Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijventerrein De Leeuw 4, Zuid-Beijerland
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0588.BPBTZBA16-VG01

Toelichting

  

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van Zuid-Beijerland ligt het bestaande bedrijventerrein De Leeuw. In maart 2005 is het bestemmingsplan “Uitbreiding bedrijventerrein Zuid-Beijerland” vastgesteld om de derde fase in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan de noordzijde van Zuid-Beijerland te kunnen realiseren. Alle kavels op dit aangelegde bedrijventerrein “De Leeuw” zijn inmiddels uitgegeven. De vraag naar bedrijventerreinen is opnieuw aanwezig. De ontwikkelaar Group ABC uit Nieuw-Beijerland heeft interesse getoond voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Leeuw 4, oostelijk van het al eerder gerealiseerde bedrijventerrein.
 
De gemeenteraad van Korendijk heeft op 7 juli 2015 de "Notitie kaders ontwikkeling De Leeuw 4" vastgesteld.
Door het vaststellen van deze notitie geeft de gemeenteraad de kaders voor de te maken afspraken met de ontwikkelaar. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
 
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 past niet in het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de kaders van de gemeente Korendijk is dit bestemmingsplan opgesteld om de uitbreiding van het bedrijventerrein juridisch-planologisch mogelijk te maken.
 
De plannen voor bedrijventerrein De Leeuw 4 zijn, inclusief de landschappelijke inpassing en de gewenste beeldkwaliteit, besproken met Hoeksche Waard Landschap, Dorpsvereniging Zuid-Beijerland en Kwaliteitsteam Hoeksche Waard.
 
Het Kwaliteitsteam Hoeksche Waard heeft per e-mail aangegeven dat zij reeds in het stadium van de locatiekeuze in het kader van de Regionale Bedrijventerreinenstrategie een akkoord hebben gegeven over deze planontwikkeling. De verdere uitwerking van de locatie acht het Kwaliteitsteam een zaak van de gemeente Korendijk zelf.
 
Op 10 februari 2016 zijn de plannen besproken met de Dorpsvereniging Zuid-Beijerland. Zij staan positief ten opzichte van de planontwikkeling.
 
Donderdag 18 februari 2016 heeft er een overleg plaats gevonden met Hoeksche Waard Landschap. Zij staan positief ten opzichte van de planontwikkeling. De inrichting van de groene zones langs de Bosweg, Noord-Achterweg en de noordrand van het bedrijventerrein is in samenspraak met Hoeksche Waard Landschap vorm gegeven.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Leeuw 4 ligt aan de noordzijde van de kern van Zuid-Beijerland. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het bestaande bedrijventerrein De Leeuw. Aan de zuidzijde loopt de Noord-Achterweg en aan de oostzijde de Bosweg. Ten noorden van het plangebied ligt het open agrarische gebied.
 
ligging plangebiedl
ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De vigerende ruimtelijke plannen die binnen het plangebied voorkomen zijn: 
  • Bestemmingsplan "1e herziening buitengebied 2015", vastgesteld door de gemeenteraad op 17 maart 2015.
    In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' voor het plangebied opgenomen.
  • Bestemmingsplan "Buitengebied Korendijk", vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013.
    In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Agrarisch, zonder bouwmogelijkheden.
  • Bestemmingsplan "Kernen", vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013.
    De geplande aansluitingen op de Noord-Achterweg en De Leeuw vallen binnen het bestemmingsplan Kernen met de bestemmingen Verkeer en Groen.

1.4 Planvorm

Er is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, aangezien de randvoorwaarden helder zijn. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (regels en plankaart) en de daarbij behorende toelichting.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de beleidskader uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat de ruimtelijke en functionele analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie, inclusief landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit beschreven. In hoofdstuk 5 worden de sectorale aspecten van het plan beoordeeld. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de juridische planopzet en de uitvoerbaarheid van het plan.

2 Beleidskader

 
In dit hoofdstuk is het relevant beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau opgenomen.
 

2.1 Rijksbeleid

      

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte beoogt het Rijk Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken en te houden.
Ter beperking van de bestuurlijke drukte laat het Rijk de verantwoordelijkheid van het ruimtegebruik over aan de lagere overheden. Duurzaam ruimtegebruik speelt daarin ook op Rijksniveau wel een belangrijke rol. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 zijn aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Voor het plangebied zijn geen van deze onderdelen van toepassing. Een verdere doorwerking in dit bestemmingsplan is niet aan de orde.
  

2.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen de beleidskeuzen en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en het Barro. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is terug te vinden in paragraaf 2.2.2.

2.2 Provinciaal beleid

 

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke
ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de
provincie:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een „ja, mits-beleid‟: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
 
In de Visie ruimte en mobiliteit is het volgende relevante beleid voor het bedrijventerrein De Leeuw 4 opgenomen:
 
Bedrijventerreinen  
Voor bedrijventerreinen wil de provincie de match tussen vraag en aanbod verbeteren. De huidige mismatch is kwalitatief en kwantitatief van aard, en er is te weinig ruimte voor functiemenging. Er zijn onvoldoende geschikte terreinen en plannen voor de ontwikkeling van de economische topsectoren, zoals het havenindustrieel complex, de greenports en de kennis- en diensteneconomie tussen Leiden en Dordrecht. Deze terreinen moeten goed aangesloten zijn op het hoofdwegennet en, mede door de clustering, bij voorkeur geschikt voor multimodaal vervoer. Ook havengerelateerde regio’s kennen een tekort aan bedrijventerreinen. Herstructurering van bestaande terreinen en aanleg van nieuwe terreinen blijft daarom nodig. Enkele regio’s hebben een overschot aan bedrijventerreinen.
De vraag naar functiemenging in stedelijke gebieden neemt toe. De provincie wil ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.
  
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo’n gedeelde opvatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
 
Kwaliteitskaart
Het plangebied De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland is volgens de kwaliteitskaart gelegen in de Zeekleipolders. Hierover is het volgende opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit:
 
Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
 
Richtpunten
Zeekleipolders algemeen:
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur. 
Steden en dorpen
In de Visie Ruimte en Mobiliteit is het volgende beleid opgenomen voor dorpen en bedrijventerreinen.
 
Dorpen
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
 
Bedrijventerreinen
Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Veelal betreft het logistieke bedrijventerreinen, waarvoor een goede aansluiting op het wegennet essentieel is. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande recreatieve routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.
 
Richtpunten:
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
Stads- en dorpsranden
het plangebied De Leeuw 4 ligt in de dorpsrand van Zuid-Beijerland. In de Visie Ruimte en Mobiliteit is het volgende beleid opgenomen voor stads- en dorpsranden:
 
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
  1. De kwaliteit van het front (contrast)
    Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
     
  2. Contactkwaliteit
    Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
  3. De kwaliteit in de overlap (‘contract’)
    Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
 
Richtpunt
  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
In de Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit worden deze drie soorten randkwaliteiten benoemd en uitgewerkt voor de stads- en dorpsranden binnen het betreffende gebied.
 
uitsnede kaart 20 Visie Ruimte en Mobiliteit (plangebied in rood aangeduid)
 
Toetsing bedrijventerrein De Leeuw 4 aan Visie Ruimte en Mobiliteit
Het ontwikkelen van een lokaal bedrijventerrein met functiemenging (bedrijfswoningen, kleinschalige kantoren) past binnen het beleid voor bedrijventerreinen uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Op het gebied van kantoren en detailhandel sluit het bestemmingsplan aan op de randvoorwaarden uit de Verordening Ruimte.
In hoofdstuk 3 en 4 van dit bestemmingsplan wordt dieper ingegaan op de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard en de wijze waarop de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw 4 in de dorpsrand is ingepast.

2.2.2 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt is het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
  
Regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit - ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

De ladder bestaat uit drie stappen:

- Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip ‘regio’.
Regionale afstemming hoeft niet voor elke ontwikkeling afzonderlijk plaats te vinden. Ontwikkelingen met een lokaal karakter (bijvoorbeeld kleinschalige voorzieningen met primair een functie op buurt-, wijk- of dorpsniveau) zullen meestal geen regionale afstemming behoeven. Ook kunnen op regionaal niveau gemeenten afspreken welke ontwikkelingen vanwege een lokaal karakter niet afzonderlijk afgestemd hoeven te worden binnen de regio.
In het Bro is bepaald dat een onderzoek naar de actuele behoefte met betrekking tot diensten als bedoeld in de Dienstenwet slechts tot doel heeft na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Deze bepaling is opgenomen om te benadrukken dat het stellen van beperkingen aan de vestiging van diensten op niet-ruimtelijke gronden, niet alleen in strijd zou zijn met de Wet ruimtelijke ordening, maar ook met de Europese Dienstenrichtlijn.

- Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins, rekening houdend met belangrijke waarden en kwaliteiten van het gebied. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen BSD, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel. Ook zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen voor de bescherming van belangrijke waarden en kwaliteiten binnen bestaand stads- en dorpsgebied, zoals de molenbiotoop.

- Stap 3 houdt in dat als is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit. Als het gaat om de ontwikkeling van een locatie met een omvang van meer dan 3 ha moet deze locatie ook zijn opgenomen in het Programma ruimte. Bij het opknippen van een bouwlocatie met een omvang van meer dan 3 ha in meerdere bestemmingsplannen blijft de voorwaarde van opname in het Programma ruimte van toepassing. Bepalend is of het gaat om een samenhangende bouwlocatie.
 
Het heeft de voorkeur van de provincie als de gemeente de ladder niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan één of meer treden van de ladder. Gedeputeerde Staten geven bij de aanvaarding van de regionale visie aan in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daar naar kan worden verwezen.
   
Toetsing Bedrijventerrein de Leeuw 4 Zuid-Beijerland aan ladder voor duurzame verstedelijking
 
Stap 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland zal ontwikkeld worden voor lokale bedrijven uit de gemeente Korendijk. De regio waarop de ontwikkeling zich richt is de gemeente Korendijk.
Voor de vestiging van grootschalige bedrijven is het regionaal Bedrijvenpark Hoeksche Waard ontwikkeld. De vijf gemeenten uit de Hoeksche Waard zijn aandeelhouder van dit bedrijvenpark.
 
De afgelopen jaren heeft de ontwikkeling van bedrijventerrein in de gemeente Korendijk voornamelijk plaats gevonden in Zuid-Beijerland. In 2005 is het bestemmingsplan “Uitbreiding bedrijventerrein Zuid-Beijerland” vastgesteld om de derde fase in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan de noordzijde van Zuid-Beijerland te kunnen realiseren. Alle kavels op dit aangelegde bedrijventerrein “De Leeuw 3” zijn inmiddels uitgegeven en het terrein is in 2014 woonrijp gemaakt. De vraag naar bedrijventerreinen is bij de gemeente Korendijk sinds de afronding van het bedrijventerrein De Leeuw 3 echter opnieuw aanwezig.
 
De uitbreiding van bruto 3 hectare van het bedrijventerrein De Leeuw 4 zal ontwikkeld worden voor lokale bedrijven in de gemeente Korendijk. Het betreft de enige bedrijfslocatie in de gemeente Korendijk die ontwikkeld kan worden. Van deze bruto 3 hectare is 1,9 netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Bij zowel de gemeente als de ontwikkelende partij hebben zich de afgelopen jaren diverse lokale bedrijven gemeld uit het midden- en kleinbedrijf in onder andere de bouw- en nijverheidsector die een geschikte bedrijfsruimte zoeken. Het zijn vaak bedrijven die vanuit een minder passende locatie in de gemeente (bijvoorbeeld bedrijf aan huis) door willen groeien. Er is momenteel geen uitgeefbaar terrein binnen de bestaande bedrijventerreinen in de kernen van de gemeente Korendijk voorhanden die de vraag van deze bedrijven kan faciliteren. Vanuit de bij de ontwikkelaar en gemeente Korendijk bekende marktvraag van lokale bedrijven kan bij aanvang van de ontwikkeling naar verwachting al 40 tot 50% van het terrein ingevuld worden. Bij de ontwikkelaar is een optielijst aanwezig, waarop deze bedrijven zich hebben gemeld om op het nieuwe gedeelte van het bedrijventerrein kavels af te nemen.
 
Het resterende gedeelte zal de marktvraag van bedrijven uit de gehele gemeente Korendijk voor de komende jaren tot 2030 op moeten vangen. Gemiddeld betekent dat een uitgifte van ca. 1.350 m2 netto bedrijventerrein per jaar in de periode tot 2030. Er zijn geen andere locaties binnen de kernen en bestaande bedrijventerreinen van de gemeente Korendijk aanwezig waar zich nog bedrijven kunnen vestigen. De huidige vraag naar bedrijfsgrond betreft vooral bedrijven die van een minder passende locatie in de gemeente Korendijk willen verplaatsen of doorgroeien naar een bedrijventerrein. Er zal door de uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 geen onaanvaardbare leegstand elders in de gemeente ontstaan.
 
