Plan: | IJsselvere 17-19 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0589.bpIJsselvere1719-VA01 |
Aan de IJsselvere 17-19 in Oudewater staat een kantoorpand. De initiatiefnemer heeft het voornemen ter plaatse een appartementengebouw te realiseren. In dit complex is ruimte voor 12 woningen. Het te realiseren pand zal qua massa en vormgeving beter aansluiten bij de panden in de directe omgeving. De ontwikkeling is echter strijdig met het geldende bestemmingsplan.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de IJsselvere in Oudewater. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door de IJsselvere. Aan de oostzijde bevindt zich een tandartsenpraktijk en aan de westzijde wijnwinkel Grandi Vini. De zuidzijde wordt begrensd door de tuinen van omliggende woningen. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nerdeland 2018)
Ter plaatse geldt de beheersverordening 'Oudewater en landelijk gebied Hekendorp en Papekop', vastgesteld op 28 september 2017. De locatie valt binnen het besluitvlak 'Kern'. Binnen dit besluitvlak geldt de regeling zoals opgenomen in bestemmingsplan 'Kern'.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Kern'
De voorzijde van het bestaande pand aan de IJsselvere 17 is bestemd voor Kantoordoeleinden met een maximum bouwhoogte van 3 meter. Het achtergelegen deel is deels bestemd voor Woon- en Kantoordoeleinden en deels voor Woondoeleinden. De gronden binnen Woon- en Kantoordoeleinden zijn bestemd voor wonen en kantoren. Binnen Woondoeleinden is enkel wonen toegestaan. De maximum bouwhoogte voor dit deel bedraagt 6 meter. Het pand achter op het terrein is tevens bestemd voor Woondoeleinden.
De inrit heeft de bestemming Tuinen, binnen deze bestemming zijn onder andere in- en uitritten toegestaan. Het overige deel van het terrein heeft de bestemming Erven. Deze gronden zijn bestemd voor erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Oudewater aan de IJsselvere. De IJsselvere sluit direct aan op de provinciale weg N228 en vormt daarmee een belangrijke route naar de binnenstad van Oudewater. In het verlengde van de IJsselvere, wordt richting het oosten de kern van Oudewater bereikt. Aan de overzijde van de locatie bevindt zich een waterpartij die wordt omringd door groen. De bebouwing aan de IJsselvere dateert hoofdzakelijk uit het begin van de vorige eeuw en is zeer divers. In de huidige situatie bevindt zich een pand op het perceel waar een mix van kantoren en woningen is gevestigd. Aan de achterzijde van het pand bevinden zich enkele parkeerplaatsen en een opslagruimte.
Figuur 2.1: Huidige situatie IJsselvere 17-19 (bron: Google maps Streetview augustus 2018)
Figuur 2.2: Opslag op achterterrein (bron: Jillis Kinkel architect)
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 12 appartementen. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en er wordt een appartementencomplex voor in de plaats gebouwd. Het volume wordt zo opgebouwd dat het oogt alsof er 4 panden met de ruggen tegen elkaar staan. Er wordt op deze manier een gebouw gecreëerd wat qua korrelgrootte passend is in de omgeving. Het complex vormt binnen echter wel één geheel. Zo wordt een bouwblok gecreëerd dat qua massa passend is in de omgeving.
Figuur 2.3: Impressie nieuwe situatie (bron: Jillis Kinkel architect)
De bouwhoogte van 10,3 m tot 10,6 m sluit aan bij de naastgelegen panden. Het pand van de IJsselvere 15 heeft een bouwhoogte van 9,5 m en de IJsselvere 21 - 23 heeft een bouwhoogte van 10,6 m.
Figuur 2.4: Bouwhoogten naastgelegen gebouwen (bron: Jillis Kinkel architect)
Op het achterste deel van het perceel worden de parkeerplaatsen gerealiseerd. Tevens worden twee appartementen op de begane grond voorzien van een tuin aan de achterzijde.
Figuur 2.5: Impressie indeling terrein (bron: Jillis Kinkel architect)
Historie
Het te slopen pand aan IJsselvere 17-19 is momenteel in gebruikt als kantoor door Avant Accountants. Voor Avant huurde Promad projectmanagement en ingenieursbureau het pand. In het verleden heeft het gebouw onder meer als Restaurant en Hotel dienst gedaan.
Het betreft een van de grootste (diepste en breedste) percelen aan IJsselvere. Aan de oost zijde bevindt zich een openbare poort met daarnaast het pand van de tandartsenpraktijk “De Vest”. Aan de west zijde bevind zich een privé doorgang met daarnaast wijnwinkel Grandi Vini in een historisch pand. De overige bebouwing aan IJsselvere betreft voornamelijk woningen.
Voor de geplande nieuwbouw is uitgegaan van de sloop van het bijgebouw op nr 21A en het hoofdgebouw op nr 17-19. Het bijgebouw zal plaatsmaken voor parkeerplaatsen op het achtererf. Het hoofdgebouw zal plaatsmaken voor een volume met 12 appartementen.
Geplande nieuwbouw
Door het geplande appartementengebouw visueel op te delen in vier “huisjes” ontstaat een historiserende massa en voegt de massavorm zich beter in de korrelgrote van het straatbeeld. Zo zorgen de knip in de voorzijde en zijkant voor een massa geleding in vier huisjes met een eigen identiteit.
