. Opbouw rondom vier pleinen, met geschakelde groenzone met water. Van waarde als onderdeel van het oeuvre van architect Verschoor, vanwege de hoge stedenbouwkundige en ensemblewaarden (totaalopzet openbare ruimte en gebouwen, relatie met de Borschatelaan waar winkels waren geprojecteerd) en hoogstaande architectuur (detaillering zoals baksteendecoratie en muurankers).

Burgemeester Le Fèvre de Montignylaan 7-19
Ensemble van school, kerk en pastorie. Op het grondgebied van de parochie van de heilige Liduina (gesticht in 1925) stonden oorspronkelijk ook een bejaardenhuis (nu nieuwbouw) en een Meisjesschool (nu de nieuwbouw van de Toorop Mavo). Architect J. van Teeffelen ontwierp rond 1925 alle panden, al werd de noodkerk rond 1955 ingrijpend vergroot naar plannen van J. Hendriks, W. van der Sluys en L.A. van den Bosch. Bij de kerk hoort een zesklassige R.K. jongensschool. Van waarde vanwege de markante stedenbouwkundige situering (aan het begin van Burgemeester Le Fèvrelaan, met voorplein) en de ensemblewaarde.

Tooroplaan 1, Burgemeester de Villeneuvesingel 3-29,35-41, 18-40, 44, 46, Maarten Dijkshoornlaan 36, Breitnersingel 1-5, Van Hoytemalaan 2
Ensemble van woningen langs de Burgemeester de Villeneuvesingel (diverse architecten, 1927-1931). Van waarde als ensemble langs een singel en vanwege de sterke samenhang in architectuur, met name door de kapvormen, detaillering en materiaalgebruik.

Jacob Marisplein 9
School voor openbaar onderwijs, architecten Van Luyn en A. de Graaf, 1931. Van waarde vanwege de stedenbouwkundige ligging, de typologie (dichte gevel aan de noordzijde, grote vensters aan de zuidzijde) en architectuur (gevelopbouw, gele baksteen). De aanwijzing geldt enkel voor de oudbouw.

Thorn Prikkerlaan 2, Burgemeester Le Fèvre de Montignyplein 3-8, Burgemeester Le Fèvre de Montignylaan 50
Blok eengezinswoningen uit 1933. Van waarde vanwege de stedenbouwkundige ligging op de hoek van het plein, de belangrijke functie als pleinwand en de architectonische uitwerking.

Van Goghlaan 2-4
U-vormig woongebouw voor ouden van dagen (architect Cornelis Elffers, 1954). Van waarde vanwege de belangrijke stedenbouwkundige ligging als begeleiding van de Weissenbruchlaan. Waardevol vanwege de bijzondere typologie als bejaardentehuis met een U-vormige plattegrond met daarbinnen een tuinaanleg. Architectonisch van waarde als onderdeel van het oeuvre van architect Elffers, en de markante en zorgvuldige architectonische vormgeving (entreepartij, galerijen, geleding van de gevel).

Meeuwenlaan 21, 33, 45, Strausslaan 69-73, 36-40, Mendelssohnlaan 12-14, Von Weberlaan 41
Ensemble van drie blokjes met elk vier drive-in woningen (architect onbekend, 1958/1959). Van waarde vanwege de destijds vernieuwende woningtypologie van de drive-in woning, de hoogstaande architectonische uitwerking en de relatieve gaafheid.

Mesdaglaan 8
Vrijstaand woonhuis (architect A. van der Steur, 1950). Stedenbouwkundig van waarde als onderdeel van het ensemble van villabebouwing langs het Prinses Beatrixplantsoen en de ligging op de hoek van het Prinses Beatrixplantsoen en de Mesdaglaan. Architectonisch waardevol door de, in tegenstelling tot de buurvilla's, meer traditionele vormgeving met kap. De woonverdiepingen bevinden zich bij dit pand op de begane grond, maar oorspronkelijk was er een groot terras op de verdieping gesitueerd.

Prinses Beatrixplantsoen 27
Vrijstaand woonhuis (architect E.F. Groosman, 1958). Stedenbouwkundig van waarde als onderdeel van het ensemble van villabebouwing langs het Prinses Beatrixplantsoen. Typologisch waardevol als voorbeeld van een villa met woonruimten op de verdieping, zodat vrij zicht verkregen werd over de plas. Van waarde vanwege de hoogwaardige architectuur met kenmerkende elementen als grote raampartijen op de verdieping en balkons.

Prinses Beatrixplantsoen 30
Vrijstaand woonhuis uit 1957. Stedenbouwkundig van waarde als onderdeel van het ensemble van villabebouwing langs het Prinses Beatrixplantsoen. Typologisch waardevol als voorbeeld van een villa met woonruimten op de verdieping, zodat vrij zicht verkregen werd over de plas. Van waarde vanwege de hoogwaardige architectuur met kenmerkende elementen als grote raampartijen op de verdieping, balkons en trappen.

Terbregse Rechter Rottekade 102, 107/109, 113, 117, 122-130, 127-129, 136, 137-139, 143, 144, 172, 175-177, 176-178 en 210-214.
De Rotte was van oudsher een afvoerweg van regenwater in de veengebieden ten noorden van Rotterdam. Door de ontveningen klonk het land in waardoor het water van de Rotte lager kwam te liggen ten opzichte van het land daarom werden aan weerszijden van de rivier kades aangelegd. In de 17e eeuw werd de Rotte een belangrijke transportader naar Amsterdam. Zowel aan de Linker als aan de Rechter Rottekade ontstond gevarieerde bebouwing met arbeiderswoningen, een school, een kerk en woonhuizen met bijbehorende bedrijvigheid.

Boterdorpse Verlaat 1, 16, 22 en 24
In 1771 werd een droogleggingsplan opgesteld om de gronden droog te leggen, waarbij de Voor- en Achterplas in Hillegersberg behouden bleven. De Voorplas stond met twee sluizen in verbinding met de Rotte. Eén ervan was het Boterdorpse Verlaat (1740) gelegen bij de uitmonding van de Strekvaart in de Rotte. Rondom deze sluis ontstond aan weerszijden van het water een gehucht met onder meer enkele woonhuizen, een boerderij, een herberg, scheepswerfjes en bewaarplaatsen voor jachten.

Grindweg 127 en 133-135
De 'Berchwegh' werd in noordelijke richting verlengd en Grindweg genoemd. Langs deze uitvalsweg werden in de 19e eeuw verschillende boerderijen en woningen gebouwd.

Toekomstige monumenten
De 5 toekomstige gemeentelijke monumenten zijn ook in het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" zodat de panden tot hun definitieve aanwijzing zijn beschermd voor sloop: Chabotlaan 10, Mahlersingel 19, Terbregse Rechter Rottekade 172, Tsjaikovskilaan 6 en het gemaal aan de van Goghlaan.

Bestemming "Waarde-Cultuurhistorie"

In lijn met rijks- en gemeentelijk beleid worden de meeste beeldbepalende objecten opgenomen in het bestemmingsplan met een dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

Een aantal wooningen/ensembles heeft deze dubbelbestemming niet gekregen. De woningen aan de Terbregse Rechter Rottekade 107, 109, 210, 212, 214 en aan de Boterdorpse Verlaat 16 worden niet opgenomen in het bestemmingsplan omdat de bouwkundige staat van deze panden slecht is. Het ensemble (Liduinakerk) aan de Burgemeester le Fèvre de Montignylaan 7-19 wordt niet opgenomen in het bestemmingsplan omdat gestudeerd wordt op herontwikkeling van de locatie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Vastleggen huidige situatie

Sinds de vaststelling van bestemmingsplan Molenlaankwartier in 2002 en aansluitend de beheersverordening, hebben er verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden in het Molenlaankwartier. Er zijn bouwplannen gerealiseerd die via binnenplanse ontheffingen mogelijk zijn gemaakt. En er zijn ontwikkelingen mogelijk gemaakt via projectbestemmingsplannen omdat de plannen niet binnen het vigerende kader pasten. Deze ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan opgenomen en hieronder beschreven.

Bouwplannen die pasten binnen het bestemmingsplan/beheersverordening

De volgende plannen konden op basis van de geldende beheersverordening, of het daarvoor geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd.

  • Nieuwbouw Toorop Mavo
  • Nieuwbouw Michaëlschool
  • Nieuwbouw Hildegaertschool
  • Uitbreiding Heijbergschool
  • Nieuwbouw Huize ten Donk (20 zorgappartementen)

Projectbestemmingsplannen

  • Bizet-Verdilaan

In het bestemmingsplan Molenlaankwartier uit 2002 was de onbebouwde groenstrook grenzend aan het Lage Bergse Bos bestemd voor een uit te werken woonbestemming voor gestapelde woningbouw. Omdat de voorkeur uitging naar vrijstaande woningen was een projectbestemmingsplan noodzakelijk. Hierin zijn 10 vrije kavels mogelijk gemaakt met een grootte die varieert tussen de 650 en 1.000 m2 voor ruime vrijstaande woningen.