Voor de regio Hoeksche Waard is de Regionale bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard Hoeksche 2014 – 2030 opgesteld. De herijkte bedrijventerreinenstrategie 2014 - 2030 speelt in op de veranderende economische omstandigheden sinds 2008 en gaat uit van marktgericht denken. Nieuwe kwalitatieve en kwantitatieve programmeringsafspraken worden gemaakt en kansrijke sectoren voor de Hoeksche Waard worden onderzocht.
De reeds uitgevoerde onderzoeken in het kader van het uitgiftebeleid laten zien dat de ambitie die in de bedrijventerreinenstrategie uit 2008 is omschreven niet meer aansluit bij de huidige economische werkelijkheid. Deze constatering leidt er toe dat er in deze herijkte bedrijventerreinenstrategie een nieuwe ambitie wordt geformuleerd. Met het vernieuwde beleid beogen de gemeenten binnen de Hoeksche Waard in te spelen op veranderingen in de vraag naar bedrijventerrein en daarmee de plaatselijke en regionale economie te versterken. Verder bevordert het de groei van werkgelegenheid in de Hoeksche Waard.
De Regionale bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard Hoeksche 2014 – 2030 is de uitwerking van het afsprakenkader Bedrijventerreinprogrammering Hoeksche Waard 2014-2030 (2014). De provincie Zuid-Holland op 15 juli 2014 ingestemd met het regionale afsprakenkader.
 
In zowel het afsprakenkader Bedrijventerreinprogrammering Hoeksche Waard 2014-2030 (2014) als de Regionale bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard Hoeksche 2014 – 2030 is het bedrijventerrein De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland expliciet opgenomen in de programmering met de volgende motivering:
"Het bedrijventerrein Zuid-Beijerland is opgebouwd uit een aantal fases van telkens ongeveer 3 hectare. De geplande uitbreiding van het terrein bedraagt tot 2030 8 hectare en bevindt zich aan de noordzijde van het bestaande bedrijventerrein. Op dit moment heeft Korendijk geen uitgeefbaar terrein meer voorhanden. Gelet op de thans gevestigde bedrijven is het aannemelijk dat er op dit terrein voornamelijk lokale bedrijven zich zullen vestigen. Tot 2030 wordt er ongeveer 3 hectare ontwikkeld. Voor de overige 5 hectare wordt er tot 2030 geen marktvraag verwacht. Deze hectare blijven daarom adaptief voor de periode na 2030."
 
In het afsprakenkader is tevens vastgelegd dat bedrijventerreinen met uitgeefbaar terrein in de kolom “ontwikkelen” conform hun huidige uitgangspunten worden ontwikkeld. Aanvullend hierop gelden voor de niet als zodanig bestemde (delen van) bedrijventerreinen Reedijk, Zuid-Beijerland en Hoogerwerf Oost dat ontwikkeling voor de provincie en regio ruimtelijk aanvaardbaar is, maar voordat een bestemmingsplan dat uitgifte van bedrijfskavels mogelijk maakt wordt vastgesteld, de lokale behoefte hieraan - conform de ladder voor duurzame verstedelijking -aangetoond dient te zijn.
 
Door het ontbreken van uitgeefbaar bedrijventerrein in de gemeente Korendijk zullen conform het afsprakenkader Bedrijventerrein Hoeksche Waard 2014-2030 de 3 hectare van het voorliggende bestemmingsplan bedrijventerrein De Leeuw 4 ontwikkeld worden. Dit gedeelte zal de verwachte marktvraag van de gehele gemeente Korendijk tot 2030 faciliteren. Hierboven is de lokale marktvraag vanuit de gemeente Korendijk nader toegelicht. De overige 5 hectare aan de noordzijde blijven adaptief voor de periode na 2030.  
 
Omdat het gaat om een gebied dat niet groter is dan 3 ha, is bij een positief besluit van GS voldaan aan ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ en is opname in het Programma Ruimte niet van toepassing. 
 
Gezien bovenstaande is voldaan aan stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Stap 2. in de regionale behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Op dit moment heeft de gemeente Korendijk geen uitgeefbaar terrein meer voorhanden voor dit type bedrijventerrein. Tevens is het vanuit de kwaliteit van de bestaande woonomgeving en de bereikbaarheid wenselijk dat het bedrijventerrein op een goed ontsloten locatie aan de rand van de kern wordt gesitueerd. Het bedrijventerrein De Leeuw 4 betreft daarnaast een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Leeuw.
Binnen de kleinschalige woonkernen van de gemeente Korendijk is geen beschikbare grond van 3 hectare (in de toekomst uitbreidbaar naar 8 hectare) waar door middel van herstructurering of transformatie een bedrijventerrein zou kunnen worden ontwikkeld. Daarnaast is ontwikkeling van een bedrijventerrein binnen een woongebied niet wenselijk, waardoor met name gekeken moet worden naar mogelijkheden binnen of direct grenzend aan bestaande bedrijventerreinen. Het bestaand stedelijk dorpsgebied (bsd) van de kernen Zuid-Beijerland, Nieuw-Beijerland, Goudswaard en Piershil ligt strak om de bestaande dorpskernen. Hieropvolgend worden de kernen van Korendijk behandeld. Hierin staat per kern de bedrijventerreinen aangegeven indien aanwezig, of eventuele grotere (solitaire) bedrijven. Daarnaast wordt ingegaan op het nabijgelegen bedrijventerrein van Numansdorp.
 
Zuid-Beijerland
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Zuid-Beijerland bestaat uit de woongebieden van het dorp en de sportvelden en het bestaande bedrijventerrein De Leeuw aan de noordzijde van de kern. Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare. De bedrijfskavels op het bestaande bedrijventerrein De Leeuw zijn allemaal in gebruik of uitgegeven.
 
Bestaand stedelijk dorpsgebied Zuid-Beijerland
 
Nieuw-Beijerland
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Nieuw-Beijerland bestaat uit de woongebieden van het dorp en de sportvelden aan de zuidzijde. Het bestaande bedrijventerrein van Nieuw-Beijerland ligt aan de noordoostzijde van de kern.
Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare. De bedrijfskavels op het bestaande bedrijventerrein in Nieuw-Beijerland zijn allemaal in gebruik of uitgegeven. Wel is onlangs gestart met de revitalisering van dit bedrijventerrein. Dit levert echter geen ruimtewinst op om in de aanvullende ruimtevraag van bedrijven te kunnen voorzien.
 
Bestaand stedelijk dorpsgebied Nieuw-Beijerland
 
Goudswaard
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Goudswaard bestaat voornamelijk uit de woongebieden van het dorp. Aan de noordwestzijde ligt een klein terrein met drie (agrarische) bedrijven. Aan de noordzijde (Molendijk) zijn twee iets grotere bedrijven aanwezig. Op deze locaties is echter geen sprake van een bedrijventerrein. In de zuidoostelijke hoek bevindt zich het bedrijventerrein 'De Stiel'. Alle bedrijfspercelen zijn hier reeds uitgegeven. Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare.
 
Bestaand stedelijk dorpsgebied Goudswaard 
  
Piershil
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Piershil bestaat voornamelijk uit de woongebieden van het dorp. Aan de westzijde liggen de sportvelden. Aan de zuidwestzijde liggen enkele grotere bedrijven nabij elkaar, maar hier is geen sprake van een bedrijventerrein. Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare. De voorkomende solitaire bedrijven zijn allemaal in gebruik.
 
Bestaand stedelijk dorpsgebied Piershil
 
Bestaand stedelijk dorpsgebied Numansdorp
Bestaand stedelijk dorpsgebied Numansdorp
 
Numansdorp
Binnen de regio bevindt zich aan de noordzijde van de kern Numansdorp/Middelsluis een bedrijventerrein. In 2011 is het besluit genomen om een uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken, te weten “De Proeftuin”. Dit bedrijventerrein is nog niet volledig uitgegeven en biedt nog ruimte voor vestiging van nieuwe bedrijven. Gezien de ligging van het terrein nabij de afslag van de A29 is de verwachting dat de kaveluitgifte van het bedrijventerrein in de huidige lijn van uitgifte door zal zetten. Vermoedelijk zal medio 2030 het terrein volledig zijn uitgegeven. Dit bedrijventerrein biedt door de nabije ligging aan de A29 eveneens ruimte om in te kunnen spelen op toekomstige ruimtevraag van bedrijven buiten de regio Hoeksche Waard, zoals ook verwoord in de Regionale bedrijventerreinenstrategie.
 
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied van de kernen van de gemeente Korendijk geen ruimte beschikbaar is voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein van ca. 3 hectare. Binnen de woongebieden is deze ontwikkeling ook niet wenselijk, waardoor gezocht moet worden binnen bestaande, of direct grenzend aan bestaande bedrijventerreinen. De beoogde locatie van bedrijventerrein De Leeuw 4 is gelegen buiten het bestaand stedelijk dorpsgebied. Het gebied sluit echter direct aan op het bestaande stedelijk dorpsgebied en het bestaande bedrijventerrein. Tevens is sprake van een goed ontsloten locatie en zal de hinder voor het woongebied van de kern minimaal zijn. In de regio is op het bedrijventerrein “Proeftuin” nabij Numansdorp nog wel ruimte beschikbaar voor bedrijfsontwikkeling. Dit bedrijventerrein richt zich door de ligging nabij de A29 echter meer op het faciliteren van grotere bedrijven buiten de regio, daar waar het bedrijventerrein De Leeuw 4 volledig gericht is op kleinschalige invulling voor de lokale markt.
 
stap 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
  1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
  2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit is, en
  3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
ad.1
Het bedrijventerrein De Leeuw 4 heeft via de Noord-Achterweg een goede en directe ontsluiting richting de Provincialeweg N487 en de aansluiting met de A29. De ontsluiting van het bedrijventerrein loopt langs de noordzijde van de kern Zuid-Beijerland en levert geen aantasting van de leefbaarheid in de kern op. In de ruimtelijke opzet van het bedrijventerrein De Leeuw 4 is tevens rekening gehouden met een toekomstige ontsluiting in noordelijke richting, waardoor een directe aansluiting op de Hogeweg (rondweg) mogelijk is.
 
Vanuit de kern Zuid-Beijerland is de locatie van het bedrijventerrein De Leeuw 4 goed en snel bereikbaar voor fietsers en voetgangers.
 
Het bedrijventerrein De Leeuw 4 ligt op ca. 350 m van de bushalte Ridder van Dorplaan. Bij deze halte stoppen de bussen van lijn 164 (richting Heienoord busstation) en lijn 712 (richting Oud-Beijerland).
 
Geconcludeerd kan worden dat het bedrijventerrein De Leeuw 4 voor zowel autoverkeer, fietsers en voetgangers als het openbaar vervoer passend ontsloten is.
 
ad. 2
De stedenbouwkundige en functionele opzet van het bedrijventerrein De Leeuw 4 past binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit. In hoofdstuk 3 en 4 wordt hier dieper op ingegaan. Tevens heeft hierover overleg plaats gevonden met de Buurtvereniging Zuid-Beijerland, Hoeksche Waard Landschap en Kwaliteitsteam Hoeksche Waard. Zij kunnen allen instemmen met de ontwikkeling.
 
ad. 3
Bij de toetsing van trede 1 is dit reeds aan de orde geweest.
 
Conclusie
Bij de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland is voldaan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
  
Regels voor bedrijven  
Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte. 
  
Functiemenging
Een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein. 
 
Toetsing Bedrijventerrein De Leeuw 4 aan beleid bedrijven
Op het centrale gedeelte van het nieuwe bedrijventerrein De Leeuw 4 is plaats voor milieucategorie 3.2. Dit is vanuit de omliggende woonbuurten de hoogst mogelijke milieucategorie. Langs de randen van het bedrijventerrein is gekozen voor een goede overgang naar het landschap en de bestaande kern door middel van functiemenging (o.a. bedrijfswoningen en kantoren) waarbij een maximale milieucategorie van 3.1.aanvaardbaar is.    
 
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
De Verordening Ruimte schrijft het volgende voor bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:  
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid. 
Beeldkwaliteitsparagraaf  
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
  1. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  2. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein De Leeuw 4 moet gezien worden als een ruimtelijke ontwikkeling die qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen). De ruimtelijke kwaliteit dient per saldo ten minste gelijk te blijven. Zorgvuldige inpassing is hierbij essentieel. In hoofdstuk 3 en 4 van dit bestemmingsplan wordt dieper ingegaan op de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard en de wijze waarop de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw 4 in de dorpsrand is ingepast, inclusief een beeldkwaliteitsparagraaf.  

2.3 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie
Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen kiest de regio voor concentratie van grote regionale bedrijven op een nieuw regionaal bedrijventerrein in de noordrand en op stimulering van kleinschalige en gemengde bedrijvigheid op lokale bedrijventerreinen bij de kernen. Aangesloten wordt bij de aard en schaal van de verschillende kernen en van het landschap. Op bestaande lokale bedrijventerreinen wordt primair ingezet op herstructurering en kwaliteitsverbetering. Gestreefd wordt naar een goede afronding en landschappelijke inpassing van de bestaande terreinen en naar stimulering van duurzame bedrijvigheid. Er is ook ruimte voor groei en ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, afgestemd op de lokale vraag.
 
