Plan: | Herstructurering woongebied Ridderkerk - Centrum fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01 |
Woningcorporatie Woonvisie werkt aan de gefaseerde vernieuwing van het gebied grenzend aan de noordzijde van het centrum van Ridderkerk. Na sloop en nieuwbouw van huurwoningen in het gebied tussen de Rotterdamseweg en de Ds. Sikkelstraat/ Dr. Kuyperstraat (fase 1) heeft Woonvisie nu plannen ontwikkeld voor de sloop van verouderde huurwoningen en appartementen tussen de Koninginneweg en de Talmastraat. Deze plannen vallen in twee fasen uiteen: het gebied tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Talmastraat (fase 2) en het gebied tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Koninginneweg (fase 3). Dit bestemmingsplan maakt de herstructurering van fase 2 mogelijk: tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat worden 101 woningen gesloopt. Deze worden vervangen door maximaal 90 rijwoningen. De herstructurering past binnen de prestatieafspraken die tussen de gemeente Ridderkerk en Woonvisie zijn gemaakt. Daarnaast zullen de plannen leiden tot een ruimtelijke kwaliteitssprong van bebouwing en openbaar gebied, waardoor deze zone grenzend aan het centrum een aantrekkelijker beeld krijgt.
Het stedenbouwkundig plan voor de nieuwe woningen past niet binnen de kaders van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan 'Ridderkerk West'. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een passende regeling voor zowel de nieuwbouw als het toekomstig beheer van fase 2. Omdat de haalbaarheid van fase 3 nog niet is aangetoond, is deze fase niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Uit efficiëncy overwegingen zijn diverse onderzoeken in de volgende hoofdstukken wel gelijktijdig voor beide fasen uitgevoerd. Voor fase 3 zal te zijner tijd een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld.
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum en wordt in het noorden begrensd door de Hovystraat, in het oosten door de Talmastraat, in het zuiden door de Klaas Katerstraat en in het westen door de Slotemaker de Bruïnestraat. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de plangrenzen van bestemmingsplan 'Herstructurering woongebied centrum' (fase 1) en het recent vastgestelde bestemmingsplan 'Centrum Ridderkerk'. De westelijke plangrens loopt door het midden van de Slotemaker de Bruïnestraat. Figuur 1.1 toont de ligging en begrenzing van het plangebied (fase 2).
Figuur 1.1 ligging en begrenzing plangebied in rood (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Hoofdstuk 2 gaat in op de voorgestelde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan gaat in op het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.
Doel herstructurering
Het doel van de herstructurering is het vervangen van de kwalitatief slechte en sterk verouderde huurwoningen door kwalitatief goede huurwoningen (sociale huur en middeldure huur) die voldoen aan de eisen van deze tijd. Naast de nieuwe woningbouw wordt ook het openbaar gebied opnieuw ingericht. Het plan voorziet in nieuwe straatprofielen en een speelplek op de hoek van de Hovystraat en Talmastraat.
In opdracht van Woonvisie is door De Nijl Architecten een stedenbouwkundig plan opgesteld voor de fasen 2 en 3. Hierin komen achtereenvolgens de uitgangssituatie, opgave, verkavelingsplan en beeldkwaliteit aan de orde. De hoofdpunten zijn hieronder samengevat.
Uitgangssituatie
Het gebied rondom de Koninginneweg kenmerkt zich door een hiërarchische opbouw van het stratenpatroon. De brede Koninginneweg fungeert als groene drager, met haaks daarop dwarsstraten en parallel daaraan rustige, gestrekte woonstraten. Aan de zuidkant grenst het gebied aan het nieuwe centrum rond het Koningsplein met het stadhuis. De Koninginneweg sluit bij het stadhuis aan op de 'centrumring' (eerste stuk Klaas Katerstraat/ Jonkheer van Karnebeekweg). Ook hier ligt een groene singel die in de stadsstructuur van Ridderkerk is opgenomen. Naast het stadhuis, aan de zuidzijde van het plangebied, zijn hier recentelijk nieuwe woningen gerealiseerd. Ten noorden van het plangebied liggen enkele voorzieningen, zoals de parochiekerk Sint Joris en verschillende scholen.
De vernieuwing van het woongebied rondom het centrum van Ridderkerk is met fase 1 gestart aan de oostkant van de Ds. Sikkelstraat/ Dr. Kuyperstraat. Oude woningen zijn gesloopt en nieuwe woningen zijn gerealiseerd binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur.
Figuur 2.1 Bestaande verkaveling plangebied (bron: De Nijl Architecten)
Het plangebied zelf bestaat uit twee bouwblokken met losse randbebouwing. Binnen ieder bouwblok staan tweelaagse eengezinswoningen met kap langs de straat. In het noordelijke deel is langs de Slotemaker de Bruïnestraat een afwijkende verkaveling toegepast met woningen haaks op de weg. In het zuidelijke blok heeft een deel van het binnenterrein een gemeenschappelijk gebruik (groen). De meeste straatprofielen zijn smal en beschikken aan weerszijden over trottoirs. De Slotemaker de Bruïnestraat betreft éénrichtingsverkeer in noordelijke richting.
