direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pruimendijk 164-170
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om het perceel van de manege tussen Pruimendijk 160 en 172 te herontwikkelen. De manege is niet meer rendabel te exploiteren en er bevindt zich asbesthoudend materiaal op de gebouwen wat gesaneerd dient te worden. In ruil voor de sloop en (asbest-)sanering wenst de ontwikkelaar 8 nieuwe woningen te realiseren op het perceel. De gemeente Ridderkerk heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan deze ontwikkeling op voorwaarde dat de westzijde van het perceel (gedeeltelijk) openbaar wordt ingericht, zodat de oeverzijde van de Waal zichtbaar én bereikbaar wordt vanaf de Pruimendijk.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken is met voorliggend bestemmingsplan een verantwoorde planologische regeling ontworpen waarbij de herontwikkeling van het gehele perceel mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de percelen Pruimendijk 164 - 170 in Ridderkerk. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Waal. Deze oude rivierarm ligt in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Ook een smalle strook grond behorende bij de percelen Pruimendijk 164 - 170 ligt net in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Het plangebied beperkt zich echter tot (kadastrale) percelen op het grondgebied van de gemeente Ridderkerk.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld op 30 juni 2016. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)

Het grootste deel van het perceel is voorzien van de bestemming 'Sport'. Voor deze bestemming is de functieaanduiding 'manege' opgenomen. De bestaande bedrijfsbebouwing is voorzien van bouwvlakken. Voor bebouwing binnen deze bouwvlakken geldt een maximale goothoogte van 5 meter.

De bestaande woningen aan de Pruimendijk hebben een woonbestemming en het assurantiekantoor de bestemming 'Kantoor'. Hier geldt een maximale goothoogte van 4 meter. De tuinen aan weerszijden van de woningen zijn als zodanig bestemd.

In het geldende bestemmingsplan zijn delen van het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Vanwege de ligging langs de dijk heeft het noordelijke gedeelte van het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast is een deel van het plangebied tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.

Strijdigheid met het bestemmingsplan

De realisatie van burgerwoningen in het plangebied is niet mogelijk op basis van de sportbestemming (met functieaanduiding manege) en de agrarische bestemming.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde. Vervolgens geeft hoofdstuk 3 een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied

Omgeving plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Pruimendijk tussen Oostendam en Rijsoord. De locatie grenst aan de noordoever van de Waal. Percelen langs de Pruimendijk hebben een landelijk en groen karakter. Met name aan de noordzijde van de Pruimendijk is het uitzicht weids richting de A15 vanwege de openheid van de landbouwgronden.

Aan de zuidzijde van de Pruimendijk bevindt zich een mix aan bebouwing met onder meer bedrijfsbebouwing, kassen en burgerwoningen. Vanwege de vergaande schaalvergroting van de glastuinbouw, de groei van de dorpen en de aanleg van infrastructuur is er in het gebied veel open ruimte verdwenen en is het landschap opgeknipt. De dijklinten zijn steeds dichter bebouwd. Het beeld van open polders en lintbebouwing is hierdoor vertroebeld. Langs de Pruimendijk is nog maar weinig zicht op de Waal.

Direct ten oosten en westen van het plangebied staan burgerwoningen. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt circa 180 meter ten oosten van het plangebied (Pruimendijk 180). Dit betreft een melkhandel. Aan de noordzijde van de Pruimendijk bevinden zich een glastuinbouwbedrijf (Pruimendijk 87a) en enkele akkerbouwbedrijven (Pruimendijk 87 en 89).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Situatie ter hoogte van het plangebied (bron: Google Streetview)

Plangebied

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een manege met bijbehorende voorzieningen. Aan de oostkant van het plangebied staan een aantal bedrijfsgebouwen (onder andere een rijhal en stallen). Het westelijke gedeelte van het perceel bestaat uit een aantal weides voor de paarden. Direct aan de Pruimendijk staat een bestaand pand dat bestaat uit twee woningen en een assurantiekantoor. Zowel het kantoor als de manege beschikken over een eigen entree vanaf de Pruimendijk met ruime parkeergelegenheid.

In figuur 2.2 is een overzicht opgenomen van de bestaande situatie op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Overzicht bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Het bestaande gebouw aan de Pruimendijk met de twee woningen en het assurantiekantoor blijft gehandhaafd en wordt gerenoveerd. De overige gebouwen die horen bij de manege worden gesaneerd. Ter vervanging van de te slopen manegegebouwen zullen 8 woningen worden gebouwd. Het plan genaamd " Hof van Waelsight" is door DAVL-Studio uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan. Tevens is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de uitgangspunten voor zowel de bebouwing als de inrichting van de openbare ruimte zijn benoemd. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 7 Daarnaast zijn kavelpaspoorten opgesteld voor alle woningen, waarin de uitgangspunten per woning zijn benoemd. Deze kavelpaspoorten zijn gekoppeld aan de regels en daarom opgenomen in Bijlage 1.

Stedenbouwkundig plan

Voor de indeling van het plangebied heeft DAVL-Studio het perceel verdeeld in 4 zones: een dijkzone langs de Pruimendijk, een oeverzone achter de dijkzone langs de Waal, een gemeenschappelijk deel tussen de dijkzone en de oeverzone en een openbaar deel aan de westzijde.

In figuur 2.3 is een schets opgenomen van dit verkavelingsschema.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Verkavelingsschema van het plan

In de dijkzone worden (naast het bestaande pand) direct aan de dijk 3 nieuwe woningen gebouwd. Om de representatieve uitstraling van de dijkzone te behouden, is rekening gehouden met een aantal uitgangspunten:

  • Het dijklichaam blijft als vorm behouden
  • Er worden geen auto's geparkeerd in het zicht vanaf de dijk
  • Bebouwing oogt kleinschalig
  • Tussen de woningen is doorzicht naar achteren.

De woningen volgen met hun kap de richting van de dijk. De oeverzone biedt ruimte aan 5 nieuwe woningen. De woningen zijn rond een brink gepositioneerd. Daarnaast worden verschillende watergangen gegraven zodat iedere woning in de oeverzone een directe verbinding heeft met de Waal.

De westzijde van het plangebied (openbaar deel) wordt ingericht als openbare ruimte. Dit gebied krijgt een groene inrichting en er komt een mogelijkheid om een trekpont naar de overkant van de Waal te realiseren. Het openbare deel wordt toegankelijk voor voetgangers. Tevens wordt gedacht aan begrazing door schapen. Door deze ontwikkeling wordt de Waal beter zichtbaar en bereikbaar. Deze kwaliteitsverbetering was een voorwaarde van de gemeente om de herontwikkeling met de woningbouw toe te staan.

In figuur 2.4 is een uitsnede opgenomen van het stedenbouwkundige plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Uitsnede stedenbouwkundige plan

Voor het ontwerpen van de woningen is gebruik gemaakt van de 'handreiking ruimte voor ruimtelijke kwaliteit', zodat de woningen de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving versterken. De dijkwoningen (dijkzone) worden gebouwd met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale nokhoogte van 8,5 meter. Voor de woningen in de oeverzone geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een nokhoogte van 9 meter. Concreet betekent dit dat er woningen gebouwd kunnen worden met één bouwlaag en een (hoge) kap.

