Plan: | Spaanse Polder |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01 |
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.
Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Naast het borgen van de archeologische waarden heeft het gemeentelijk archeologiebeleid ook een soepel verlopend ruimtelijk ordeningsproces tot doel, waarbij vertragingen als gevolg van toevalsvondsten zoveel mogelijk worden voorkomen.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Al deze beleidsinstrumenten zijn te vinden op de website van de gemeente: www.rotterdam.nl/boor. De waardenkaart en de verordening waarborgen een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld (Wet op de archeologische monumentenzorg 2007).
Archeologische waarden en verwachtingen
De Archeologische Waarden- en Beleidskaart, en de archeologische aanduidingen op de verbeelding bij een bestemmingplan, komen tot stand na gedegen onderzoek van beschikbare bronnen. Daarbij spelen niet alleen bekende archeologische waarden een rol, maar ook historische, geologische en bodemkundige gegevens, evenals (sub)recente ontwikkelingen in het plangebied (ophogingen, ontgrondingen, afgravingen, andere bodemverstoringen). Het gaat dan bijvoorbeeld om (soms afgedekte) landschappelijke kenmerken, die in vroegere tijden zorgden voor een gunstig vestigingsklimaat: hogere en drogere locaties in het natuurlijke landschap, zoals oevers van rivieren en meren en rivierduinen. Ook kan het gaan om door de mens gecreëerde gunstige locaties, zoals dijken en wegen en terpjes. Op basis van dit type informatie kan worden aangegeven of er vindplaatsen aanwezig zijn en hoe groot de kans of verwachting is dat archeologische waarden van verschillende ouderdom op verschillende locaties en op verschillende dieptes in de bodem aanwezig zijn.
In de regels van een bestemmingsplan worden archeologische waarden en verwachtingen aangeduid met een dubbelbestemming ("Waarde - Archeologie"). Daarbij kan in één bestemmingsplangebied onderscheid worden gemaakt tussen verschillende deelgebieden met verschillende Waarden - Archeologie (genummerd met 1, 2, 3 etcetera). Per (deel)gebied geldt een vergunningplicht bij bodemingrepen die een specifieke diepte en tevens een specifieke oppervlakte overschrijden. Het gaat dan om bouwen (onderkelderen, ontgraven, heien, ontwateren enz.), maar ook bijvoorbeeld om de aanleg van waterlopen, kabels en leidingen, diepwortelende beplanting en wegen.
De verschillende "Waarden - Archeologie" binnen een bestemmingsplan worden niet op perceelsniveau onderscheiden, dat zou van de kaart een onwerkbare lappendeken maken. Maatwerk is echter wel aan de orde op het moment dat een initiatief tot bodemingreep bekend is. Bij een concreet bouwplan (of aanlegplan) dat de in het bestemmingsplan genoemde maten overschrijdt, toetst de gemeente (het BOOR) of op deze specifieke locatie en bij deze specifieke bodemingreep daadwerkelijk archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Is dat niet het geval, dan is geen archeologisch rapport nodig om een vergunning te verkrijgen, maar volstaat de brief van het BOOR. Is onderzoek wel noodzakelijk, dan volgt inventariserend veldonderzoek. Bij dat onderzoek wordt, meestal aan de hand van grondboringen, bepaald of er inderdaad archeologische waarden aanwezig zijn. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De uitkomst daarvan vormt het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject, tot planaanpassing te komen of geen verdere stappen te ondernemen.
In de praktijk wordt na de eerste toets door de gemeente het grootste deel van de vergunningen al direct verleend. In de andere gevallen is inventariserend veldonderzoek nodig. Behoud van de archeologische waarden in de bodem staat steeds voorop. Meestal kan de vergunning na een eerste serie grondboringen worden verleend. Soms is vervolgonderzoek noodzakelijk en wordt dit opgenomen als vergunningvoorwaarde.
Beleidsinstrumenten Rotterdam, Provincie en Rijk
Archeologische Waardenkaart Gemeente Rotterdam (AWK, 2005) en Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen.
De Archeologische Waardenkaart bestaat uit twee delen: een Archeologische Kenmerkenkaart en een Archeologische Waarden- en Beleidskaart.
-Op de kenmerkenkaart is aangegeven dat de oudere klastische (zand-en klei) afzettingen en het veen in het onderzoeksgebied zijn geërodeerd of afgedekt door jongere klastische afzettingen en/of ophogingen. De geologie is in detail onbekend. Voor het hele plangebied geldt een middelmatige trefkans op bewoningssporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Op de kenmerkenkaart zijn voor het plangebied tevens een aantal oude dijktracés uit de periode voor circa 1400 aangegeven. Voor deze lijnvormige elementen geldt een grote trefkans op bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.
-Op de waarden-en beleidskaart geldt voor het hele plangebied een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting, waarbij de archeologische waarden zijn te verwachten direct onder het maaiveld en/of op een dieper niveau. Voor de dijktracés geldt een zeer hoge archeologische verwachting (zie Afbeelding 2).
-Binnen het plangebied liggen twee terreinen van de Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen behorende bij de Monumentenverordening Rotterdam 2003. Het zijn de terreinen nummer 1 en 2 (Afbeelding 2) met de resten van respectievelijk de voormalige kastelen Ter Spangen en Starrenburg.
CHS (Provincie Zuid-Holland, 2009)
Op de Kaarten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur geldt voor het hele gebied een middelgrote trefkans op archeologische sporen. Voor de twee kasteelterreinen Ter Spangen en Starrenburg geldt een hoge archeologische waarde.
AMK (RCE)
Binnen het plangebied zijn op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) de twee Rotterdamse ABP terreinen Starrenburg en Ter Spangen opgenomen als terreinen met een hoge archeologische waarde.