Het gebied ademt een groene sfeer uit door voor- en achtertuinen waarbij ligusterhagen over het algemeen als erfafscheiding worden gebruikt. Volgroeide bomen staan in het noordelijke deel van de Talmastraat en op hoeken van de Hovystraat en Poesiatstraat. Een robuuste, eenvoudige architectuur bindt de buurt samen: baksteen met gaten, geschilderde kozijnen en pannendaken. De nieuwbouw van fase 1 sluit aan bij deze beeldkwaliteit.
Figuur 2.2 Huidige situatie plangebied Slotemaker de Bruïnestraat (bron: Google Street View)
Opgave
Woonvisie benut de herontwikkeling van het gebied voor de vernieuwing van haar woningvoorraad. De straatprofielen worden aangepast aan de hedendaagse eisen. Een belangrijke factor daarbij is de parkeeropgave, die vanuit kostenoverwegingen op maaiveldniveau binnen het plangebied moet worden gerealiseerd.
De bestaande leefomgeving is een belangrijke kwaliteitsdrager van de nieuwe situatie: een rustige, prettige sfeer, gedragen door groen en een samenhangend architectuurbeeld. In ruimtelijk opzicht is gezocht naar de continuïteit van de bestaande structuur. Het plan voorziet in nieuwe straatprofielen met voortuinen. Een deel van de parkeeropgave wordt binnen de bouwblokken opgelost, zodat de straten hun groene kwaliteit kunnen behouden. Omdat de bomen in de Talmastraat op basis van gemeentelijk onderzoek weinig toekomstwaarde hebben, worden deze vervangen door een nieuwe bomenstructuur.
Verkavelingsplan
Het beoogde verkavelingsplan is weergegeven in figuur 2.3. De plannen voor fase 2 zijn grotendeels beschikbaar en zijn daarom vrij gedetailleerd vastgelegd. Dit komt tot uitdrukking in het aantal woningen, hoogtematen en begrenzing van de bouwvlakken.
Figuur 2.3 Verkavelingsplan
Programma
Het totale programma zoals weergegeven in het verkavelingsplan in figuur 2.3 omvat 86 eengezinswoningen. Circa 20% daarvan bestaat uit sociale huur en 80% uit middeldure huur. Door gebruik te maken van een smallere beukmaat, dan nu getekend kunnen eventueel (4) extra eengezinswoningen aan worden toegevoegd in het zuidelijke bouwblok langs de Poesiatstraat en de Klaas Katerstraat. Het maximale aantal toegelaten woningen komt daarmee op 90 woningen. Het verkavelingsplan biedt plaats aan 145 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor de getekende woningen. Als er meer (of minder) woningen worden gerealiseerd dan moet de parkeercapaciteit conform de normen daarop worden aangepast. Dit is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.
Ruimtelijke structuur
Met de verkaveling wordt ingespeeld op de hiërarchische opbouw van het stratenpatroon. Langs de Koninginneweg en bij het gemeentehuis zijn appartementengebouwen gesitueerd. Langs de overige straten komen eengezinswoningen. De verkeersstructuur wordt op hoofdlijnen gehandhaafd. Een onderscheid wordt gemaakt tussen dwarsstraten en woonstraten. De woonstraten (Slotemaker de Bruïnestraat en Talmastraat) krijgen een asymetrisch profiel met aan één kant een brede speelstoep en een stevige bomenlaan. Deze straten zijn éénrichtingsverkeer met tweezijdig langsparkeren in vakken. De dwarsstraten zijn tweerichtingsverkeer, eveneens met tweezijdig langsparkeren met uitzondering van de Hovystraat.
Openbare ruimte
De maatvoering van de bouwblokken maakt het mogelijk om op de binnenterreinen een deel van het parkeren te situeren. In de blokken tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat wordt in achtertuinen geparkeerd, vanaf een achterstraat. De binnenterreinen zijn toegankelijk vanaf de Slotemaker de Bruïnestraat. In fase 2 is een speelplek voorzien langs de Hovystraat/ Talmastraat. Daarnaast is in de openbare ruimte plek voor ondergrondse containers ten behoeve van afvalinzameling.
Woningtypen
De ééngezinswoningen zijn langs de dwarsstraten en woonstraten gesitueerd. Alle woningen zijn op de straat georiënteerd en hebben voortuinen. De voortuinen variëren in diepte. Bergingen staan in de achtertuin, waar mogelijk gecombineerd met parkeerplaatsen op eigen terrein. De woningen bestaan uit twee lagen met zadeldak. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter.
Bouwmassa
De bouwmassa is afgestemd op de huidige situatie. Bouwhoogtes sluiten aan op de hoogte van de bebouwing in de directe omgeving.