  • Grindweg 660-662

Vanwege de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten aan de Grindweg kwam de locatie beschikbaar voor herontwikkeling. Naast de bestaande bedrijfswoning bleek er ruimte te zijn voor de bouw van twee nieuwe vrijstaande woningen. Deze ontwikkeling was niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. Voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling is een projectbestemmingsplan opgesteld. De woningen zijn inmiddels gerealiseerd.

  • Van Ballegooijsingel

In het kader van de afspraken uit de nota Voetbal Vitaal 2010 is voetbalvereniging SMV Hillegersberg verplaatst van de sportvelden aan de Van Ballegooijsingel naar Sportpark Duivesteyn. Hierdoor is een geschikte ruimte ontstaan om een groenstedelijk woonmilieu te realiseren waar in Rotterdam veel behoefte aan is. Via een projectbestemmingsplan is het mogelijk gemaakt om deze locatie om te vormen naar maximaal 25 vrije kavels voor woningen.

Ontheffingsprocedure

  • Uitbreiding Reumaverpleeghuis

Om de uitbreiding van het Reumaverpleeghuis mogelijk te maken is een ontheffingsprocedure gevoerd op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (wabo) en is op 28 november 2010 een bouwvergunning 1e fase verleend. In het bestemmingsplan is deze uitbreiding op de verbeelding opgenomen. De uitbreiding is nog niet gerealiseerd.

In dit bestemmingsplan is het huidige Reumaverpleeghuis alsmede de uitbreiding aangegeven als "Wonen - Bijzonder Woongebouw" met een bouwvlak. De huidige bebouwing ligt binnen het het bouwvlak en ook de toekomstige gebouwing dient binnen het bouwvlak te liggen.

  • Multifunctioneel gebouw aan de Grindweg

Aan de Grindweg is een gebouw vergund naast Grindweg 696. Het gebouw mag 3 lagen hoog worden en er is ontheffing verleend om in de tuinbestemming een parkeerplaats aan te leggen. In het gebouw zijn verschillende functies toegestaan zoals niet geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten en bedrijven. Het gebouw is nog niet gerealiseerd.

In het bestemmingsplan is dit bouwplan aangegeven als "Gemengd - 3", de parkeerplaatsen zijn aangegeven als "Verkeer - Erf", de voortuin als "Tuin".

4.2 Ontwikkelingen

In dit bestemmingsplan worden de volgende ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet in de beheersverordening Molenlaankwartier waren opgenomen en nog niet zijn gerealiseerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

  • Salvatorkerk

Voor de locatie van de Salvatorkerk aan de Mozartlaan is in de beheersverordening een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen naar woningen, indien gebleken is dat er geen behoefte meer bestaat aan een kerk op die locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0004.png"

In 2002 is de Messiaskerk gesloten en worden alle diensten gehouden in de Salvatorkerk. De Messiaskerk is in de zomer van 2014 gesloopt en de planning is dat in 2016 een nieuw kerkelijk centrum op dezelfde plek is gebouwd. Als het nieuwe kerkelijk centrum in gebruik is, kan de Salvatorkerk worden gesloopt, zodat deze locatie beschikbaar komt voor het realiseren van woningen.

Ten opzichte van de beheersverordening zijn in dit bestemmingsplan de mogelijkheden op de locatie verruimd. Er waren maximaal 30 woningen mogelijk met een maximale goothoogte van 9 meter. Het programma in dit bestemmingsplan is variabel, er kunnen maximaal 30 eengezinswoningen of maximaal 40 appartementen voor wonen en zorg worden gerealiseerd. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied. Parkeren dient te geschieden op eigen terrein.

In dit bestemmingsplan is de bestemming "Maatschappelijk - 1' mede bestemd als "Wetgevingszone - wijzigingsgebied 4".

  • Ophogen appartementencomplexen Chabotlaan

In dit bestemmingsplan is voor één appartementencomplex de mogelijkheid opgenomen om het gebouw op te hogen met 1 laag. Het betreft de adressen Chabotlaan 151 t/m 189.

  • Wijzigingsbevoegdheden Grindweg vervallen

In de beheersverordening waren aan de Grindweg, ten noorden van Grindweg 696, twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming "Groenaanleg" te wijzigen naar een gemengde bestemming en tuin. In het onderhavige bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid niet opgenomen en blijft de locatie onbebouwd.

De aanleg van de A13/A16, die zeer dicht bij deze locaties ligt, heeft grote invloed op de gebruiksmogelijkheden en de bereikbaarheid van het Lage Bergse Bos. Momenteel wordt aan een landschapsplan gewerkt om de entree van het bos via de Bosweg te verduidelijken en te verruimen. Om dit plan ruim baan te geven is besloten om de bouwmogelijkheden te laten vervallen. Het reeds vergunde multifunctioneel gebouw dat 1 laag hoger mag worden dan de overige bebouwing aan de Grindweg, markeert het einde van de lintbebouwing.

  • Wijzingsbevoegdheden

In het bestemmingsplan zijn verder nog de volgende wijzingsbevoegdheden opgenomen die ook in de beheersverordening waren opgenomen. Aan de Lijsterlaan kan een bedrijfsbestemming worden gewijzigd in een woonbestemming, aan de Henriëtte Bosmanslaan kan een maatschappelijke bestemming worden gewijzigd naar een woonbestemming, aan de Rottebandreef kan de bestemming "Groen" worden gewijzigd in een woonbestemming. In de wijzigingsbevoegheid is opgenomen dat voor deze locatie maximaal 15 grondgebonden woningen zijn toegestaan met een hoogte van maximaal 3 bouwlagen.

Toekomstige ontwikkelingen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gelijktijdig een onderzoek gestart naar de mogelijkheden voor herontwikkeling van de Liduinakerk en omgeving. De plannen hiervoor zijn te prematuur om op te nemen in dit bestemmingsplan.

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.3.2 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor).

De vergunningvrije activiteiten zijn opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

4.3.3 Water

Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen het water in de wijk en het water in de Rotte. Het water in de wijk is bestemd als "Water - 1". In deze bestemming zijn aanlegsteigers toegestaan in de twee vijvers in park Duivesteyn, gelegen tussen de wegen Sweelincklaan, Dresdenlaan, Zweerslaan en Zagwijnlaan.

Het water in de Rotte is bestemd als "Water - 2". In de Rotte zijn woonschepen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats". In deze bestemming zijn aanlegsteigers toegestaan voor zover aanwezig bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is in de regels vastgelegd dat deze steigers een omvang mogen hebben van maximaal 1 bij 5 meter.

4.3.4 Woonschepen

In het plangebied liggen in totaal vier woonschepen, op de locaties Terbregse Rechter Rottekade 27, 31, 105b, en 241.

In het bestemmingsplan is in de bestemming "Water - 2" opgenomen dat op de vier locaties wonen op een woonschip is toegestaan. Deze locaties zijn aangegeven met de aanduiding "Woonschepenligplaats". In de bebouwingsregels is opgenomen dat de woonschepen een hoogte mogen hebben van maximaal 5,4 meter gemeten vanaf de waterlijn en een oppervlakte van maximaal 80 m2, gemeten op de waterlijn, met uitzondering van het woonschip gelegen aan de Terbregse Rechter Rottekade 31, waar een bouwhoogte is toegestaan van 7,50 meter. Bij de woonschepen gelegen aan de Terbregse Rechter Rottekade 27 en 31 is een drijvende berging toegestaan van maximaal 20 m2 en maximaal 3 meter hoog. Bij het woonschip gelegen aan de Terbregse Rechter Rottekade 31 is tevens een fietsenberging toegestaan van maximaal 6 m2 en maximaal 1,50 meter hoog.

Bij het woonschip gelegen aan de Terbregse Rechter Rottekade 105b is in de bestemming "Groen" opgenomen dat een berging van maximaal 12 m2 en een hoogte van maximaal 2,5 meter is toegestaan. Verder is in de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" opgenomen dat bij de woonschepen gelegen aan de Terbregse Rechter Rottekade 27 en 31 één terras is toegestaan. Het terras aan de Terbregse Rechter Rottekade 27 heeft een maximale oppervlakte van 12 m2 en voor het woonschip aan de Terbregse Rechter Rottekade 31 is een terras toegestaan met een maximale oppervlakte van maximaal 24 m².

4.3.5 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

In de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" zijn parkeervoorzieningen uitgesloten voor het gebied tussen Terbregse Rechter Rottekade 32 en Boterdorpse Verlaat 24.

4.3.6 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemmingen "Verkeer - Verkeersweg" en "Verkeer - Verblijfsgebied".

Verder is in de bestemming "Groen"opgenomen dat bj het woonschip gelegen aan de Terbregse Rechter Rottekade 105b een berging van maximaal 12 m2 en een hoogte van maximaal 2,5 meter is toegestaan.