Als hoogte voor het nieuwe volume is gekeken naar de hoogte van overige bebouwing aan IJsselvere,
deze bestaat voornamelijk uit twee bouwlagen plus een kap. Het appartementengebouw ontsluit via de hiervoor beschreven knip in de zijgevel. De twee appartementen op de begane grond aan IJsselvere hebben bewust een (extra) voordeur gekregen aan de straat. De extra voordeuren benadrukken het beeld van vier huisjes, sluiten aan bij het gevelbeeld van IJsselvere en zorgen voor meer relatie met de straat.
Er zijn klassieke uitgangspunten gehanteerd zonder een klassiek gebouw te maken. Een voorbeeld hiervan zijn de klassieke strokende verticale vensterassen en de eigentijdse geveluitwerking en detaillering met verticaal metselwerk en een inpandige verholen goot.
Buitenruimtes zijn op het enkele balkon van de tandarts na niet aanwezig in het straatbeeld van IJsselvere. Bij de nieuwbouw is in overleg met MooiSticht (welstand) bepaald dat buitenruimtes niet zichtbaar mogen zijn in het voor- en zijgevelbeeld. Daarom is gekozen voor loggia`s die afgesloten zijn met ramen, zo ontstaat een gesloten wintertuin als buitenruimte. Uitzondering is de enkele loggia aan de voorzijde tpv de 2e etage, deze loggia geeft bewust extra accent aan de hoek van het pand en de knik in IJsselvere.
Als materialisatie zijn de gevels van de twee belende panden aangehouden welke verspringend zijn overgenomen. Van oost naar west verspringt het gevelbeeld van wit gestukte tandarts, rode baksteen nieuwbouw, wit gestukte nieuwbouw en rode baksteen Grandi Vini. Deze gevelkleuren zijn ook naar de achtergevels gespiegeld.
Zwart wit foto`s van IJsselvere met op de achtergrond het pand van Grandi Vini, jaartal onbekend.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid op Rijksniveau.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
In het plangebied worden 12 appartementen gerealiseerd. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11 woningen. Wonen is in een deel van het plangebied al mogelijk op basis van de geldende bestemmingsregeling en in de huidige situatie zijn er twee woningen. Ten opzichte van de huidige planologische regeling worden minder dan 12 woningen toegevoegd. Hierdoor is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling conform artikel 3.1.6 Bro. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is toch de behoefte beschreven.
Kwantitatieve behoefte
Uit paragraaf 3.4 blijkt dat behoefte is aan appartementen in Oudewater. Dit wordt bevestigd in het coalitieakkoord 2018-2022. Hierin wordt beschreven dat in Oudewater grote behoefte aan woonruimte is. Het aantal beschikbare bouwlocaties is beperkt, omdat er niet buiten bestaand stedelijk gebied mag worden gebouwd. Daarom moet gekeken worden naar locaties binnen het bestaand bebouwd gebied. De coalitie wil in de komende raadsperiode zo veel mogelijk bouwen om te voorzien in de grote vraag naar woonruimte. Daarom wordt alles in werk gesteld om de vaart in de lopende projecten te houden en plannen, passend bij de hier geformuleerde uitgangspunten. De planvorming vanuit de gemeente over nieuwe woningbouwprojecten moet niet lang duren, zodat er zo snel mogelijk kan worden gebouwd.
Verder blijkt uit de woningmarktmonitor dat Oudewater geen harde plancapaciteit beschikbaar heeft om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. Daarom is er behoefte aan nieuwe harde plannen.
Kwalitatieve behoefte
Uit de provinciale structuurvisie blijkt dat de provincie in lijn met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking ruim baan wil geven bij (her)ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Plannen voor herbestemming van leegstaande gebouwen of plannen voor inbreiding krijgen voorrang op uitbreidingslocaties.
Gezien de demografische ontwikkelingen, sociaal-maatschappelijke trends en de veranderende woningmarktomstandigheden zal de realisatie van woonruimte in het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – extra inspanningen blijven vragen.
De kwalitatieve behoefte van het planvoornemen bestaat uit een verbetering van het woningaanbod en een verbetering van het aanzicht van de buurt. De nieuw te bouwen appartementen voldoen aan de eisen van de huidige tijd en sluiten aan bij de wensen en eisen van de te huisvesten doelgroep. Tot slot is het bouwplan gelegen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het planvoornemen aan het voornemen voor verdere verstedelijking hiervan. Door de toekomstige woningen grotendeels op de locatie op een achterterrein en met een beperkte bouwhoogte te bouwen is de ruimtelijke impact van het plan beperkt.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013]2028 (herijking 2016) (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie Utrecht. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld en dus van belang voor de gemeenten. Met behoud van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt krijgen de gemeente meer eigen invulling, zolang dit past binnen de gestelde kaders. Op 12 december 2016 is de herijking 2016 vastgesteld.
Binnen de kaart Wonen en Werken valt de locatie onder de 'binnenstedelijke woningbouw'. Het streven is minstens twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren te realiseren. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving.