De positie van de woningen is nog niet precies bekend. Voor alle woningen zijn op de verbeelding daarom ruime bouwvlakken opgenomen. De woningen aan de dijk worden op een rooilijn geplaatst van 2 meter afstand van de dijk, overeenkomstig de bestaande woningen in het dijklint. De oeverwoningen hebben allemaal zicht op de Waal. De woningen staan niet aan de randen van de kavels, zodat er vanuit iedere woning zicht blijft op de Waal.

Beeldkwaliteit

In het beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 7) zijn de uitgangspunten voor het ontwerp van de woningen uitgewerkt. Het ontwerp van de dijkwoningen zal aansluiten bij de bestaande woningen in de lintbebouwing. Omdat in de oeverzone oorspronkelijk vooral oeverschuren stonden, zullen de woningen informeel worden vormgegeven qua volume en materialen. Er kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van hout, glas en riet. In figuur 2.5 zijn voorbeelden van passende woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0008.png"  

Dijkwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0009.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0010.png"  

Oeverwoningen

Figuur 2.5 Impressies passende woningen (bron: DAVL-Studio)

Ontsluiting en parkeren

De afzonderlijke inrit naar het bestaande gebouw met het parkeerterrein bij het assurantiekantoor blijft behouden. De beoogde dijkwoning ten westen van het bestaande gebouw wordt ontsloten via een eigen inrit. De twee nieuwe woningen aan de oostzijde van het plangebied krijgen een gemeenschappelijke inrit aan de dijk. De oeverwoningen worden ontsloten via een nieuwe weg die leidt naar het gemeenschappelijke deel, de 'rotonde'. Deze 'rotonde' in het midden van het gebied wordt ingericht als brink, met een groene zone in het midden. In deze groene zone worden (halfverharde) parkeerplaatsen gerealiseerd voor bezoekers. Bij alle nieuwe woning worden parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De woningen binnen het bestaande gebouw krijgen ook eigen parkeergelegenheid ontsloten vanaf de brink.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (september 2020) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (geconsolideerd, 2017)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Nationale belangen

De NOVI is vertaald in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Deze gaat echter pas in zodra de omgevingswet in werking treedt. De voorloper van het BKL is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de laddertoets moet worden uitgevoerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing rijksbeleid

De mogelijkheden die het project biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Nationale Omgevingsvisie en het Barro. Omdat het aantal woningen met maximaal 8 woningen toeneemt, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en kan met een beperkte toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking worden volstaan. De ontwikkeling ligt buiten het bestaande stads- en dorpsgebied, maar binnen lintbebouwing aan de Pruimendijk. De gemeente Ridderkerk heeft in principe ingestemd met de woningbouw wanneer de bestaande manege wordt gesaneerd en ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd door de aanleg van een openbaar gebied met doorzicht naar de Waal. Het door DAVL-Studio opgestelde stedenbouwkundig plan voldoet aan deze uitgangspunten. Daarnaast blijkt uit de meest actuele provinciale woningbehoefteraming dat er in de stadsregio Rotterdam behoefte is aan 63.470 woningen tot 2040.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie augustus 2020)

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De voor dit plan relevante beleidsuitgangspunten uit de visie worden hierna behandeld.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). In de visie wordt hiervoor verwezen naar de kwaliteitskaart.

De provincie onderscheidt vier lagen: de ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie en beleving. Deze zijn allen van toepassing op het projectgebied, behalve de stedelijke occupatie.

Laag van de ondergrond

Het gebied maakt deel uit van een rivierdeltacomplex. Zoals in figuur 3.1 te zien is, ligt het plangebied in ‘bijzonder reliëf – oude stroomgordels en geulafzettingen’. Deze gebieden hebben een hogere ligging, waardoor ze aantrekkelijk waren voor (pre)historische bewoning en van grote archeologische en aardkundige waarde kunnen zijn. Daarnaast houden zij de ontstaansgeschiedenis van het landschap leesbaar. In deze gebieden richt de provincie zich op het behouden van onregelmatige patronen en reliëf en het, waar mogelijk, meer herkenbaar maken van de archeologische van de structuren in het gebied bij nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0011.png"

Figuur 3.1 Laag van de ondergrond (bron: provincie Zuid-Holland)

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Het plangebied maakt eveneens onderdeel uit van een ‘zeekleipolder’ (zie figuur 3.2). Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.

Ontwikkelingen dienen in het gebied bij te dragen aan het versterken van karakteristieke kenmerken, zoals het behouden van de dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalige, open polder. Ontwikkelingen dienen te passen bij de maat en schaal van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing. Indien mogelijk worden recreatieve routes gekoppeld aan het water en/of de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0012.png"

Figuur 3.2 Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (bron: provincie Zuid-Holland)

Laag van de beleving

Zichtbaar in figuur 3.3 is dat het plangebied zich bevindt in de overgang van de stad naar het buitengebied. In deze gebieden vindt vaak recreatie plaats, aangezien de gebieden een openbaar parkkarakter hebben en de aantrekkelijkheid van de provincie vergroten. De inrichting hiervan is verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten. Ontwikkelingen dienen hier de diversiteit in de ruimtelijke inrichting tussen de verschillende recreatie- en groengebieden te vergroten. Daarnaast verbinden recreatieve routes het groen en water met de stad, dienen ontwikkelingen bij te dragen aan de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het groen in de stad en buiten de stad en is (her)inrichting gebaseerd op: de ligging van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken en de ligging ten opzichte van het groen in de stad. Tot slot dienen ontwikkelingen de openbaarheid van recreatiegebieden te behouden.

Ook is het gebied gelegen in een ‘groene buffer’, een gebied met een relatief beperkte omvang tussen de stad en niet verstedelijkt landschap. De afwezigheid van verstedelijking dient te worden behouden of versterkt. In het gebied vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats en dragen nieuwe ontwikkelingen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en het contrast met het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0013.png"Figuur 3.3 Laag van de beleving (bron: provincie Zuid-Holland)

Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie augustus 2020)

In de Omgevingsverordening heeft de provincie regels gesteld om de provinciale hoofdbelangen uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland 2040 juridisch te borgen. Gemeenten moeten bij het maken van ruimtelijke plannen deze regels in acht nemen. De Omgevingsverordening is daarmee een kaderstellend instrument van de provincie voor gemeenten. Uit de Omgevingsverordening zijn voor het voorliggende bestemmingsplan alleen artikel 6.9 en 6.10 relevant. De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna aan beide artikelen getoetst.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • 2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
    • a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden;
    • b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

In de toelichting van de Omgevingsverordening zijn de beschermingscategorieën verder uitgewerkt. In het plangebied is beschermingscategorie 2 (recreatiegebied & groene buffer) van toepassing. Onderstaande visie is daarop van toepassing.