In de bestemming "Groen" zijn parkeervoorzieningen uitgesloten voor het gebied tussen Terbregse Rechter Rottekade 32 en Boterdorpse Verlaat 24.

4.3.7 Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch beeldbepalende panden krijgen naast hun hoofdbestemming zoals bijvoorbeeld "Wonen", de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

4.3.8 Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. Grotere gebouwen zijn in dit bestemmingsplan als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

4.3.9 Horeca

In het Horecagebiedsplan van Hillegersberg- Schiebroek worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in dit gebied beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Het indonesisch restaurant aan de Grindweg wordt aangeduid met de functieaanduiding "horeca". In de kiosk, Van Beethovensingel 30b, is thans een bloemenwinkel gehuisvest, hier is tevens horeca toegestaan.

4.3.10 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende functie. Dit is de ruimste definitie, op de plankaart met "Maatschappelijk - 1" bestemd, wat inhoudt dat er ook geluidsgevoelige voorzieningen toegestaan zijn. De bestemming "Maatschappelijk - 2" houdt in dat er geen geluidsgevoelige voorzieningen zijn toegestaan.

Het betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende functie.

4.3.11 Parkeerregeling

Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.3.12 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

In dit bestemmingsplan zijn 4 wijzingsbevoegdheden opgenomen.

  • Lijsterlaan. Op deze locatie is het mogelijk om de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming: "Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1". Deze locatie was ook al in de beheersverordening mogelijk. Deze wijzigingsbevoegdheid kan pas gebruikt worden als de garage aan de Lijsterlaan beschikbaar komt voor herontwikkeling.
  • Henriëtte Bosmanslaan. Op deze locatie is het mogelijk om de maatschappelijke bestemming te wijzigen naar een woonbestemming; "Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2". Deze locatie was ook al in de beheersverordening mogelijk. Deze wijzigingsbevoegdheid kan pas gebruikt worden als de de school aan de Henriëtte Bosmanslaan beschikbaar komt voor herontwikkeling.
  • Rottebandreef. Deze locatie is in de beheersverordening aangegeven met een uit te werken bestemming voor woningen. In het nieuwe bestemming is de bestemming veranderd in "Groen" met daar overheen een wijzigingsbevoegdheid naar maximaal 15 woningen: "Wetgevingszone - wijzingsgebied 3". De bestemming van de grond komt dan beter overeen met het huidige gebruik. Voor de locatie zijn nog geen stedenbouwkundige randvoorwaarden gedefinieerd. Het aantal maximaal te bouwen woningen is ten opzichte van de beheersverordening teruggebracht van 30 naar 15 woningen.
  • Salvatorkerk aan de Mozartlaan. Op deze locatie is het mogelijk om de maatschappelijke bestemming te wijzigen in de bestemming wonen; "Wetgevingszone - wijzingsgebied 4". Ten opzichte van de beheersverordening zijn de mogelijkheden op de locatie verruimd, zie de beschrijving bij paragraaf 4.2 Ontwikkelingen.
4.3.13 Straalverbinding

Over het plangebied ligt een straalpad ten behoeve van de telecommunicatie. Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken binnen het straalpad. Het straalpad loopt van plangrens tot plangrens van 90 meter tot 84 meter hoogte. Vanwege het straalpad is er een hoogtebeperking in het plangebied in een rechte lijn tussen deze twee punten. In het bestemmingsplan overschrijdt de maximaal toegestane hoogte van de bebouwing het straalpad niet en daarom is het niet nodig om de regels aan te passen.

4.3.14 Molenbiotoop

Binnen het plangebied ligt aan de Terbregse Rechter Rottekade 91 de stellingmolen de “Vier Winden en buiten het plangebied staat aan het Prinsemolenpad 72 de “Prinsenmolen” (een grondzeiler).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0005.png"

Prinsenmolen Molen de Vier Winden

Rondom deze molens ligt een molenbiotoop. De molenbiotoop is in het leven geroepen om de relatie tussen een molen en zijn omgeving te leggen. Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van belang. Tevens staat de zichtbaarheid van de molen centraal. Dit is historisch zo gegroeid en maakt dat een molen vaak zo sfeerbepalend is. De molenbiotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet 'te hoog' is. De eerste 100 meter dient in beginsel vrij te zijn van obstakels. Vanaf 100 tot 400 meter geldt een oplopende lijn.

Om de vrije windvang en het zicht op traditionele molens in het Zuid-Hollands landschap te garanderen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen. Binnen deze zone gelden de volgende voorwaarden:
A) Binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
B) Binnen bestaand stadsgebied gelden de volgende voorwaarden binnen een straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen: de maximale hoogte van bebouwing/beplanting mag niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).

C) Buiten bestaand stadsgebied gelden de volgende voorwaarden binnen een straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen: de maximale hoogte van bebouwing/beplanting mag niet hoger dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel).

  • In afwijking van de regel onder B en C is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk indien:
    er sprake is van een ontwikkeling waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt of
  • zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

De Prinsenmolen

Deze molen ligt ver buiten het bestemmingsplangebied en staat volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland in het buiten bestaand stadsgebied. Binnen de molenbeschermingszone mag bebouwing niet hoger zijn dan 1/100 van de afstand tussen bedoelde bebouwing en de molen, gemeten vanaf de onderzijde van de verticaal staande wiek tot de grens van bestaand stadsgebied. De toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn. Vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand tot het eindpunt van de straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen. Voor de maximaal toegestane bebouwingshoogtes, zie voorbeeld onderstaande afbeelding. Een uiterst gebiedsdeel van de molenbeschermingszone van 400 meter raakt het bestemmingsplangebied ter hoogte van de Strekvaart en de Rotte. De zone valt over de bestemmingen "Groen", "Water" en "Verkeer - Erf". Binnen deze bestemmingen staat geen bebouwing en wordt geen bebouwing toegestaan. Dit bestemmingsplan hindert de windvang van de Prinsenmolen nu en in de toekomst niet.

Molen de Vier Winden

Molen de Vier Winden staat aan de rand van het plangebied waarbij de molenbeschermingszone over een groot deel van het Molenlaankwartier valt. In de Verordening Ruimte is af te lezen dat deze molen in het bestaand stadsgebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0006.png"

Op korte afstand (<100 meter) van de molen liggen de woningen aan de Terbregse Rechter Rottekade, deze woningen ("Wonen - 1" en "Gemengd - 2") mogen niet niet hoger worden dan 2 lagen en zullen de windvang van de molen niet hinderen. De Heijbergschool ligt op 200 meter afstand en mag maximaal 5 meter hoog worden.

De nieuwbouw aan de Van Ballegooijsingel ligt ruim binnen de molenbiotoop tussen de 200 en 450 meter van de molen af. De maximale tegestane bouwhoogte is lager dan de vereisten van de molenbeschermingszone en zal derhalve de windvang niet zal aantasten. Verder liggen binnen de straal van 400 meter uitsluitend woningen van maximaal 2 lagen, deze bestaande gebouwen vormen geen belemmering voor de windvang.

Het Reumaverpleeghuis ligt op 225 meter afstand. Het verpleeghuis bestaat uit meerdere volumes, bovendien is er een ontheffing verleend voor een uitbreidingsplan. De bouwvlek is verdeeld in 2 bouwhoogten waarbinnen het huidige bestaande verpleeghuis en de toekomstige vergunde uitbreiding passen. Het gedeelte tussen 225 en 285 meter vanaf de molen heeft een hoogtebeperking van 13,5 meter, de bebouwing vanaf 285 meter vanaf de molen heeft een maximaal toegestane hoogte van 16,5 meter. Omdat de molenbiotoop wordt gemeten vanaf peil 0 NAP en het Reumaverpleeghuis lager ligt dan -2 NAP is er geen overschrijding van de molenbiotoop.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

Deelgemeentelijk Waterplan Hillegersberg-Schiebroek 2010-2015

Het deelgemeentelijk waterplan Hillegersberg-Schiebroek is in 2009 vastgesteld. In het waterplan wordt gebiedspecifiek ingegaan op de kenmerken, de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Verder is een lokale watervisie beschreven en een concreet uitvoeringsprogramma, waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven.

Het doel van het deelgemeentelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente, rekening houdend met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied.
Het waterplan is een strategisch beleidsplan en geeft richtlijnen voor toekomstige plannen en investeringen voor het water in voormalige deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek. Het is tevens een operationeel plan met concrete maatregelen voor de komende jaren.

Het gebied kent geen waterbergingsopgave. Specifiek voor Molenlaankwartier, de wijk waar het plangebied in ligt, zijn de opgaven met name gerelateerd aan het verbeteren van de waterkwaliteit. Voor het gebied is voorgesteld natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Daarnaast is een maatregel opgenomen ter verbetering van de doorstroming van de singels in de Componistenbuurt en bij de Van Ballegooijsingel door de capaciteit van de waterinlaat vanuit de Rotte aan te passen en afstromend hemelwater naar de singels af te voeren.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de watertoets en de waterparagraaf.