Uitgangspunten beeldkwaliteit
De beschreven herontwikkeling gebeurt binnen het reguliere welstandbeleid van de gemeente Ridderkerk, zoals aangegeven in de Welstandsnota 2009. In lijn met het welstandsbeleid is continuïteit in sfeer en beeld van de omgeving uitgangspunt voor de architectuur van de bebouwing en de inrichting van de buitenruimte. De nieuwe ontwikkeling moet verschijnen als een herkenbare eenheid. De volgende uitgangspunten zijn in het beeldkwaliteitsplan opgenomen:
Deze uitgangspunten zullen worden gehanteerd bij de toetsing van de definitieve plannen. Ze zijn verder niet geborgd in dit bestemmingsplan, maar maken onderdeel uit van de afspraken tussen gemeente en Woonvisie.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat geen bepalingen die een specifieke opdracht betekenen voor dit bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Toetsing rijksbeleid
In fase 2 worden 101 woningen gesloopt waarvoor maximaal 90 woningen terug komen. Omdat het aantal woningen afneemt is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. De ontwikkeling hoeft daarom niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Wel kent de regio een forse herstructureringsopgave. Er is regionale behoefte aan het vervangen van verouderde woningen door nieuwe eigentijdse woningen, appartementen en zorgappartementen. Herstructurering en kwaliteitsverbetering binnen bestaand stedelijk gebied voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Het plangebied is passend ontsloten.
Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie januari 2018)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Verordening Ruimte (geconsolideerde versie januari 2018)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.1.1 lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Conclusie provinciaal beleid
De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de leefkwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied ligt op de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland (Laag van de stedelijke occupatie) binnen bestaand stads- en dorpsgebied ('steden en dorpen').
Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling ('inpassen'). De herstructurering past binnen de aard en schaal van het gebied. Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 2). Het opnemen van een beeldkwaliteitsparagraaf (lid 4) is daarom niet noodzakelijk. Toch is in hoofdstuk 2 aandacht besteed aan de ruimtelijke inpassing en beeldkwaliteit van de beoogde ontwikkeling.
Omdat het aantal woningen voor fase 2 afneemt, hoeft niet te worden getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. De ontwikkeling is voorzien in bestaand stads- en dorpsgebied en betreft gewenste kwaliteitsverbetering in het gebied: vernieuwing van de voorraad sociale woningen. De beoogde ontwikkeling sluit daarnaast aan bij de prestatieafspraken met Woonvisie.
Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 (2017)
De gemeenteraad heeft op 14 september de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020.
De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken.
Onderhavige ontwikkeling is in de omgevingsvisie in het projectoverzicht specifiek aangeduid als 'projecten Woonvisie', ontwikkeling nummer 41: 'Centrum' (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede ontwikkelingenkaart Omgevingsvisie Ridderkerk 2035
Woningbouwstrategie (2011)
De gemeente Ridderkerk en Woonvisie hebben in de woningbouwstrategie gezamenlijk een leidraad voor de wijkontwikkeling onderzocht. Daarbij is ook het bijbehorende woningbouwprogramma voor de komende tien jaar aangegeven. Ridderkerk heeft een lokale en regionale woningbouwopgave. Deze opgave dient plaats te vinden in de beperkt beschikbare ruimte.
Opgave Ridderkerk-West
Ridderkerk-West kan een stedelijker karakter krijgen dan andere wijken. Een moderne wijk, opgebouwd uit buurten, waar ruimte is voor meerdere doelgroepen. Een diversiteit aan appartementen met een beperkte bouwhoogte, grondgebonden woningen en groene binnenruimtes vormt een passend woonmilieu. De grote concentraties portieketagewoningen lenen zich voor geleidelijke herontwikkeling. Verbinding van het groene hart van de wijk met de randen kan zorgen voor een groene afbakening van de woonbuurten. De barrièrewerking en overlast van de wegen dient te worden teruggedrongen door aanpassingen in de openbare ruimte of de bebouwing. In Ridderkerk-West wordt gestreefd naar een gevarieerd woningaanbod op buurtniveau. De opgave is om voor iedereen een aantrekkelijke buurt te creëren.
Vigerende regeling
Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel bestemmingsplan 'Ridderkerk West'.
Bestemmingsplan 'Ridderkerk West'
De bestaande woningen zijn voorzien van de bestemming 'Woondoeleinden'. Voor de woningen is de maximale goothoogte aangegeven (zie figuur 3.2). De bij de woningen behorende tuinen zijn voorzien van de bestemming 'Tuinen'. Ter plaatse van de nadere aanwijzing (b) mogen bergplaatsen (bergingen) worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 12 m2 per perceel. De openbare wegen en parkeervoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Verblijfsgebied' en de binnenruimte is voorzien van de bestemming 'Groenvoorzieningen'.
Figuur 3.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Ridderkerk West' (plangebied rood omlijnd)
Conclusie gemeentelijk beleid
De beoogde herontwikkeling past binnen de beleidslijnen van de gemeente Ridderkerk. In de omgevingsvisie en in de woningbouwstrategie is al richting gegeven aan de herstructurering van de verouderde woningen. De beoogde ontwikkeling sluit daarnaast aan bij de prestatieafspraken (2016 -2020) die de gemeente Ridderkerk met Woonvisie heeft gemaakt.
De opzet van de woningen zoals deze zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan passen niet binnen de aangegeven bouwvlakken en hoogtebepalingen op basis van de vigerende bestemmingplannen.
Verkeersstructuur
De vervanging van woningen vindt grotendeels plaats binnen de bestaande verkeersstructuur. Vanaf de Koninginneweg ontsluiten de dwarsstraten Hovystraat, Poesiatstraat en Klaas Katerstraat het plangebied. Deze straten zijn tweerichtingsverkeer. De woonstraten Talmastraat en Slotemaker de Bruïnestraat zijn eenrichtingsverkeer in noordelijke richting. Deze woonstraten krijgen een assymetrisch profiel met aan één kant een brede speelstoep en een bomenlaan. Langs alle straten is tweezijdig langsparkeren in vakken, met uitzondering van de Hovystraat en de Koninginneweg.