Gebieden met bijzondere kwaliteit (beschermingscategorie 2)

De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden. Het betreft gebieden met de volgende kwaliteiten:

  • Belangrijke weidevogelgebieden, gelegen buiten het NNN, vanwege de specifieke maatschappelijke verantwoordelijkheid voor deze karakteristieke en kwetsbare vogels, die mede de kwaliteit van het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap bepalen.
  • Openbare recreatiegebieden, vanwege hun onmisbare bijdrage aan de leef- en vestigingskwaliteit in zowel het stedelijk als het landelijk gebied in de provincie.
  • Groene buffers. Als landschap zijn deze gebieden relatief klein, soms ruimtelijk versnipperd en altijd medebepaald door stadsranden. Behoud van deze ruimtes is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied. De stedelijke druk is relatief groot, maar tegelijkertijd vormen ze op de schaal van de provincie een onmisbare 'tegenhanger' van de stedelijke dynamiek en verdichting. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden.


Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing omgevingsvisie en -verordening

Het plangebied valt in beschermingscategorie 2: 'gebieden met een specifieke kwaliteit'. Het gebied bevindt zich in een recreatiegebied en groene buffer. Met een totaal van 8 nieuwe woningen is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, maar dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit. In de groene ruimte rond het stedelijk gebied is verbetering van de recreatieve kwaliteit en bereikbaarheid een belangrijke opgave. De natuur heeft een recreatieve waarde en moet zo veel mogelijk toegankelijk zijn. De beoogde ontwikkeling draagt daar aan bij doordat het westelijke deel van het plangebied als openbare ruimte wordt ingericht. De rivier wordt hier weer zichtbaar en toegankelijk gemaakt en dit gedeelte kan worden gebruikt voor recreatie, waardoor de belevingswaarde wordt vergroot.

Om te zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is voor het vormgeven van de woningen en erfinrichtingen gebruik gemaakt van de 'handreiking ruimte voor ruimtelijke kwaliteit'. Er is onderscheid gemaakt in een dijkzone en een oeverzone. De dijkwoningen worden gebouwd in het patroon van lintbebouwing langs de Pruimendijk. In de oeverzone stond traditioneel meer informele bebouwing - oeverschuren. De vormgeving van de vijf oeverwoningen zal hierbij aansluiten. Door gebruik te maken van de karakteristieke kenmerken van de dijk en van de oeverzone past de ontwikkeling in het bestaande natuur- en cultuurlandschap. In het kader van een goede ruimtelijke inpassing is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 7.

Daarnaast is er sprake van aanvullende ruimtelijke maatregelen. Er wordt leegstaande bebouwing gesaneerd, namelijk gebouwen van de voormalige manege. Onderdeel hiervan is ook de sanering van een grote rijhal met asbest.

Gebiedsprofiel IJsselmonde, Provincie Zuid Holland (2013)

Het landschap van Oost-IJsselmonde bestaat in de basis uit dijken en polders. Karakteristieke dijklinten met een meer kleinschalig, beschut en intiem karakter vormen een mooi contrast met het meer grootschalige, open en agrarische karakter van de achtergelegen polders, met de Waal als een bijzonder landschappelijk incident/element. Dit profiel is het uitgangspunt als het gaat om het verbeteren van de belevingswaarde van Oost-IJsselmonde. Een nadere uitwerking staat in de 'Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit'.

Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)

De Gebiedsvisie Deltapoort 2025 is het ruimtelijk kader (op hoofdlijnen) waarbinnen verschillende ruimtelijke opgaven binnen Deltapoort uitgevoerd worden. Één van de doelen in deze visie betreft het recreatief aantrekkelijker, toegankelijker en bruikbaarder maken van het landschap.

In het Deltapoort-gebied worden vijf themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt. De locatie is in de gebiedsvisie niet gedefinieerd maar sluit aan bij de open landschapskamer ten noorden van de Pruimendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0014.jpg"

Figuur 3.4 Uitsnede ruimtelijk streefbeeld (plangebied rood omcirkeld)

Alle themagebieden kennen een bepaalde mate van ontwikkelingsdynamiek. In de open landschapskamer Pruimendijk is de openheid en het groene, agrarische karakter een bijzondere karakteristiek. De landschapskamer staat vooral in dienst van het historisch lint van de Pruimendijk. Bij ontwikkeling van het lint dient rekening te worden gehouden met het behouden van diverse zichtlijnen met het oog op de agrarische beleving. Woningen dienen individueel, goed ingepast en aan het lint geplaatst te worden zonder het lint dicht te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0015.jpg"

Figuur 3.5 Uitsnede uitwerkingskaart Pruimendijk

Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (2014)

Eind mei 2014 is door de colleges van de samenwerkende gemeenten Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Op basis van de eerder vastgestelde Gebiedsvisie Deltapoort wordt hiermee aangestuurd op een ruimtelijk kwalitatiever gebied.

In het sterk verstedelijkte polderlandschap van dit deel van de zuidelijke Randstad zijn altijd nog gebieden te vinden met een landelijk en agrarisch karakter. Deze gebieden vormen het buitengebied van Oost-IJsselmonde. De polders, die eeuwen geleden gewonnen zijn op het water, boden van oudsher ruimte aan de vruchtbare akkers, tuinen en boomgaarden die dit gebied van voedsel voorzagen en dat tot op de dag van vandaag ook nog altijd doen.

De verstedelijking die heeft plaatsgevonden heeft ertoe geleid dat de open polders stapje voor stapje zijn ingenomen door woonwijken, bedrijventerreinen, sportparken en recreatiegebieden. Hierdoor is het open, agrarische buitengebied steeds kleiner geworden. Daarnaast zijn de dijklinten steeds dichter bebouwd. Hierdoor is het heldere beeld van open polders en bebouwde dijklinten steeds verder verrommeld. Dit doet afbreuk aan de belevingswaarde van het landschap. Omdat de agrarische functie van de polders is afgenomen, liggen er kansen voor een ander gebruik dat aansluit bij de behoefte van deze tijd, zoals natuur en recreatie, of kleinschalige vormen van (stads)landbouw. In de handreiking ruimte voor ruimtelijke kwaliteit is per deelgebied beschreven welke bebouwingsvormen bij het deelgebied passen.

Dijkenlandschap

De Pruimendijk maakt onderdeel uit van het dijkenlandschap. Als hoge droge lijnen zijn de dijken natuurlijke routes en logische plekken om je boerderij op te bouwen. De woningen staan meestal op of aan de dijk en volgen ook de richting van de dijk. Karakteristiek is de kleinschalige individuele bebouwing, afgewisseld met doorzichten naar het achtergelegen landschap. De bebouwing bestaat uit een bouwlaag met een kap. De woningen bovenaan de dijk hebben een bouwlaag ten opzichte van het dijkniveau. Aan de achterzijde, onderaan de dijk, kan wel sprake zijn van twee bouwlagen.

Oeverzone Waal

De strook van het plangebied die tussen de dijk en de Waal in ligt, maakt onderdeel uit van deelgebied 1: oeverzone Waal. De oeverzone langs de Waal, met boomgaarden en tuinen, ligt achter het dijklint van de Noldijk/ Pruimendijk. Gestreefd wordt het water en de oeverzone op meer plekken zichtbaar te maken vanaf de dijk. Om die reden kan er in de oeverzone maar een zeer beperkt aantal woningen worden ingepast. Dit moet zeer zorgvuldig gebeuren. Daar waar mogelijk kan de oever van de Waal publiek toegankelijk worden gemaakt en ingericht met een eenvoudige visvijver of picknickplek. In de oeverzone staan de bijgebouwen, de zogenaamde oeverschuren. De hoofdbebouwing bevindt zich aan de dijk zelf. In lijn met de karakteristieke oeverschuren bestaat de bebouwing in deze zone uit eenvoudige woningen met een informeel karakter, zoals schuurwoningen en kaswoningen. De oeverwoningen zijn georiënteerd op het water. Ze staan haaks of evenwijdig aan de oeverlijn met zoveel mogelijk zicht vanaf de dijk op de Waal. De bebouwing bestaat uit een bouwlaag met een kap zonder dakkapellen.

De Waal heeft een bijzonder goede waterkwaliteit. Deltapoort streeft naar het versterken van de waterrecreatie (zwemmen, zeilen (kano)varen, schaatsen). Ook kunnen de ecologische kwaliteiten van de Waal beter worden benut.

Waalvisie

De gemeenten Barendrecht, Ridderkerk, Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht hebben samen met de provincie Zuid-Holland en het waterschap Hollandse Delta de Waalvisie gepubliceerd. Het hoofddoel van deze visie is het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de Waal voor de recreant en voorbijganger. Kenmerkend voor de Waal is de kleinschalige, landelijke en rustieke sfeer met typische doorzichten vanaf de dijken naar het water. Om de Waal beter zichtbaar en beleefbaar te maken worden in deze visie een aantal opgaven benoemd:

  • 1. Vertier en waterplezier: de opgave is om het gebruik en de beleving van de Waal te bevorderen. Er is behoefte aan steigers en ligplaatsen voor booteigenaren. Om te voorkomen dat dit ten koste gaat van de huidige kwaliteiten en het woongenot is ook het herinvoeren van de registratie voor boten en verbetering van de handhaving een aandachtspunt.
  • 2. Onbezorgd wandelen en fietsen: de dijken en wegen langs de Waal moeten veiliger worden. Op een aantal wegen, waaronder de Pruimendijk, moet de snelheid terug worden gebracht naar 30 km/u waarbij autoverkeer zoveel mogelijk te gast is en zich beperkt tot bestemmingsverkeer. Voetgangers en fietsers krijgen prioriteit.
  • 3. Gastvrije Waaloevers: de Waal moet vanaf de oevers op nog meer plaatsen beleefbaar worden gemaakt en bestaande doorzichten moeten behouden blijven. De opgave is om een aantrekkelijk netwerk van routes, knooppunten en bestemmingen te ontwikkelen.
  • 4. Het verhaal van de Waal: er liggen kansen in het zichtbaar en herkenbaar maken van de geschiedenis van het gebied.
  • 5. Natuurparel de Waal: de Waal als geheel is een waardevolle natuurparel, waar rust en stilte belangrijke waarden zijn. De kwetsbare natuur in het gebied verdient bescherming.
  • 6. De natuur als leermeester: er is een wens voor nieuwe (robuuste) voorzieningen voor natuureducatie.

Toetsing overig provinciaal beleid

Voor dit project is gebruik gemaakt van de 'Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit'. Het plan zorgt voor openheid en een betere openbare toegankelijkheid tot de Waal. Achter de dijkwoningen worden oeverwoningen gerealiseerd zoals ook in de handreiking staat omschreven. Het plan zorgt naast de sanering van oude asbesthoudende bebouwing voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Doordat een gedeelte van het gebied een openbare inrichting krijgt waar mogelijk een trekpont gerealiseerd kan worden, sluit het plan goed aan bij de ambities uit de Waalvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Ridderkerk 2035

De gemeenteraad heeft op 14 september 2017 de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020. De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken. De percelen ten zuiden van de Pruimendijk zijn benoemd als 'woningen aan de rivier'.

Onderhavige ontwikkeling is in de omgevingsvisie in het projectoverzicht specifiek aangeduid als particuliere ruimtelijke ontwikkeling nummer 24: 'Pruimendijk 168' (zie figuur 3.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0016.png"

Figuur 3.6 Uitsnede ontwikkelingenkaart Omgevingsvisie Ridderkerk 2035

Toetsing gemeentelijk beleid

Er wordt uitvoering gegeven aan het beleid zoals dat is opgenomen in de omgevingsvisie. De ontwikkeling aan de Pruimendijk wordt gezien als een doorlopend project dat al in gang is gezet. In de omgevingsvisie van de gemeente Ridderkerk is de planlocatie al aangeduid als woningbouwlocatie. Door het asbest te verwijderen en door van het westelijke deel van het plangebied openbare ruimte te maken, wordt de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving verbeterd. Voor de stedenbouwkundige inpassing van de woningen is gebruik gemaakt van de 'Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit'. De nieuwe woningen passen qua verkavelingspatroon en opzet in de bestaande ruimtelijke structuur.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het plan omvat de sloop van asbesthoudende manegegebouwen en de realisatie van acht nieuwe woningen op het perceel aan de Pruimendijk 164 - 170. Daarnaast wordt een openbaar gebied ingericht met toegang tot de Waal. Door de toevoeging van acht woningen worden de drempelwaarden niet overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit lintbebouwing langs de Pruimendijk. Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of het Nederlands Natuurnetwerk. De realisatie van acht woningen ter compensatie van de sloop van een manege op hetzelfde perceel heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met effecten op de waterhuishouding, archeologische vondsten en afname van leefgebied voor soorten die voorkomen in het gebied. Gezien het huidige gebruik van het gebied door de manege en de kleinschaligheid van de ontwikkeling zijn er geen effecten die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan, is het afvoeren van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van de Waal en bestaat in de huidige situatie uit een manege en een bestaande woning met kantoor.

Bodem en grondwater

In figuur 4.1 is te zien dat de bodem ter plaatse bestaat uit lichte klei met homogeen profiel. De grondwatertrap in het plangebied is niet gekarteerd vanwege de bebouwing (figuur 4.2). In de omgeving van het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,80 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,20 m beneden maaiveld ligt. De grondwaterstanden zijn voor het overgrote deel afhankelijk van het peil van het oppervlaktewater en de hoogteligging van het maaiveld ten opzichte van het waterpeil. Het maaiveld ligt op circa 0,1 meter beneden NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0017.png"

Figuur 4.1 Bodemsoorten plangebied (rood omcirkeld) (bron: Bodemkaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0018.png"

Figuur 4.2 Overzicht grondwatertrappen plangebied (rood omcirkeld) (bron: Bodemkaart)

Waterkwantiteit

Er bevindt zich een watergang getypeerd als 'overig' ten oosten van het plangebied. De locatie ligt niet in een boringsvrije zone van het milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Waterkwaliteit

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan KRW-waterlichaam de Waal. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Het plangebied is deels binnen de kern- en beschermingszone gelegen. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0019.jpg"

Figuur 4.3 Legger van regionale waterkeringen

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is de locatie aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan is om in de toekomstige situatie 8 nieuwe woningen te realiseren. Daarnaast zullen enkele sloten uitgegraven worden. Op dit moment bestaat het plangebied uit een manege. Deze zal worden gesloopt.

Waterkwantiteit

In de huidige situatie bestaat het plangebied voor 5.350 m2 uit verharding. De bestaande bebouwing behorend bij de manege wordt gesloopt, waarbij ook de rijbak en alle oppervlakteverharding rondom de bebouwing (inclusief parkeerterrein aan de Pruimendijk) verwijderd worden. Dit zorgt voor een grote afname van de totale hoeveelheid oppervlakteverharding.

In plaats daarvan worden acht woningen gebouwd met bijbehorende infrastructuur. In de nieuwe situatie wordt 2.600 m2 van het plangebied verhard. Ten opzichte van de bestaande situatie betekent dit een afname van 2.750 m2 verhard oppervlak. Dit komt neer op een halvering van de hoeveelheid oppervlakteverharding. De beoogde nieuwbouw wordt in een groene omgeving gerealiseerd. Daarnaast worden verschillende watergangen gegraven zodat de nieuwe woonpercelen in de oeverzone allen direct toegang hebben tot het water. Door de aanleg van deze nieuwe watergangen wordt de wateroppervlakte met ruim 500 m2 vergroot.

Door de afname van de oppervlakteverharding vanwege de sloop van de manege, het graven van nieuwe watergangen en de directe ligging van het plangebied aan de Waal zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde dijkwoningen zullen binnen de kern- en beschermingszone worden gerealiseerd. Er moet voor de bouw van deze woningen een ontheffing bij het waterschap aangevraagd worden. De oeverwoningen worden buiten de beschermingszone gerealiseerd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Door het verwijderen van een grote hoeveelheid oppervlakteverharding en het graven van verschillende watergangen vindt er een verbetering van het watersysteem plaats. Voor het bouwen van woningen op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' dient een watervergunning te worden aangevraagd.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk bedraagt 2,92 km (ten noordoosten van het plangebied). De afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch bedraagt 9,77 km (ten zuidoosten).

Vanwege de afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige natuurgebied zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door het verdwijnen van de manege zal de paardenmest van het terrein verdwijnen. Bovendien leidt de ontwikkeling tot een afname in verkeer (zie paragraaf 4.5). Verwacht wordt daarom dat er een afname in de stikstofdepositie plaats zal vinden. Effecten als vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten.

Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch is voor de aanleg- en gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening is daarbij opgesplitst in verschillende fases; de aanlegfase met daarbij een berekening voor het slopen en bouwrijp maken van het gebied, een berekening voor de bouwfase in en een berekening voor het woonrijp maken van het gebied. Daarnaast is een berekening opgesteld voor de gebruiksfase. De berekeningen zijn voorzien van onderbouwing in de bijbehorende memo in Bijlage 8, hierin zijn de diverse berekeningen ook opgenomen. In de memo is beschreven of het plan mogelijk is binnen het kader van de Wet natuurbescherming. Uit de Aerius-berekeningen blijkt dat er zowel in de aanleg- als in de gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura2000-gebied, derhalve is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

De uitkomsten van de AERIUS-berekeningen dienen 5 jaar te worden bewaard, zodat bij controle kan worden aangetoond dat dit aspect is onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0020.png"

Figuur 4.4 Plangebied ten opzichte van Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland

Soortenbescherming

Door Kingfisher natuurprojecten is een quickscan flora en fauna uitgevoerd op de locatie. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Op basis van veld bezoek wordt geconcludeerd dat er geen nader onderzoek nodig is. Wel moet, zoals gebruikelijk bij de sloop- en bouwwerkzaamheden zorgvuldig omgegaan worden met aanwezige flora en fauna. Het nieuwe plan biedt overigens (weer) goede condities voor de aangetroffen soorten.

Conclusie

Vanwege de afstand tot het dichtstbijzijnde natuurgebied zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Uit de berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdeposities op Natura2000 die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr derhalve is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten is geconcludeerd dat geen nader onderzoek noch specifieke maatregelen nodig zijn.

De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De dijkwoningen worden ontsloten door (deels gemeenschappelijke) inritten aan de Pruimendijk. Het kantoor behoudt de inrit aan de Pruimendijk. De oeverwoningen worden ontsloten door de aanleg van een nieuwe laan die aansluit op de Pruimendijk en naar een brink leidt waar alle woningen aan grenzen. Via deze brink bereiken ook de woningen in het bestaande pand hun parkeren op eigen terein. Op de Pruimendijk geldt ter hoogte van het plangebied (nu nog) een maximumsnelheid van 60 km/uur. Gedurende de planontwikkeling is echter besloten om de weg in te richten als fietsstraat met en 30km/uur regime.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

De verkeersgeneratie van het plangebied wordt inzichtelijk gemaakt op basis van de gemiddelde kencijfers van het CROW (publicatie 381). Ridderkerk maakt gebruik van de uitgangspunten van 'sterk stedelijk'. Voor deze locatie zijn de uitgangspunten van 'sterk stedelijk' en 'buitengebied' gehanteerd. Voor een worst-case benadering wordt het maximale kencijfer gebruikt. In de huidige situatie is een bestaand pand met twee woningen en kantoorruimte aanwezig. Deze blijft behouden. De huidige manege verdwijnt. In de toekomstige situatie worden acht nieuwe woningen gerealiseerd. Tabel 4.1 toont de berekende verkeersgeneratie van het plangebied in de huidige en toekomstige situatie.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie plangebied

  Functie (CROW 381)   Aantal     Kencijfer   Verkeers-
generatie  
Huidig   Koop, huis, vrijstaand   2   woningen   8,6 per woning   17,2 mvt/etm  
  Kantoor zonder balie   300   m2 bvo   9,6 per 100 m2   29 mvt/etm  
  Manege (paardenhouderij)   51   boxen   4,0 per box   204 mvt/etm  
  Totaal         250 mvt/etm  
           
Toekomstig   Koop, huis, vrijstaand   10   woningen   8,6 per woning   86 mvt/etm  
  Kantoor zonder balie   300   m2 bvo   9,6 per 100 m2   29 mvt/etm  
  Totaal         115 mvt/etm  

Met de voorgenomen ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie van het plangebied af met circa 135 motorvoertuigbewegingen per etmaal (op een gemiddelde weekdag). Door deze afname ten opzichte van de huidige situatie worden er met betrekking tot de verkeersafwikkeling over de Pruimendijk dan ook geen knelpunten in de verkeersafwikkeling verwacht.

Parkeren
Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het meest recente 'Verkeersplan Ridderkerk 2011-2015, module parkeren'. De gemeente volgt de meest recente parkeerkencijfers van het CROW, zijnde de kencijfers opgenomen in publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). De gemeente hanteert voor ontwikkelingen in schilgebieden en overige gebieden de maximale parkeernorm. De totale parkeerbehoefte voor de 8 nieuwe en 2 bestaande woningen bedraagt 25 parkeerplaatsen. Voor het kantoor zijn uitgaande van 300 m2 bvo en een norm van 1,9 pp per 100 m2 5,7 parkeerplekken benodigd In de onderstaande tabel zijn de huidige en toekomstige parkeerbehoefte weergegeven. Daaruit blijkt dat er inclusief de 5 plekken op de brink 4 plekken meer beschikbaar zijn dan noodzakelijk op basis van de normen.

Tabel 4. 2 Parkeren plangebied

  Functie (CROW 381)   Aantal     Parkeerbehoefte   Behoefte/beschikbaar  
Huidig   Koop, huis, vrijstaand   2   woningen   2,5 per woning   5/6  
  Kantoor zonder balie   300   m2 bvo   1,9 per 100 m2   5,7/4  
  Manege (paardenhouderij)     gesloten   0   0/28  
  Totaal afgerond         11/38  
           
Toekomstig   Koop, huis, vrijstaand   10   woningen   2,5 per woning   25/23  
  Bezoekers op Brink         /5  
  Kantoor zonder balie   300   m2 bvo   1,9 per 100 m2   5,7/7  
  Totaal afgerond         31/35  

In aanvulling hierop is in de algemene bouwregels een bepaling opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (artikel 14.5).

4.6 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze binnen de geluidszone van een gezoneerde weg liggen. Binnen het plangebied worden acht nieuwe woningen gerealiseerd. De woningen liggen binnen de geluidszones van de A16, A15 (inclusief op- en afritten en N915), de Achterambachtseweg en de Pruimendijk (deze laatste niet meer na de beoogde herinrichting). Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk.

Omdat de bouwvolgorde en de exacte locatie van de woningen binnen de aangegeven bouwvlakken nog onduidelijk zijn, is voor de opzet van het onderzoek voor een worst-case benadering gekozen. De geluidbelasting is steeds berekend zonder -op voorhand- rekening te houden met de eventuele toekomstige afscherming van de voor- en achtergelegen nieuw te bouwen woningen.

Onderzoek

Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 2) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door het verkeer op de A15/A16/N915 wordt overschreden op alle woningen in de drie lijnen bebouwingen. Daarnaast worden ten gevolge van de Pruimendijk (uitgaande van 60 km/uur) zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale ontheffingswaarde van 53 dB overschreden. Het verkeer op de Achterambachtseweg zorgt niet voor overschrijdingen.

De geluidbelasting ter plaatse van het plangebied kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied en/of bij de ontvanger. Maatregelen aan de bron en/of in het overdrachtsgebied worden voor de A16/A15/N915 niet mogelijk geacht op basis van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige, financiële of landschappelijke aspecten.

Voor de Pruimendijk tussen Rijsoord en Zuidpad zijn plannen gemaakt die uitgaan van realisering van een fietsstraat/30 km zone. Besluitvorming daarover heeft op 8 juli 2021 plaatsgevonden. Het effect van deze maatregel is berekend in het akoestisch onderzoek. Daaruit blijkt dat in dat geval de geluidbelasting aanzienlijk afneemt en maatregelen en/of hogere waarden vanwege de Pruimendijk niet meer aan de orde zijn.

Doordat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet wordt overschreden ten gevolge van de A16/A15/N915, kan voor de woningen een hogere grenswaarde worden verleend. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ridderkerk dient een hogere grenswaarde vast te stellen conform tabel 4.3.

Tabel 4.3 Benodigde ontheffingswaarden wegverkeerslawaai

Geluidbron   Benodigde ontheffingswaarde   Aantal woningen  
A16/A15/N915   53 dB
52 dB

51 dB
50 dB  
eerste lijn: 2
eerste lijn: 1
tweede lijn: 1
derde lijn: 1
tweede lijn: 1; derde lijn: 2  
Pruimendijk   geen   geen  

Voor de binnenwaarde dient te worden voldaan aan de normen uit het Bouwbesluit.

Conclusie

Om te voldoen aan de wettelijke vereisten dienen er conform tabel 4.3 hogere grenswaarden te worden verleend voor de woningen. Het besluit hiertoe wordt parallel aan de besluitvorming over het bestemmingsplan genomen

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 8 woningen. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Pruimendijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2017; 21,7 µg/m³ voor NO2, 18,1 µg/m³ voor PM10 en 11,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,3 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Gezien de aanwezigheid van lintbebouwing, bedrijvigheid en hoofdinfrastructuur in de directe omgeving kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied. De beoogde ontwikkeling bestaat uit sanering van de manege en de realisatie van 8 woningen. Direct ten noorden van het perceel zijn akker- en vollegrondstuinbouwbedrijven gelegen. Dit type bedrijven is in de VNG-publicatie ingedeeld in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand vanaf de rand van het meest nabijgelegen agrarische bouwperceel (Pruimendijk 89) tot de beoogde woningen is circa 25 meter. Ter plaatse van het bouwvlak aan de Pruimendijk 87a is glastuinbouw toegestaan. Ook dit type bedrijven is ingedeeld in milieucategorie 2. De afstand tot dit bedrijf is circa 90 meter. Gezien de beperkte bedrijvigheid en gemengde functies in de omgeving worden geen knelpunten verwacht.

Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

Onderzoek

Op basis van de professionele risicokaart en de Externe veiligheidsvisie Ridderkerk blijkt dat in de omgeving van het plangebied de volgende relevante risicobronnen aanwezig zijn:

  • vervoer gevaarlijke stoffen over de A15 en de A16;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door aardgasleiding W-507-01.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPPruimendijk164-VG01_0021.png"

Figuur 4.5 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied blauw omlijnd

Wegtransport
De A15 en de A16 zijn in de Regeling basisnet aangewezen als basisnetroute voor de vervoer van gevaarlijke stoffen. De maatgevende stof voor de A15 en de A16 betreft GF3 met een invloedsgebied van 355 meter. De afstand van het plangebied tot de A15 bedraagt circa 480 meter en tot de A16 circa 790 meter. Het invloedsgebied reikt niet over het plangebied heen.

Buisleidingen

De ontwikkelingen aan de Pruimendijk in Ridderkerk liggen in de nabijheid van de hogedruk aardgasleiding W-507-01 van de Gasunie. Deze buisleiding heeft een diameter van 12,76 inch en een druk van 40 bar. De leiding valt hierdoor onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Volgens artikel 12, eerste lid, van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord. Woningen zijn volgens artikel 1 van het Bevb kwetsbare objecten. De buisleiding kent volgens de inventarisatie van de DCMR voor de visie EV een invloedsgebied van 140 meter. De afstand van de buisleiding tot de ontwikkeling bedraagt circa 70 meter. De beoogde ontwikkeling ligt dus binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.

De verantwoording van het groepsrisico kan volgens artikel 12, derde lid onder a van het Bevb beperkt worden uitgevoerd wanneer een plan buiten de zone ligt van de 100% letaliteit. De 100% letaliteit van deze leiding ligt volgens de inventarisatie van de VRR voor de visie EV van de gemeente Ridderkerk op 30 meter. De beoogde ontwikkeling ligt buiten deze zone. De verantwoording van het groepsrisico van deze buisleiding kan dus beperkt worden uitgevoerd.

Bij een beperkte verantwoording van het groepsrisico kan volgens artikel 12, derde lid, van het Bevb worden volstaan met de vermelding van:

  • de aanwezige en de toename van de dichtheid van personen;
  • het huidige groepsrisico en de toename daarvan; en
  • de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

De toename van de populatie kan herleid worden uit de toename van het aantal woningen en het kengetal voor bewoning. Voor woningen wordt in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico een dichtheid aangehouden van 2,4 personen per woning. Uitgaande van acht nieuwe woningen binnen het invloedsgebied, neemt de populatie toe met circa 19 personen. Wel zullen de bezoekers van de manege verdwijnen en daarmee ook de piekmomenten van bezoekers tijdens wedstrijden. Voor woningen geldt echter wel dat de bewoners ook in de nacht aanwezig zijn, in tegenstelling tot bezoekers van een manege. Het huidige groepsrisico is volgens het rapport Milieuaspecten voor de externe veiligheidsvisie Ridderkerk van de DCMR kleiner dan 0,001 keer de oriëntatiewaarde en wordt gevonden bij 14 slachtoffers en een frequentie van 1.90E-009. Door de toevoeging van 19 personen zal het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijven en zal de toename niet meer dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde bedragen.

Het voor hogedruk aardgasleidingen voorgeschreven rekenmodel CAROLA berekent geen toename van het groepsrisico wanneer een plan buiten de 100% letaliteitafstand van een hogedruk aardgasleiding ligt. Het groepsrisico hoeft dus vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet berekend te worden. De beoogde ontwikkeling veroorzaakt dus ook geen toename van het groepsrisico.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Pruimendijk. Deze weg sluit aan op het wegennetwerk van Hendrik-Ido-Ambacht. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden 8 woningen gerealiseerd. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het handmatig uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Rampenvoorbereiding en zelfredzaamheid

Op basis van de visie externe veiligheid van de gemeente Ridderkerk, hanteert de gemeente het kwetsbaarheidszone model van de VRR om de mate van hulpverlening en zelfredzaamheid te bepalen. Het plan maakt geen zeer kwetsbare objecten mogelijk maar wel kwetsbare objecten. Bij kwetsbare objecten wordt volgens het kwetsbaarheidszonemodel getoetst aan het meest geloofwaardige scenario (MGS) en niet aan het worst case scenario (WCS). De afstanden voor de buisleiding in het MGS zijn volgens de eerder genoemde inventarisatie van de VRR kleiner dan 20 meter. De afstanden in het MGS voor de A15 en A16 zijn kleiner dan 200 meter. Het plangebied ligt buiten deze afstanden. Er zijn dus volgens dit model geen maatregelen nodig voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

Wel moet volgens artikel 12, tweede lid, van het Bevb, het bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.10 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Door Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is

opgenomen in Bijlage 3. In het opgeboorde materiaal zijn ook diverse zintuiglijke bijmengingen waargenomen in zwakke tot sterke mate (puin, baksteen, kolengruis, granulaat, aardewerk, glas, kunststofvezel, etc.). Op het maaiveld zijn enkele stukjes asbesthoudend materiaal aangetroffen (golfplaat), vermoedelijk afkomstig van de aanwezige dak- en wandbedekking van de rijhal. Plaatselijk is op de onderzoekslocatie sprake van matige tot sterke metalenverontreinigingen in de bovengrond (max. 0,6 m -mv; onder meer ter plaatse van de gedempte sloot). Daarnaast zijn verspreid over de locatie lichte verontreinigingen met metalen, PAK en/of PCB's aangetroffen.

Het grondwater is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met barium en licht verontreinigd met metalen. De bariumverontreiniging heeft vermoedelijk een natuurlijke oorsprong.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek is door Econsultancy een nader bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem/puin uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Zintuiglijk zijn in de bodem wederom diverse zintuiglijke bijmengingen waargenomen in zwakke tot sterke mate (baksteen, textiel, beton, aardwerk, slakken en sintels). Op het maaiveld, alsmede in de bodem, is geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen (fractie > 20 mm). De eerder aangetroffen matige tot sterke metaalverontreinigingen zijn grotendeels tot beneden de interventiewaarde afgeperkt (geschatte omvang sterke verontreiniging < 25 m3). Plaatselijk is de sterke koperverontreiniging echter nog niet volledig afgeperkt. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium. Analytisch (fractie < 20 mm) is in zowel de bodem als het puin geen asbest aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin.

In Bijlage 5 is tenslotte een nader bodemonderzoek naar de koperverontreiniging opgenomen. De nog niet volledig afgeperkte sterke verontreinigingen zijn middels aanvullende boringen alsnog afgeperkt. Zintuiglijk zijn ook hierbij zwakke tot matige puinbijmengingen waargenomen in de bodem tot circa 1,0 m -mv. In het onderzoek zijn ten hoogste matige verontreinigingen met koper aangetroffen. Hiermee zijn ook deze sterke verontreinigingen afgeperkt. In totaal zijn 3 verontreinigingscontouren op de onderzoekslocatie aanwezig (> interventiewaarde) met een totale ingeschatte omvang van < 25 m3 sterk verontreinigde grond (koper en nikkel). Daarnaast is aanvullend onderzoek verricht naar de parameters bestrijdingsmiddelen en PFAS. Een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen is niet aangetoond. De aangetroffen gehalten aan PFAS overschrijden de toepassingsnorm voor de functieklassen 'Landbouw/Natuur'. Met dit onderzoek is de onderzoeksopgave afgerond.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend, nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en puin kan geconcludeerd worden dat de sterke verontreinigingen met koper en nikkel volledig zijn afgeperkt (<interventiewaarde). Geadviseerd wordt om deze verontreinigde grond te saneren. Op de locatie is verder over het algemeen sprake van lichte tot matige verontreinigingen met metalen, PAK en/of PCB's. Er bestaat geen aanleiding voor nader onderzoek naar asbest in bodem en/of puin.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Sinds 1 juli 2017 regelt de Erfgoedwet de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologische dubbelbestemmingen

Ter bescherming van de eventuele archeologische waarden zijn voor het plangebied de volgende archeologische dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' opgenomen:

Waarde - Archeologie 2

Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor dit deel geldt dat ontwikkelingen die dieper reiken dan 0 cm beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan, getoetst moeten worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Waarde - Archeologie 3

Voor het noordelijke deel van het perceel ('Waarde - Archeologie 3') geldt dat ontwikkelingen die dieper reiken dan 50 cm beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan, getoetst moeten worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Waarde - Archeologie 4

Voor het middelste gedeelte van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor dit deel geldt dat ontwikkelingen die dieper reiken dan 50 cm beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan, getoetst moeten worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Archeologisch onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door Transect B.V. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 6. Uit dit onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting in het plangebied op te delen is in 2 delen, waarbij het noordelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft en het zuidelijk deel een lage archeologische verwachting.

In het noordelijk deel is sprake van een hoge archeologische verwachting op resten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd vanwege het voorkomen van ophooglagen als onderdeel van de dijk en bewoningsresten. Intacte resten kunnen in dit gebiedsdeel vanaf 50-70 cm -Mv worden aangetroffen. Onder de ophooglagen zijn oeverafzettingen van de Waal aanwezig. De top van deze oevers vormt het archeologisch relevante niveau uit de Romeinse tijd-Vroege Middeleeuwen. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een vegetatieniveau of archeologische indicatoren zijn echter niet aanwezig. Voor deze hoge archeologische verwachtingszone zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk indien graafwerkzaamheden beneden 50 cm onder maaiveld gepland zijn. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Indien er geen graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm beneden maaiveld plaatsvinden, is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Wanneer een fundering op heipalen wordt gebruikt, waarbij de tussenafstand kleiner is dan 3 meter wordt eveneens een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Indien de tussenafstand tussen de heipalen groter is dan 3 meter, wordt geen onevenredige aantasting van het bodemarchief verwacht en is geen vervolgonderzoek nodig. Op basis van het advies zal het bevoegd gezag een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Op grond van de boringen in het zuidelijke deel zijn hier alleen natte afzettingen gevonden, die wijzen op drassige omstandigheden. Hieruit valt af te leiden dat de oorspronkelijke Waal breder moet zijn geweest dan wat deze nu is. Hiermee is het niet waarschijnlijk dat in het plangebied sprake is geweest van bewoonbare omstandigheden. Voor het zuidelijke deel hoeven ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen genomen te worden. Wel geldt er bij archeologische vondsten tijdens de werkzaamheden een wettelijke meldingsplicht.