De waterparagraaf is aan de waterbeheerders voorgelegd, waarna de adviezen zijn meegenomen.

Voor 'Molenlaankwartier en Lage Limiet' gaat het om de volgende beheerders:
- Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard - waterbeheerder;
- Afdeling Watermanagement, Gemeentewerken Rotterdam - rioolbeheerder.

Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het oppervlaktewaterstelsel in Hillegersberg bestaat hoofdzakelijk uit relatief brede singels en soms kleine vijverpartijen. De waterafvoer vanuit Hillegersberg vindt plaats via het gemaal Grindweg. Waterinlaat ten behoeve van doorspoeling en/of peilhandhaving vindt in de zomerperiode plaats via inlaten vanuit de Strekvaart, waarvan het water afkomstig is uit de Rotte. De inlaatlocatie bevindt zich bij de Terbregse Rechter Rottekade. Het water wordt ingelaten op de Van Ballegooijsingel. Daarnaast bevindt zich nog een inlaatmogelijkheid vanaf de Strekvaart naar de Burgemeester de Villeneuvesingel. Deze inlaat functioneert in de praktijk echter vrijwel nooit, alleen bij calamiteiten

Het bestemmingsplangebied valt binnen drie peilgebieden. Grotendeels van het plangebied ligt in peilgebied GPG-65 met een vast streefpeil van -6,20 m NAP. De noordwestelijke hoek van het plangebied ligt in peilgebied GPG-66 met een zomer- en winterpeil van resp. -6,55 en -6,70 m NAP. Het deelgebied Lage Limiet ligt geheel in peilgebied GPG-58 met een vast streefpeil van -6,55 m NAP.

Uit Waterplan 2 blijkt dat er geen waterbergingsopgave is voor deze peilgebieden.

Hoofdwatergangen

Binnen het bestemmingsplangebied liggen hoofdwatergangen. In de onderstaande afbeelding zijn de hoofdwatergangen met een blauwe kleur weergegeven. Ter weerszijden van de hoofdwatergangen ligt een onderhoudsstrook. Deze stroken hebben een breedte van vijf meter, gemeten vanuit de boveninsteek van de watergang. De boveninsteek is het punt waarop het talud van de watergang overgaat in het horizontale maaiveld. De onderhoudsstroken moeten vrij zijn en blijven van obstakels. Ook moeten deze toegankelijk zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. Om deze stroken vrij en toegankelijk te houden, dienen de stroken een dubbelbestemming 'Waterstaatswerk' of gelijkwaardig te krijgen.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. De freatische grondwaterstand in de peilbuizen wordt structureel gemeten. Een samenvatting van de meetresultaten is weergegeven in de tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0007.png"

Meetresultaten grondwaterstand

Uit de tabel blijkt dat gemiddeld genomen de ontwateringdiepte is > 0,8 m.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterkeringen
Binnen het bestemmingsplangebied liggen meerdere waterkeringen in beheer van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Binnen deze zone gelden restricties op grond van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Voor werkzaamheden binnen deze zone is toestemming van het Hoogheemraadschap vereist.

Waterveiligheid
Het bestemmingsplangebied ligt geheel binnen de primaire waterkering (dijkring 14 met een overschrijdingskans van 1/10.000).

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke delen van de provincie in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Bij een dijkdoorbraak zal het plangebied vrijwel volledig onder water komen te staan. Er zijn waterdieptes mogelijk tot 2 meter.

5.3.4 Riolering: afval- en hemelwater

Het plangebied valt binnen rioleringsdistrict Hillegersberg dat rioolwater afvoert naar hoofdrioolgemaal Wm. Schürmannstraat in district Oosten. Vanuit daar wordt het water naar RWZI Kralingseveer gepompt. De huidige riolering in Hillegersberg is voor het overgrote deel een gemengd rioolstelsel. Hierbij wordt zowel regenwater als afvalwater door hetzelfde rioolstelsel afgevoerd.

Binnen het plangebied wordt het bestaande gemengd rioolstelsel waar mogelijk is omgebouwd tot een (verbeterd) gescheiden stelsel. Het regen- en vuilwater worden via verschillende rioolstelsels afgevoerd. Het regenwater stroomt af naar de singels. In de (Componistenbuurt) en in het deelgebied Lage Limiet (nieuwbouwlocatie uit 2003) ligt een reeds gescheiden rioolstelsel.

In het plangebied bevinden zich tien riooloverstorten en één regenwateroverstort die er bij hevige regen voor zorgen dat wateroverlast beperkt wordt.

5.4 De wateropgave

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd Hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de keur.

Onderstaand wordt per wateraspect de effecten beschreven die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding.

5.4.1 Oppervlaktewater

Voor de sloop/nieuwbouw op de locatie van de Salvatorkerk wordt er geen significante verandering van het verharde oppervlak verwacht.

5.4.2 Grondwater

In de Mozartlaan, nabij ontwikkelingslocatie Salvatorkerk, ligt een gemeentelijk drainagestelsel. Het aansluiten van een particulier drainage op het gemeentelijke drainagestelsel is vergunningsplichtig. Meer informatie hiervoor is beschikbaar op het waterloket (www.rotterdam.nl/waterloket).

5.4.3 Waterkeringen en waterveiligheid

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

5.4.4 Riolering: afval- en hemelwater

Afvalwater
De sloop van de Salvatorkerk en het bouwen van woningen zal naar verwachting niet leiden tot een significante toename van de afvalwater productie.

Hemelwater
Ten aanzien van hemelwater geldt in Hillegersberg-Schiebroek dat het hemelwater van zowel nieuwbouw als bestaande bouw gescheiden moet worden afgevoerd. Niet alleen van panden maar ook van het openbaar gebied. Dit moet ervoor zorgen er op termijn minder overstorten in de singels optreden en dat het grondwater in Hillegersberg-Schiebroek wordt aangevuld.

Het heeft de voorkeur het hemelwater zoveel mogelijk ter plaatse weer terug te brengen in het milieu. Het terugbrengen van hemelwater in het milieu is een gedeelde verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar (op eigen terrein), de gemeente en het Hoogheemraadschap. Waar dit mogelijk is, wordt het afstromende hemelwater bij voorkeur op eigen terrein verwerkt. Hierbij kan gedacht worden aan het benutten voor eigen gebruik of infiltreren in de bodem. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar zelf. Waar dit niet kan, biedt de gemeente de mogelijkheid het afstromende hemelwater in te zamelen via de openbare ruimte. De inrichting en beheer van de openbare ruimte speelt dan een belangrijke rol en biedt kansen om de buitenruimte meervoudig te gebruiken en de stedelijke leefomgeving aantrekkelijker te maken.

Aanbevolen wordt om naar de toepassing van groene daken te kijken. Ze houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Ze worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding.

Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen (koper en zink) vormen een belasting voor de waterkwaliteit en daarom is het wenselijk om deze niet toe te passen.

Bij ontwikkelingen moet, voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater, een rioolplan worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder (afdeling Afvalwaterketen) en de rioolbeheerder (Watermanagement van Stadsbeheer). Voor het kiezen van de juiste hemelwatervoorziening heeft Rotterdam een hemelwatermatrix ontwikkeld. Deze is op te vragen bij de afdeling Watermanagement van het cluster Stadsbeheer.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

Het bestemmingsplan maakt enkele ontwikkelingen mogelijk. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als rustige woonwijk. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn de functies zoals bijvoorbeeld; kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig bestemd en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave.

De aanwezige bedrijven in categorie 3,1 en 3,2 krijgen een maatbestemming. Binnen de indicatieve milieuzones van deze bedrijven en van bedrijven buiten het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Binnen het plangebied is een vuurwerkverkooppunt (cat. 5.1) met bijbehorende opslag aanwezig. Het betreft Tabac And Gifts Shop 'Maestro' gelegen aan de Van Beethovensingel 30. Het bedrijf heeft een vergunning voor de opslag van consumentenvuurwerk. Bij vuurwerkopslagen tot 10.000 kg consumentenvuurwerk mogen zich binnen een zone van 8 meter vanaf de deur van de kluis (veiligheidszone) geen kwetsbare objecten bevinden. De zone valt binnen de bestaande bebouwing van 'Maestro'. Voor meer informatie zie 6.7.3 Vuurwerkopslaglocaties.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn er activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met geluid, lucht en externe veiligheid. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de desbetreffende paragrafen.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Breedte geluidszones langs wegen

6.4.2 Voorkeursgrenswaarde en planontwikkeling

In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het College van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd.

Ten aanzien van de geluidsinvloed van omliggende wegen op eventuele nieuwe situaties in het bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De verwachte etmaalintensiteiten van de binnenstedelijke wegen voor het jaar 2025 zijn verstrekt door dS+V, afdeling Verkeer en Vervoer.