Bedrijventerreinenstrategie
Het nieuwe uitgiftebeleid is medio oktober 2013 door de vijf gemeenteraden vastgesteld met als doel de eigen hoekschewaardse bedrijvigheid voor de Hoeksche Waard te behouden en de economische aantrekkelijkheid van de Hoeksche Waard te verhogen, zodat economische ontwikkelingen in Nederland niet in zijn geheel aan de Hoeksche Waard voorbijgaan. Het nieuwe beleid beoogt niet te tornen aan de kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard.
In tegenstelling tot het oude beleid wordt er in het nieuwe uitgiftebeleid ruimte geboden voor uitbreiding van hoekschewaardse bedrijven op bedrijventerreinen in de Hoeksche Waard. Daarnaast mogen bedrijven van buiten de Hoeksche Waard (tot 5.000 m²) zich op alle bedrijventerreinen in de Hoeksche Waard vestigen. Hierbij geldt dat bedrijven van buiten de Hoeksche Waard die groter zijn dan 5.000 m² alleen mogen worden gevestigd op Bedrijvenpark Hoeksche Waard.
 
Het bedrijventerrein Zuid-Beijerland is opgebouwd uit een aantal fases van telkens ongeveer 3 hectare. De geplande uitbreiding van het terrein bedraagt tot 2030 8 hectare en bevindt zich aan de noordzijde van het bestaande bedrijventerrein. Op dit moment heeft Korendijk geen uitgeefbaar terrein meer voorhanden. Gelet op de thans gevestigde bedrijven is het aannemelijk dat er op dit terrein voornamelijk lokale bedrijven zich zullen vestigen. Tot 2030 wordt er ongeveer 3 hectare ontwikkeld. Voor de overige 5 hectare wordt er tot 2030 geen marktvraag verwacht. Deze hectaren blijven daarom adaptief voor de periode na 2030.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Korendijk 2020
In april 2004 is de Structuurvisie Korendijk 2020 vastgesteld. Werken gebeurt voor een groot deel buiten de gemeente en/of de Hoeksche Waard. Binnen de gemeente is ruimte voor lokale bedrijven, die weinig hinder opleveren voor de omgeving.
 
Voor werkgelegenheid binnen de gemeente wordt een onderscheid gemaakt tussen werken in het dorp en werken op een bedrijventerrein. Het werken in het dorp draagt bij aan de levendigheid van de dorpse woonomgeving. Afhankelijk van de milieubelasting van het bedrijf blijft dit in iedere kern mogelijk. De ruimte is met name aanwezig in de centrale delen van de dorpen, waar van oudsher een mix van functies aanwezig is. Ook de kleine bedrijventerreinen bij de dorpen blijven behouden.
 
Voor het werken op een bedrijventerrein is een duidelijke keuze gemaakt. Nieuwe bedrijven vestigen zich geconcentreerd bij het bestaande bedrijventerrein in Zuid-Beijerland. Concentratie op één bedrijventerrein gaat versnippering tegen en biedt kansen voor kwalitatief hoogwaardige inrichting en wellicht een vorm van parkmanagement. Ook de hier nog aanwezige ontwikkelingsruimte voor uitbreiding is gunstig gesitueerd.
 
In de nog op te stellen omgevingsvisie wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van deze uitbreiding van het bedrijventerrein.

2.5 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
  
Europees beleid
Kaderrichtlijn Water (KRW) 
De KRW is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen.
  
Nationaal beleid
Nationaal Waterplan (NWP) 
Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
  
Waterbeleid 21ste eeuw (WB21) 
De kern van het WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Overlast in de toekomst wordt voorkomen door nu maatregelen te nemen.
  
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
  
Waterwet 
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. In de Waterwet zijn acht wetten samengevoegd tot één wet. In de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld. Daarnaast levert de Waterwet een bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten, alsmede de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
  
Provinciaal beleid
Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021 
Met het Regionaal Waterplan wordt het waterbeleid voor de provincie bepaald. Het gaat daarin om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. De beleidsdocumenten die opgenomen zijn in het Regionaal Waterplan zijn het waterrelateerde hoofdstuk uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese kaderrichtlijn water 2016-2021 en enkele onderdelen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 die van kracht blijven.
  
Provinciale Structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' 
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • Aansluiten bij de maatschappelijk vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Verordening Ruimte 
In de Verordening Ruimte staan regels die bindend zijn en die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
  
Waterschapsbeleid
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
 
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
  
Regionaal Beleid
Deelstroomgebiedsvisie Zuid–Holland Zuid 
Gezamenlijk hebben het rijk, de provincie, waterschap Hollandse Delta en de betreffende gemeenten de Deelstroomgebiedsvisie Zuid–Holland Zuid opgesteld. Deze visie beschrijft op hoofdlijnen de waterhuishoudkundige problemen van het regionale en eventueel aanwezige hoofdsysteem (rivieren en grote wateren). Daarnaast brengt het rapport de te kiezen oplossingsrichtingen in beeld. Dit geschiedt door een koppeling te maken met relevante ruimtelijke ontwikkelingen, door het ruimtebeslag en de uitvoeringskosten te kwantificeren. Bovendien wordt in de deelstroomgebiedsvisie een aanzet gegeven tot een maatregelenpakket voor de aanpak van de problemen. Dit alles is bedoeld om goed te kunnen anticiperen op klimaatveranderingen. De visie is geen wettelijk planfiguur.
  
Waterstructuurplan Hoeksche Waard 
De voorgangers van waterschap Hollandse Delta hebben voor alle deelgebieden een Waterstructuurplan opgesteld, zo ook voor de Hoeksche Waard. De waterstructuurplannen geven een ruimtelijke visie op een duurzaam watersysteem, een beleidskader voor concrete maatregelen en dienen als onderlegger voor ruimtelijke afwegingen en keuzen in bestemmingsplannen en streekplannen. Waterschap Hollandse Delta hanteert de waterstructuurplannen bij het doorlopen van het proces van de watertoets.
  
Gemeentelijk beleid
In het Gemeentelijk Waterplan Korendijk is het beleid geformuleerd met betrekking tot het watersysteem binnen de gemeente. Ontwikkelingen zoals klimaatverandering, strengere milieuwetgeving, maar ook de toename van het aantal wegen en gebouwen, zijn redenen om dit beleid voor de gemeente helder vast te leggen. Een duurzaam watersysteem draagt bij aan de veiligheid en leefbaarheid in Korendijk. Met de vaststelling van het Waterplan is duidelijk hoe de gemeente met het water binnen de dorpskernen en in het buitengebied wil omgaan. Hoe het plan wordt aangepakt en op welke termijn. Gelet op het omvangrijke buitengebied van Korendijk is het Waterplan in nauwe samenwerking met waterschap Hollandse Delta opgesteld.  
Samengevat luidt de watervisie 2027 in het Waterplan: 'Het realiseren van een veilig en efficiënt watersysteem dat voldoende robuust is om piekbuien zonder wateroverlast op te vangen. De in ere herstelde en natuurvriendelijk ingerichte kreken en de verbeterde groenblauwe verbindingen met het buitenwater zorgen voor een aantrekkelijk watersysteem voor bewoners en recreanten zoals fietsers, kanoërs, vissers en wandelaars. Ruimtelijke ontwikkelingen, inbreidingen en herstructureringen zijn van dien aard dat ze dit watersysteem niet negatief beïnvloeden maar een positieve bijdrage leveren aan een duurzame inrichting. Hierbij worden aspecten vanuit het waterbeheer, ecologie, medegebruik en beheer- en onderhoud beschouwd en gerespecteerd. Voorbeelden van een duurzame inrichting zijn het scheiden van schoon hemelwater en afvalwater, natuurvriendelijke oeverinrichtingen en het reserveren van ruimte voor water. Door enkele technische ingrepen is de mogelijkheid om het oppervlaktewater in de kernen goed te doorspoelen (en daarmee te verversen) weer gewaarborgd, hetgeen onder andere de waterkwaliteit ten goede komt. Enkele dijkvakken worden versterkt waarmee voldaan wordt aan de hedendaagse eisen.'
 
In het gemeentelijk Waterplan is een afsprakenkader opgenomen dat plannenmakers en ontwikkelaars vroegtijdig op de hoogte brengt van relevante wateraspecten, randvoorwaarden en toetsingskaders bij de verdere uitwerking van plannen en projecten.
 
De belangrijkste spel(beleid)regels bij nieuwe ontwikkelingen zijn:
  1. het scheiden van hemelwater en afvalwater. Het streven is om hemelwater van nieuw verhard oppervlak niet aan te koppelen (100% afkoppelen) op de riolering, maar deze gescheiden te verzamelen, te bergen in de bodem of, zoals in Korendijk, af te voeren naar het oppervlaktewater. De versnelde afvoer naar het oppervlaktewater dient gecompenseerd te worden in de vorm van oppervlaktewater;
  2. indien het verhard oppervlak toeneemt, dient de versnelde afvoer die hierdoor ontstaat gecompenseerd te worden. Binnen de gemeente Korendijk dient 10% van het extra verhard oppervlak gecompenseerd te worden;
  3. voor ontwikkelingen waarbij het bestaande watersysteem wordt aangepast of nieuwe watersystemen worden aangelegd, dient rekening te worden gehouden met:
    • de regelgeving uit de Keur van het waterschap. Deze regelgeving is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. Voor ingrepen hieraan dient een ontheffing te worden verkregen. De begrenzingen van objecten (watergangen, kaden en dijken) waarbinnen de Keur van toepassing is, zijn vastgelegd in zogenaamde leggers;
    • de NBW-normen. Bij wijziging van een functie moet een nieuw gebied zodanig worden ingericht dat voldaan wordt aan de NBW-normen. De ingreep mag geen verslechtering voor het waterbeheer betekenen. Bijvoorbeeld versnippering van het waterbeheer met nieuwe peilgebiedjes en onderbemalingen is ongewenst, aansluiten bij bestaande peilgebieden geniet de voorkeur.

3 Bestaande situatie

3.1 Gebiedsprofiel Hoeksche Waard

Het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken.
 
Van het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard zijn de elementen "herkenbaar open zeekleipolderlandschap", "werkgebieden met karakter" en de "kwaliteit van de dorpsrand" van toepassing op het plangebied De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland.
 
Herkenbaar open zeekleipolderlandschap
Karakteristiek
De huidige Hoeksche Waard is een mozaïek van polders die vanaf de Middeleeuwen zijn bedijkt. Het eiland is ontstaan vanuit een aantal oude polders die met de inpoldering van de noordelijke aanwaspolders aan elkaar zijn gegroeid. Daarna is het eiland in oostelijke en zuidelijke richting steeds verder uitgebreid door opeenvolgende aanwassen in te polderen. De verschillende poldertypen die zo zijn ontstaan hebben allen andere ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten en vertellen samen het verhaal van de ontstaansgeschiedenis van het eiland.
De dijken zijn vaak beplant en bebouwd en vormen de contramal van de open polders. Ze begrenzen de open ruimten en maken de polderopbouw zichtbaar en beleefbaar. Ze geven reliëf aan het landschap en dragen in hoge mate bij aan de visuele beleving en de recreatieve aantrekkingskracht van het landschap. Gekoppeld aan de verschillende poldertypen zijn er verschillende dijktypen te onderscheiden.
 
Ontwikkelingen
Het polderpatroon, het reliëf van dijken en kreken en de openheid zijn benoemd als de drie kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Behoud en versterking van deze kwaliteiten is het uitgangspunt. De landbouw is een belangrijke drager van het open polderlandschap en krijgt de ruimte om zich verder te ontwikkelen in de richting van schaalvergroting en/of specialisatie, mits dit bijdraagt aan behoud of versterking van de kernkwaliteiten. Daarnaast heeft de regio de ambitie om de dijken uit te bouwen tot groene zones in het landschap, met extra ruimte voor recreatieve functies, verbrede landbouw, landelijk wonen (op beperkte schaal) en langzaam verkeer. 
  
gebiedsprofiel herkenbaar open zeekleipolderlandschap met plangebied in rood
 
Werkgebieden met karakter
Karakteristiek
De bedrijvigheid van de Hoeksche Waard is van oudsher gerelateerd aan de landbouw en de voedselindustrie, zoals een sigarenfabriek, suikerfabriek, zalm- en palingrokerij en een melkfabriek. Veel van deze bedrijvigheid is inmiddels verdwenen en de werkgebieden bestaan nu voornamelijk uit lokaal georiënteerde bedrijventerreinen aan de dorpsrand. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een afgesloten karakter en weinig ruimtelijke kwaliteit met een totale netto oppervlakte van ongeveer 300 ha. Ook in de linten, zoals de Blaaksedijk en de Keizersdijk, is bedrijvigheid aanwezig. Hier zorgt de menging van wonen en werken voor een gevarieerd beeld. In de noordrand van de Hoeksche Waard wordt een regionaal bedrijventerrein (60 ha netto) gerealiseerd. 
 