De provincie Utrecht heeft op 4 februari 2013 de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze verordening is een doorvertaling van de PRS in regels waar lagere overheden aan moeten voldoen bij het opstellen van hun beleid.
De contouren in de verordening komen overeen met de contouren zoals deze in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn opgenomen.
Wonen en werken
Binnen de kaart 'wonen en werken' valt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Binnen dit gebied is verstedelijking toegestaan.
Figuur 3.1: Uitsnede kaart wonen en werken (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bodem en water
Binnen de kaart 'bodem en water' valt de locatie onder de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. De vrijwaringszone biedt 30 meter ruimte voor versterking of reconstructie van de regionale waterkering. De exacte maat die van toepassing is op een regionale waterkering is opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterbeheerder. Paragraaf 4.5 gaat hier verder op in.
Figuur 3.2: Uitsnede kaart bodem en water (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.
De gemeenteraad heeft op 8 juni 2006 een Structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van Oudewater. Met de Structuurvisie geeft het gemeentebestuur de koers aan voor de ruimtelijke ontwikkeling op de korte en de middellange termijn (tot ongeveer 2015) en op de lange termijn (2015-2025) en vormt de basis voor het nemen van besluiten die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de gemeente.
Toetsing
De gemeente zet in op een kwalitatief hoogwaardig woningaanbod dat aansluit bij de vraag. Op basis van de jaarlijkse toename van de bevolking zijn er volgens het beleidsplan tot 2020 gemiddeld 25 woningen per jaar nodig. Voor de periode na 2020 moeten nieuwe (inbreidings)locaties worden ontwikkeld. De centraal gelegen inbreidingslocaties zijn met name geschikt voor woningen voor ouderen. Hier zijn de meeste voorzieningen aanwezig en zijn er kansen om het aanbod van zorg en dienstverlening te versterken. Het plangebied is een dergelijke inbreidingslocatie en is daarmee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
In de woonvisie van Oudewater staat beschreven op welke manier Oudewater een aantrekkelijke plek om te wonen en te leven blijft in de toekomst. De woonvisie is het beleidskader voor het wonen in Oudewater. Dit beleid is uitgewerkt aan de hand van een aantal thema's.
Aan de basis van het woonbeleid ligt de ambitie voor Oudewater. Oudewater wil een vitale gemeente zijn met een divers aanbod aan woningen en woonmilieus voor iedereen. Daarbij staat duurzaamheid van woning en woonomgeving hoog in het vaandel. Ook betaalbaarheid is een belangrijk thema. Hierbij gaat het niet alleen om betaalbaarheid voor de groep met een laag inkomen. Ook voor mensen met een middeninkomen is niet altijd een betaalbare woning voorhanden.
Toetsing
Ook ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema in de woonvisie. Oudewater bevindt zich midden in het Groene Hart, heeft een prachtig historisch centrum, veilige woonwijken en kwalitatief goede woningen. Deze goede ruimtelijke kwaliteit is onderscheidend voor Oudewater en maakt ook dat mensen er graag willen (komen) wonen. De hoge kwaliteit van de leefomgeving in Oudewater draagt in belangrijke mate bij aan het woonplezier. Dat betekent dat nieuwbouwprojecten moeten passen bij de (leef)omgeving en dat gemeente Oudewater kiest voor een schaal die past bij Oudewater.
Het ontwerp van het appartementengebouw is passend in de structuur van de omgeving. Ook qua bouwhoogte sluit dit aan op de naastgelegen bebouwing. Daarnaast blijkt uit het woningmarktonderzoek dat uitgevoerd is, dat er een groeiende behoefte aan appartementen is. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de gemeentelijke woonvisie.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In dit bestemmingsplan worden 12 appartementen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt onder categorie D11.2, ofwel de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het project betrekking heeft op 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder deze drempelwaarde.
Omdat de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft wordt volstaan met een vormvrije m.e.r-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 2. Het bevoegd gezag neemt een mer-beoordelingsbeslissing.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.
Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek
Het plangebied valt binnen de wettelijke geluidzone van de N228. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de niet gezoneerde IJsselvere (30 km/uur weg) meegenomen in het onderzoek. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 3.
Hieruit blijkt het volgende:
Er wordt op alle aspecten voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid.
De gecumuleerde geluidbelasting (voor aftrek art. 110g Wgh) wordt als goed beoordeeld voor de zes appartementen aan de achterzijde van het complex. Op de zes appartementen grenzend aan de IJsselvere is de geluidkwaliteit als slecht beoordeeld.
Er dient voldaan te worden aan de norm voor de binnenwaarde van maximaal 33 dB conform het Bouwbesluit. Met de huidige eisen aan de energieprestatie van nieuwe woningen wordt doorgaans al een geluidwering van 25 tot 30 dB bereikt. Hiermee kan een aanvaardbaar geluidniveau in de woningen worden bereikt.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Voor parkeernormen verwijst de gemeente Oudewater naar kencijfers van het CROW. De parkeerbehoefte van het plan wordt berekend aan de hand van kencijfers uit CROW publicatie 381. Voor het te hanteren kencijfer wordt een ligging in de schil van het centrum aangehouden, de gemeente Oudewater heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt aan de noordzijde ontsloten op de IJsselvere, een erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt. In oostelijke richting leidt te weg naar het centrum van Oudewater. In westelijke richting leidt de weg naar de Utrechtsestraatweg (N228), vanwaar het hoofdwegennet kan worden bereikt. De bereikbaarheid van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is derhalve goed.
Langzaam verkeer
Op IJsselvere deelt het gemotoriseerd verkeer de rijbaan met fietsers. Aan weerszijden van de weg is een voetpad aanwezig. Langs de Utrechtsestraatweg is een beide kanten een vrijliggend fietspad aanwezig. De bereikbaarheid voor langzaam verkeer is goed.
Openbaar vervoer
De bereikbaarheid per openbaar vervoer is goed. De dichtstbijzijnde bushalte is halte 'Oudewater, Molenwal', deze ligt binnen 500 meter loopafstand van het plangebied. Hier halteren in hoge frequentie buurt-, stads- en streekbussen in verschillende richtingen.
Parkeren
De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van het voorgenomen programma en wordt voorzien binnen het plangebied. Met het plan wordt het bestaande pand aan de IJsselvere getransformeerd naar een woongebouw, bestaande uit 12 appartementen met een grootte van tussen de 80 en 100 m². Overeengekomen is om voor dit woningtype een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning te hanteren. In onderstaande tabel wordt aan de hand van deze norm de toekomstige parkeerbehoefte berekend.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte
Functie | Aantal | Norm | Parkeerbehoefte | ||
Appartement | 12 | 1,8 | per woning (huur, appartement, duur) | 22 parkeerplaatsen |
Parkeeraanbod
De parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen terrein, aan de achterzijde van het pand. Hier worden 22 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de overeengekomen parkeernorm. In de kelder zijn verder 12 bergingen beoogd, waar bewoners kun fiets kunnen stallen.
Verkeersgeneratie- en afwikkeling
De verkeersgeneratie van het plangebied wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Onderstaande tabel toont de berekende verkeersgeneratie in de huidige en toekomstige situatie.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie
Verkeersgeneratie | CROW 381 | Aantal | Kencijfer | Verkeersgeneratie | ||
Huidig | Kantoor zonder baliefunctie | 150* | m2 bvo | 8,3 | per 100 m2 | 12,45 |
Koop, appartement, midden | 2* | woningen | 5,9 | per woning | 11,8 | |
25 mvt/etmaal | ||||||
Toekomstig | Huurhuis, vrije sector | 12 | woningen | 7,7 | per woning | 93 mvt/etmaal |
Toename | 68 mvt/etmaal |
* Bron: Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)
In de toekomstige situatie zorgen de beoogde woningen voor een verkeersgeneratie van 93 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. De verkeersgeneratie neemt toe ten opzichte van de huidige situatie (toename van 68 mvt/etmaal). Deze toename is beperkt en zal op de ontsluitingswegen opgaan in het heersende verkeersbeeld.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De parkeerbehoefte van de woningen wordt op eigen terrein opgevangen. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename, deze toename is echter dusdanig beperkt dat deze zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken, waarbij waterschapswerk breder is dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit deze achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl). Dit houdt in dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat uiterlijk in 2020 ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat een plan/project hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld. Doel hierbij is dat een plan/project geen (nadelige) gevolgen heeft voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Hiermee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Huidige situatie
Het plangebied is gesitueerd in de kern van Oudewater en wordt aan de noordzijde begrensd door de IJsselvere. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit twee opstallen en is geheel verhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Oudewater is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. In de nabije omgeving van het plangebied bestaat de bodem uit kalkloze drechtvaaggronden en is sprake van grondwatertrap III. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ondieper dan 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 80 en 120 centimeter onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 1,0 meter +NAP.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van de naastgelegen regionale waterkering en valt met de noordzijde net binnen de waterstaatswerkzone (figuur 4.1). Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hanteert de regel dat geen verslechtering mag ontstaan ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent dat het huidige bouwvlak niet overschreden mag worden richting de regionale kering.
Figuur 4.1: Ligging plangebied ten opzichte van waterstaatswerk- en beschermingszones regionale waterkering. (Bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de twee bestaande opstallen, waarna ter plaatse 12 nieuwe appartementen worden gerealiseerd.
Bodem en grondwater
De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater. In verband met de relatief hoge gemiddelde hoge grondwaterstand (GHG) ter plaatse van het plangebied adviseert Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een ontwateringsdiepte van 0,7 meter ten opzichte van de GHG aan te houden. Verder dient, conform de Keur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, voor eventuele (tijdelijke) grondwateronttrekking(en) ten behoeve van de aanleg van de kelder een watervergunning te worden aangevraagd.