In het akoestisch rapport is een overzicht gegeven van het gehanteerde rekenmodel. Het model is gemaakt met behulp van het programma WinHavik (versie 8.36) van DirActivity software. Het programma maakt bij de berekeningen gebruik van het Royal Haskoning rekenhart voor wegverkeerslawaai (versie 16). Het modelleren en rekenen is volgens SRMII conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Rekenresultaten

Ontwikkelingslocatie Salvatorkerk ligt niet binnen de wettelijke geluidzone van een weg. Een toetsing van deze locatie aan de normen van de Wgh is derhalve niet aan de orde. De geluidbelasting op deze locatie als gevolg van de voor die locatie relevante 30 km km/u weg (Schubertlaan) bedraagt maximaal 53 dB. Op deze waarde is, conform artikel 110g van de Wgh, een aftrek van 5 dB toegepast. Een geluidbelasting van maximaal 53 dB is acceptabel conform het hogere waarde beleid.

Voor het ophogen van 2 appartementencomplexen aan de Chabotlaan zijn twee wegen van belang, de Burgemeeste Le Févre de Montignylaan en de Burgemeester van Kempensingel waarop tram 4 rijdt. Locatie B1 is het zuidelijkste appartementencomplex, B2 is het middelste complex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0008.png"

Maximale geluidbelasting bij onderzochte woningen Chabotlocatie per zoneplichtige weg (inclusief aftrek artikel 110g Wgh)

6.4.3 Overige geluidsbronnen

De locatie Salvatorkerk en de appartementen aan de Chabotlaan liggen niet binnen de wettelijke geluidzone van een spoorweg, de 20-Ke contour voor luchtvaartlawaai of binnen de zone van een industrieterrein. Een toetsing van deze locaties aan de normen van de Wgh is derhalve niet aan de orde.

6.4.4 Conclusie

De ontwikkelingslocatie Salvatorkerk ligt niet binnen een wettelijke geluidszone van een weg dus toetsing van deze locatie aan de normen van de Wgh is niet aan de orde.

De geluidsbelasting van de 5e bouwlaag ten behoeve van het ophogen van de appartementencomplexen aan de Chabotlaan overschrijdt de voorkeurswaarde vanwege wegverkeer op twee wegen maar blijft lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen. Voor deze locatie is een hogere waardebesluit aangevraagd. Zie bijlage 2 van de toelichting 'Besluit hogere waarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1057MolenlnLaLi-va04_0009.png"

Aan te vragen hogere waarden voor het bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet

De nieuwe woonlaag op de appartementencomplexen beschikt niet overal over minimaal 1 geluidluwe gevel. Maatregelen aan de omringende wegen zoals het aanleggen van stiller wegdek zijn financieel niet haalbaar voor 16 apartementen. De hoogste geluidbelasting valt op de kopse kant van de appartementen complexen, vervolgens zullen er ongeveer 8 van de 16 appartementen geen geluidluwe zijde hebben.

Doordat de bestaande appartementen worden opgehoogd is het niet mogelijk om de oriëntatie ten opzichte van de geluidbronnen te veranderen, ook de indeling aanpassen is daardoor lastig.

De appartementencomplexen hebben thans 3 lagen en een trap. Door het ophogen met een extra laag appartementen is het financieel mogelijk om het appartementencomplex te voorzien van een lift. Dit zorgt voor een aantrekkelijker gebouw en vergroot de gebruiksmogelijkheden. Dit is een duurzame oplossing om de appartementen bereikbaar te maken voor ouderen. In heel Rotterdam is er behoefte een goed toegankelijke gelijkvloerse ouderenwoningen. In dit plan wordt prioriteit gegeven aan een duurzame en toekomstbestendige oplossing voor de complexen in plaats van het creëren van een geluidluwe gevel.

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Op 16 januari 2009 is het Besluit Gevoelige Bestemmingen in werking getreden. Met deze AmvB kan de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen worden beperkt. Nieuwe gevoelige bestemmingen moeten op meer dan 300 meter van een snelweg en op meer dan 50 meter van een provinciale weg gebouwd worden indien binnen deze afstanden grenswaarden worden overschreden. In dit besluit zijn woningen niet als gevoelige bestemming gekwalificeerd.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Het Rotterdams beleid schrijft voor dat er binnen de contouren van de grenswaarden geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd.

Door het ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam is op 24 oktober 2014 het bestemmingsplan getoetst aan de Wet luchtkwaliteit en het gemeentelijke Luchtbeleid.

6.5.1 Plangebied

Het plan maakt maximaal 349 woningen mogelijk, dat zijn minder woningen dan onder het NIBM regime maximaal mogen worden gebouwd, zijnde bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen. Cumulatie met ontwikkelingen in de omgeving doet zich niet voor. Daarmee is het plan NIBM.

Er komen geen nieuwe woningen binnen de contouren van de grenswaarden (bron: monitoringstool-2011 van NSL).

Het Besluit Gevoelige Bestemmingen is niet van toepassing door het ontbreken van rijkswegen en provinciale wegen in de directe omgeving.

De Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang is niet van toepassing door het ontbreken van ontwikkelingen die van toepassing zijn op deze beleidsregel.

6.5.2 Conclusie

In deze analyse is aangetoond dat het bestemmingsplan Molenlaan & Lage Limiet een niet- in-betekenende mate (NIBM), bijdraagt geeft aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".

6.6.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.

Molenlaankwartier

Tussen 1920 en 1923 worden de eerste luxe woningen gebouwd tussen de Borchsatelaan en de Molenlaan. In 1925 koopt de gemeente Hillegersberg het gehele gebied tussen Molenlaan en Strekkade op voor woningbouw en begint vanuit het dorp te bouwen, waarbij opgehoogd werd met zand. Nog voor de bouwstop van 1942 is het gehele gebied zo goed als volgebouwd met luxe woningen. Alleen in de buurt van de Strekkade worden na de oorlog nog villa's bijgebouwd.

In 1955-1965 word er ten noorden van de Molenlaan gebouwd, waarbij deels wordt gewerkt volgens de zandbanenmethode en deels integraal is opgehoogd met zand. Er worden zowel woonflats gebouwd met openbaar groen als luxe woningen met tuinen.

Villawijk Duivesteyn wordt tussen 1965 en 1970 bouwrijp gemaakt door oprijden van zand. Hier wordt tot in de tachtiger jaren in eigen beheer gebouwd. Het gebied is veelal opgereden met schoon zand. In de oudere delen is de bodemkwaliteit echter negatief beinvloed door opbrengen van koolassen. Er zijn weinig bedrijven aanwezig (geweest), maar er is relatief veel gestookt op olie.

Lage Limiet

De met puin, slakken of koolas verontreinigde grond is licht tot matig verontreinigd met lood, koper en zink en licht verontreinigd met PAK. De grond van 0 tot 1,5 meter beneden maaiveld is niet tot licht verontreinigd met zink en lood, de zintuiglijk verontreinigde grond uitgezonderd.

Het grondwater is licht verontreinigd met vluchtige aromatische koolwaterstoffen. De bron voor deze verontreiniging is niet bekend. De locatie wordt geschikt geacht voor de bestemming wonen.

Conclusie

De bodemkwaliteit is naar verwachting niet beperkend voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Door het ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam is op 24 oktober 2014 onderzoek uitgevoerd naar het risico van externe veiligheid en de verantwoording van het groepsrisico.

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Transportgegevens
Via de Molenlaan/Terbregseweg worden de LPG tankstations aan weerszijden van de Molenlaan van LPG (max. 1000 m3 per jaar) voorzien. Na aflevering maken de tankauto's een 180 graden beweging en rijden in zuidelijke richting terug naar de A16.

Aanwezigheidsgegevens
Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Verondersteld is, als worst-case, een gemiddelde aanwezigheid aan woonbebouwing aan weerszijde van de route van 80 personen in de avond/nacht en 40 personen op de dag (standaardbebouwing). Van het centrum voor Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR) wordt aangenomen dat 155 personen in de avond/nacht aanwezig zijn en 305 personen op de dag.

Risicoberekening
Aangenomen wordt dat een levering 15 m3 omvat. Dit geeft 67 leveringen per jaar en daardoor 134 vervoersbewegingen per jaar. De risicoberekening is verricht met behulp van het computerprogramma RBM-II+ (versie 2.2). Voor dit onderzoek is een specifiek rekenmodel gemaakt.
De volgende, gebruikelijke, veronderstellingen zijn voor de berekeningen gemaakt:

  • De verdeling van het transport over de dag (van 8.00 tot 18.30 uur) en nacht (van 18.30 tot 8.00 uur) is respectievelijk 50 % en 50 %, alle transporten vinden plaats tussen maandag en vrijdag;
  • De uitstromingsfrequentie is 5,9x10-7/jaar (standaard voor dit type weg).