Ontwikkelingen
In de Hoeksche Waard worden grotere regiogebonden bedrijven geconcentreerd op het Regionaal Bedrijvenpark Hoeksche Waard in de Noordrand van de Hoeksche Waard. Hierin is nadrukkelijk plek voor Hoeksche bedrijven die de lokale bedrijventerreinen zijn ontgroeid. Hierdoor ontstaat op de lokale terreinen weer ruimte voor andere, kleine bedrijven. Dit biedt bovendien de kans om deze kleinschalige en gemengde terreinen te herstructureren en kwalitatief te verbeteren. Door de ligging van deze bedrijventerreinen aan de randen van de dorpen ontstaat de kans om de overgang tussen dorp en polder een kwaliteitsimpuls te geven.
Door de veranderde economische situatie stagneert echter de ontwikkeling van het Regionaal Bedrijventerrein. Vaak kleinere bedrijven maken de stap naar een nieuwe locatie, met alle risico’s, niet. Het gevolg is dat er op het bestaande bedrijventerrein aan de dorpsrand wordt uitgebreid.
 
gebiedsprofiel werkgebieden met karakter met plangebied in rood
 
Kwaliteit van de dorpsrand
Karakteristiek
De dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen dorp en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de dorpsrand en die van het aangrenzende landschap. Het is een hoogwaardig en geliefd woonmilieu; dorps wonen met vrij zicht op en direct contact met het buitengebied. Daarnaast heeft de dorpsrand door de aanwezigheid van routes en functies betekenis voor de dorpsbewoners.
 
De dorpen in de Hoeksche Waard liggen in de weidse polders. Het landschap en het dorp grenzen direct aan elkaar, waardoor contactkwaliteit ontstaat. Daarnaast liggen enkele dorpsranden direct achter de rivierdijk. De nabijheid van het water en het contrast tussen het dorp en de dijk / het water is bepalend voor de kwaliteit van deze dorpsranden. Tot slot liggen enkele dorpen aan de Binnenbedijkte Maas. Hier wordt de kwaliteit bepaald door het water en de bijbehorende programma’s op de oever; een dorpsrand met contactkwaliteit. Dit levert vijf typen dorpsranden op:
• dijk als landschappelijke grens;
• rand aan hoofdweg;
• rand verweven met landschap;
• water als landschappelijke grens;
• groenzone aan dorpsrand.
 
Niet alleen de dorpsrand zelf is bepalend voor de woonkwaliteit, maar ook de bereikbaarheid van het landschap. Goede stad-landverbindingen zijn daarom van groot belang. Het karakter, de uitstraling en de ligging van deze haakse landschappelijke structuren, zoals dijken, linten en kreken, bepalen de kwaliteit van deze verbindingen.
 
Ontwikkelingen
De meeste dorpen hebben aan de dorpsrand beperkte uitbreidingsruimte voor woningbouw of bedrijvigheid. Door de veranderende markt wordt echter minder ontwikkeld dan voorzien. Dit biedt mogelijkheden om in ieder stadium van ontwikkeling de dorpsrand opnieuw te interpreteren en de identiteit van het dorp te versterken.
 
gebiedsprofiel kwaliteit van de dorpsranden met plangebied in rood

3.2 Ontwikkeling Zuid-Beijerland

Zuid-Beijerland is na de inpoldering van de polder Groot Zuid-Beijerland als dijkdorp ontstaan. De basis waarlangs het dorp is ontstaan wordt gevormd door de huidige Molendijk/Dorpsstraat/Schoutsdijk. Op een deel van de dijk stond vroeger aan beiden zijden dijkbebouwing en was er sprake van een heel smal, besloten profiel. Daarnaast staan er van oudsher met name aan de noordzijde van de dijk enkele voor een deel monumentale boerderijen aan de voet van de dijk. De dijkbebouwing aan de noordzijde is thans echter bijna geheel verdwenen. Aan de voet van de dijk is hiervoor op een aantal plaatsen nieuwe bebouwing in de plaats gekomen. In deze en vorige eeuw is het dorp uitgebreid met enkele planmatige opgezette nieuwbouwwijken zowel ten noorden als ten zuiden van het oorspronkelijke bebouwingslint.

3.3 Ruimtelijke opbouw

Zuid-Beijerland
Zuid-Beijerland heeft een eenduidige ruimtelijke opbouw, waarbij de volgende deelgebieden zich duidelijk als afzonderlijke eenheden van elkaar onderscheiden:
  • het oude dorp langs de dijk;
  • het woongebied ten noorden van de dijk;
  • het woongebied ten zuiden van de dijk;
  • de sportvelden;
  • bedrijven. 
Het oude dorp langs de dijk
De Dorpsstraat vormt de oorspronkelijke kern van het dorp en wordt gekenmerkt door de voor een dorp karakteristieke menging van functies (zowel wonen als detailhandel en bedrijven). Het profiel van de Dorpsstraat heeft een asymmetrische opbouw: een vrijwel gesloten bebouwingswand in het dijktalud aan de zuidzijde en een onbebouwd dijktalud aan de noordzijde van de dijk. De bebouwingswand aan de zuidzijde van de kern vormt een duidelijke eenheid en wordt gekarakteriseerd door dicht op elkaar staande veelal smalle panden (overwegend één laag met een kap).     
     
Het woongebied ten noorden van de dijk
In de tweede helft van de vorige eeuw is ten noorden van de Dorpsstraat en oostelijk van de Oranjeweg in verschillende fasen een nieuwe woonwijk ontwikkeld. De structuur van deze wijk is in hoofdlijnen gebaseerd op de hoofdrichting van het oorspronkelijke kavelpatroon. De eerste uitbreidingen vonden plaats achter de Oranjewegen langs de ring Nassaustraat - Gravin Sabinastraat - Tuinweg. Hier zijn enkele openbare en bijzondere voorzieningen gerealiseerd, zoals een kerkgebouw, het dorpshuis, het (voormalig) gemeentehuis en het Groene Kruisgebouw. Vervolgens is het gebied tussen de Gravin Sabinastraat, Arent van der Graeffstraat, Ridder van Dorplaan en de Tuinweg bebouwd. Hier liggen behalve woningen ook twee basisscholen en een sportzaal. Daarna is de strook tussen de Tuinweg en het Nieuw Gat bebouwd. In 1983 hebben de bebouwingsontwikkelingen rond de Asterdstraat en de Oranjeweg plaatsgevonden.  
       
Het woongebied ten zuiden van de dijk
Hier zijn de laatste bebouwingsuitbreidingen langs de Koninginneweg gerealiseerd. De kerk is een belangrijk oriëntatiepunt voor het gebied.
  
Dorpsuitbreiding 21e eeuw
Voor Zuid-Beijerland is een uitbreidingsgebied aangewezen ten oosten van de kern. Dit beoogde uitbreidingsgebied ligt binnen de bebouwingscontour van de provincie. De uitbreiding van de kern voor de komende jaren is geborgd in het bestemmingsplan 'Uitbreiding Zuid-Beijerland' dat op 29 januari 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad.    
    
De sportvelden en bedrijventerreinen
De sportvelden met de daarom heen gesitueerde randbeplanting vormen een duidelijk herkenbaar groen element in de dorpsrand van Zuid-Beijerland. Het bedrijventerrein De Leeuw ligt aan de noordwestkant van de kern aan weerszijden van de Noord-Achterweg. 
 
Plangebied
Het plangebied voor de uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 ligt aan de noordzijde van de kern Zuid-Beijerland. Het gebied is momenteel een open agrarisch gebied ten noorden van de Noord-Achterweg. Aan de westzijde ligt het bestaande gedeelte van het bedrijventerrein De Leeuw, dat door middel van een watergang van het plangebied wordt gescheiden. Het bestaande bedrijventerrein De Leeuw is niet door hoog opgaande beplanting afgeschermd, waardoor de bedrijfsgebouwen vanuit het omliggende landschap goed zichtbaar zijn. Aan de oostzijde ligt de Bosweg met aan weerszijden watergangen. Aan de overzijde van de Bosweg ligt een bosperceel. Ten noorden van het plangebied ligt open agrarisch gebied.

4 Toekomstige situatie

4.1 Hoofdopzet bedrijventerrein De Leeuw 4

De uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 sluit aan op het bestaande bedrijventerrein en vult de open ruimte tussen de Bosweg en het bestaande bedrijventerrein De Leeuw op. Hierdoor ontstaat een helder en afgerond bedrijventerrein aan de noordzijde van de kern Zuid-Beijerland. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2,8 ha, waarvan ca. 1,9 ha als netto bedrijventerrein gebruikt kan worden. Daarnaast zal voorzien worden in een ontsluitingsweg, groen en water.
 
Stedenbouwkundig plan De Leeuw 4 Zuid-Beijerland
   

4.2 Landschappelijke inpassing

Op basis van de provinciale kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard is gekozen voor een goede landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein De Leeuw 4. Het gebied is gelegen in de open zeekleipolders. Het kenmerkende polderpatroon blijft gehandhaafd door het behoud van de bestaande watergangen in het gebied. De watergangen langs de Noord-Achterweg en de Bosweg worden daarbij zelfs verbreed. Het wegenpatroon en de verkavelingsrichting sluiten aan bij het huidige rechtlijnige polderpatroon.
 
Langs de randen van het plangebied wordt voorzien in een zone voor de landschappelijke inpassing met afschermend groen en water. Hierdoor wordt de kwaliteit van de dorpsrand verbeterd, aangezien de bebouwing van het huidige bedrijventerrein momenteel duidelijk zichtbaar is vanaf het omringende landschap. Bij de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw 4 wordt daarom langs de randen voorzien in een groenzone met afschermende beplanting, waardoor de (bedrijfs)bebouwing minder zichtbaar is. De (verbrede) watergangen fungeren als een landschappelijke grens.
 
Langs de Bosweg wordt de huidige watergang met ca. 4 meter verbreed met daaraan grenzend een groenzone van 10 meter breed. In deze groenzone wordt langs de watergang een flauwe oever gemaakt met een begroeiing van meidoorn of gelijkwaardig, zodat er een natuurlijke overgang ontstaat en de achterkant van het terrein deels aan het oog onttrokken wordt. Achter de begroeiing komt een zone van ca. 5 meter breed behorende bij de kavels die ingericht wordt met laag groen. In deze zone is geen bebouwing toegestaan. Wel kan deze zone als tuin bij de aangrenzende bedrijfswoningen worden gebruikt.  
 
Aan de noordzijde van het bedrijventerrein wordt een nieuwe groene rand aangebracht, bestaande uit een begroeiing van meidoorn of gelijkwaardig.   
 
Op de bedrijfskavels grenzend aan het bestaande bedrijventerrein en aan de Noord-Achterweg wordt een zone van 3,5 meter ingericht als laag groen. De bestaande smalle watergang langs de Noord-Achterweg wordt met ca. 5 meter verbreed. De nieuwe inrichting van de groene zone langs de Noord-Achterweg sluit aan bij de inrichting ter hoogte van fase 3 van het bedrijventerrein De Leeuw.
 
In een strook van 12 meter breed grenzend aan de groene zone langs de Noord-Achterweg en Bosweg worden uitsluitend gebouwen met een hoogwaardige uitstraling, zoals bedrijfswoningen, showrooms, kantoren en bedrijfsgebouwen toegestaan.

4.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het bedrijventerrein De Leeuw 4 bestaat uit een centraal gedeelte, aansluitend op het bestaande bedrijventerrein, waar een maximale goothoogte van 10 meter is toegestaan. Langs de randen wordt op de overgang richting de kern en het landschap voorzien in lagere bebouwing met een maximale goothoogte van 6 meter. Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel maximaal 75% van het bouwvlak bedragen.
 
In de strook grenzend aan de groene zone langs de Noord-Achterweg en Bosweg worden uitsluitend gebouwen met een hoogwaardige uitstraling, zoals bedrijfswoningen, showrooms, kantoren en bedrijfsgebouwen toegestaan. Hierdoor is er een representatieve zone langs de omliggende wegen gewaarborgd. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend in de representatieve zones toegestaan.

4.4 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het bedrijventerrein zal plaats vinden op de Noord-Achterweg. Daarnaast is er een ontsluiting richting de Simon Stevinstraat op het bestaande gedeelte van het bedrijventerrein De Leeuw. Ten behoeve van de toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein in noordelijke richting, voorziet de ontsluiting tevens in de mogelijkheid voor een aantakking op deze toekomstige uitbreiding. Hierdoor blijft een ontsluiting richting de noordelijke randweg open.
 
De bedrijven dienen te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Het gemeentelijk parkeerbeleid is gebaseerd op de CROW-publicatie ASVV 2012. De gemeente Korendijk hanteert voor de verschillende hoofd- en subgroepen de "rest bebouwde kom", waarbij de maximale norm van toepassing is in verband met de beperkte openbaar vervoermogelijkheden nabij de locatie. Per type bedrijf gelden verschillende parkeerkencijfers. In de regels is daarom de verplichting opgenomen om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid.
Langs de nieuwe ontsluitingsweg komen parkeerstroken. Hier is plaats voor bezoekers of voor aanvullende parkeerruimte tijdens piekmomenten.  