Overige parkeerplaatsen worden aangelegd op de binnenterreinen. In de blokken tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat wordt in de achtertuinen geparkeerd, vanaf een achterstraat. De binnenterreinen zijn toegankelijk vanaf de Slotemaker de Bruïnestraat.
Via de centrumring en de Koninginneweg zijn de gebiedsontsluitende wegen snel te bereiken. Aangezien het totale aantal woningen in het plangebied toeneemt met maximaal zeven woningen (fase 2 en fase 3 gezamenlijk), zijn geen relevante effecten op de verkeersintensiteiten op wegen in de omgeving te verwachten.
Parkeren
Het parkeren wordt in overeenstemming gebracht met actuele parkeernormen. Ten behoeve van het verkavelingsplan is de volgende parkeerbalans opgesteld (tabel 4.1) waarin zowel de parkeernormen als de beoogde parkeerplaatsen zijn opgenomen.
Programma overzicht volledige norm | Programma overzicht gereduceerde norm |
![]() |
![]() |
Tabel 4.1 Parkeerbalans
Het totale programma zoals weergegeven in figuur 2.3 bestaat uit 86 eengezinswoningen. Circa 18% daarvan bestaat uit sociale huur en 68% uit middeldure huur. Een groot deel van de benodigde parkeerplaatsen zal op de binnenterreinen worden gerealiseerd (61). In de woonstraten worden 84 parkeerplaatsen aangelegd. In totaal voorziet het plan in 145 parkeerplaatsen.
Bij eerste aanleg wordt uitgegaan van de gereduceerde parkeernorm. Op basis van deze norm zijn 125 parkeerplaatsen benodigd. Op basis van de volledige norm zijn 141 parkeerplaatsen benodigd. Bij toepassing van zowel de volledige norm als de gereduceerde norm is sprake van een overschot (4 parkeerplaatsen bij volledige norm en 20 parkeerplaatsen bij gereduceerde norm).
In aanvulling op het verkavelingsplan biedt dit bestemmingsplan de flexibiliteit om 4 extra woningen aan het plangebied toe te voegen. Door middel van artikel 7.4 in de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat ook bij een toename van het aantal woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat in Ridderkerk is het voornemen om de huidige woongebouwen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. Bij het mogelijk maken van nieuwe woningen (fase 2) moet worden voldaan aan de wettelijke normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Aangezien het plangebied in de geluidzone van de Koninginneweg, de Rotterdamseweg en de Jonkheer van Karnebeekweg ligt, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de interne 30 km/u wegen binnen het plangebied onderzocht. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In dit onderzoek is ook rekening gehouden met fase 3, gelegen tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Koninginneweg. Omdat de plannen voor fase 3 voorlopig vooruitgeschoven zijn en geen onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, zijn enkel de resultaten voor fase 2 van toepassing. Omdat de bestaande bebouwing tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Koninginneweg een geluidafschermende werking heeft welke vergelijkbaar is met het gemodelleerde toekomstige bouwplan voor fase 3, zijn de resultaten representatief.
De belangrijkste resultaten voor fase 2 zijn opgenomen in deze paragraaf. Het betreft de bouwblokken A t/m H zoals weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1 Gemodelleerd plangebied met bouwblokken A t/m H (fase 2)
Gezoneerde wegen
Als gevolg van het wegverkeer op de Koninginneweg en de Jonkheer van Karnebeekweg (beide 50 km/u) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden voor de mogelijk te maken woningen voor fase 2.
Niet gezoneerde wegen
Als gevolg van het wegverkeer op de niet gezoneerde Hovystraat en Klaas Katerstraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. De overschrijding bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh respectievelijk 49 dB (Hovystraat, bouwblok A) en 52 dB (Klaas Katerstraat, bouwblok H). De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Maatregelen
Omdat als gevolg van het wegverkeer op de Hovystraat en Klaas Katerstraat de richtwaarde wordt overschreden, zijn maatregelen ter reductie van de geluidbelasting afgewogen. Hieruit blijkt dat maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied onvoldoende doeltreffend zijn, of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of verkeerskundige aard.
Conclusie
Omdat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de gezoneerde geluidbronnen niet wordt overschreden voor fase 2, is sprake van een goed akoestisch klimaat. Een procedure hogere grenswaarden kan voor fase 2 achterwege blijven.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningbouw. Woningen zijn milieugevoelige functies. Het plangebied ligt in een woonwijk ingeklemd tussen maatschappelijke functies (scholen en kerk) ten noorden van het plangebied en centrumfuncties ten zuiden van het plangebied. Het gebied kan daarom worden getypeerd als gemengd gebied.
In de gebieden rondom het plangebied zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar. Dit zijn kleinschalige bedrijven die passen in een centrumgebied. Ten zuiden van het plangebied, rondom het Koningsplein en op de hoek van Doctor Colijnstraat en Meester Troelstrastraat, zijn verscheidene centrum gerelateerde functies aanwezig. Dit zijn functies als supermarkten en detailhandel die vallen onder milieucategorie 1 waarvoor in gemengd gebied geen richtafstand geldt.