Waterkwantiteit
Conform het beleid van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geldt bij een toename van het verhard oppervlak een zorgplicht. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak. De zorgplicht dient echter wel in acht te worden genomen, aangezien de zorgplicht geldt voor handelingen binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Bij de beoogde ontwikkeling zal dan ook rekening worden gehouden met de zorgplicht. De wijze van afvoer van hemelwater wordt in overleg met de gemeente bepaald. Wanneer reeds een gescheiden rioolstelsel in de straat aanwezig is, worden fecaliën en hemelwater separaat aangesloten en afgevoerd. Wanneer geen gescheiden rioolstelsel aanwezig is, wordt het hemelwater direct op het oppervlaktewater geloosd door onder de straat een afvoerpijp aan te leggen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Conform de Keur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geldt binnen de beschermingszone van regionale waterkeringen een zorgplicht. Deze dient in acht te worden genomen. Binnen de waterstaatswerkzone geldt conform de Keur een vergunningplicht. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling verschuift de westelijke zijde van het bouwvlak een klein stukje in de richting van de regionale kering. Deze verplaatsing is echter minimaal (figuur 4.2). Daarnaast is met betrekking tot de noordkant van het nieuwe bouwvlak sprake van een teruglegging ten opzichte van het huidige bouwvlak. In overleg met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is bepaald dat de ontwikkeling op deze manier dan ook mogelijk is. Wel dient ten behoeve van de bouwwerkzaamheden binnen de waterstaatswerkzone een watervergunning te worden aangevraagd.
Figuur 4.2: Ligging plangebied ten opzichte van waterstaatswerk- en beschermingszone regionale waterkering (links) en de situering van het toekomstige bouwvlak (rechts). (Bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; Jillis Kinkel Architect)
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de gemeten waarden dermate gering zijn dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel, ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Plaatselijk zijn bijmengingen in de vorm van metselpuin aangetoond in zowel de zandlaag als de kleilaag. De zandlaag ter plaatse van de onderzoekslocatie betreft de moderne ophooglaag. In deze laag is onder andere een laag menggranulaat waargenomen. Op basis van deze info kan de aanwezigheid van asbest in deze laag niet worden uitgesloten. Het aangetoonde metselpuin in de kleilaag daarentegen kan worden beschouwd als ongedefinieerd historisch puin. Gelet op de leeftijd van de aanwezige bebouwing ter plaatse van en rondom de onderzoekslocatie - zijnde de 19e eeuw - kan er vanuit gegaan worden dat het metselpuin in de kleilaag afkomstig is van bouwmateriaal uit deze periode (en ouder). Historisch puin bevat - zoals omschreven in de NEN 5725_2017, paragraaf A.4 - op de vuistregel geen asbest. Daarom is de kleilaag niet verdacht op asbest.
Gelet op de aanwezigheid van bijmengingen met metselpuin is voor het verkrijgen van een
omgevingsvergunning aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de toplaag noodzakelijk. Dit onderzoek is in maart 2020 uitgevoerd (zie bijlage 5). Aangezien het asbestgehalte kleiner is dan de helft van de interventiewaarde, zijnde 50 mg/kg d.s., is het statistisch aannemelijk dat ook in een nader onderzoekstraject de interventiewaarde niet zal worden overschreden. Er is derhalve geen noodzaak tot het uitvoeren van een naderonderzoek asbest. Wel wordt aanbevolen bij grondingrepen waakzaam te zijn op de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Het aspect bodem vormt geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek geldt in het plangebied een verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf de bedijking van de rivier in de 12e eeuw. In het plangebied kunnen nog restanten worden aangetroffen van de situatie die tot aan de 16e eeuw bestaan heeft: de IJsseldijk met ten noorden daarvan bebouwing, waarschijnlijk vanaf de 14e eeuw, en ten zuiden daarvan de Pijpenvliet. Ook oudere resten kunnen worden aangetroffen: in de directe nabijheid van het plangebied is aardewerk aangetroffen dat rond de 13e eeuw dateert. Voor oudere archeologische resten is een lagere verwachting. Vanaf 1585 zijn in het plangebied vestingwerken aangelegd, waarschijnlijk bestaande uit een aarden wal met een gracht. De gracht wordt in het zuiden van het plangebied verwacht. Op basis van de veronderstelde grachtdiepte van -2,0 m NAP, zou de ondergrond hier tot 3 m –mv verstoord kunnen zijn. Buiten de gracht kunnen nog wel resten van de vestingwerken (de aarden wal) worden aangetroffen, hoewel de bovenzijde hiervan zal zijn afgegraven aan het einde van de 19e eeuw. Archeologische resten mogen daarom worden verwacht vanaf het maaiveld. Resten van voor de 16e eeuw kunnen voorkomen onder een eventuele ophooglaag die geassocieerd is met de vestingwerken.
Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat een aanzienlijk groter deel van het plangebied in de gracht ligt dan op basis van het bureauonderzoek werd verwacht. De oever van de gracht lag ergens tussen boringen 4 en 5, waarbij 5 nog onderdeel was van het bastion en bij boring 4 de met riet begroeide oeverzone van de gracht lag. Bij boringen 2 en 3 lag de overgang van de oeverzone naar het open water, daar is nog een slibbodem aanwezig. Boring 1 ligt in het middendeel van de gracht, waarschijnlijk ook het deel dat gebaggerd werd aangezien er geen slibbodem aanwezig is. Ter plaatse van boring 1 worden geen resten verwacht omdat dit deel van de gracht gebaggerd werd, en buiten het gebaggerde deel (boringen 2 en 3) en in de oeverzone (ter plaatse van boring 4) worden alleen losse vondsten verwacht. Deze zijn niet aangetroffen in de karterende boringen. De dieper liggende komafzettingen hebben een lage archeologische verwachting. De oeverwal-/kronkelwaardafzettingen in de ondergrond van boring 5 bevatten geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologisch niveau in de vorm van bijvoorbeeld een humeuze laag of archeologische indicatoren, en van het bastion resteert alleen nog de onderzijde omdat de bovenzijde is gebruikt om de gracht mee te dempen.
Conclusie
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft.
In de karterende boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen gelegen (figuur 4.3).
Figuur 4.3: Ligging plangebied (roze cirkel) op uitsnede professionele risicokaart. (Bron: Professionele risicokaart)
Risicovolle inrichtingen
Ten noordwesten van het plangebied is de risicovolle inrichting 'Autobedrijf R.W. van Schaijk en Zn'. Het maatgevende scenario betreft een explosief scenario. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour. Het invloedsgebied van Autobedrijf R.W. van Schaijk en Zn reikt volgens de professionele risicokaart tot een afstand van 285 meter. Het plangebied is op circa 175 meter afstand van het autobedrijf gelegen en valt daarmee binnen het invloedsgebied. Door de beoogde ontwikkeling zal de personendichtheid beperkt toenemen. Daarnaast ligt een deel van de bestaande kern van Oudewater binnen het invloedsgebied. De beperkte toename van personen zal hierdoor en door de afstand van circa 285 meter geen merkbaar invloed hebben op het groepsrisico. In de huidige situatie ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is en kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.
Transport gevaarlijke stoffen
In de nabije omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water en door buisleidingen. Wel vindt ten noorden van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Het vervoer vindt plaats over het spoortraject Gouda – Harmelen. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van het spoor. Het invloedsgebied van het spoortraject reikt tot een afstand van meer dan 4 kilometer. Het plangebied is gelegen op circa 2,9 kilometer en valt daarmee binnen het invloedsgebied van het spoortraject. Het plangebied ligt buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de IJsselvere. De IJsselvere sluit in westelijke richting aan op de Utrechtsestraatweg (N228) en gaat in oostelijke richting ter hoogte van de Hollandsche IJssel over in de Havenstraat. Deze straten sluiten aan op het verdere wegennetwerk van de kern Oudewater. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Bij een explosiescenario is zelfredzaamheid alleen mogelijk als tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De BHV-organisaties moeten juist geïnformeerd zijn over de mogelijk optredende scenario's die beschreven zijn. Het is daarom noodzakelijk een adequaat ontruimingsplan/noodplan op te stellen en dit minimaal één maal per jaar te oefenen.
Advies VRU
Bluswatervoorziening in het plangebied
De huidige situatie met betrekking op de openbare bluswatervoorzieningen lijkt voldoende. Er zijn meerdere ondergrondse brandkranen gelegen aan de IJsselvere, en de dichtstbijzijnde is gelegen aan de IJsselvere ter hoogte van nummer 21. Tevens is er sprake van openwater als secundaire bluswatervoorziening aan de overkant van de IJsselvere. De risicobron is ook ter plaatse van het wegdeel wat van invloed is op het plangebied, in voldoende mate voorzien van bluswatervoorzieningen.
Bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied als ook de risicobron is hierbij van essenieel belang.
Responstijden brandweereenheden
Het plangebied valt onder het dekkingsplan 'Veiligheidszorg op Maat' wat in juli 2014 is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht. In dit dekkingsplan worden de opkomsttijden en meettijden voor objecten en locaties in de regio beschreven. In het plangebied zal naar verwachting in normale condities binnen de gestelde tijd een eerste basisbrandweereenheid arriveren.
Zelfredzaamheid bij een ramp
Bij het plaatsvinden van een plasbrand is de verwachting dat het plangebied te maken krijgt met een hoge hittestralingsintensiteit. Voor personen buiten is het handelingsperspectief om dekking te zoeken bij objecten zoals muren of gebouwen (schuilmogelijkheden). Wanneer de stralingsintensiteit te hoog is en het gebouw bij de brand betrokken dreigt te raken, verdient het advies om onder dekking van het gebouw weg te kunnen vluchten (vluchten in noordoostelijke richting in de richting van de Havenstraat). Het planvoornemen voorziet hierin.
Bij het plaatsvinden van een BLEVE op de N228 is de kans op het overleven in het plangebied klein. Wanneer in het geval er een warme Bleve dreigt te ontstaan is het van belang om de aanwezigen in de eerdergenoemde ringen zo snel mogelijk te waarschuwen het gebied te verlaten en te laten vluchten onder dekking van de bebouwing in zuidelijke richting. Middelen die voor de crisiscommunicatie ingezet kunnen worden zijn de WAS-palen (waarschuwing en alarmeringssysteem) en/of het verzenden van een of meerdere NL-Alert berichten.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 'Autobedrijf R.W. van Schaijk en Zn' en het spoortraject Gouda – Harmelen. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico echter niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek en conclusie
Grenzend aan het plangebied zijn wijnwinkel 'Grandi Vini', tandartsenpraktijk 'De Vest' en schietvereniging 'De Doelen' gelegen. Verder ligt het plangebied op een kleine 70 meter afstand van de N228 (Utrechtsestraatweg) en daarmee binnen de geluidzone van deze weg en bestaat de directe omgeving van het plangebied verder uit woningen. Het plangebied kan daarmee getypeerd worden als 'gemengd gebied'.