4.5 Functionele structuur

Bedrijfscategorieën
Op basis van het gemeentelijke en provinciale beleid wordt een zo hoog mogelijke milieucategorie toegestaan.
Gelet op de ligging van het bedrijventerrein en het zoveel mogelijk faciliteren van de vraag zijn bedrijven uit de maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Hierbij kan voldaan worden aan de richtafstanden tot de bestaande woningen in de omgeving. In de zones langs de Bosweg en Noord-Achterweg is maximaal categorie 3.1. toegestaan. Dit vanwege de kortere afstand tot de bestaande woningen in de omgeving en de mogelijkheid voor de realisatie van bedrijfswoningen in deze representatieve zone.
 
Kantoren
Op het bedrijventerrein zijn alleen bedrijfsgebonden kantoren toegestaan met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf.
    
Detailhandel
Op het bedrijventerrein is alleen ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf toegestaan.
 
Horeca
Horecavoorzieningen zijn alleen toegestaan indien ondergeschikt en ten dienste aan de bedrijvigheid, zoals een kantine. Daarnaast is één zelfstandige horecavoorziening uitsluitend in de vorm van een lunchroom mogelijk. Deze kan een functie vervullen voor het gehele bedrijventerrein De Leeuw.  

4.6 Beeldkwaliteitsparagraaf

De beeldkwaliteitsparagraaf heeft als doel een samenhangende ruimtelijke kwalitatieve inrichting van het nieuwe
bedrijventerrein aan de noordzijde van Zuid-Beijerland te regisseren. De beeldkwaliteitsparagraaf is richtinggevend bij de verdere uitwerking van het verkavelingsplan / bestemmingsplan en geeft aanwijzingen voor de architectonische uitwerking van de gebouwen. Het biedt een pakket van concrete aanbevelingen, ook voor de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte. De beeldkwaliteitsparagraaf zal onderdeel uitmaken van het gemeentelijk welstandsbeleid en wordt ook als zodanig vastgesteld.
 
De beeldkwaliteitsparagraaf geeft de richting aan voor:
  • de oriëntatie van bouwblokken ten opzichte van de openbare ruimte;
  • architectonische uitstraling en vormgeving ;
  • het daklandschap – afdekking van gebouwen;
  • kleur- en materiaalgebruik;
  • overgangen openbaar en privé;
  • algemene beeldkwaliteiteisen voor inrichting van de openbare ruimte.
Voor de beschrijving van de beeldkwaliteit is het plangebied opgedeeld in vijf logische bij elkaar horende en
herkenbare gebieden. Per deelgebied worden verschillende specifieke beeldkwaliteiteisen aan de bebouwing
en inrichting gesteld. 
  • Zone landschappelijke inpassing;
  • Beeldkwaliteit representatieve zone Bosweg;
  • Beeldkwaliteit representatieve zone Noord-Achterweg
  • Beeldkwaliteit centraal gedeelte bedrijventerrein;
  • Beeldkwaliteit openbare ruimte.
 
zones beeldkwaliteit bedrijventerrein De Leeuw 4 Zuid-Beijerland

4.6.1 Zone Landschappelijke inpassing

Op basis van de provinciale kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard is gekozen voor een goede landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein De Leeuw 4. Het gebied is gelegen in de open zeekleipolders. Het kenmerkende polderpatroon blijft gehandhaafd door het behoud van de bestaande watergangen in het gebied. De watergangen langs de Noord-Achterweg en de Bosweg worden daarbij zelfs verbreed. Het wegenpatroon en de verkavelingsrichting sluiten aan bij het huidige rechtlijnige polderpatroon.
 
Langs de randen van het plangebied wordt voorzien in een zone voor de landschappelijke inpassing met groen en water. Hierdoor wordt de kwaliteit van de dorpsrand verbeterd, aangezien de bebouwing van het huidige bedrijventerrein momenteel duidelijk zichtbaar is vanaf het omringende landschap. Bij de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw wordt daarom langs de randen voorzien in een groenzone met afschermende beplanting, waardoor de (bedrijfs)bebouwing minder zichtbaar is. De (verbrede) watergangen fungeren als een landschappelijke grens.
 
 
Landschappelijke inpassing langs Bosweg
Langs de Bosweg wordt de huidige watergangen verbreed met daaraan grenzend een groenzone van 10 meter breed. In deze groenzone wordt langs de watergang een flauwe oever gemaakt met een begroeiing van meidoorn of gelijkwaardig, zodat er een natuurlijke overgang ontstaat en de achterkant van het terrein deels aan het oog onttrokken wordt.
 
Achter de begroeiing komt een zone van ca. 5 meter breed behorende bij de kavels die ingericht wordt met laag groen. In deze zone is geen bebouwing toegestaan. Wel kan deze zone als tuin bij de aangrenzende bedrijfswoningen worden gebruikt.
 
Profiel landschappelijke inpassing langs Bosweg           
Landschappelijke inpassing noordrand
Aan de noordzijde van het bedrijventerrein wordt een nieuwe groene rand met een breedte van 2 meter aangebracht, bestaande uit een begroeiing van meidoorn of gelijkwaardig. 
 
Profiel landschappelijke inpassing langs noordrand
 
Landschappelijke inpassing Noord-Achterweg
Op de bedrijfskavels grenzend aan het bestaande bedrijventerrein en aan de Noord-Achterweg wordt een zone van 3,5 meter ingericht als laag groen. De bestaande smalle watergang langs de Noord-Achterweg wordt met ca. 5 meter verbreed. De nieuwe inrichting van de groene zone langs de Noord-Achterweg sluit aan bij de bestaande inrichting ter hoogte van fase 3 van het bedrijventerrein De Leeuw.
   
Profiel landschappelijke inpassing langs Noord-Achterweg
 
Landschappelijke inpassing westzijde
Aan de westzijde blijft de bestaande watergang op de overgang naar het bestaande bedrijventerrein De Leeuw 3 in stand. Aansluitend hierop worden de nieuwe bedrijfskavels op De Leeuw 4 voorzien van een zone 3,5 meter bestaande uit laag groen.
 
Profiel landschappelijke inpassing westzijde   

4.6.2 Beeldkwaliteit representatieve zone Bosweg

In een strook van 12 meter breed grenzend aan de groene zone langs de Bosweg worden uitsluitend gebouwen met een hoogwaardige uitstraling, zoals bedrijfswoningen, showrooms, kantoren en bedrijfsgebouwen toegestaan. Hierdoor is er een representatieve zone langs de omliggende wegen gewaarborgd. De kavels liggen met de achterzijden richting de watergang. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan de vormgeving van de rand aan deze openbare zijde.
 
Beeldkwaliteit bedrijventerrein De Leeuw 4   
   
Plaatsing en oriëntatie
De gebouwen worden georiënteerd op de watergang en de Bosweg. Op hoekkavels wordt een dubbele oriëntatie in het ontwerp van het gebouw gemaakt. Er wordt geen doorlopende gevelwand gecreëerd, maar er is sprake van een aantal losse elementen langs de watergang en de Bosweg. Achter de representatieve bebouwing kunnen bedrijfsruimten worden gesitueerd die wel aaneengebouwd mogen worden.
 
Architectuur en vormgeving
Langs de watergang en de Bosweg mag een divers beeld van eigentijdse en authentieke dorpse architectuur ontstaan. Voldoende samenhang wordt gewaarborgd door kleur- en materiaalgebruik binnen een bandbreedte van natuurlijke aardsekleuren. De nadruk ligt op een zorgvuldige uitwerking en detaillering van o.a. de gevel, de dakvorm, erkers en balkons. Er geldt een bouwhoogte van één of twee bouwlagen met een kap.
 
Daklandschap
Door variatie van platte daken en zadeldaken (hellingshoek minimaal 35°) met nokrichtingen evenwijdig aan
de Bosweg zal een modern dorps beeld ontstaan. Samengestelde kappen en nokverdraaiing worden als verbijzondering op de koppen toegepast. De kapvorm is vrij: tentdak, mansarde en gebogen vormen. Samengestelde kappen zijn toegestaan, mits een heldere (hiërarchische)hoofdmassa wordt gemaakt en aangekapte daken die geen onderdeel uitmaken van de hoofdmassa ondergeschikt zijn aan het hoofdvolume door iets lagere nok.
 
Kleur- en materiaalgebruik
Er wordt gestreefd naar een voldoende gevarieerd kleur- en materiaalgebruik binnen een duidelijke bandbreedte om voldoende samenhang te waarborgen: baksteen gevels (zand- en aardetinten tot rode en bruine tinten) en zwarte of rode daken, afgedekt met matte keramische pannen. Het materiaalgebruik is hoogwaardig en mag geen goedkope uitstraling hebben.
 
Erfafscheidingen
Erfafscheidingen mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Een groene afscheiding heeft de voorkeur. Een alternatief is een open hekwerk, daar hiermee een visuele relatie tussen het openbaar domein en de gebouwen gehandhaafd blijft.
  

4.6.3 Beeldkwaliteit representatieve zone Noord-Achterweg

In een strook van 12 meter breed grenzend aan de groene zone langs de Noord-Achterweg worden uitsluitend gebouwen met een hoogwaardige uitstraling, zoals bedrijfswoningen, showrooms, kantoren en bedrijfsgebouwen toegestaan. Hierdoor is er een representatieve zone langs de omliggende wegen gewaarborgd. De kavels liggen de achterzijden richting de watergang. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan de vormgeving van de rand aan deze openbare zijde.
 
Plaatsing en oriëntatie
De gebouwen worden georiënteerd op de watergang en de Noord-Achterweg. Op hoekkavels wordt een dubbele oriëntatie in het ontwerp van het gebouw gemaakt.
 
Architectuur en vormgeving
Er wordt uitgegaan van een moderne vormgeving met enkele verrassende gevelelementen (architectuur/materiaalgebruik/metselwerk). De architectuur is eigentijds en passend in een dorpse setting. De bouwhoogte  is maximaal twee lagen met eventueel een kap.
 
Daklandschap
Door variatie van platte daken en zadeldaken (hellingshoek minimaal 35°) met nokrichtingen evenwijdig aan
de straat zal een modern dorps beeld ontstaan. Samengestelde kappen en nokverdraaiing worden als verbijzondering op de koppen toegepast. De kapvorm is vrij: tentdak, mansarde en gebogen vormen. Samengestelde kappen zijn toegestaan, mits een heldere (hiërarchische)hoofdmassa wordt gemaakt en aangekapte daken die geen onderdeel uitmaken van de hoofdmassa ondergeschikt zijn aan het hoofdvolume door iets lagere nok.
 
Kleur- en materiaalgebruik
Er wordt gestreefd naar een voldoende gevarieerd kleur- en materiaalgebruik binnen een duidelijke bandbreedte
om voldoende samenhang te waarborgen: baksteen gevels (zand- en aardetinten tot rode en bruine tinten) en zwarte of rode daken, afgedekt met matte keramische pannen. Het materiaalgebruik is hoogwaardig en mag geen goedkope uitstraling hebben.
 
Erfafscheidingen
Erfafscheidingen mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Een groene afscheiding heeft de voorkeur. Een alternatief is een open hekwerk, daar hiermee een visuele relatie tussen het openbaar domein en de gebouwen gehandhaafd blijft.

4.6.4 Beeldkwaliteit centraal gedeelte bedrijventerrein

Op het centrale gedeelte van het bedrijventerrein is ruimte voor bedrijfsgebouwen.
 
Plaatsing en oriëntatie
De gebouwen worden georiënteerd op de interne ontsluitingsweg. Op hoekkavels wordt een dubbele oriëntatie in het ontwerp van het gebouw gemaakt.
 
Architectuur en vormgeving
De verschijningsvorm van de gebouwen zal gebaseerd zijn op eenvoudige, geometrische vormen en een moderne industriële uitstraling. De bebouwing straalt hierdoor rust en ingetogenheid uit. Als hoofdrichting van de gevelvlakken zal zo veel mogelijk de richting evenwijdig of haaks op de wegas c.q. rooilijn worden aangehouden.
Een verbijzondering is wenselijk per gebouw. De entrees dienen duidelijk herkenbaar te zijn. Door elke entree een bijzonder karakter te geven, verkrijgt elk gebouw een geheel eigen expressie. Tevens vereenvoudigt dit voor de bezoekers de oriëntatie op de hoofdtoegang van een bedrijf.
 
Daklandschap
Door variatie van platte daken en zadeldaken (hellingshoek minimaal 25°) met nokrichtingen evenwijdig aan
de straat zal een modern dorps beeld ontstaan. Samengestelde kappen en nokverdraaiing worden als verbijzondering op de koppen toegepast. De kapvorm is vrij: plat, tentdak, mansarde en gebogen vormen. Samengestelde kappen zijn toegestaan, mits een heldere (hiërarchische)hoofdmassa wordt gemaakt en aangekapte daken die geen onderdeel uitmaken van de hoofdmassa ondergeschikt zijn aan het hoofdvolume door iets lagere nok.
 