Ten noorden van het plangebied aan de Hovystraat zijn twee scholen, een radio omroep studio en de parochiekerk Sint Joris aanwezig. Scholen en kerkgebouwen vallen onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Het maatgevende aspect betreft hier geluid. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 20 meter, aan de richtafstand wordt dan ook voldaan. Voor een radio studio geldt tevens een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Een radio omroep studio valt onder milieucategorie 2 SBI 2008-601. De afstand van de woningen tot de radio studio bedraagt meer dan 40 meter. De studio zal derhalve niet voor milieuhinder zorgen.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door de beoogde sloop en herbouw van woningen, komen de woningen niet dichterbij het centrumgebied en de functies aan de noordzijde te liggen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
Het Besluit niet in betekenende mate bepaalt in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het aantal woningen in fase 2 neemt af. Het plan draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat aan de Koninginneweg in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide 27,5 µg/m³ , fijn stof PM10 19,7 µg/m³ (met 7,4 overschrijdingsdagen per jaar) en fijn stof PM2,5 12,0 µg/m³ bedroegen. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Een eventuele woningtoename is zeer beperkt en heeft nauwelijks consequenties voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en in de omgeving.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een risicorelevante inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Voor het GR is geen norm vastgesteld. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van allen risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenarioanalyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worstcase ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied meerdere risicobronnen aanwezig zijn. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van de risicobronnen uiteengezet.
Tabel 4.4 Risicobronnen in omgeving
Risicobron | PR 10-6 | PAG | Invloedsgebied (meter) | Afstand tot plangebied | ||
Rijksweg A16/A15 | vervoer toxische en brandbare stoffen | 66 m | 30 m | > 4.000 m | 1.150 m | |
Hogedruk aardgasleiding A-518-KR-049 | vervoer brandbare stoffen | - | - | 140 m | 700 m | |
Hogedruk aardgasleiding W-530-01 | vervoer brandbare stoffen | - | - | 380 m | 600 m | |
LPG-tankstation Esso Rotterdamseweg 15 | Tankstation brandbare vloeistoffen en gassen | 50 m | - | 150 m | 350 m |
Uit tabel 4.4 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen een PR 10-6 contour van een risicobron. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen problemen. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de A16/A15. Gezien de afstand tot de risicobron en de aard van de ontwikkeling, als gevolg van de herontwikkeling zal sprake zijn van geringe toevoeging van personen, zal de ontwikkeling geen invloed hebben op het groepsrisico. Vanwege de ligging in het invloedsgebied is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De verantwoording is aan het einde van de paragraaf opgenomen.
Door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is een kwetsbaarheidszonemodel opgesteld. Het plangebied is aan dit model getoetst. De woningen kunnen beschouwd worden als een kwetsbaar object, de beoogde locatie wordt volgens het model dan ook getoetst aan het worst-case scenario. In tabel 4.5 is te zien dat het plangebied niet in de verschillende letaliteitszones is gelegen maar wel in het aandachtsgebied van het LPG-tankstation. Er zijn op basis van het kwetsbaarheidszonemodel dan ook geen maatregelen nodig om de risico's te verkleinen of de zelfredzaamheid te vergroten. Voor aanvullende maatregelen met betrekking tot de ligging in het aandachtsgebied kan gedacht worden aan maatregelen zoals het af laten gaan van WAS (Waarschuwings Alarm Systeem) palen om de bevolking snel te waarschuwen tijdens een ramp of een ernstig ongeval.
Tabel 4.5 Toetsing aan het kwetsbaarheidszonemodel
Beschouwd scenario | A (100%) |
B (50%/10%) |
C (1%) |
D (aandachts- gebied) |
Afstand tot plangebied (m) | |
Rijksweg A16/A15 | hittescenario wcs | 90 m | 140 m | 230 m | 400 m | 1100 m |
toxisch scenario wcs | 100 m | 225 m | 400 m | 550 m | 1100 m | |
Hogedruk aardgasleiding A-518-KR-049 | guillotine wcs 30 inch 40 bar |
140 m | 200 m | 300 m | 525 m | 700 m |
Hogedruk aardgasleiding W-530-01 | guillotine wcs 13 inch 40 bar |
30 m | 65 m | 100 m | 175 m | 600 m |
LPG-tankstation Esso Rotterdamseweg 15 | Falen tankwagen wsc | 90 m | 140 m | 230 m | 400 m | 350 m |
Verantwoording groepsrisico A15/A16
Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de A15/A16 dient op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de Hoystraat, Koninginneweg, de Slotemaker de Bruïnestraat en de Talmastraat. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
De ontwikkeling maakt geen huisvesting van grote groepen minder zelfredzame personen mogelijk zoals een crèche of een woonzorgcomplex. Voor het maatgevende scenario, een toxische wolk, is schuilen de beste manier van zelfredding. Aanbevolen wordt om een ventilatiesysteem te installeren die handmatig kan worden uitgezet.