Conclusie

Voor het noordelijk deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Indien graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm beneden maaiveld plaatsvinden, zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. Voor het zuidelijke deel geldt een lage archeologische verwachting, waarvoor geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Het archeologisch onderzoek is inclusief de aanbevelingen beoordeeld en goedgekeurd door BOOR. Dit betekent dat voor dit bestemmingsplan voldoende is aangetoond dat het aspect archeologie de ontwikkeling niet in de weg staat. Wel zal afhankelijk van de bouwwijze langs de dijk mogelijk vervolg onderzoek moeten plaatsvinden.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Groen

Het westelijke gedeelte van het plangebied wordt een openbare groenstrook zodat de oever van de Waal weer zichtbaar en bereikbaar wordt. Ook wordt extensieve beweiding en dagrecreatie toegestaan en is het mogelijk om paden aan te leggen.

Kantoor

In het bestaande pand is een kantoor gevestigd. Deze bestemming blijft gehandhaafd.

Tuin

Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is (aan de zijde van de Pruimendijk), is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Grenzend aan de voorgevels van aanliggende woningen zijn tevens (delen van) erkers binnen deze bestemming toegestaan.

Verkeer

De nieuwe laan en brink in het midden van de woningen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Hier mogen ook bij deze bestemming behorende voorzieningen worden gerealiseerd, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen voor afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.

Water

Aan de zuidkant van het plangebied worden vanaf de Waal een aantal watergangen gegraven. Deze worden voorzien van de bestemming 'Water'.

Wonen

De nieuwe woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn bouwvlakken toegekend waarbinnen de hoofdgebouwen zijn is toegestaan. De bouwvlakken zijn ruim ingetekend op de verbeelding omdat de exacte positie van de woningen nog niet duidelijk is. Voor de dijkwoningen is een specifieke bouwaanduiding opgenomen vanwege specifieke regels voor kelders en dakkapellen. Voor de oeverwoningen is een specifieke bouwaanduiding opgenomen vanwege specifieke regels voor bouwen. Waar de bestemming 'Tuin' is aangegeven (langs de Pruimendijk) dient de voorgevel van de woningen uit stedenbouwkundig oogpunt binnen 3 meter van de naar de weg toe gekeerde bestemmingsgrens te worden gebouwd. De bestemming biedt daarnaast ruimte tot het realiseren van bijbehorende gebouwen, tuinen en erven. Daarnaast zijn er in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van de inhoud, de goot- en nokhoogte van de woningen. Naast de woonfunctie is beroepsuitoefening aan huis onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Tot slot is vanwege de hoge geluidbelasting op de woningen aan de Pruimendijk een specifieke bepaling opgenomen die borgt dat binnen de wettelijke mogelijkheden wordt gebouwd.

Waarde - Archeologie 2/ Waarde - Archeologie 3/ Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.

Waterstaat - Waterkering

In verband met de aanwezigheid van een waterkering in het plangebied is op de bestemmingen langs de Pruimendijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelegd. Het dijklichaam wordt door middel van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ beschermd terwijl de binnenste beschermingszone van de dijk beschermd wordt door de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - dijk’. De bescherming van de dijk en de binnenste beschermingszone is vormgegeven door een beperking van de ter plaatse geldende bouwregels. Een aanvullende bescherming wordt geboden door het Keur van het waterschap Hollandse Delta.

5.4 Aanduidingen

'vrijwaringszone - dijk'

De binnenste beschermingszone van de dijk wordt beschermd door de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - dijk’. De bescherming van de dijk en de binnenste beschermingszone is vormgegeven door een beperking van de ter plaatse geldende bouwregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Ridderkerk is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

De initiatiefnemer heeft het plan besproken met de direct omwonenden. De plannen voor de woningen zijn in februari 2020 besproken. De plannen voor het toekomstig openbaar gebied zijn in februari 2021 besproken.
De aanwezige omwonenden op de informatieavond over het openbaar gebied waren positief over het plan en zien het openbaar gebied als een mooie toevoeging. Uitzondering zijn de directe bewoners naast het openbaar gebied. Deze bewoners zouden het liefste zien dat dit gebied enkel als weiland zou worden gebruikt. Dit hebben zij laten weten na de bewonersavond in februari.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan de volgende overleginstanties.

  • 1. Waterschap Hollands Delta
  • 2. Veiligheidsregio VRR
  • 3. Provincie Zuid-Holland
  • 4. Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht

De instanties onder 1 tot en met 3 hebben gereageerd op het plan.

  • 1. Waterschap Hollands Delta

Het Waterschap geeft per e-mail (ontvangen op 26 februari 2021) aan dat de belangen van het waterschap in het voorontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen.

Het Waterschap adviseert wel de nieuw te graven oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden. Conform het beleid van het Waterschap zijn doodlopende einden van oppervlaktewaterlichamen niet toegestaan (zie beleidsregel BL-06 (ver)graven van oppervlaktewaterlichamen). Doodlopende einden kunnen namelijk van negatieve invloed zijn op de waterkwaliteit (bijvoorbeeld vuilophoping en afname van zuurstof in het water).

Reactie gemeente

De gemeente neemt kennis van het advies.

  • 2. Veiligheidsregio VRR

De VRR heeft per brief (9 maart 2021) laten weten dat zij zich kan zich vinden in de 'beknopte verantwoording' zoals beschreven staat in paragraaf 4.9 Externe veiligheid van de Toelichting op het bestemmingsplan.

Reactie gemeente

De gemeente neemt kennis van het advies.

  • 3. Provincie Zuid-Holland

Voor het plan is het provinciale e-formulier ingevuld op 15 februari 2021. Op grond van de gegeven informatie is gebleken dat het plan niet strijdig is met provinciale belangen. Het plan hoeft niet te worden opgestuurd naar de provincie Zuid-Holland.

6.2.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan Pruimendijk 164 - 170 heeft van 21 mei 2021 tot en met 1 juli 2021 ter inzage gelegen. Dit is gepubliceerd op 20 mei in de Staatscourant, de gemeentelijke website en de Blauwkai. Er is tijdens de terinzagelegging een digitale inloopavond georganiseerd. Deze avond is door drie mensen bezocht.

De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de separate Nota Zienswijzen behorend bij het raadsbesluit, zie Bijlage 9. Hierin zijn ook de aanpassingen van het bestemmingsplan naar aanleiding van de zienswijzen opgenomen. Het betreft het niet meer aanleggen van een watergang in het groengebiedje en het verkleinen van het bouwvak van één van de dijkwoningen.

Tevens is de besluitvorming over de verkeerskundige herinrichting van de Pruimendijk in de toelichting verwerkt.