Kleur- en materiaalgebruik
De (kantoor) gebouwen direct langs de ontsluitingsweg kunnen in een zelfde vergelijkbare kleurstelling worden uitgevoerd met gedekte kleuren of natuurlijke tinten. Er wordt gestreefd naar een voldoende gevarieerd kleur- en materiaalgebruik binnen een duidelijke bandbreedte om voldoende samenhang te waarborgen. Als materialen worden vooral bakstenen voorgevels gebruikt in combinatie met transparante materialen als glas.
Voor de achterliggende bedrijfsruimten, en de zij- en achtergevels, wordt meer vrijheid toegestaan. Het heeft de voorkeur deze eveneens in hetzelfde materiaal of kleur uit te voeren als het (kantoor)gebouw direct aan de straat. Dit bevordert een rustige gevelopbouw. De toegangsdeuren tot de productieruimten kunnen met een contrasterende kleur een duidelijk ruimtelijk accent krijgen. Blinde gevels grenzend aan het openbaar gebied zullen vermeden dienen te worden. Voor de gedeelten die grenzen aan de groenzone worden bij voorkeur donkere, gedekte kleuren toegepast.
 
Erfafscheidingen
Erfafscheidingen mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Een open hekwerk heeft de voorkeur, daar hiermee een visuele relatie tussen het openbaar domein en de gebouwen gehandhaafd blijft.

4.6.5 Beeldkwaliteit openbare ruimte

De inrichting van de openbare ruimte sluit aan op de recent ingerichte Simon Stevinstraat en Jan van der Heydenstraat. De rijbaan van de nieuwe ontsluitingsweg krijgt een breedte van ca. 7 meter en wordt voorzien van heiderode betonstraatstenen in keperverband. Aan weerszijden van de rijbaan komen parkeerstroken, die worden onderbroken door de inritten. In de bochten worden de parkeerstroken onderbroken, om overzicht op de kruispunten te behouden. De parkeerstroken hebben een breedte van ca. 3 meter en worden voorzien van zwarte betonstraatstenen in elleboogverband.
 
Het bestemmingsplan voorziet in een mogelijke toekomstige doorsteek in noordelijke richting. Zolang deze doorsteek niet noodzakelijk is, zal het terrein ingevuld worden met een tijdelijke groenvoorziening.

5 Sectorale aspecten

5.1 Wegverkeerslawaai

Onderzoek
Er is een akoestisch onderzoek (bijlage, Windmill, 2015.246.01-02, 4 december 2015) uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Leeuw in Zuid-Beijerland in de gemeente Korendijk.
 
De aanleiding van dit onderzoek is de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Leeuw in Zuid-Beijerland. Ten behoeve hiervan zal een nieuwe weg worden aangelegd. Daarnaast zal het verkeer op de bestaande weg Noord-Achterweg toenemen. De geluidbelasting bij bestaande woningen ten gevolge van de nieuwe weg is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Voor de verkeerstoename op de bestaande weg (Noord-Achterweg) en de gevolgen voor de geluidbelasting op de bestaande woningen langs deze weg, geldt geen toetsing in het kader van de Wet geluidhinder. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is dit wel inzichtelijk gemaakt.
 
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
 
De geluidbelasting Lden (inclusief 5 dB aftrek 110g Wet geluidhinder) bedraagt 39 dB ten gevolge van het verkeer op de nieuwe ontsluitingsweg van het bedrijventerrein De Leeuw. Ten gevolge van het verkeer over de nieuwe ontsluitingsweg wordt de voorkeursgrenswaarde (48 dB) ruimschoots gerespecteerd.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Noord-Achterweg na realisatie van het bedrijventerrein De Leeuw ter plaatse van de bestaande woningen slechts met 1 dB toeneemt. Aangezien dit een geringe toename is zal het bedrijventerrein niet tot extra hinder leiden bij de bestaande woningen.
 
Ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoningen bedraagt de geluidbelasting minder dan de maximale ontheffingswaarde. Bij de realisatie van de bedrijfswoningen dient een hogere waarde voor elke bedrijfswoning vastgesteld te worden.
 
Beleid hogere waarden gemeente Korendijk
De gemeente Korendijk heeft een beleidsnota hogere waarden vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders beoordeelt verzoeken om hogere waarden ten eerste op basis van de cumulatieve geluidsbelasting. Op deze wijze wordt de verplichte beoordeling van de cumulatieve geluidbelasting geïntegreerd met de beoordeling van het verzoek om vaststelling van hogere waarden.  
Vervolgens wordt beoordeeld of er afdoende onderzoek is gedaan naar maatregelen om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Wanneer sprake is van nieuwbouw van 10 of meer woningen wordt beoordeeld of de gekozen planinrichting afdoende gemotiveerd is. Bij grootschalige ontwikkelingen wordt beoordeeld of afdoende onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen heeft plaatsgevonden.
 
Het college van burgemeester en wethouders stelt, in geval van een cumulatieve geluidsbelasting LCUM van ten hoogste 64 dB, de benodigde hogere waarde(n) vast, indien is aangetoond dat geluidsreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of uitvoering daarvan op ernstige bewaren stuit en zij de kwaliteit van de woon- en leefomgeving acceptabel acht. Bij een cumulatieve geluidbelasting onder de 64 dB is de kwaliteit van de woon- en leefomgeving acceptabel als er een geluidluwe gevel aanwezig is of, indien dat niet mogelijk is (dit moet worden gemotiveerd) er ter minste een geluidluwe buitenruimte is.
 
Toetsing beleid hogere waarden
De berekende geluidbelasting blijft onder de 64 dB. In het akoestisch onderzoek is onderbouwd dat er geen mogelijkheden zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Er is sprake van minder dan 10 woningen waarvoor hogere waarden aangevraagd zou moeten worden. Een nadere motivering van de gekozen planinrichting is hierdoor niet aan de orde. De woningen kunnen allen voorzien worden van een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte overeenkomstig de beleidsnota.
 
Geconcludeerd kan worden dat voldoen is aan het beleid hogere waarden van de gemeente Korendijk.
 
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein De Leeuw. Voor een aantal van de nieuwe bedrijfswoningen dient een hogere waarde vastgesteld te worden.
 

5.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt.
  
Onderzoek en conclusie
'Niet in betekenende mate (NIBM)'
De afkorting NIBM staat voor ‘Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. Om die reden is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig.
 
Dat kan omdat de effecten van NIBM-projecten zijn betrokken bij de berekening van de trendmatige ontwikkeling van de achtergrondconcentraties in Nederland. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bevat voldoende verbetermaatregelen om deze effecten te compenseren.
 
Leidt een project tot een toename die NIBM is voor zowel PM10 als NO2? Dan vindt geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats. Het project kan zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project voldoen aan het Besluit Gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
 
Wanneer is een project NIBM?
De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM).
 
Wanneer draagt een project niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging? Sinds 1 augustus 2009 geeft het Besluit NIBM de volgende voorwaarde: het project of de activiteit draagt maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het project is IBM als de toename voor één of beide stoffen hoger is.
 
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
  1. Motiveren dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het realiseren van kantoor- en woningbouwlocaties. Deze zijn automatisch NIBM, als ze onder een vastgestelde omvang blijven.
  2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3% grens niet overschrijdt. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Dit mag ook als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM al overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving al voldoende zijn. 
Bij de NIBM toets wordt de toename van de luchtverontreiniging afgezet tegen de autonome ontwikkeling.
 
NIBM-tool
Voor de kleinere plannen heeft het ministerie van Infrastructuur en Ruimte in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is
 
Bij onderstaande berekening is gebruik gemaakt van de meest recente versie van de NIBM-tool van 2015.
 
Voor het berekenen van de verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW.
 
Er is sprake van een “Gemengd terrein”. Een gemengd terrein wordt als volgt gedefinieerd:
“Terrein met een hindercategorie 1, 2, 3 of 4, bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de categorieën ‘hoogwaardig bedrijvenpark’ of ‘distributiepark’. Gemengde terreinen kennen een gevarieerd aanbod aan bedrijvigheid, voornamelijk bestaande uit licht moderne industrie en overige (‘modale’) industrie.”
 
Verkeersgeneratie
Het ASVV 2012 (CRWO) geeft het volgende gemiddelde aantal motorvoertuigbewegingen per netto ha bedrijventerrein per weekdagetmaal naar vervoerswijze:
  
Type werkmilieu
Personenauto
Vrachtauto
totaal
Gemengd terrein
128
30
158
 
% lichte vrachtauto’s (<7,5 tot GVW)
% zware vrachtauto’s (>7,5 tot GVW)
 
41%
59%
 
 
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland heeft een netto oppervlakte van ca. 1,9 ha. Dit leidt tot de volgende
 
Type werkmilieu
Personenauto
Vrachtauto
totaal
Gemengd terrein
128 x 1,9 ha = 243
30 x 1,9 ha = 57
158 x 1,9 ha = 300
 
% lichte vrachtauto’s (<7,5 tot GVW)
% zware vrachtauto’s (>7,5 tot GVW)
 
41% x 57 = 23
59% x 57 = 34
 
  
Berekening NIBM-tool
Op basis van de bovenstaande verkeersgeneratie is de NIBM-tool ingevuld. Uit de tool volgt dat de voorgenomen ontwikkeling van netto 1,9 hectare bedrijventerrein niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit:
 
  
 
Monitoringstool NSL:
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool die onderdeel is van het NSL (www.nsl-monitoring) blijkt dat langs de A29, de N488 en de N217 (de drukste weg binnen de gemeente Korendijk) zowel in de huidige situatie als in de toekomst geen grenswaarden worden overschreden. Aangezien langs deze drukke wegen ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden, zullen ook binnen de kernen en dus ter plaatse van het plangebied (waar de intensiteiten aanzienlijk lager liggen) geen grenswaarden worden overschreden.  
 
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader
Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Indien uit het historisch onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
  
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage, Aeres Milieu, AM 15291, 27 november 2015).
 
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium en koper. In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium.
 
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek.
 
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
 
De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
 
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.4 Milieuhinder bedrijven

Toetsingskader
Het bestemmingsplan betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. 
Met behulp van een milieuzonering is op de verbeelding aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staten van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (herziene uitgave 2009).
    
Onderzoek
 
Algemene toelaatbaarheid
Bij de milieuzonering op de bedrijventerreinen is rekening gehouden met aanwezige burgerwoningen in de omgeving daarvan. Voor de woningen in de omgeving van het bedrijventerrein is uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.      
Ter plaatse van het bedrijventerrein De Leeuw 4 zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' voor het grootste deel van het bedrijventerrein algemeen toelaatbaar. De betreffende richtafstanden ten opzichte van een rustig woongebied bedragen 100 m (categorie 3.2). De afstand tussen het grootste deel van bedrijventerrein en de bestaande woningen aan de Noord-Achterweg bedraagt meer dan 100 meter. Enkel in een gedeelte van het bedrijventerrein langs de Noord-Achterweg bedraagt de afstand tot de bestaande woningen minder dan 100 m, maar meer dan 50 m. Op dit gedeelte zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1. toegestaan.
 
Op het bedrijventerrein De Leeuw 4 wordt daarnaast per bedrijf één bedrijfswoning in de representatieve zones langs de Bosweg en Noord-Achterweg toegestaan. Voor bedrijfswoningen geldt dat er reeds sprake is van een verhoogde milieubelasting, er worden daarom minder hoge eisen worden gesteld aan het woon– en leefklimaat. De richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk worden bij bedrijfswoningen met twee afstandsstappen verlaagd. Feitelijk komt dit erop neer dat direct naast bestaande en nieuwe bedrijfswoningen bedrijven uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' toelaatbaar zijn. Dit betekent dat in een strook langs de Bosweg en de Noord-Achterweg, aansluitend op de representatieve zone bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 3.1. zijn toegestaan.
    
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon– en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.5 Externe veiligheid

Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk gevolgen vanwege risico-relevante bedrijven en gevolgen vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen en door buisleidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
  • het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren, waarbij een kans van 10-6 als grenswaarde geldt.
  • het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.  
Inrichtingen 
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
  
Transport  
Op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor nieuwe situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Op een afstand van 200 m vanaf het tracé gelden hierbij in principe geen beperkingen meer voor het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 meter strekken.
  
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Met de AMvB is aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand uit de oude Circulaire vervangen door een afstand voor het PR en een afstand voor het invloedsgebied van het GR.
  
Onderzoek 
Inrichtingen 
Volgens de informatie op de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig die vallen onder het Bevi.
 
Transport 
Binnen het plangebied vindt geen relevant vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (mogelijk op zeer beperkte schaal ter bevoorrading van risicovolle inrichtingen binnen de gemeente). Transportroutes en leidingen in de omgeving van het plangebied liggen op dermate grote afstand dat geen sprake is van ruimtelijke beperkingen binnen het plangebied.
     
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.6 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen.

5.7 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets 
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

5.7.1 Watertoets

Huidige situatie
Zuid-Beijerland 
De kern Zuid-Beijerland aan de zuidoostkant van de gemeente, ten noorden en zuiden van de Dorpsstraat. De bodem bestaat ter plaatse uit klei. De maaiveldhoogte ligt tussen circa NAP +0,3 en +0,6 m. De gemiddeld hoogste grondwaterstand in het zuidwesten is hoger dan 0,4 m beneden maaiveld en in het noordoosten fluctueert de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld. In beide gebieden staat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m beneden maaiveld. In de kern liggen enkele overige watergangen. De Oost binnenhaven langs de oostzijde van de kern is een hoofdwatergang. De kern Zuid-Beijerland valt onder het peilbesluit De Eendragt. Aan de Dorpsstraat en ten noorden daarvan wordt een peil gehanteerd van NAP -1,50 m en ten zuiden van de Dorpsstraat wordt een peil gehanteerd van NAP -0,75 m. De Dorpsstraat vormt een regionale waterkering (compartimenteringsdijk). In de kern ligt een overwegend gemengd rioolsysteem. In de na 1990 gerealiseerde uitbreidingen zijn gescheiden of verbeterd gescheiden rioolsystemen aangelegd.
 
Grondwater
De stroming van het freatisch grondwater in het plangebied De Leeuw 4 is globaal noordelijk gericht en bevindt zich op een hoogte van circa1,3 – 1,8 m- NAP. De onderzoekslocatie bevindt zich niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied.
 
Oppervlakte water
Aan de westzijde van het plangebied loopt een bestaande watergang, welke de grens vormt van het huidige bedrijventerrein de Leeuw. Deze watergang is in het beheer van de gemeente.
Langs de Noord-Achterweg loopt een smalle greppel/watergang die eveneens in het beheer van de gemeente is.
Aan de oostzijde van het plangebied loopt een watergang langs de Bosweg. Deze watergang is in beheer bij het waterschap Hollandse Delta.
 
Vroeger waren meer watergangen in het plangebied aanwezig. Deze watergangen aan de noord- en oostzijde van het perceel zijn echter jaren geleden gedempt.   
    
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Als ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd, en verbetert dus de waterkwaliteit. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
 
Het plangebied is momenteel grotendeels onverhard. Door de realisatie van het bedrijventerrein neemt de verharding toe. De berekening van te realiseren waterberging is gebaseerd op de randvoorwaarde dat de afvoer maximaal 2 l/s/ha bedraagt. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m2 verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Hierbij geldt een ondergrens van 500 m2 in het stedelijk gebied. In het landelijke gebied is de ondergrens 1500 m2. Bij een kleiner oppervlak verhard is geen compenserende waterberging nodig.
Dit volume wordt bij voorkeur gerealiseerd in de vorm van open water. In het stedelijk gebied mag het waterpeil maximaal tot aan maaiveld stijgen bij een maatgevende bui waarvan de kans van voorkomen eens per 100 per jaar is. Voor land- en tuinbouw is dat eens per 50 jaar, voor akkerbouw eens per 25 jaar en voor grasland eens per 10 jaar. Hierbij mag nergens inundatie optreden. De aanwezige ruimte voor berging mag niet afnemen. De waterberging wordt altijd berekend boven het streefpeil. De berging wordt niet later gerealiseerd dan de uitvoering van de rest van het plan.
 
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Leeuw 4 wordt ca. 23.000 m2 verhard voor wegen, gebouwen en erven. 10% van dit extra verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden voor de opvang van hemelwater. Bij voorkeur gebeurt dit in de vorm van open water. Rondom het plangebied zullen de bestaande watergangen benut worden voor de opvang van hemelwater. De bestaande watergangen langs de Noord-Achterweg en langs de Bosweg zullen daarvoor verbreed worden met ca. 5 meter. In de nieuwe situatie zullen de open watergangen rondom het plangebied (west, zuid en oostzijde) een oppervlakte hebben van ca. 2.938 m2 gebaseerd op het peil 1,50 m -mv. De waterberging wordt altijd berekend boven het streefpeil. Op maaiveld hebben de te verbreden watergangen rondom het plangebied een totaal oppervlakte van ca. 5.214 m2. Hiermee wordt voldaan aan de norm van 10% voor de compensatie van extra verhard oppervlak.
 
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
 
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt
aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
 
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.    
 
Digitale watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. De waterparagraaf is gebaseerd op de uitgangspuntennotitie van het waterschap, welke als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.
   
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
 

5.8 Ecologie

Toetsingskader
 
Beleid 
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
  
Normstelling 
Flora- en faunawet
 
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. 
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.  
 
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
  
Natuurbeschermingswet 1998
 
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
  1. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
  
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
  
Onderzoek
Quick scan flora en fauna
Voor het plangebied is een onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd (bijlage, Elsken Ecologie, 9 november 2015).
 
Op het perceel aan De Leeuw 4, Zuid-Beijerland staat de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein gepland. Derhalve wordt volgens de wetgeving van de initiatiefnemer een toetsing van de aanwezige flora en fauna verwacht. Dit om te toetsen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen niet in strijd zijn met de flora- en faunawet, de natuurbeschermingswet, of Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS).
 
Aan de hand van een literatuurstudie en een veldbezoek heeft Elsken Ecologie in kaart gebracht welke beschermde flora en fauna er (mogelijk) in het plangebied aanwezig zijn.
 
Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het plangebied mogelijk geschikt is voor kieviten en scholeksters als broedgebied. Tevens kan het bosplantsoen nestplaatsen bieden aan algemene zangvogels. Verstoring van deze soorten kan voorkomen worden door buiten het broedseizoen (15 april – 15 augustus) te starten met bouwwerkzaamheden. Verstoring in de gebruiksfase wordt redelijkerwijs uitgesloten, gezien de verstoringsgevoeligheid van de betreffende soorten, aard van het gebruik en beplanting aan de rand van het bedrijventerrein.
 
Voor de soortgroepen planten, vissen, reptielen en amfibieën en zoogdieren worden zowel in de bouw-, als in de gebruiksfase geen negatieve effecten verwacht.
 
Het bosplantsoen direct naast het plangebied is bestemd als NNN. Negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden worden in zowel de bouw- als in de gebruiksfase niet verwacht. Het plangebied ligt tevens in nationaal landschap Hoekse Waard. De ruimtelijke ontwikkelingen passen echter binnen het structuurplan en zijn derhalve geen bedreiging voor de opgestelde kernkwaliteiten.
 
Op 1,5 km van het plangebied ligt natura-2000 gebied Haringvliet. Gezien de aard van de ruimtelijke ingreep en instandhoudingsdoelen van het Haringvliet worden er geen significant negatieve effecten verwacht.
 
Om mogelijk negatieve effecten tijdens de bouwfase te voorkomen wordt aanbevolen de bouwwerkzaamheden te starten buiten het broedseizoen (15 april – 15 augustus).
 
Voor alle flora en fauna geldt de zorgplicht ongeacht hun zeldzaamheid of beschermingsstatus. Van de initiatiefnemer wordt verwacht zorgvuldig om te gaan met alle flora en fauna. In het geval er twijfel bestaat of er dieren worden aangetroffen en/of verwond tijdens de bouw dient er contact te worden opgenomen met een ecoloog.
 
Voortoets Natura 2000 - stikstofdepositie
Voor het plangebied is een voortoets Natura 2000 met betrekking tot de stikstofdepositie uitgevoerd (bijlage, Elsken ecologie, 27 november 2015).
 
Op het perceel aan De Leeuw 4, Zuid-Beijerland staat de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein gepland. Op ongeveer 1,5 km van het plangebied ligt Natura-2000 gebied Haringvliet. Op verdere afstand liggen Natura 2000 gebieden Hollands Diep (4,5 km) Krammer-Volkerak (6 km) Oudeland van Strijen (8km) en Oude Maas (9km). Beschermd natuurmonument Groote Gat ligt op ongeveer 2 km van het plangebied.
 
Om het bestemmingsplan vast te kunnen stellen dient de initiatiefnemer zich ervan te verzekeren dat er geen significant negatieve effecten op Natura-2000 gebieden kunnen optreden. Het doel van deze voortoets is om te verkennen tot hoeveel stikstofdepositie de invulling van maximale planmogelijkheden zullen leiden t.o.v. de huidige situatie. Dit wordt gedaan met behulp van AERIUS, het rekeninstrument van de PAS. Op basis van deze uitkomst wordt bepaald of significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten. Wanneer het bestemmingsplan ruimte biedt aan activiteiten die mogelijk significant negatieve effecten hebben dient er een passende beoordeling opgesteld te worden.
 
In de AERIUS berekening wordt uitgegaan van een totale uitstoot van 248,9 kg NOx/j als gevolg van verwarming en productieprocessen. Dit cijfer is gebaseerd op data van het CBS. De verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein is middels kengetallen van het CROW in de AERIUS berekening opgenomen.
 
Het Haringvliet, Oudeland van Strijen, Oude Maas en Hollands Diep zijn niet in het PAS opgenomen, omdat er geen stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn. Een significant negatief effect als gevolg van toegenomen stikstofdepositie kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
 
Wanneer de planmogelijkheden volledig worden gerealiseerd zal de hoogste bijdrage op PAS-gebied Krammer-Volkerak 0,0019 mol N/ha/j bedragen. Deze bijdrage is zo minimaal dat het als verwaarloosbaar opgevat dient te worden. Tevens geldt dat wanneer (een deel van) de planruimte gerealiseerd gaat worden, deze concrete activiteiten binnen het PAS vallen. Voor deze activiteiten (projectbijdrage <0,05 mol N/ha/j) is ontwikkelingsruimte in het PAS gereserveerd. Op voorwaarde van een voorspoedige uitwerking van alle PAS-maatregelen is er dus ontwikkelingsruimte voorhanden, waardoor significant negatieve effecten uitgesloten kunnen worden. De maximale stikstofdepositie op beschermd natuurmonument Groote Gat bedraagt 0,01 mol N/ha/j bij maximale planinvulling. Als gevolg hiervan wordt geen aantasting in natuurwetenschappelijke betekenis verwacht. Tevens biedt het plan geen ruimte aan ontsierende handelingen die in strijd zijn met het aanwijzingsbesluit (1972).
 
Op grond van deze voortoets kunnen significant negatieve effecten bij maximale planrealisatie worden uitgesloten. Er hoeft daarom geen Passende beoordeling opgesteld te worden.
 
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling, mits de bouwwerkzaamheden gestart worden buiten het broedseizoen (15 april – 15 augustus).
   

5.9 Cultuurhistorie en archeologie

Regelgeving en beleid 
Monumentenwet
 
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
 
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
  
Archeologiebeleid Hoeksche Waard
 
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B en W van Korendijk hebben in hun vergadering van 23 februari 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld.
  
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007, ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten.
  
Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.
 
Het plangebied heeft op de archeologische verwachtingskaart een middelhoge verwachting.
  
Onderzoek
Voor het plangebied is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (bijlage, Aeres Milieu, AM15291, 25 november 2015).        
Het doel van het booronderzoek is de in het bureauonderzoek opgestelde specifieke verwachting te toetsen. Aan de hand van deze gegevens kunnen vervolgens adviezen over de aanwezige archeologische resten, of vervolgtraject worden opgesteld.
 
Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat vanaf het neolithicum in onze streken de eerste landbouwculturen ontstaan. Deze worden gekenmerkt door sedentaire samenlevingen met permanente woningen die dieper zijn gefundeerd. Voor de watervoorziening worden waterputten gegraven en in en nabij de nederzetting worden afvalkuilen gegraven. In de periode vanaf het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen heeft men nog steeds een voorkeur voor hoger en droger gelegen gebieden.
Vanaf het holoceen stond het gebied onder invloed van de zee en van de rivieren en vonden verschillende transgressiefases plaats, waarbij zeeklei en rivierklei werd afgezet. Ook vond veenvorming plaats, waardoor het gebied verder vernatte. In deze perioden die tot in de middeleeuwen voortduurde, waren hoger gelegen locaties de enige aantrekkelijke bewoningslocaties. In dit gebied waren dit de oeverwallen van de kreken die zich echter met enige regelmaat verplaatsten. Het plangebied ligt volgens de geomorfologische kaart in een vlakte van getijafzettingen. Op basis van het kaartbeeld van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is ter plaatse geen reliëfverschil te zien. Wel is direct ten noorden en noordwesten van het plangebied een hoger niveau te zien.
Het betreft een oude kreekrug, mogelijk een oude rug van de huidige kreek Borrekeen (zie bijlage 5 en 7). Aangezien het gebied onderhevig was aan zee-inbraken en de kreken zich vaak verplaatsten, is niet duidelijk wanneer en waar het landschap aantrekkelijk voor bewoning was. De oudste bewoningssporen die in de Hoeksche Waard zijn aangetroffen, stammen uit de ijzertijd. De oude kreekruggen die nog zichtbaar zijn, zullen in de latere transgressiefases zijn ontstaan. Op basis hiervan geldt een lage verwachting voor de periode neolithicum en de bronstijd en een middelhoge verwachting voor de periode ijzertijd, Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen.
 