Conform de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering behoort wijnwinkel 'Grandi Vini' tot milieucategorie 1. Voor deze milieucategorie geldt op basis van geluid voor een rustige woonwijk een richtafstand van 10 meter en voor gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Wijnwinkel Grandi Vini ligt op circa 7,0 meter afstand ten westen van het plangebied, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.
Ook tandartsenpraktijk 'De Vest' behoort conform de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering tot milieucategorie 1. Voor deze milieucategorie geldt op basis van geluid voor een rustige woonwijk een richtafstand van 10 meter en voor gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. De tandartsenpraktijk ligt op circa 3,5 meter afstand ten oosten van het plangebied, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.
Schietvereniging De Doelen behoort conform de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) tot milieucategorie 4.1 (schietinrichting – binnenbanen: geweer- en pistoolbanen). Voor deze milieucategorie geldt op basis van geluid voor een rustige woonwijk een richtafstand van 200 meter en voor gemengd gebied een richtafstand van 100 meter. De schietvereniging ligt op circa 10,5 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied, waarmee niet aan de richtafstand wordt voldaan.
Uit bovenstaande blijkt dat voor de schietvereniging niet aan de richtafstand wordt voldaan. Echter, voor de schietvereniging geldt dat in de bestaande situatie reeds op korte afstand milieugevoelige objecten (woningen) zijn gelegen. De relevante geluidsbronnen zijn de schietactiviteiten en de ventilatoren. De schietactiviteiten vinden binnen plaats. In 2006 is een nieuwe ventilator geplaatst. Er is geconstateerd dat de ventilator is op voldoende hoogte geplaatst en op voldoende afstand van woningen zodat geen geur of geluidoverlast te verwachten is. Deze geluidsbronnen zijn op redelijk grote afstand tot de nieuwe woningen gelegen en het parkeren van bezoekers vindt plaats in de openbare ruimte en niet binnen de inrichting. Op basis hiervan kan beoordeeld worden dat er geen geluidhinder te verwachten is en dat aan de normen kan worden voldaan.
Daarnaast is de schietvereniging enkel op vrijdagavond en de 1e woensdagavond van de maand geopend. Op die momenten kan er enige overlast van bezoekers te verwachten zijn, maar in de huidige situatie zijn hier tot op heden geen klachten over geweest.
Dit maakt dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en nader onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of
beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Op de onderstaande kaart is te zien dat het plangebied geen deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt eveneens geen onderdeel uit van een ander beschermd gebied, zoals Natura 2000, belangrijk weidevogelgebied of strategische reservering natuur.
Binnen een straal van 5 kilometer ligt het volgende Natura 2000-gebied: Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op 4,8 km. Dit is echter geen stikstofgevoelig gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied is Uiterwaarden Lek, liggend op ca. 8 km afstand. Op basis van opgedane expertise kan worden aangenomen dat het nieuwe aantal vervoersbewegingen op ruim 4 km niet tot een significante stikstofdepositie leidt.
Uit de stikstofberekeningen (zie bijlage 7) blijkt dat ook in de aanlegfase geen sprake is van stikstofdepositie.
Figuur 4.4: Locatie plangebied (rode cirkel) in een straal van ca. 2,5 km ten opzichte van ecologische hoofdstructuur NNN (groen) (bron: https://webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer/)
Soortenbescherming
Uit de biotooptoets die is opgenomen in bijlage 8 blijkt dat met de voorgenomen plannen geen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde soorten.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Oudewater heeft op 11 juli 2019 de Energie Agenda Oudewater aangenomen in de raad. Hierin is onder andere het uitgangspunt Energieneutraal bij nieuwbouw opgenomen.
Energie neutrale nieuwbouw
Het is onwenselijk om nog woningen te bouwen die niet kunnen voldoen aan de duurzaamheidsopgave. Er worden geen woningen meer gebouwd die niet aan de gestelde bouweisen in het duurzaamheidsbeleid voldoen. Er worden daarom slechts nog vergunning verstrekt voor de bouw van nieuwbouwwoningen die energie-neutraal zijn of dat met kleine aanpassingen kunnen worden. Dit houdt in dat tijdens het ontwerp en de bouw van woningen reeds rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid tot plaatsing van duurzame oplossingen zoals zonnepanelen, een warmtepomp et cetera. Het doel hiervan is om voortaan slechts nog gasloze, nul-op-de-meter nieuwbouw te realiseren. Om dit te bereiken wordt een duurzaamheidstoets in de bouwvergunning opgenomen. Gasloze woningbouw is de norm.
Onderzoek en conclusie
Zongericht bouwen
Het betreft een appartementengebouw van drie bouwlagen met vier appartementen per etage, totaal 12 appartementen. De zes appartementen aan de voorzijde (noord / straatzijde) hebben uitzicht op straat en de historisch gracht van Oudewater. De buitenruimtes zijn bewust aan de oost en westzijde georiënteerd om ochtend en middag zon te “vangen” en het straatbeeld (zonder buitenruimtes) niet aan te tasten.