Resultaten

Plaatsgebonden risico
De norm geeft aan dat binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico geen nieuwe kwetsbare bestemmingen zijn toegestaan. De 10-6 contour is in deze situatie berekend op 0 meter aan beide zijden van de weg. Het binnenstedelijke transport van gevaarlijke stoffen over de Molenlaan vindt plaats op minimaal 145 meter van de ontwikkelingen in dit plangebied. Aan de norm voor het 10-6/jaar plaatsgebonden risico wordt voldaan.
Conclusie: deze norm levert geen ruimtelijke beperking op voor dit plan.

Groepsrisico
Het resultaat van de berekening is dat het hoogste groepsrisico op 0,024 maal de oriënterende waarde ligt bij 83 dodelijke slachtoffers. Het hoogste aantal letale slachtoffers bedraagt 189 (bij een frequentie van 1,2x 10-9/jaar).
Het groepsrisico blijft ruim onder de oriënterende waarde. De 1% letaliteitcontour bedraagt volgens het rekenmodel RBM-II 131 meter (scenario Bleve), dit is dus minder dan de afstand tot de dichtstbijzijnde ontwikkellocatie (345 meter). Dit betekent dat alle ontwikkelingen geen invloed hebben op het groepsrisico.
Conclusie: er is geen invloed van de ontwikkelingen van het plan op het groepsrisico van het LPG transport.

6.7.2 LPG-tankstations

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden er gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In het REVI zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven.

6.7.2.1 LPG tankstation Molenlaan

Plaatsgebonden risico
Door de DCMR is aangegeven dat de LPG doorzet op het tankstation niet meer dan 1000 m3 per jaar mag zijn (beschikking Wet milieubeheer d.d. 6-9-2005, brief van de heer T. Janssen van DCMR d.d. 2-11-2005). Toepassing van het Bevi/Revi geeft aan dat de plaatsgebonden risicocontouren (10-6 /jaar) van onderstaande tabel van toepassing zijn.

Doorzet
(m3/jaar)
 
Afstand (m) vanaf vulpunt   Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir   Afstand (m) vanaf afleverzuil  
500 tot 1000   45   25   15  

Afstanden in meters tot kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar voor LPG tankstations

Het plaatsgebonden risico van het tankstation vormt geen belemmering voor dit plan omdat geen ontwikkelingen worden voorzien binnen deze afstanden.

Groepsrisico
Het huidige en toekomstige risico is berekend voor een doorzet van 1.000 m3 per jaar.
De berekening is door de DCMR uitgevoerd met het programma Safeti.
Bij de berekening zijn enkele specifieke gebruikt:

  • meteorologische gegevens: de gegevens van Airport Rotterdam betreffende windsnelheidsverdeling en weersstabiliteit, onderscheiden naar dag en nacht;
  • aanwezigheid van personen: gegevens zijn verwerkt in de aanwezigheid in de dag en avond/nacht;
  • de lossingen van LPG: aangenomen is dat 50% van de bevoorradingen in de dagperiode valt en 50% in de avond en nacht.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt van de ondergrondse voorraadtank en 150 meter van de ondergrondse voorraadtank.
Doordat binnen het invloedsgebied geen ontwikkelingen plaatsvinden verandert het groepsrisico niet als gevolg van dit bestemmingsplan.

Resultaat
Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Het aantal letale slachtoffers bedraagt maximaal 60. Dit groepsrisico is kleiner dan het groepsrisico dat verantwoord is ten behoeve van de verandering en uitbreiding van het Reumaverpleeghuis. Het verschil wordt verklaard door modelmatige verschillen in het rekenpakket Safeti.

6.7.3 Vuurwerkopslaglocaties

Om in aanmerking te komen voor een vergunning voor het opslaan en verkopen (in de laatste dagen van het jaar) van consumentenvuurwerk dient men te beschikken over een opslagruimte (bewaarplaats / kluis) die voldoet aan een aantal veiligheidseisen.

Bij vuurwerkopslagen tot 10.000 kg consumentenvuurwerk mogen zich binnen een zone van 8 meter vanaf de deur van de kluis (veiligheidszone) geen kwetsbare objecten bevinden.

Bij vuurwerkopslagen boven 10.000 kg consumentenvuurwerk moeten per bufferbewaarplaats - afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen vuurwerk - veiligheidsafstanden variërend van 20 tot 48 meter in acht genomen worden. Bij het plannen van nieuwe kwetsbare objecten dient deze veiligheidsafstand in acht te worden genomen.

Plangebied

Binnen het plangebied is een vuurwerkverkooppunt met bijbehorende opslag aanwezig is. Het betreft Tabac And Gifts Shop 'Maestro' gelegen aan de Van Beethovensingel 30. Het bedrijf heeft een vergunning voor de opslag van consumentenvuurwerk. Hiervoor gelden de effectafstanden zoals genoemd in het Vuurwerkbesluit. Conform bijlage 3, voorschrift 1.2 onder a van dit besluit moet, gemeten van de bewaarplaats en bufferbewaarplaats, in voorwaartse richting tot een (geprojecteerd) kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht worden genomen. Bij het plannen van nieuwe kwetsbare objecten dient eveneens met deze afstand rekening te worden gehouden. In het bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen binnen 8 meter.

6.7.4 Conclusie

LPG tankstation
In 2011 is door de voormalige deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek een besluit genomen ten aanzien van het groepsrisico van het LPG tankstation aan de Molenlaan. Aanleiding voor deze verantwoording was het voornemen van de Stichting centrum voor Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR) om het bestaande verpleegtehuis te vervangen en uit te breiden met (poli)klinische zorg. Het besluit van de voormalige deelgemeenten ten aanzien van het groepsrisico maakte deel uit van de procedure wijziging van het bestemmingsplan om het voornemen van RRR ruimtelijk mogelijk te maken (art. 19 lid 2 WRO (oud)). Het bestuurlijk vastgestelde verantwoordingsdocument is opgenomen als bijlage 2 van dit rapport.
Het groepsrisico is sindsdien niet veranderd, noch door wijziging van het LPG tankstation of de wijze van bevoorrading noch door een andere bebouwde omgeving. Daarmee is het bestuurlijk verantwoorde groepsrisico nog steeds geldig.

Het groepsrisico van het LPG station blijft ruim (factor 10) onder de oriënterende waarde.
Dit groepsrisico is reeds bestuurlijk verantwoord in het kader van het besluit van de voormalige deelgemeente Hilligersberg-Schiebroek van 1 december 2011 in het kader van de procedure wijziging van het bestemmingsplan om het voornemen van de wijziging en verandering van RRR ruimtelijk mogelijk te maken (art. 19 lid 2 WRO (oud)). Er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit zou blijken dat het groepsrisico nu ander (hoger) zou zijn. Een nieuwe verantwoording is daarom niet nodig.

Huize ten Donk met 20 kamers is in het bestemmingsplan opgenomen als "Wonen - Bijzonder woongebouw". Dit houdt in dat het pand bestemd is ten behoeve van bewoning en zorgverlening. Het pand ligt op ruime afstand van de 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 45 rondom het vulpunt van het LPG-tankstation. Wel ligt het pand voor een klein deel binnen het invloedsgebied groepsrisico van 150 meter rondom het vulpunt. Het groepsrisico binnen dit invloedsgebied is zeer laag; minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Huize ten Donk betreft een bestaande situatie, ook anderszinds maakt het bestemmingsplan geen nieuwbouw binnen het invloedsgebied mogelijk, zodat het bestemmingsplan niet voor een toename van het groepsrisico zorgt.

Huize ten Donk ligt binnen de effectafstand (de 1% letaliteitscontour) van een BLEVE. Omdat in het pand mensen verblijven die beperkt zelfredzaam zijn, is dit vanuit een effectbenadering gezien een onwenselijke situatie. De uitgangen van het pand zijn echter van de risicobron afgekeerd en het pand heeft een ruime afstand (tenminste 140 meter) tot de risicobron. Een tijdige ontvluchting bij een dreigende calamiteit is derhalve mogelijk. Omdat het om een bestaande situatie gaat waar het bestemmingsplan niet aan bijdraagt, en aangezien het een zeer laag groepsrisico betreft, acht de gemeente Rotterdam dit groepsrisico verantwoord.

LPG transportroute
Het groepsrisico van de LPG transportroute bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Er is geen plantoename. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 30% van de oriëntatiewaarde, is een categorie 'lichte' verantwoording aan de orde. Bij de categorie 'lichte' verantwoording gelden uitsluitend generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid.

Verantwoording groepsrisico

Uit het onderzoek naar risicobronnen en de aanwezigheid van personen in het invloedsgebied van die risicobronnen is gebleken dat het groepsrisico voor alle bronnen lager is dan 0,3 maal de oriënterende waarde. Volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam geldt voor deze situatie een lichte verantwoording van het groepsrisico. In het bestemmingsplan wordt aandacht besteed aan het aspect zelfredzaamheid. Het groepsrisico geeft geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

Bij de definitieve inrichting van de te ontwikkelen locaties dient ten aanzien van de blusvoorzieningen en bereikbaarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond.

Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

Advies VRR
In haar brief van 18 februari 2015 heeft de VRR laten weten dat na overleg tussen de gemeente en de VRR de tekst over het groepsrisico is aangepast en dat daarom geen nader advies wordt uitgebracht.De brief van de VRR is aan het bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 3 Reactie VRR van de toelichting.

Eindconclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt één nieuwe ontwikkeling mogelijk, het slopen van de Salvatorkerk en de bouw van nieuwe woningen op dezelfde locatie.

Ten behoeve van eerdere ontwikkelingen in het plangebied zijn een aantal ecologische onderzoeken gedaan, te weten:

  • Langstraat M.; Uitkomst nader onderzoek vleermuizen. Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam September 2008. Deze locatie betreft de Jan Toorop MAVO (Grindweg 30 en Tooroplaan 8). De locatie zijn geen beschermde vleermuizen aangetroffen.
  • Langstraat M. en M. Meijer; Quickscan Flora en Fauna Van Ballegooijsingel. Gemeentewerken Rotterdam, maart 2010. Geconcludeerd werd dat deze locatie naar verwachting niet belangrijk is voor beschermde soorten: planten, insecten, amfibieën, vogels en landgebonden zoogdieren. Geadviseerd werd een nader onderzoek uit te voeren naar de soortgroepen: vissen, vogels met vaste rust of verblijfplaats en vleermuizen. Deze nadere onderzoeken zijn ook uitgevoerd (Langstraat M. ; Vogel en vleermuisonderzoek Ballegooijsingel. Gemeentewerken Rotterdam, december 2010 en Erkelens H. ; Afvissen van Ballegooijsingel. Ermo Visserij, Molenaarsgraaf, november 2012). De conclusies waren dat er in dit plangebied geen vaste rust of verblijfplaatsen van vogels zijn, geen balts of verblijfplaatsen van vleermuizen zijn en geen strikt beschermde vissoorten voorkomen. Wel zijn de volgende beschermde soorten aan getroffen die in de directe omgeving van deze ontwikkellocatie verblijven: Bosuil, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis.
  • Kaptein M.N.M.; Quickscan Flora en Fauna Bizet-Verdilaan Rotterdam. Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam, juni 2009. Nader onderzoek naar de soortgroepen: vissen, vogels met vaste rust of verblijfplaats en vleermuizen wordt geadviseerd. Van de overige soortgroepen worden geen beschermde soorten verwacht. De aanbevolen nadere onderzoeken zijn ook uitgevoerd (Langstraat M. ; Vogel en vleermuisonderzoek Bizet-Verdilaan. Gemeentewerken Rotterdam, januari 2011 en Meijer M.; Resultaten wegvangen vis Bizet-Verdilaan. Gemeentewerken Rotterdam, november 2011). De conclusies waren dat er in dit plangebied geen vaste rust of verblijfplaatsen van vogels zijn, geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn. Wel zijn er baltsende Gewone dwergvleermuizen aangetroffen. Op deze locatie zijn grote aantallen van de beschermde vissoort Bittervoorn aangetroffen. De Bosuil is aangetroffen op de locatie en deze moet in de directe omgeving een verblijfplaats hebben.
  • Langstraat M. ; Resultaten nader onderzoek Boterdorpse Verlaat. Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam oktober 2011. Dit betrof een onderzoek naar het voorkomen van beschermde muurflora voorafgaand aan de restauratie van deze monumentale schutsluis. Beschermde soorten muurplanten zijn niet aangetroffen.
  • Langstraat M.; Quickscan Prinsemolenpad. Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam, mei 2008. en Langstraat M.; Projectomschrijving, ontheffingsaanvraag voor spechten en vleermuizen Prinsemolenpad Rotterdam. Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam, oktober 2008. Deze onderzoekslocatie ligt slechts voor een klein deel in het bestemmingsplangebied Molenlaankwartier en Lage Limiet. In de quickscan wordt aanbevolen een nader onderzoek uit te voeren. Bij dit onderzoek zijn 2 territoria van de Grote bonte specht vastgesteld en is vastgesteld dat deze zone langs de Rotte essentieel is als vliegroute van vleermuizen. Naar aanleiding van de ontheffingsaanvraag is op 20 februari 2009 ontheffing FF/75C/2008/0531 afgegeven.
  • Langstraat M.; Quickscan Grindweg. Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam, september 2008. en Langstraat M.; Uitkomst nader onderzoek vleermuizen en vogels. Gemeentewerken Rotterdam, Rotterdam februari 2009. Dit betreft de locatie Grindweg 47-61 welke net naast het bestemmingsplangebied is gelegen. De conclusies waren dat binnen de locatie geen beschermde vaste rust of verblijfplaatsen van vogels voorkwam en dat de gebouwen op de locatie van belang zijn als verblijfplaats voor de Gewone dwergvleermuis. In geval van sloop van deze gebouwen is een ontheffing van de flora- en faunawet nodig. Een ontheffingsaanvraag is bij ons niet bekend.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

Er lopen geen gedeelten van de provinciale ecologische hoofdstructuur door het bestemmingsplangebied. Er zijn ook geen onderdelen van de PEHS binnen het gebied gepland. Het dichtstbijgelegen onderdeel van de PEHS is (zoekgebied) Vlinderstrik/Schiebroeksepolder. Deze is ongeveer een kilometer van het dichtstbijgelegen gedeelte van het plangebied gelegen. Het is onwaarschijnlijk dat de relatief beperkte ontwikkelingen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt invloed kunnen hebben op de provinciale ecologische hoofdstructuur.

Natuurdatabase Rotterdam

Voor een verdere indicatie van natuurwaarden is gebruik gemaakt van de database Natuur op GISWEB. Hierin zijn alle waarnemingen flora en fauna opgenomen binnen gemeente Rotterdam van de afgelopen jaren (2005-2012). Vanwege de omvang van het bestemmingsplangebied Molenlaankwartier en Lage Limiet is vooral gekeken naar waarnemingen ter plaatse van de nieuw in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Het ontbreken van waarnemingen kan betekenen dat een soort ter plaatse niet voorkomt maar het kan ook betekenen dat er op die plaats nog nooit onderzoek is gedaan.

Behalve waarnemingen van in de Flora en Faunawet beschermde soorten planten en dieren zijn in de natuurdatabase ook waarnemingen van rode lijst soorten opgenomen. Het zijn soorten die in Nederland bedreigd zijn. Rode lijst soorten zijn indicatief voor hoge natuurwaarden. Rode lijst soorten hebben geen specifieke status binnen de Flora- en faunawet. Vogels die op de Rode lijst staan dragen dezelfde bescherming als reguliere broedvogels. Ten behoeve van deze bestemmingsplantoets is daarom niet specifiek naar de Rode lijstsoorten gekeken.

6.8.1.1 Vleermuizen

Alle vleermuissoorten zijn strikt beschermd onder de Flora- en Faunawet. Dit geldt voor zowel de vaste rust- en verblijfplaatsen, als voor essentiële vliegroutes en foerageergebieden. Deze drie onderdelen vormen samen het leefgebied van de vleermuis. Indien er negatieve effecten optreden op één van deze onderdelen kan dat gevolgen hebben voor het gehele leefgebied. Bij beide ontwikkelingslocaties zijn geen waarnemingen van vleermuizen in de database aanwezig.

6.8.1.2 Vogels

Op de locatie van de Salvatorkerk is een waarneming van de Huismus (Passer domesticus) opgenomen uit 2008.

6.8.1.3 Vissen

Binnen het bestemmingsplangebied is een waarneming van een beschermde vissoort in de database opgenomen. De waarneming betreft de Bittervoorn (Rhodeus cericeus) in de Van Beethovensingel.

6.8.1.4 Overige soortgroepen

Binnen het bestemmingsplangebied zijn in de database geen waarnemingen van beschermde soorten uit de overige soortgroepen (planten, dagvlinders, libellen, amfibieën, reptielen en grondgebonden zoogdieren) opgenomen. Dit betekent echter niet dat ze ook niet voorkomen.

6.8.1.5 Zorgplicht

Naast een aantal strikt beschermde soorten zijn ook meer algemene soorten te verwachten, zoals kleine zoogdieren (egel, mol) en algemene amfibieën (Gewone pad, Bruine kikker). Hiervoor geldt de Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en Faunawet.

6.8.1.6 Bestaande bestemmingen

Verspreid door het gehele bestemmingsplangebied (met uitzondering van het gedeelte Lage Limiet) komt de Huismus voor. Het is daarom raadzaam voorafgaand aan sloopactiviteiten een quickscan in het kader van de flora- en faunawet uit te laten voeren.

Ook is het waarschijnlijk dat de beschermde vissoort Bittervoorn algemeen in het bestemmingsplangebied voorkomt. Het is daarom ook raadzaam voorafgaand aan werkzaamheden aan waterlopen (inclusief kleine slootjes) een quickscan in het kader van de flora- en faunawet uit te laten voeren.

6.8.1.7 Kansen door de ontwikkelingen

Tegen zeer geringe kosten is nieuwbouw met pannendaken geschikt te maken voor medebewoning door dieren zoals gebouwbewonende vleermuizen, huismussen, en gierzwaluwen. Bij gebouwen hoger dan 5 woonlagen, die voor de huismus minder aantrekkelijk zijn, kunnen nog wel succesvolle voorzieningen voor gierzwaluwen gerealiseerd worden.

Bij nieuwbouw met platte daken kan overwogen worden groene daken toe te passen. Bij voorkeur wordt gekozen voor een soortenrijke beplanting. Groene daken dragen zo bij aan een gezonde stedelijke bijenstand en vergroten de soortenrijkdom in de wijk.

Sinds de recente aanpassing van het bouwbesluit is het mogelijk hoger gelegen open stootvoegen een breedte te geven van groter dan 1 centimeter (Bouwbesluit 2012 artikel 3.69 lid 2). Bij een breedte tussen anderhalf en 2 centimeter wordt de er achter gelegen spouwruimte geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Door bij nieuwbouw de hoger gelegen ventilatievoegen deze breedte te geven neemt het aantal voor vleermuizen geschikte verblijfplaatsen in het bestemmingsplangebied toe.

Bij aanleg van compensatiewater kan gekozen worden voor het plaatselijk toepassen van natuurvriendelijke oevers. Behalve gunstig voor de waterkwaliteit en voor de kindveiligheid leveren natuurvriendelijke oevers een positieve bijdrage aan de biologische diversiteit. Op de juiste manier uitgevoerd kan dit met behoud van de cultuurhistorische identiteit en zonder dat het grote conflicten oplevert met de beeldkwaliteit welke bij de waterlopen in het Molenlaankwartier hoort.

Het aanvullen van doorgaande bomenrijen en laanbeplantingen versterkt niet alleen de identiteit van het bestemmingsplangebied vanuit cultuurhistorisch perspectief maar verbetert ook de ecologische verbindingen in het plangebied.

6.8.2 Conclusie

De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling op de locatie van de Salvatorkerk levert mogelijk een conflict op met de flora- en faunawet. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet daarom op deze locatie een quickscan uitgevoerd worden om hier meer uitsluitsel over te krijgen. De verwachting is dat een eventuele ontheffing van de flora- en faunawet wel verkregen kan worden en is daarmee 'aanvaardbaar' omdat een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen naar verwachting mogelijk is.

Het bestemmingsplan is 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet omdat een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen naar verwachting mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of erven in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende planologische regime komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks)voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (handhavingsbeleidsplan toezicht gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Inspectieprioriteiten:

  • Onderzoek of gebruik in strijd is met het vigerende bestemmingsplan
  • Onderzoek of gebruik gelegaliseerd kan worden (vergunningtraject)
  • Beoordelen of handhavend moet worden opgetreden

Vervolgbehandeling:

  • Legalisering (vergunningtraject)
  • Handhavingsbesluit (opleggen van een last onder dwangsom)

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

In 2014 is door het Cluster Stadsontwikkeling van de Gemeente Rotterdam de ruimtelijke en programmatische invulling en financiële haalbaarheid van de plannen beoordeeld. Op basis van programmastudies, ruimtelijke schetsplannen en ramingen is de financiële haalbaarheid van de plannen getoetst.

Bij deze toets is gekeken naar:

  • Beschikbaarheid van gronden en terreinen;
  • Programmatische mogelijkheden en wensen;
  • Civiel technische aspecten van de ontwikkeling.

Uit deze toets is de conclusie getrokken dat de voorgestelde wijzigingen in het bestemmingsplan financieel neutraal te realiseren zijn.

Om risico's tijdens de uitvoering te verminderen, en eventueel te kunnen bijsturen, kan gekozen worden voor een gefaseerde ontwikkeling van de locatie. Voorafgaand aan iedere fase zal gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is. De gemeente zal bij deze fase overgangen door de ontwikkelende partij geraadpleegd worden.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet gestuurd naar:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
  • 2. DCMR, Milieudienst Rijnmond;
  • 3. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 6. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 7. Rijksluchtvaartdienst;
  • 8. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 9. ProRail;
  • 10. Ministerie van Defensie;
  • 11. Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 12. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 13. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 14. Stadsregio Rotterdam;
  • 15. Tennet Zuid-Holland;
  • 16. KPN Telecom;
  • 17. Stedin;
  • 18. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 19. Deltalinqs;
  • 20. Havenbedrijf Rotterdam;
  • 21. NV - Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 22. Rotterdam Antwerpen Pijpleiding;
  • 23. VWS Pipeline Control.

Door de partijen die vetgedrukt zijn, is schriftelijk gereageerd. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop.

9.1.1 KNP Telecom

KPN Telecom kan de consequenties voor het kabelnet niet beoordelen omdat het bestemmingsplan geen gedetailleerd inzicht geeft in de werkzaamheden die mogelijk uitgevoerd gaan worden. KPN Telecom verzoekt om voorafgaand aan de planontwikkelingen gegevens op de vragen bij de KLIC om de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond in beeld te brengen.

Reactie:

Deze reactie nemen wij voor kennisgeving aan.

9.1.2 N.V. Nederlandse Gasunie

De Gasunie heeft het bestemmingsplan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen. Op grond van deze toetsing blijkt dat de leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie:

Deze reactie nemen wij voor kennisgeving aan.

9.1.3 Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Vanuit het projectteam A13/A16 heeft Rijkwaterstaat de volgende opmerkingen gemaakt:

  • 1. In Hoofdstuk 2 Beleid ontbreekt bij Rijksbeleid het benoemen van de komst van de A13/A16 (start realisatie 2017, openstelling 2021);
  • 2. De A13/A16 heeft als een van de projectdoelen het ontlasten van de onderliggende infrastructuur, waaronder de Molenlaan als hoofdader van dit deelgebied. Dit zou vermeld kunnen worden bij de beschrijving van het A13/A16-project;
  • 3. O.a. n.a.v. pag 24: Met betrekking tot de ontwikkelingen aan de zijde van de Grindweg/Bosweg moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de A13/A16. De rijksweg kan namelijk een doorwerking hebben op de inpassing van de geprojecteerde plannen (percelen) vanwege het ruimtebeslag van de weg;
  • 4. Ook de keuzen voor de (her)inrichting van de bosentree kunnen gevolgen hebben voor dit plangebied. De keuze hierin wordt gemaakt door de regio (gemeenten Lansingerland, Rotterdam i.s.m. het Recreatieschap Rottemeren);
  • 5. De aanlegfase zal een tijdelijke doorwerking hebben op het plangebied, mede door de werkverkeerroute die nog bepaald moet worden en die doorwerkt op aspecten zoals inpassing (verstoring huidige inrichting van het gebied t.b.v. de aanleg van de weg als gevolg van de werkverkeerroute) en hinder als gevolg van de werkzaamheden (zoals werkverkeer en geluidhinder). Deze aanlegfase zou als apart onderdeel gerelateerd aan de A13/A16 benoemd kunnen worden (voor de periode 2017-2021), naast het benoemen van aspecten die te maken hebben met de eindsituatie na realisatie van de weg (de weg ingepast in de omgeving);
  • 6. Met betrekking tot geluid: daar waar wettelijke normeringen m.b.t. geluid worden overschreden als gevolg van de aanleg van de A13/A16 zal het rijk maatregelen treffen om te voldoen aan deze normeringen (na openstelling van de weg). Het kan echter zo zijn dat desalniettemin de geluidsbelasting voor dit plangebied wijzigt, indien Saldo Nul (o.a. geen toename van geluidsproductie als gevolg van de A13/A16 t.o.v. de huidige situatie) niet wordt gehaald. Voor het plangebied gaat het dan specifiek om de situatie rondom de tunnelmond aan de zijde van de Grindweg en het daarop aantakkende wegtracé richting het westen.

Reactie:

De eerste 2 opmerkingen zijn opgenomen in hoofdstuk 2. Naar aanleiding van overige opmerkingen is besloten om geen nieuwe woningbouw mogelijk te maken aan de Grindweg. De wijzigingsbevoegdheden uit de beheersverordening zijn in dit nieuwe bestemmingsplan dan ook niet meer opgenomen. Aan de Grindweg worden derhalve geen nieuwe ontwikkelingen meer mogelijk gemaakt.

9.2 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal een ieder, gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

Geïnteresseerden en belanghebbenden worden geïnformeerd via de gebruikelijke weg; de gemeentelijke website en een huis-aan-huisblad.