Conclusie
De huidige 101 woningen in fase 2 worden vervangen door maximaal 90 nieuwe woningen. Dit betreft reguliere woningen, bewoond door mensen die niet verminderd zelfredzaam zijn. De afstand en de aard van de ontwikkeling maken dat de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied verantwoord is.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
In geval van functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangezien sprake is van sloop en nieuwbouw van woningen zou dit planologisch gezien niet aan de orde zijn. Bodemonderzoek is in het kader van de omgevingsvergunning veelal wel vereist. Uit vergelijkbare projecten elders in Ridderkerk is duidelijk geworden dat er gerede kans is dat er enige bodemverontreiniging aan de orde is. Daarom is voor de fasen 2 en 3 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door MWH, nu onderdeel van Stantec (zie bijlage 2).
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het opgeboorde materiaal geen bodemvreemde bijmengingen zijn aangetroffen. In de zandige bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte zink gemeten. In de kleiige en veenachtige ondergrond zijn echter geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters gemeten. Ook is aan het maaiveld geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
In het grondwater zijn plaatselijk licht tot sterk verhoogde concentraties barium gemeten. De herkomst van de matig tot sterk verhoogde concentraties aan barium zijn onbekend; mogelijk kent deze een natuurlijke oorsprong. Aangezien in het grondwater over de gehele locatie verhoogde concentraties barium zijn gemeten, wordt nader bodemonderzoek niet zinvol geacht.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de locatie in milieuhygiënisch opzicht geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bestemming. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Indien vrijkomende grond elders wordt hergebruikt kunnen partijkeuringen conform het Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk zijn om de uiteindelijke hergebruiksmogelijkheden van de grond vast te stellen. Omdat geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van asbesthoudende rioleringsbuizen in de grond, wordt geadviseerd dit tijdens het graven van proefsleuven uit te voeren.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van plan is in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over de benodigde watercompensatie. Ook heeft vooroverleg plaatsgevonden over voorliggende waterparagraaf waarna opmerkingen zijn verwerkt.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is in de huidige situatie gedeeltelijk verhard. Het gebied bestaat uit woningen met daarbij behorende tuinen en infrastructuur. De bodem in het plangebied bestaat uit zandige zeeklei. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -1,06 meter.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen sprake van wateroverlast vanuit het open water of vanuit de riolering. Wel zijn er, net als in de rest van Ridderkerk, in natte perioden klachten van bewoners over natte kruipruimtes en water in de kelders. Dit heeft te maken met de relatief hoge grondwaterstanden. Conform het Waterstructuurplan IJsselmonde (2004) heeft het peilgebied naar verwachting in 2050, rekening houdend met de klimaatverandering, een tekort aan waterberging.
Circa 170 m ten oosten van het plangebied is recentelijk rioolgemaal P01 gerealiseerd ter vervanging van een oud gemaal dat de gevraagde capaciteit niet meer aankon. Met de realisatie van het nieuwe gemaal is een bestaande watergang verder uitgegraven. Samen met het extra oppervlaktewater ten behoeve van fase 1 van de herstructurering van het woongebied rond het centrum is een totaal van 830 m2 gegraven.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering. Wel ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone, onderdeel van het milieubeschermingsgebied voor grondwater zoals vastgesteld in de provinciale milieuverordening (zie figuur 4.2, plangebied rood omcirkeld). Deze milieubeschermingsgebieden zijn aangewezen om het grondwater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding te beschermen. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied gelden specifieke eisen bij (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. Aangezien deze regels reeds zijn vastgelegd in de voornoemde verordening en op basis daarvan afdoende kunnen worden gehandhaafd, heeft dit aspect geen verdere vertaling in de regels van dit plan gekregen. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen dient aan de specifieke eisen uit de verordening te worden voldaan (o.a. aanvragen ontheffing).
![]() |
![]() |
Figuur 4.2 Milieubeschermingsgebied voor grondwater (bron: Provinciale milieuverordening)
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het totaalplan (fase 2 en 3) maakt de realisatie van maximaal 230 woningen mogelijk. Wanneer alle woningen worden gerealiseerd is het aantal woningen iets hoger dan in de huidige situatie (zeven woningen). Alleen voor fase 2 neemt het aantal woningen af (minimaal 11 woningen).