Het plangebied ligt in de polder Groot-Zuid-Beijerland in de Hoeksche Waard. Het huidige gebied van de Hoeksche Waard ontstond nadat in de 15e eeuw gebieden werden ingepolderd. Vóór deze inpolderingswerkzaamheden waren enkele delen direct bij de rivieren, veenstroompjes en kreken al betrekkelijk gunstige bewoningslocaties. De eerste nederzettingen in de Hoeksche Waard ontstonden in de late middeleeuwen. Zoals opgemerkt ligt het plangebied direct nabij een oude kreekrug. Er zijn echter geen laatmiddeleeuwse vondsten bekend in de omgeving, los van een 16e eeuwse strekdam langs de huidige kreek de Borrekeen. Bovendien ligt het plangebied in een getij-afzettingsvlakte en stond het tot aan de bedijkingen onder invloed van overstromingen. Voor het plangebied geldt daarom een lage verwachting voor de periode late middeleeuwen.
 
Het plangebied ligt ten noorden van het Zuid-Beijerland. Dit dorp ontstond omstreeks 1615 als lintdorp aan de huidige Dorpsstraat, nadat de polder verder werd bedijkt. Uit bestudering van historische kaarten vanaf het begin van de 19e eeuw wordt duidelijk dat het plangebied onderdeel uitmaakte van de agrarische gronden en als bouwland in gebruik was. Pas vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw vinden de eerste dorpsuitbreidingen plaats. Derhalve geldt ook voor de nieuwe tijd een lage verwachting.
 
Op basis van het uitgevoerde bureau- en verkennend booronderzoek kan worden gesteld dat het plangebied gedurende een groot deel van de geschiedenis ongunstig was voor bewoning. Alleen voor de periode neolithicum – vroege middeleeuwen gold op basis van het bureauonderzoek een middelhoge verwachting. Resten uit deze periode komen voor (in de top van) het Hollandveen. Uit de boringen is echter gebleken dat dit pakket vrijwel volledig afwezig is en dieper dan 350 cm –mv ligt. Hiermee wordt het beeld bevestigd van de boorprofielen van nabij gelegen booronderzoeken waaruit blijkt dat dit veenpakket vanaf 430 cm -mv zal worden aangetroffen. Alleen in boring 17 is een veenlaag aangetroffen, dit kan mogelijk ook worden toegeschreven aan een lokaal fenomeen. Resten uit de periode neolithicum – vroege middeleeuwen zullen binnen het plangebied derhalve niet worden aangetroffen binnen de verstoringsdiepte van de beoogde nieuwbouw. De geplande bodemingrepen vormen dan ook geen bedreiging voor het bodemarchief. Met deze reden wordt geadviseerd dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
 
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.10 Milieueffectrapportage

Met het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in plannen en besluitvorming over activiteiten, doordat het al in een vroeg stadium bij de plannen en besluitvorming wordt betrokken.
 
In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r.- procedure of een m.e.r.-beoordelingsprocedure gevolgd moet worden. Een m.e.r. is verplicht bij een plan indien:
  1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een project-m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling verplicht is.
  2. De ontwikkelingen binnen het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden waardoor een Passende beoordeling nodig is. 
Uit bijlage D van het Besluit m.e.r. volgt dat een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt wanneer de activiteit ziet op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. Dit gaat om gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.
 
De voorliggende uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 beslaat ongeveer 2,8 hectare, waarvan ca. 1,9 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein is. Daarmee blijft de activiteit ruim onder de genoemde drempelwaarde uit bijlage D. Met de uitbreiding wordt extra uitgeefbare grond beschikbaar voor lokale bedrijven. Vanwege omliggende gevoelige functies zijn de gronden zodanig gezoneerd dat maximaal bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 3.1 (naar analogie van de milieuzonering uit de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’) zijn toegestaan. Tevens wordt in de regels van het bestemmingsplan uitgesloten dat bedrijven zich vestigen en activiteiten ontplooien die op grond van bijlage C en/of D uit het Besluit m.e.r. ook m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Vanuit de regelgeving van het Besluit m.e.r. kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.(-beoordeling) niet nodig is.
 
In de Wet milieubeheer is verder bepaald dat voor plannen waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 een m.e.r.-plicht geldt. Een passende beoordeling is nodig wanneer niet is uit te sluiten dat er geen significant negatieve effecten zijn voor Natura 2000-gebieden.
 
In het kader van dit bestemmingsplan is een voortoets uitgevoerd, waarin is ingegaan op de mogelijke effecten op Natura 2000. In deze voortoets wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden van de omliggende Natura 2000 gebieden zijn uitgesloten. De natuurlijke kenmerken ervan worden niet door de planeffecten aangetast. Dit geldt ook voor die beleidsontwikkelingen met eventuele stikstofeffecten in het plangebied. Een passende beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
 
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Sinds 1 april 2011 geldt overigens dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. en die beneden de daarin benoemde drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd op belangrijke nadelige milieugevolgen. Een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. Deze beoordeling heeft geen vormvereisten en kan plaatsvinden binnen de motivering van de milieuaspecten in de toelichting van het bestemmingsplan. In bovenstaande paragrafen wordt gemotiveerd dat de uitbreiding van het bedrijventerrein vanuit de verschillende milieuaspecten aanvaardbaar is en geen negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Een MER-beoordeling is daarmee niet noodzakelijk.
      

6 Planopzet

6.1 Planvorm

Het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Leeuw 4” kan worden gekarakteriseerd als een zogenaamde partiële herziening. In een dergelijke bestemmingsregeling ligt het accent vooral op het inpassen van een kleinschalige ontwikkeling in een groter bestemmingsplan. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met de daarbij horende planregels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De verbeelding van “Bedrijventerrein De Leeuw 4” bestaat uit één kaartblad.
 
Op de verbeelding is met behulp van de in de SVBP2012 bepaalde methode de bestemming van de gronden aangegeven. De bijbehorende bepalingen zijn vervolgens opgenomen in de planregels. De verbeelding visualiseert de planregels.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf worden de belangrijkste regelingen die het plan bevat, nader toegelicht. De planregels zijn in vier hoofdstukken uiteen gezet. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende regels. Tot slot bevat hoofdstuk 4 de overgangs– en slotregel.

6.2.1 Inleidende regels

Artikel 1
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.         
Artikel 2
In dit artikel wordt bepaald op welke manier bij de toepassing van de planregels wordt gemeten. Bij het meten van bouw– en goothoogtes van gebouwen is het begrip peil van belang.

6.2.2 Bestemmingen en gebruik

Artikel 3, Bedrijf
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn bestemd als 'Bedrijf'. De toelaatbaarheid van bedrijven is beperkt tot categorie 3.2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Afwijking van de beperking in algemene toelaatbaarheid is mogelijk als het bedrijven betreft die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen en indien een bedrijf door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten verwacht mag worden. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning om af te wijken is advies nodig van een milieudeskundige. Per bedrijf is het toegestaan 1 bedrijfswoning te realiseren binnen de representatieve zones langs de Bosweg en Noord-Achterweg.     
 
Artikel 4, Groen
Binnen het plangebied zijn groengebieden langs de watergangen bestemd tot 'Groen'. Behalve voor beplantingen, zijn deze gronden ook bestemd voor water, nutsvoorzieningen, zoals bergbezinkbassins,voet– en fietspaden en onbebouwde tuinen behorende bij de aangrenzende bedrijfswoningen.
             
Artikel 5, Verkeer  
De ontsluitingswegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Behalve voor verkeersvoorzieningen, zoals wegen en fiets– en voetpaden, zijn de betreffende gronden ook bestemd voor parkeervoorzieningen en straatmeubilair.
     
Artikel 6, Water 
De watergangen in het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 m.  

6.2.3 Algemene regels

Artikel 7, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Bij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Artikel 9 voorkomt dat regels uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn.
 
Artikel 8, antidubbeltelregel 
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  
Artikel 9, algemene bouwregels 
Overschrijding bouwgrenzen
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.   
Tevens is aangegeven voor welke bouwwerken en tot welke mate aangegeven hoogten mogen worden overschreden. 
 
Artikel 10, algemene afwijkingsregels 
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
  
Artikel 11, algemene procedureregels
Teneinde rechtsbescherming te waarborgen, is in onderhavig artikel bepaald dat bij de voorbereiding van besluiten de openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. 

6.2.4 Overgangs– en slotregels

Artikel 12, overgangsrecht 
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 21 lid 1 Wro. Enkele bouwmogelijkheden in afwijking van de regels blijven bestaan voor gebouwen die afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet. Bestaande afwijkingen mogen niet worden vergroot. Uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning om af te wijken van het bevoegd gezag.
 
Lid 2 betreft de overgangsregels met betrekking tot het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtsmacht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het gebruik is slechts toegestaan indien de afwijzing hierdoor niet wordt vergroot.
  
Artikel 13, slotregel 
Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder f van het Bro dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In artikel 6.2.1. Bro staat aangegeven wat onder een aangewezen bouwplan wordt verstaan. Het bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht en betreft een particulier initiatief op particulier terrein. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt ten behoeve van de kosten een overeenkomst opgesteld. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg
De plannen voor bedrijventerrein De Leeuw 4 zijn, inclusief de landschappelijke inpassing en de gewenste beeldkwaliteit, besproken met Hoeksche Waard Landschap, Dorpsvereniging Zuid-Beijerland en Kwaliteitsteam Hoeksche Waard.
 
Het Kwaliteitsteam Hoeksche Waard heeft per e-mail aangegeven dat zij reeds in het stadium van de locatiekeuze in het kader van de Regionale Bedrijventerreinenstrategie een akkoord hebben gegeven over deze planontwikkeling. De verdere uitwerking van de locatie acht het Kwaliteitsteam een zaak van de gemeente Korendijk zelf.
 
Op 10 februari 2016 zijn de plannen besproken met de Dorpsvereniging Zuid-Beijerland. Zij staan positief ten opzichte van de planontwikkeling.
 
Donderdag 18 februari 2016 heeft er een overleg plaats gevonden met Hoeksche Waard Landschap. Zij staan positief ten opzichte van de planontwikkeling. De inrichting van de groene zones langs de Bosweg, Noord-Achterweg en de noordrand van het bedrijventerrein is in samenspraak met Hoeksche Waard Landschap vorm gegeven.
 
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg gepleegd met de diverse instanties, namelijk het Waterschap, provincie, de Gasunie en de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid. De ontvangen overlegreacties staan onderstaand kort vernoemd.
 
Waterschap Hollandse Delta
Van het Waterschap Hollandse Delta is een vooroverlegreactie ontvangen. Zij zijn akkoord met het voorontwerp-bestemmingsplan, waarbij wel wordt gevraagd de toelichting te wijzigen omdat er inmiddels een nieuw Waterbeheerprogramma is. Het ontwerp bestemmingsplan is hierop aangepast.
 
Provincie Zuid Holland
Van het Provincie Zuid-Holland is op 13 juni 2016 een vooroverlegreactie ontvangen (opgenomen in de bijlage).De provincie vraagt de behoefte aan de uitbreiding van het bedrijventerrein nader te onderbouwen in het kader van de ladder van duurzame verstedelijking. Daarnaast dient ook de behoefte aan perifere detailhandel en kantoren nader onderbouwd te worden. Indien daar geen behoefte aan blijkt te zijn wordt verzocht deze mogelijkheid uit het plan te schrappen.
 
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie is de behoefte aan uitbreiding van het bedrijventerrein nader onderbouwd in de toelichting van het ontwerp bestemmingsplan. De mogelijkheden voor zelfstandige detailhandel en kantoren zijn uit het ontwerp bestemmingsplan geschrapt.  
 
Gasunie Transport Services b.v.
Van de Gasunie is op 18 april 2016 een vooroverleg reactie ontvangen. Hierin staat aangegeven dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de meest nabij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere plantontwikkeling. De reactie leidt daarmee niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
 
Ontwerpbestemmingsplan
Op 8 juli 2016 is in de Staatscourant, het Kompas en op de gemeentelijke website de kennisgeving geplaatst van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein De Leeuw 4, Zuid-Beijerland". Met ingang van 11 juli 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder zijn/haar zienswijzen mondeling of schriftelijk indienen.
 
De ter inzagelegging heeft analoog plaatsgevonden in het gemeentehuis te Piershil, en digitaal op de gemeentelijke website en via www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
Zienswijzen
Op het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend. In de bijlagen bij deze toelichting van het bestemmingsplan is de beantwoording van de zienswijzen opgenomen, inclusief de voorgestelde aanpassingen aan het bestemmingsplan.