De zes appartementen aan de achterzijde (zuid) hebben grotere gevelopeningen op de zonkant dan de appartementen op het noorden.
Voor de bovenste appartementen aan de zuidzijde is zonwering opgenomen in het ontwerp. De daaronder gelegen appartementen hebben schaduw van het overstek van het bovenliggend balkon maar kunnen aan dit balkon ook zonwering bevestigen.
Gasloos bouwen
Gasloos bouwen is de norm. Er is nog geen onderzoek naar installaties en type warmtepomp gedaan. Een bodemwarmtepomp zal als eerste onderzocht worden omdat deze een beter rendement heeft dan een luchtwarmtepomp. Een luchtwarmtepomp met buitenunit zal niet de voorkeur hebben vanwege het geluid van de buitenunit. Een luchtwarmtepomp zonder buitenunit zal ook onderzocht worden.
PV panelen
Op het platte dak is ruimte gereserveerd voor minimaal 21 zonnepanelen. Het platte dak is georiënteerd op de zuidzijde en uit het zicht van het voorgevelbeeld onttrokken om het historisch straatbeeld niet aan te tasten.
Zonnewarmtecollector
In overleg met de installateur zal onderzocht worden of er naast PV panelen behoefte en ruimte is naar zonnewarmtecollectoren tbv de warmtapwaterbehoefte. Een zonnewarmtecollector zal het rendement van de warmtepomp verhogen en de energiebehoefte verlagen. Ook zal de warmtepomp een langere levensduur hebben doordat deze alleen nodig is als er onvoldoende zonnewarmte beschikbaar is. Budget, ruimte van het platte dak en advies van de installateur zullen uitwijzen of een zonnecollector toegepast zal worden.
Extra isolatie en kierdichting, douche-wtw, hotfill, ventilatie wtw
De getoonde Rc waarden in de tekeningen zijn de minimale Rc waardes volgens Bouwbesluit. Door isolatiewaarden te verhogen en luchtdoorlatendheid (qv;10 waarde) te verlagen gaat het rendement omhoog en kunnen energieverliezen worden beperkt.
Door het plaatsen van een douche-wtw kan de verloren warmte van het afvalwater van het douchen deels hergebruikt worden. Door een hotfill aansluiting van wasmachine en vaatwasser worden deze apparaten met water vanuit de ketel of warmtepomp gevoed. Elektrisch verwarmen in de machine kost meer energie in vergelijking met water uit de CV en warmtepomp. Door gebruik te maken van warmteterugwinning en/of sturing op basis van gebruik van de ruimtes (op CO2) wordt energie bespaard.
Deze bovenstaande extra maatregelen zijn nu niet opgenomen maar zullen met de installateur besproken en inzichtelijk gemaakt worden alvorens er een keuze gemaakt wordt.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
WHO-adviesnormen
Naast grenswaarden uit de Wet milieubeheer heeft de World Health Organisation (WHO) zogenaamde Air Quality Guidelines (AQG) opgesteld. Deze WHO-adviesnormen voor de buitenlucht zijn normen waaronder geen schadelijke gezondheidseffecten meer te verwachten zijn. De WHO-adviesnormen zijn vrijblijvender dan de wettelijke grenswaarden. Er is immers geen wettelijke verplichting om deze
adviesnormen te behalen.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Uit de NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en vrijgesteld is van toetsing aan de grenswaarden.
Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.5: NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de IJsselvere aan de noordzijde van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2017; 21,6 µg/m3 voor NO2, 19,1 µg/m3 voor PM10 en 11,5 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Er wordt ruimschoots aan de grenswaarden voldaan.
De toekomstige concentraties zullen in 2030 het volgende bedragen: 11,0 µg/m3 voor NO2, 15,7 µg/m3 voor PM10 en 8,6 µg/m3 voor PM2,5.
De concentraties PM2,5 en PM10 voldoen in 2030 aan de advieswaarde van de WHO en GGD.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Het deel trottoir aan de voorzijde van het pand is bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Ter plaatse zijn onder andere parkeervoorzieningen toegestaan.
Het appartementengebouw is bestemd als Wonen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. De maximum bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan 30 cm of niet groter zijn dan 200 m2. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Dit artikel bevat twee algemene bepalingen. De eerst bepaling betreft 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.
De tweede bepaling heeft betrekking op de bestaande maten. Bepaald is dat bestaande maten, die meer of minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden. Herbouw is uitsluitend mogelijk indien deze op dezelfde plaats plaatsvindt. Op de genoemde afwijkingen is daarnaast het overgangsrecht niet van toepassing.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel maakt het mogelijk om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen wanneer dit benodigd is voor een technisch betere realisering van bestemmingen. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd
Dit artikel bevat de bepaling "Werking wettelijke regeling". Hierin is bepaald dat wanneer in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen, deze gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is in dit artikel geborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte.
In artikel 31 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 31.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 31.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de kavel worden door de initiatiefnemer gedragen. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikken om de ontwikkeling te kunnen realiseren.
De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.
Ter inzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. In Bijlage 1 is de nota zienswijzen toegevoegd waarin de zienswijzen zijn samengevat en zijn voorzien van beantwoording.