Waterkwantiteit
Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Als gevolg van de realisering van de herstructurering met bijbehorende parkeervoorzieningen is er sprake van een toename in verharding. Het metrage verhard oppervlak neemt in het verkavelingsplan voor fase 2 en 3 toe met 4.189 m2. Op basis van deze hoeveelheid extra verharding dient 419 m2 gecompenseerd te worden. Eerder was reeds 830 m2 aan oppervlaktewater voorzien bij de realisatie van rioolgemaal P01. Voor het rioolgemaal zelf was geen wateropgave. Voor fase 1 van de herstructurering van het woongebied rond het centrum was 300 m2 compensatie nodig volgens de regels van het waterschap. Uitgaande van een totaal van 830 m2 dat is gegraven minus 300 m2 dat gebruikt is voor fase 1, kan 530 m2 gebruikt worden voor fase 2 en 3. Met een opgave van 419 m2 is dit ruim voldoende om de benodigde compensatie te realiseren, ook als de definitieve plannen nog iets afwijken van de nu opgestelde verkaveling. Er hoeft dus geen nieuw water te worden gerealiseerd binnen het plangebied. De gemeente Ridderkerk heeft aangegeven dat Woonvisie in het kader van de herstructurering gebruik mag maken van het gegraven oppervlaktewater om te kunnen voldoen aan de compensatieplicht.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Er zal een gescheiden rioleringstelstel worden aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in kern- en beschermingszone van een waterkering. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Conclusie
De ontwikkeling zal vanwege verbeteringen in de riolering zorgen voor een verbetering van het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid
De gemeente Ridderkerk heeft in september 2013 gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Op de 'archeologische waarden- en beleidskaart' van de gemeente heeft het plangebied een 'redelijk hoge archeologische verwachting'. Dit betekent dat ontwikkelingen die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan, getoetst moeten worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Onderzoek
Door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie is ten behoeve van de beoogde ontwikkeling (fase 2 en 3) een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd (zie bijlage 3). Op basis van het verkennende booronderzoek is vastgesteld dat binnen het plangebied het aanwezige Hollandveen is verdronken met afzettingen van vermoedelijk Duinkerke-I (zwak tot matig siltige klei). In het grootste deel van het plangebied is de diepere bodemopbouw intact. In circa 38% van het plangebied heeft erosie door de jongere overstromingsafzettingen plaatsgevonden. Ook daarbuiten is de overgang scherp en lijkt er in beperkte mate erosie te plaatsgevonden te hebben. Duidelijke bodemvorming is niet aangetroffen in de afzettingen die vermoedelijke behoren tot Duinkerke-I. In één boring is een zwakke hoeveelheid fosfaat aangetroffen. Ook aanwijzingen voor veraarding of verdroging van het veen zijn niet waargenomen. Het kan echter niet worden uitgesloten dat zich nog sporen van bewoning op het veen bevinden. Er zijn geen primaire archeologische indicatoren aangetroffen en de in de genoemde boringen aanwezig fosfaataanrijking is minimaal. In deze geringe fosfaatconcentratie is het zeer goed mogelijk dat het gaat om lokale natuurlijke afzettingen.
Door de afwezigheid van duidelijke bodemvorming lijkt de kans klein dat het veen en de vermoedelijke afzettingen van Duinkerke-I in het plangebied langdurig onder droge omstandigheden aan het maaiveld
hebben gelegen. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied daarom bijgesteld naar ‘laag’ en adviseert Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie dan ook geen vervolgstappen (waaronder de karterende fase) in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Minister van OC&W (in de praktijk bij de gemeente Ridderkerk).
Conclusie
Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. De verwachting is dat er geen archeologische resten zullen worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden. Er dient echter altijd rekening te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men melding te maken bij het bevoegd gezag, in deze de gemeente Ridderkerk.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Boezems Kinderdijk op ruim 2 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 1 kilometer van het plangebied.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie genereert het plan geen problemen. Het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Daarnaast zal de ontwikkeling met bijbehorend verkeer niet leiden tot een noemenswaardige toename in stikstofdepositie. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland ten aanzien van het NNN staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld gedurende een quickscan. Het onderzoek, uitgevoerd door Elzerman Ecologisch Advies, is opgenomen in bijlage 4. Het onderzoek richtte zich op alle beschermde soorten van de Flora- en faunawet. Op basis van de bevindingen van het onderzoek in het deelgebied van fase 1 moest vooral rekening gehouden worden met de beschermde huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Het onderzoek heeft geleid tot de volgende bevindingen:
In het kader van het herstructureringsproject dient voor vier beschermde soorten een ontheffing voor de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Gezien het feit dat het project zich over meerdere jaren uitstrekt en dieren zich kunnen verplaatsen is het noodzakelijk om gedurende het proces regelmatig te controleren of de vastgestelde situatie uit dit onderzoek op dat moment nog actueel is.
Bij ontheffingsaanvraag wordt middels een Activiteitenplan aangegeven welke maatregelen getroffen worden door de initiatiefnemer om te voorkomen dat de werkzaamheden een negatieve invloed hebben op de instandhouding van de soorten. Deze maatregelen bestaan uit het aanbrengen van vervangende nestgelegenheid voor de huismus en gierzwaluw. Voor de vleermuizen moeten vervangende vleermuiskasten worden opgehangen. Deze uitwijkmogelijkheden moeten aangeboden worden in de directe omgeving van het plangebied. Volgens de voorschriften uit de Soortenstandaards dient dit tenminste enkele maanden tot een jaar voorafgaand aan de sloop aangebracht te worden. Gedurende de uitvoeringsfase moeten de alternatieve nest- en vleermuiskasten aanwezig blijven. In de nieuwbouw dienen vervolgens permanente, vervangende verblijfplaatsen gecreëerd te worden. Bij het verwijderen van beplanting uit de tuinen voor het bouwrijp maken van het terrein moet rekening gehouden worden met de slaapplekken van huismussen. Buiten het aanbieden van uitwijkmogelijkheden moet ook de planning op de kwetsbare periodes per soort worden afgestemd. Dit heeft als doel om directe slachtoffers te voorkomen. In het Projectplan worden deze maatregelen verder uitgewerkt.
