Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Papekopperstraatweg 18, Papekop
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0589.BPppksrtwg18-VA01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om met de familie op het perceel aan de Papekopperstraatweg 18 te gaan wonen. Het betreft een voormalig agrarisch perceel met een bedrijfswoning, een oude schuur en een voormalige varkensstal. Het plangebied heeft in de huidige situatie een bedrijfsbestemming. Beoogd wordt om de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning met een mantelzorg-situatie en om de oude schuur te verbouwen naar een nieuwe woning met ook twee tijdelijke, maatschappelijke zorgwoningen (crisisopvang).
 
De beoogde woningen passen niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Hekendorp Papekop, 1e herziening’ (2019). Om het wonen mogelijk  te maken is een functiewijziging nodig van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Initiatiefnemers hebben hiertoe op 12 maart 2021 een 'Verzoek wijziging bestemming Papekopperstraatweg 18 te Papekop' ingediend. In reactie hierop heeft de gemeente Oudewater bij brief van 24 maart 2021 aangegeven in principe in te kunnen stemmen met een bestemmingswijziging. Daarbij heeft de gemeente overwogen dat deze locatie niet essentieel is voor de bedrijvigheid binnen de gemeente Oudewater. Aan de ontwikkeling zijn enkele voorwaarden gesteld, zoals het uitvoeren van de benodigde haalbaarheidsonderzoeken en het opstellen van een inrichtingsplan. Tevens zijn enkele aandachtspunten meegegeven, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid en participatie.
 
In het voorliggende bestemmingsplan wordt hiermee rekening gehouden. Dit bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat de realisatie van onderhavig initiatief mogelijk maakt.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Papekopperstraatweg 18 te Papekop in de gemeente Oudewater. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Papekop, sectie C, perceelnummer 404 met een oppervlakte van 3.910 m². 
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.   
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Hekendorp Papekop, 1e herziening’, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Oudewater op 26 september 2019.
  
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
   
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf en 'Tuin'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Tevens is ter plaatse één bedrijfswoning toegelaten. Het bouwvlak beslaat de gehele bedrijfsbestemming, waarbij aangeduid is dat het bebouwd oppervlak maximaal 815 m² mag bedragen.
 
De gronden van het plangebied hebben ook archeologische waarden. Het oostelijke deel van het plangebied heeft de 'Waarde - Archeologie 2' en het westelijke deel de 'Waarde -  Archeologie 6'. Daarmee zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan ook de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - Bodembeschermingsgebied'. Ter plaatse van de aanduiding zijn geen bodembewerkingen toegestaan die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, tenzij de bodembewerkingen plaatsvinden ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt. Deze aanduiding heeft uitsluitend betrekking op de agrarische bestemming en is om die reden niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
 
Met onderhavige ontwikkeling dient de bedrijfsbestemming op het plangebied deels de bestemming 'Wonen' en deels 'Tuin' te krijgen. Het geldend bestemmingsplan voorziet weliswaar in een wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen', maar daarbij mag het aantal woningen niet toenemen. Derhalve is hiervoor een nieuw bestemmingsplan vereist.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in Papekop, een plaats in de gemeente Oudewater en heeft ca. 400 inwoners. Het dorp is gelegen in de polders van het groene hart tussen de historische vestingstad Oudewater en de A12. Het plangebied zelf wordt omsloten door de Johan J. Vierbergenweg en de Papekopperstraatweg. Op ca. 50 meter ten noordwesten van het plangebied loopt de spoorlijn tussen Utrecht - Gouda. Het plangebied is gelegen aan de Papekopperstraatweg een korte straat die ten noorden doodloopt en uitkomt op de Spoorwijk.  
 
Oorspronkelijk was het terrein in gebruik door een agrarisch bedrijf. Er staan dan ook meerdere gebouwen die uit die tijd stammen. Zo staan er op het perceel nog een schuur en een oude varkensschuur. De schuur heeft een oppervlakte van 290 m² en een inhoudt van 1.150 m³. Het agrarische bedrijf is inmiddels niet meer actief op het perceel. Wel heeft het plangebied een bedrijfsbestemming. Ook is er achter op het terrein een klein kantoorgebouw bijgebouwd. Het kantoor heeft een oppervlakte van 140 m² en een inhoud van 280 m³. Gelegen aan de Papekopperstraatweg staat de (bedrijfs-)woning met voor- en achterhuis. De bestaande woning heeft een oppervlakte van 325 m² en een inhoud van 1.200 m³.
 
Het plangebied bevindt zich op een markante plek bij de entree van Papekop, waarbij de doorgaande weg (Joh. J. Vierbergenweg-Tuurluur) om het perceel en onder de nabijgelegen spoorlijn door gaat. Nabij het plangebied is een rotonde aanwezig waarlangs ook de rest van Papekop wordt bereikt.
 
Onderstaande afbeeldingen tonen een situatietekening, een 3D-impressie en een foto's van het plangebied. 
    
Situatietekening en 3D impressie plangebied toekomstige situatie (bron: initiatiefnemers) 
Impressie plangebied (bron: initiatiefnemer)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer heeft het voornemen om het perceel aan de Papekopperstraatweg 18 te splitsen in twee aparte percelen. Op het ene perceelsgedeelte, met de bestaande hoofdbebouwing, gaat initiatiefnemer wonen, samen met één van hun kinderen. Deze woning wordt uiterlijk behouden in dezelfde staat, maar gezien de grootte van de woning wordt hierin een mantelzorgsituatie beoogd.
Het andere perceelsgedeelte, met de oude schuur, wordt in gebruik genomen door een dochter en schoonzoon van de initiatiefnemer. Zij hebben het voornemen om de schuur om te bouwen naar een volwaardige woning, maar wel met behoud van de uiterlijke staat. Verder willen zij een gezinshuis stichten. In dat kader wordt beoogd om in de voormalige schuur twee ondergeschikte zorgwoningen te creëren voor tijdelijke opvang van personen met een aangepaste, tijdelijke woonbehoefte met enige ondersteuning, om hen voor te bereiden op zelfstandig wonen. Het gaat hierbij om een maatschappelijk doel (bijvoorbeeld verlengde jeugdzorg, moeder-kindhuis, maatschappelijke opvang). Hierbij wordt samen gewerkt wordt met Driestroom en er wordt samenwerking gezocht met een sociaal wijkteam.
De zorgwoningen hebben eigen voorzieningen (zoals keuken en sanitair) en een eigen ingang, maar geen eigen adres. Gebruik van de zorgwoningen zal een tijdelijk karakter hebben, dus niet permanent bewoond door een zelfde gezin/cliënt en het gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie.
  
Bestaande en beoogde nieuwe situatie van de schuur/schuurwoning (bron: initiatiefnemer)
 
Met de beoogde ontwikkeling komt het totale aantal woningen in het plangebied op twee, aangevuld met een vergunningvrije mantelzorgsituatie en twee ondergeschikte zorgwoningen. De overige bestaande bebouwing (een kantoor en een oude varkensschuur) worden gehandhaafd en krijgen een functie ten dienste van het wonen. Het kantoor wordt deels een bijgebouw bij de hoofdwoning. De oude varkensschuur wordt schuurruimte voor te realiseren woning (en zorgwoningen) in de oude schuur.
   
De ontsluiting zal net zoals in de huidige situatie via een gezamenlijke toerit vanaf de Papekopperstraatweg lopen, waarvoor een overeenkomst voor recht van overpad wordt opgesteld. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor het parkeren. Er wordt rekening gehouden met de realisatie van vijf parkeerplaatsen op het eigen erf. Hierbij zal de hoeveelheid verharding in het plangebied sterk afnemen.
 
Inrichtingsplan
Met de beoogde ontwikkeling blijft de bestaande bebouwing behouden en wordt deze opgeknapt/verbouwd en geschikt gemaakt voor de nieuwe (woon)functie. De fraaie groene ruimtes aan de Papekopperstraatweg blijven grotendeels in de huidige staat behouden. Dat geldt ook voor de overige aanwezige (lei-)bomen.
 
Er worden overbodige verhardingen verwijderd, vooral op het gedeelte achter de oude schuur. Hierdoor ontstaat extra ruimte voor een groene inrichting, met streekeigen beplanting. Zo worden fruitbomen toegevoegd en er is voorzien in een moestuin. Ook voorziet het inrichtingsplan in de benodigde parkeerplaatsen en worden rondom de schuurwoning en de hoofdbebouwing terrassen voorgesteld.
 
Onderstaande afbeelding toont het inrichtingsplan van de beoogde situatie (zie ook bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Dit inrichtingsplan is ook gekoppeld aan een 'voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting', waarmee de aanleg en instandhouding van dit inrichtingsplan juridisch is geborgd.
 
Situatietekening toekomstige situatie plangebied (bron: initiatiefnemers, d.d. 01-10-2021)
 
3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plangebied van de voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen één van de 14 beschreven onderwerpen uit het Barro. De ontwikkeling is niet strijdig aan het gestelde in dit besluit.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan maakt per saldo één extra woning mogelijk. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is het plan in overstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Op het voorliggende plan zijn met name de belangen ten aanzien van 'vitale dorpen en steden' van toepassing. Er wordt gestreefd naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. Het betreft thans een bedrijvenlocatie, maar deze locatie is niet essentieel voor de bedrijvigheid binnen de gemeente Oudewater.
In onderhavig plan wordt met de realisatie een extra woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling resulteert in een optimaler ruimtegebruik en draagt bij aan de vitaliteit van de gemeente Oudewater.
  
In de omgevingsvisie beoogt de provincie een woningbouwprogramma van 165.000 woningen in de provincie Utrecht tot 2040. Deze woningen kunnen voor een groot deel via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd. Er kan worden aangenomen dat er voldoende behoefte is aan het toevoegen van een extra woning ten opzichte van de huidige situatie.
 
Landschap
In de Omgevingsvisie zijn verschillende landschappen onderscheiden. Het plangebied maakt deel uit van het 'Groene Hart'. Voor het landschap Groene Hart wil de provincie volgende kernkwaliteiten behouden:
  1. openheid;
  2. (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.;
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust en stilte.
Gezien de beperkte omvang van het beoogde voornemen zal de ontwikkeling slechts een beperkte invloed hebben, aangezien de bestaande bebouwing wordt gehandhaafd en waar nodig aangepast. De kernkwaliteiten zullen met de beoogde ontwikkeling niet worden aangetast. Het voorgenomen initiatief is in lijn met de ambities en kwaliteiten die zijn omschreven in de Omgevingsvisie.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek 
Verstedelijking in landelijk gebied
Het plangebied is gelegen in gebied dat is aangeven als landelijk gebied. Voor gronden aangegeven als landelijk gebied mag geen verdere verstedelijking plaatsvinden. Met de beoogde ontwikkeling is er alleen sprake van een functiewijziging en het hergebruik van de schuur als woning. Er is geen sprake van verstedelijking, ook al neemt het aantal woningen in het plangebied met één toe.
 
De ontwikkeling kent geen andere raakvlakken met de omgevingsverordening van de provincie. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenkomst is met de omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie gemeente Oudewater
De structuurvisie geeft de koers aan voor de ruimtelijke ontwikkeling op de korte en middellange termijn en op de lange termijn (2015-2025). De visie biedt het ruimtelijk kader voor de gewenste gebiedsgerichte uitwerkingen op gemeentelijk schaalniveau. Lopende projecten worden met elkaar in verband gebracht en nieuwe projecten worden ingezet. De structuurvisie
heeft de volgende functies:
  • de visie biedt een integraal en samenhangend ontwikkelingskader voor de ruimtelijke en programmatische ontwikkeling van Oudewater;
  • het is een toetsingskader voor de ontwikkeling van deelprojecten;
  • verzorgt de communicatie tussen het gemeentebestuur en de bevolking over de ruimtelijke ontwikkeling van Oudewater;
  • het zorgt voor communicatie, overleg en afstemming van het beleid op verschillende schaalniveaus, tussen zowel rijk, provincie en de gemeente, als de communicatie tussen het gemeentebestuur en de bevolking. 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt de functie van plangebied gewijzigd van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Er worden geen wezenlijke veranderingen gemaakt in het plangebied. De bestaande gebouwen op het plangebied worden hergebruikt. Daarmee is er geen sprake van een verdere verstedelijking van het plangebied. Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie.
3.3.2 Woonvisie Oudewater 2020 - 2025
Oudewater is een aantrekkelijke plek om te wonen en te leven en moet dit ook in de toekomst zo blijven. In de woonvisie Oudewater 2020 – 2025 (september 2020) legt de  gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. In Oudewater is er sprake van tekorten voor de midden- en lage inkomensgroepen en een kwalitatief tekort aan woningen voor senioren. Oudewater vergrijst, wat gevolgen heeft voor de kwalitatieve woningvraag. In de woonvisie staat daarom het stimuleren van doorstroming centraal.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt op het plangebied één extra woning gerealiseerd en wordt er een mantelzorg-situatie mogelijk gemaakt. In de woonvisie wordt duidelijk gemaakt dat in de gemeente stuurt op doorstroming. Onderhavig plan maakt ook deze doorstroming mogelijk. Het plan voorziet in een extra woning. Voorts wordt beoogd om twee zorgwoningen voor tijdelijke crisisopvang in de schuur te realiseren. Tevens wordt uitgegaan van een toekomstgerichte mantelzorgsituatie. Er kan dus geconcludeerd worden dat deze ontwikkeling passend is binnen het beleidskader van de woonvisie.
 
3.3.3 Welstandsbeleid
De gemeenteraad van Oudewater heeft in 2004 een welstandsnota vastgesteld. Hierin staan criteria omtrent de redelijke eisen van welstand. Het gaat daarbij om de volgende aspecten:
  • karakteristiek van de bestaande bebouwing;
  • openbare ruimte;
  • landschap;
  • stedenbouwkundige context; 
  • massa, structuur, maat en schaal, detaillering, materiaalkeuze en kleurstelling;
  • samenhang in het bouwwerk (de onderlinge relatie tussen samenstellende delen).
De criteria kunnen afhankelijk van de specifieke ruimtelijke kwaliteiten en uiterlijke kenmerken van de omgeving per dorp, wijk, buurt of deel.
 
Planspecifiek
In de Welstandsnota wordt het plangebied aangegeven als een Polderlint - Uitloper/buurtschap (H6.2). Hierin wordt beschreven dat Papekop een klein buurtschapje is binnen het agrarische lint van de Papekopperdijk en -straatweg. De verdichting van het lint is ontstaan op de het punt waar het lint van Diemerbroek aansluit op de Papekopperdijk. Met de beoogde ontwikkeling krijgt het plangebied een woonbestemming. Van de bestaande schuur wordt de kap vervangen om het gebouw voor wonen geschikt te maken ten behoeve van de beoogde nieuwe woonfunctie. De kap van de woning zal in volledig oude stijl terug geplaatst worden, inclusief hergebruik van de oude dakpannen. Dat zal zonodig nog nader worden afgestemd met de commissie voor Ruimtelijke kwaliteit en erfgoed.
 
Er zullen verder geen ingrijpende aanpassingen plaats vinden aan het uiterlijk van de overige gebouwen.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende plan vindt er een bestemmingswijziging plaats van bedrijf naar wonen. Een van de schuren op het plangebied wordt omgebouwd om te gebruiken als woning. Er worden op het plangebied geen gebouwen bijgebouwd. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de omzetting mogelijk van het voormalige agrarische perceel naar een woonbestemming. Inzichtelijk moet worden gemaakt of milieubelastende activiteiten in de omgeving een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat en of milieubelastende activiteiten in de omgeving als gevolg van het plan beperkt kunnen worden in hun mogelijkheden. Met behulp van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Hekendorp Papekop, 1e herziening’ is in kaart gebracht welke bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied planologisch mogelijk zijn.
 
Het plangebied is gelegen aan de Papekopperstraatweg. Het gebied kent een matige tot sterke functiemenging. In de omgeving van het plangebied bevinden zich andere functies, zoals bedrijven, recreatie en woningen. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt aangetoond of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden. Door de mix aan functies rondom het plangebied kan het gebied worden aangegeven als 'gemengd gebied'. Richtafstanden kunnen hierdoor met één stap worden verlaagd. 
 
Rondom het plangebied zijn meerdere bedrijfsactiviteiten aanwezig. Onderstaande tabel tonen de relevante aanwezige bedrijfsactiviteiten met richtafstanden en de feitelijke afstanden gemeten van bouwvlak tot aan de woonbebouwing in het onderhavige plangebied.
 
Activiteit
Adres
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied
Minimale afstand tot het plangebied
Restaurant de Dijktelg
Papekopperstraatweg 2
2
10 m
40 m
Café de Overkant
Papekopperstraatweg 2
2
10 m
55 m
Parkeerterrein horeca
Papekopperstraatweg 2
210 m8 m
Autohandel en Groothandel
Papekopperstraatweg 7
3.1
30 m
56 m
AannemersbedrijfHogebrug3.130 m83 m
Agrarisch bedrijfPapekopperstraatweg 203.250 m58 m
 
Horeca aan Papekopperstraatweg 2
Direct ten noorden van het voorliggende perceel zijn twee horecavestigingen aanwezig. In het vigerende bestemmingsplan hebben deze gronden de bestemming 'Horeca'. In de bovenstaande tabel is te lezen dat het plangebied op ruimte afstand is gelegen van deze functies. Echter geldt dit niet voor de bijbehorende parkeerplaats, welke in het vigerende bestemmingsplan tevens een horecabestemming heeft. Voor de parkeerplaats geldt een milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m, waaraan net niet wordt voldaan. De minimale afstand tot de dichtstbijzijnde woning (de bestaande schuurwoning) bedraagt 8 meter.
Van de VNG richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.  Tussen het plangebied en de parkeerplaatsen staat een strook met beplanting en hekwerk als afscheiding. Het is de bedoeling de beplanting te verdichten, zodat het geluidwerend effect toeneemt. Bij de vernieuwbouw van de schuur zal voorts extra rekening worden gehouden met geluidwerende voorzieningen voor diverse geluidsbronnen. Op deze wijze komt een goed woon- en leefklimaat niet in het geding. Bovendien zijn reeds woningen grenzend aan het parkeerterrein aanwezig waardoor geen extra belemmeringen ontstaan voor het horecabedrijf.
 
Autohandel en Groothandel
Aan de Papekopperstraatweg 7 is een autobedrijf en groothandel aanwezig. In het vigerende bestemmingsplan hebben deze gronden een bedrijfsbestemming met de functieaanduiding 'autohandel en groothandel'.  Voor deze gronden geldt een milieucategorie van 3.1 met een richtafstand van 30 meter. De minimale afstand tot het plangebied is 56 meter. Derhalve vormt deze bedrijfsactiviteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
Papekopperstraatweg 20
Ten zuiden van het plangebied, aan de Papekopperstraatweg 20, was een agrarische bedrijf aanwezig. Dit  Agrarisch bedrijf Papekopperstraatweg 20 is echter niet meer in actief. Planologisch gezien zijn er bedrijfsactiviteiten mogelijk tot milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de richtafstanden. De aspecten geur, stof, geluid en gevaar vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gezien het voorstaande vormt het voormalige agrarische bedrijf geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
       
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
    
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt één extra woning mogelijk. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 17 μg/m³, 10 μg/m³ en 16 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
De WHO hanteert de volgende advieswaarden voor fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide (NO2).
  • PM10: 20 μg/m³;
  • PM2,5: 10 μg/m³;
  • Stikstofdioxide (NO2): 40 μg/m³.
Voor fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en voor  stikstofdioxide (NO2) wordt er voldaan aan de advieswaarden van de WHO. Daarnaast zullen auto's in de toekomst 'schoner' worden en minder stikstofdioxide en fijnstof uitstoten, waardoor de luchtkwaliteit zal verbeteren.
 
Conclusie 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Een woning is een geluidgevoelig object zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied is gelegen aan de Papekopperstraatweg en ligt binnen de verkeerszone van een weg. Daarnaast ligt 50 meter ten noordwesten van het plangebied de spoorlijn tussen Utrecht - Gouda. Derhalve is door Adviesburo van der Boom een akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2).
 
Toetsing Wet Geluidhinder en hogere waarden
De geluidbelasting door wegverkeer op de Johan J. Vierbergenweg bedraagt op de twee woningen ten hoogste 58 resp. 56 dB na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden door wegverkeer op deze weg. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Een hogere waarde voor wegverkeer op de Johan J. Vierbergenweg kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. 
 
De geluidbelasting door railverkeer bedraagt op de twee woningen ten hoogste 57 resp. 68 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden door railverkeer. De maximale hogere waarde van 68 dB wordt niet overschreden.
 
De voorkeursgrenswaarde wordt in diverse rekenpunten voor zowel wegverkeer als railverkeer overschreden. Voor deze rekenpunten dient de gecumuleerde geluidbelasting te worden bepaald.
        
Maatregelen wegverkeer
Er zijn meerdere maatregelen om de geluidsbelasting ten gevolgen van de Johan J. Vierbergenweg op de geluidbelaste locatie zo mogelijk tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen. Dit zijn maatregelen zoals: stil asfalt, verlagen van de maximale snelheid of afscherming van de woningen met een geluidscherm. Deze opties worden echter hier niet als realistisch gezien.
 
Maatregelen railverkeer
Er zijn meerdere opties om de geluidsbelasting betreft de spoorlijn om de geluidsbelasting op de woning tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen. Dit zijn onder andere maatregelen aan de bron, maatregelen in de overdracht en afscherming. Ook deze worden hier niet als realistisch gezien.
 
Toetsing geluidbeleid gemeente Oudewater
De gemeente Oudewater heeft in haar geluidbeleid een aantal voorwaarden opgenomen waaraan woningen en appartementen moeten voldoen voor het verlenen van hogere waarden. Het beleid wordt afgestemd op de hoogte van de optredende geluidbelasting. Op de locatie is sprake van een lawaaiig geluidklimaat ( > 10 dB overschrijding van de voorkeursgrenswaarde).
 
Woningen dienen een geluidluwe zijde te krijgen. Op lawaaiige locaties met meer dan één geluidsbron is de geluidbelasting aan de geluidluwe zijde ten minste 10 dB lager dan aan de hoogste geluidbelaste zijde. Aan deze voorwaarde wordt voldaan op de noordgevel van de zuidelijke woning en op de zuidgevel van de noordelijk gelegen woning. Een woning met één of meer buitenruimtes heeft ten minste één geluidsluwe buitenruimte. Het geluidniveau mag niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde dan wel de geluidbelasting op de als geluidluw aangemerkte zijde. Aan deze voorwaarde wordt voldaan nabij de noordgevel van de zuidelijke woning en nabij de zuidgevel van de noordelijk gelegen woning.
 
Indien het betreffende plan hierin al inzicht kan bieden bevat elke woning ten minste één slaapkamer aan de geluidluwe zijde. Minimaal 30% van het vloeroppervlak van alle verblijfsgebieden samen wordt aan de geluidluwe
zijde gesitueerd. Bij de verdere uitwerkingen zal hiermee rekening worden gehouden. Omdat het gaat om functiewijziging van bestaande gebouwen kan de afschermende werking van de bebouwing niet worden gewijzigd.
 
De gecumuleerde geluidbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare geluidbelasting door railverkeer, op basis van het Geluidbeleid van de gemeente Oudewater, met 1 dB. Zonodig kan de westgevel van de noordelijke woning worden uitgevoerd als 'dove gevel', dan vervalt dit rekenpunt voor de toetsing aan de Wgh. Daarmee wordt voldaan aan de eis uit het gemeentelijke geluidbeleid dat de maximale hogere waarde gecumuleerd niet mag worden overschreden, mits de binnenwaarde niet wordt overschreden. Dat laatste moet nader onderzocht worden in een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevel.
   
Eis geluidwering
Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.
 
Aanbevolen wordt bij het bepalen van de benodigde geluidwering uit te gaan van de cumulatieve geluidbelasting. Er zijn voor een nieuwbouwsituatie geluidwerende voorzieningen nodig voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB. De benodigde geluidwering GA;k voor de hoogst geluidbelaste gevel bedraagt 36 dB. Voor geluidluwe gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor geluidluwe gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Het Bouwbesluit stelt andere eisen aan nieuwbouwsituaties en bestaande situaties. Omdat het gaat om de transitie van ruimten naar een woonfunctie in een bestaand gebouw, kan worden uitgegaan van de eisen voor een bestaande situatie (verbouw). In dat geval kan worden uitgegaan van het "rechtens verkregen niveau".
 
Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzones van spoor en weg. Uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in diverse rekenpunten voor zowel wegverkeer als railverkeer overschreden. Er zijn voor een nieuwbouwsituatie geluidwerende voorzieningen nodig voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB. Zonodig kan de westgevel van de noordelijke woning worden uitgevoerd als 'dove gevel'.
Er is een hogere waarde procedure voor wegverkeer en railverkeer doorlopen, gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure. Het 'Besluit Hogere waarde Wet geluidhinder, artikel 110a' (d.d. 23 maart 2022) is als bijlagen bij toelichting, bijlage 7 bijgevoegd.
 
4.5 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een functiewijziging van het plangebied plaats. Met de wijziging naar 'Wonen' is er sprake van een gevoeliger bodemgebruik. Derhalve is door Inventerra een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (rapport d.d. 8 juni 2021, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige en toekomstige gebruik.
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk verdacht voor een verontreiniging met voornamelijk zware metalen en PAK. Het in de slootdemping aangetroffen puinhoudende dempingsmateriaal is verdacht voor asbest.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek NEN 5740 is de hypothese ‘verdacht voor verontreiniging’ bevestigd, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en PCB in de grond. Omdat de licht verhoogde gehalten zowel in de onverdachte grond als in de verdachte grond (grond met een bijmenging met bodemvreemd materiaal) zijn aangetoond, wordt er vanuit gegaan dat het om verhoogde achtergrondwaarden gaat. Ook de licht verhoogde concentratie barium in het grondwater wordt beschouwd als een natuurlijk verhoogde achtergrondconcentratie.
 
Tevens is Verkennend asbestonderzoek NEN 5707 uitgevoerd, vanwege het aantreffen van puinhoudende grond in het tracé van een slootdemping. In het opgegraven en opgeboorde puinhoudende dempingsmateriaal in de lange slootdemping is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. De verdenking op een verontreiniging met asbest is daarmee opgeheven.
 
Conclusie
Samenvattend kan gesteld worden dat de tijdens het verkennend bodemonderzoek aangetoonde verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater zodanig licht verhoogd zijn dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden woningen gerealiseerd. Woningen zijn kwetsbare objecten. Daarom dient de externe veiligheid voor de beoogde ontwikkeling getoetst te worden. Voor het in kaart brengen van de externe veiligheid is een Quikscan externe veiligheid uitgevoerd (Kragten, 18 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
 
Transport over het water
De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water vormen derhalve geen belemmering voor het plan. Een verantwoording is niet aan de orde.
 
Transport over de weg
Voor het plangebied zijn de rijksweg A12, de provinciale weg N228 en de Johan J. Vierbergenweg binnen een straat van 4.000 meter mogelijk relevant. Op circa 2,7 kilometer ten noorden van het plangebied bevindt zich de rijksweg A12 (wegvak Z19). Deze weg is opgenomen in Basisnet. Het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (LT3). De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) zijn meegenomen in deze beperkte verantwoording van het groepsrisico.
 
Op een afstand van circa 2,8 kilometer ten zuiden van het plangebied is de provinciale weg N228 aanwezig, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De N228 is niet opgenomen in het Basisnet weg. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van de weg is gelegen, is het ook niet noodzakelijk de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Op grond van de jaarintensiteiten van Rijkswaterstaat (juni 2019) blijkt dat over de N228 ter hoogte van het plangebied uitsluitend sprake is van LF1-, LF2- en GF3-transporten. Het plangebied ligt hiermee niet binnen het invloedsgebied van deze weg. Deze weg vormt derhalve geen aandachtspunt voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
 
Aangrenzend aan het plangebied ligt de Johan J. Vierbergenweg. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet, maar is wel als route voor gevaarlijke stoffen aangewezen. Het plaatsgebonden risico vormt geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Gezien de ligging binnen 200 meter van de weg, is middels de vuistregels van de HART aangetoond dat geen sprake is van een groepsrisico. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze weg. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (plasbrand en BLEVE-scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
 
Transport over het spoor
Op circa 55 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Gouda – Harmelen aansl. (Route 30AZ), waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Gezien de ligging binnen 200 meter van de weg, is middels de vuistregels van de HART aangetoond dat de hoogte van het groepsrisico als gevolg van deze spoorlijn lager is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Een RBM II-berekening is derhalve niet noodzakelijk. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn (BLEVE-scenario en toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
 
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
 
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan het invloedsgebied tot over het plangebied reikt. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
 
Uitwerking verantwoordingsplicht
Door Kragten is onderzocht op welke wijze de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord en wordt invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht ('Verantwoording hoogte groepsrisico', 18 oktober 2021); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5.
Het Bevt geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. De adviestaak omvat de mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omgang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten.  Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12, de Johan J. Vierbergenweg en de spoorlijn Gouda – Harmelen aansl., dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met een toxisch scenario, een BLEVE-scenario en een plasbrandscenario. In de rapportage 'Verantwoording hoogte groepsrisico' is aangegeven welke maatregelen ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid hiervoor geadviseerd worden.
 
Conclusie
De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor zijn meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierbij is onderzocht op welke wijze de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord en wordt invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht. Dit dient voor advies te worden voorgelegd aan de regionale Brandweer dan wel de Veiligheidsregio. De aanvullende adviezen van de brandweer of veiligheidsregio dient de gemeente Oudewater mee te wegen in haar besluitvorming.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet in de functiewijziging van het plangebied en de transformatie van de schuur tot woning. De transformatie ziet voornamelijk toe op bouwkundige aanpassingen binnen de schuur, maar ook op de vervanging van de kap van de schuur. Om die reden is een quickscan Wet natuurbescherming door Blom Ecologie uitgevoerd (rapport d.d. 15 oktober 2021): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6.
 
Soortenbescherming
De beoogde ontwikkeling betreft het splitsen van het perceel, een functiewijziging en het vernieuwen van het dak van de schuur aan de Papekopperstraatweg 18 te Papekop. Deze ontwikkeling is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). Ten behoeve van soortenbescherming wordt in het rapport geconcludeerd dat geen aanvullend onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Hierover is nog een discussie gaande met Omgevingsdienst regio Utrecht die in hun 'Advies ecologie Papekopperstraatweg 18 in Papekop' d.d. 20 december 2021 aan hebben gegeven dat de onderbouwing om de aanwezigheid van (vaste rust- en verblijfplaatsen van) vleermuizen in de schuur uit te sluiten onvoldoende is en dat nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Om die reden is in het voorliggende bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om veilig te stelen dat een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd en dat zonodig in voldoende mate zeker is gesteld dat een ontheffing van de wet natuurbescherming kan worden verleend.
  
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op circa 5 km afstand van het Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein'. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling zijn effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten.
 
De dichtstbijzijnde gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland liggen op ca. 2 km afstand van de planlocatie. Er zijn geen weidevogelleefgebieden in de omgeving van het plangebied. Bij beide gebieden is geen sprake van externe werking.
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS module (AERIUS 2020) van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Het initiatief gaat in de bouwfase gepaard met zeer weinig uitstoot, omdat het vooral interne verbouwingen betreft waarvoor geen op diesel werkende zware machines nodig zijn. Daarbij zijn er thans op basis van de nieuwe redeneerlijn ook wat ruimere mogelijkheden in de bouwfase. In de gebruiksfase wijzigt er niet veel. De bestaande woning wordt gehandhaafd en er wordt een nieuwe woonfunctie gecreëerd in de schuur. De  nieuwe woning wordt gasloos uitgevoerd en zal gebruik maken van een waterpomp.
 
Gelet op de grote afstand tot natura 2000-gebieden en op de kleinschalige omvang en de aard van het project, is het niet nodig om AERIUS-berekeningen uit te voeren. Er zijn geen significant negatieve effecten te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden). Derhalve is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht).
 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In het vigerende bestemmingsplan 'LG Hekendorp Papekop - 1e herziening' hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 6'. Met de beoogde ontwikkeling vinden er geen bodemverstorende werkzaamheden plaats. Derhalve hoeft er bij de beoogde ontwikkeling geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Papekopperstraatweg. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. In en rondom het plangebied zijn daarbij ook geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig.
Op de locatie bevindt zich een historische schuur. Deze schuur zal worden omgebouwd om wonen mogelijk te maken, waarbij het uiterlijk van de schuur zoveel als mogelijk behouden blijft.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Waterhuishouding
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.  
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Waterschapsbeleid
Per 1 mei 2019 is de nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
  
Planspecifiek
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het Hoogheemraadschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Op 1 juli 2021 is de online watertoets ingevuld, hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelang is voor de beoogde ontwikkeling.
 
Watercompensatie
Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m² aan de orde is, is volgens het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden watercompensatie noodzakelijk. De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging van het plangebied, waarbij wellicht delen van het terrein worden heringericht. Dat zal veeleer gepaard gaan met het afnemen van de hoeveelheid verharding. Watercompensatie is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet nodig.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het waterschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Het hemelwater zal bij de schuur (en wellicht de woning) opgevangen worden. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en dat het vuilwater via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd wordt.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
Verkeer
Voor het bepalen van verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en 'buitengebied'. De nieuwe woning valt onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Per woning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gelet op dit minimale aantal voertuigbewegingen kan gesteld worden dat dit opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur. Daarbij ging het voormalige gebruik als bedrijvenlocatie eveneens gepaard met verkeersbewegingen, met ook (middel-)zwaar vrachtverkeer.
 
Met de beoogde ontwikkeling wordt het perceel gesplitst. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de verkeersgeneratie van het plangebied. Beide percelen maken gebruik maken van één bestaande inrit.
 
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van twee woningen in 'weinig stedelijk' en 'buitengebied'. Voor deze categorie geldt een parkeernorm van  gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen per woning. Voor het plangebied geldt een totale parkeerbehoefte van 4.8 parkeerplaatsen. In de toekomst wordt eventueel een B&B gerealiseerd. Hiervoor geldt per kamer parkeernorm van 1. Met de beoogde ontwikkeling worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49 % reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32 % van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie Agenda Oudewater
Op 11 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Oudewater de Concept Energie Agenda Oudewater vastgesteld en op 14 november 2019 is het uitvoeringsplan Energie Oudewater vastgesteld. Deze beleidsdocumenten geven richting aan de energietransitie in Oudewater. Een van de belangrijke uitgangspunten is bijvoorbeeld dat nieuwbouw energieneutraal wordt gerealiseerd. Ook is aandacht voor het verduurzamen van bestaande bouw.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere maatregelen getroffen met betrekking tot duurzaamheid, zoals zonnepanelen, warmtepomp, extra isolatie en duurzaam materiaalgebruik. Bedoeling is de nieuwe woning gasloos uit te voeren (d.m.v. warmtepomp). Verder is het plan om op zowel de hoofdbebouwing als de schuur zonnepanelen aan te leggen om zoveel als mogelijk te voorzien in eigen energieverbruik. Voorts wordt voldaan aan de minimum isolatiewaarden uit het Bouwbesluit.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling worden diverse duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Zodoende kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de verscheidene duurzaamheidseisen en met de Energie Agenda Oudewater.
 
4.13 Trillingen
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Er bestaat evenwel geen wetgeving voor het voorkomen van hinder door trillingen van de nabijgelegen spoorlijn. Wel is door de Stichting Bouwresearch in 2006 een richtlijn opgesteld die een handvat biedt voor de vaststelling en beoordeling van trillingen. Richtlijn deel B (‘Hinder voor personen in gebouwen (door trillingen)’ gaat over het meten en beoordelen van trillingen met het oog op mogelijke Hinder voor Personen. In de richtlijn zijn streefwaarden gedefinieerd voor het Vmax (de hoogst optredende trillingssterkte) en het Vper (tijdsgemiddelde trillingsniveau). De streefwaarden hangen af van de functie van het betreffende gebouw, de aard van de trillingen en van het feit of sprake is van een 'bestaande', 'gewijzigde' of 'nieuwe situatie'.
 
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief heeft betrekking op het mogelijk maken van een woning in het bestaande hoofdgebouw en van woonfuncties in de oude schuur. In beide gevallen gaat het om een bestaande situatie, waar op basis van het geldende bestemmingsplan bewoning (in de vorm van één bedrijfswoning) reeds is toegelaten. Bovendien gaat het in beide gevallen om een interne verbouwing van het bestaande hoofdbebouwing, waarbij het niet reëel is om de fundering of de draagconstructie aan te passen ten aanzien van het aspect trilling. Voorts staan er reeds diverse woningen dichter bij het spoor, waardoor ProRail niet extra wordt benadeeld.
 
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (BGT en/of kadastrale kaart).
5.4 Plansystematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5.4.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.4.2 Bestemmingsregels
Voor wat betreft de bestemmingsregels is aangesloten bij de regeling van het bestemmingsplan 'LG Hekendorp Papekop - 1e herziening'.
 
Tuin
Het deel van het plangebied voor de voorgevels van de hoofdgebouwen heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor tuin met de daarbij behorende paden.
 
Wonen
Met de boogde ontwikkeling dienen de gronden van het plangebied de bestemming ‘Wonen’ te krijgen. De gronden krijgen daarnaast een aanduiding voor betreft het maximale aantal woningen. Voor het plangebied geldt een maximum van twee wooneenheden. Tevens is voorzien in een regeling voor de beoogde twee zorgwoningen.
Net als in het bestemmingsplan 'LG Hekendorp Papekop - 1e herziening' beslaat het bouwvlak het volledige bestemmingsvlak. Hierbij is geregeld dat de maximale inhoudsmaat van een woning 1.200 m³ mag bedragen, conform de huidige inhoudsmaat. Ook zijn er maten opgenomen voor de maximum goot- en bouwhoogte en de maximum grondoppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, met een regeling voor als in de bestaande situatie een grotere maat aanwezig is. In dat geval geldt die grotere maat als maximaal toelaatbaar.
 
Voorts worden de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geboden. Met bedrijfsmatige activiteiten wordt het opzetten van een gezinshuis in samenwerking met Driestroom bedoeld. In deze samenwerking is ook de opzet van de zorgwoningen bedoeld om tijdelijke en begeleide huisvesting te bieden aan oudere jeugd om deze voor te bereiden op zelfstandig wonen. Op basis daarvan is de (bestaande) kantoorruimte toegestaan. Ook zijn de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor Bed & Breakfast en toeristisch-recreatieve verblijfseenheden opgenomen.
 
Tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen om veilig te stellen dat, alvorens de schuur verbouwd gaat worden, nader onderzoek wordt uitgevoerd naar de aanwezigheid van (vaste rust- en verblijfplaatsen van) vleermuizen in de schuur en dat zonodig een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming kan worden verkregen.  
 
Waarde archeologie
De gronden van het plangebied hebben de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 6'. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
 
5.4.3 Algemene regels
In de algemene regels zijn de regels opgenomen welke voortvloeien uit het vigerende bestemmingsplan.
 
In aanvulling daar op is in artikel 9. een 'voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting' opgenomen, om veilig te stellen dat uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd.
 
Tevens is een bepaling opgenomen die regelt dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
 
5.4.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Initiatiefnemer heeft een positief gesprek gevoerd met bewoners van het naastliggende perceel. Verder is een flyer opgesteld met de bedoeling om deze flyer persoonlijk te overhandigen aan de buurtbewoners (ca 20 stuks). In deze flyer stellen de nieuwe bewoners zich kort voor en geven een toelichting op de plannen met het perceel. Ook is in de flyer aangegeven dat de nieuwe bewoners graag in gesprek gaan met de bestaande buurtbewoners om de plannen verder toe te lichten en/of in te gaan op mogelijke vragen rondom de voorgenomen bestemmingswijziging en perceelsplitsing.
6.2.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan op 8 februari 2022 toegezonden aan de volgende partijen: Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Veiligheidsregio Utrecht, Stedin, Nederlandse Gasunie, Ministerie van Defensie, Ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Natuur en Milieufederatie Utrecht, Rijkswaterstaat, Vitens, ProRail en Tennet.
 
Van Provincie Utrecht en ProRail zijn inhoudelijke opmerkingen ontvangen. Deze zijn hieronder samengevat en van gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Veiligheidsregio Utrecht en Tennet hebben te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.
 
1. Provincie Utrecht (reactie d.d. 7 maart 2022)
Vanuit landschappelijk oogpunt vindt de provincie belangrijk dat het voormalige agrarische bebouwingscluster als eenheid herkenbaar blijft. Hoewel het inrichtingsplan daar wel op gericht is, voorziet het bestemmingsplan niet in
een juridische regeling die dit ook voor de toekomst waarborgt. Geadviseerd wordt om in de regels van het
bestemmingsplan een koppeling naar het inrichtingsplan op te nemen.
 
Reactie gemeente:  In artikel 9. is een 'voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting' opgenomen waarin wordt geregeld dat uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van het inrichtingsplan, met een verwijzing naar het als bijlage 1 bij de toelichting gevoegde inrichtingsplan (zie ook de als bijlagen bij toelichting, bijlage 8, bijgevoegde 'Staat van wijzigingen').
 
2. ProRail (reactie d.d. 18 maart 2022)
ProRail wijst er op dat, door de ligging dichtbij het spoor, trillinghinder kan ontstaan voor de toekomstige bewoners/gebruikers als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgewogen. Verzocht wordt dan ook om het aspect trillinghinder te onderzoeken en af te wegen.
 
Reactie gemeente:  Er is een paragraaf 4.13 'Trillingen' toegevoegd aan de toelichting. Hierin wordt nader ingegaan op het trillingsaspect.
 
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Papekopperstraatweg 18 heeft ter inzage gelegen van 9 februari tot en met 22 maart 2022. In deze periode heeft een ieder een zienswijze naar voren kunnen brengen. In de genoemde periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.