De uitvoering van de werkzaamheden dient te geschieden volgens een door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode. De ontheffing wordt aangevraagd bij de provincie Zuid-Holland. Aanbevolen wordt om de ontheffing tijdig aan te vragen, omdat voor het nemen van preventieve maatregelen (bijvoorbeeld om vestiging door vleermuizen kort voor de sloop te voorkomen) ontheffingsplichtige handelingen zijn.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient tevens te allen tijde rekening te worden gehouden met de Algemene Zorgplicht. De Zorgplicht houdt in dat schadelijke effecten aan planten en dieren door menselijk handelen tot een minimum beperkt worden. Deze wettelijke verplichting geldt voor alle flora en fauna in Nederland ongeacht de beschermde status. De sloop dient dan ook buiten de broedtijd uitgevoerd te worden. Het broedseizoen duurt globaal vanaf half maart tot en met juli, maar is afhankelijk van klimatologische omstandigheden. Aangeraden wordt om vooraf te laten controleren op de aanwezigheid van broedvogels. Indien noodzakelijk kunnen in de winter preventieve maatregelen genomen om vestiging te voorkomen.
Bij de werkzaamheden dient ook rekening gehouden te worden met het voorkomen van egels. Het groen uit de achtertuinen wordt bij voorkeur buiten de winter verwijderd. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van de achtertuinen moet gecontroleerd worden op de aanwezigheid van deze zoogdieren. Aangetroffen egels worden zorgvuldig verplaatst naar geschikt leefgebied in de nabije omgeving.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. Ontheffing moet worden aangevraagd vanwege de aanwezigheid van nestlocaties van de Huismus en de Gierzwaluw en verblijfplaatsen van de Gewone Dwergvleermuis en de Ruige Dwergvleermuis. De door Elzerman Ecologisch Advies opgestelde aanvullende notitie (zie bijlage 5) gaat in op de kans dat de ontheffing voor deze ruimtelijke ontwikkeling wordt verleend. Dit is van belang om de uitvoerbaarheid van het plan aan te tonen. In de aanvullende notitie wordt geconcludeerd dat de nieuwbouw voldoende mogelijkheden biedt om het verlies van de verblijfplaatsen te compenseren. Het karakter van het plangebied wordt vergelijkbaar met de huidige situatie waardoor het mogelijk is om dit ook weer aantrekkelijk te maken voor deze soorten. Ter overbrugging van de werkzaamheden biedt de omgeving bestaande alternatieven, maar worden ook extra voorzieningen getroffen zoals de toevoeging van nestkasten voor Huismus en Gierzwaluw en vleermuiskasten in fase 1 die bijna geheel is afgerond. Doordat de herstructurering gefaseerd wordt uitgevoerd, zijn de negatieve effecten op de beschermde soorten gespreid in tijd en ruimte. Bovendien worden bij elke fase voldoende maatregelen genomen om de geschiktheid van de woonwijk op peil te houden. Hiermee kunnen cumulatieve negatieve effecten worden voorkomen.
Met het oog op bovenstaande is het aannemelijk dat een ontheffing op de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de herstructurering verkregen wordt. Door middel van een Activiteitenplan zal worden aangegeven welke beschermingsmaatregelen getroffen worden om te voorkomen dat de werkzaamheden een negatieve invloed hebben op de instandhouding van de soorten. Het Activiteitenplan moet goedgekeurd worden door het bevoegd gezag. Hiervoor is deskundige begeleiding van een ecoloog noodzakelijk. Daarnaast dient de sloop buiten de broedtijd uitgevoerd te worden en dient vooraf gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van de achtertuinen dient tevens gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van Egels zodat deze verplaatst kunnen worden naar een geschikt leefgebied.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de herontwikkeling van 101 woningen naar maximaal 90 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 6) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag het besluit of het opstellen van een MER noodzakelijk is.
Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer Woonvisie. In deze overeenkomst is geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente niet zal bijdragen aan de kosten die het gevolg zijn van de voorgestane ontwikkeling/herstructurering. Naast de verdeling van kosten is ook de overdracht van gronden in deze overeenkomst geregeld.
Met een anterieure overeenkomst is de (economisch) uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Omdat (het verhaal van) de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
Woonvisie heeft de bewoners van de bestaande woningen op verschillende bijeenkomsten geïnformeerd over de sloopplannen. Inmiddels is een sociaal plan opgesteld. Gemeente en Woonvisie verzorgen gezamenlijk de communicatie met omwonenden.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Herstructurering woongebied Ridderkerk - Centrum fase 2' heeft vanaf 7 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden en overleginstanties zijn in de gelegenheid gesteld tijdens deze periode een zienswijze in te dienen. Alleen van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is de reactie ontvangen dat de Veiligheidsregio kan instemmen met het plan.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. De functies in het plangebied zijn voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Fase 2 is vrij gedetailleerd bestemd omdat de planvorming vrijwel is afgerond en de invulling van het gebied vrijwel vast staat.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.
Tuin
De voortuinen en delen van de zijtuinen behorende bij de eengezinswoningen vallen niet onder de woonbestemming. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Verkeer-Verblijfsgebied
De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze wegen zijn vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen, groen en water. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' kan een kleine kinderspeelplaats worden gerealiseerd.
Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is vastgelegd in de regels.
Wonen
Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming vallen de grondgebonden woningen. Op de verbeelding zijn de maximale bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen.
Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. Dit mag ook in bijgebouwen. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen gehandhaafd wordt zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden. Hierin worden met name eisen gesteld aan de kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven.