2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke
ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de
provincie:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is,
- vergroten van de agglomeratiekracht,
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een „ja, mits-beleid‟: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
In de Visie ruimte en mobiliteit is het volgende relevante beleid voor het bedrijventerrein De Leeuw 4 opgenomen:
Bedrijventerreinen Voor bedrijventerreinen wil de provincie de match tussen vraag en aanbod verbeteren. De huidige mismatch is kwalitatief en kwantitatief van aard, en er is te weinig ruimte voor functiemenging. Er zijn onvoldoende geschikte terreinen en plannen voor de ontwikkeling van de economische topsectoren, zoals het havenindustrieel complex, de greenports en de kennis- en diensteneconomie tussen Leiden en Dordrecht. Deze terreinen moeten goed aangesloten zijn op het hoofdwegennet en, mede door de clustering, bij voorkeur geschikt voor multimodaal vervoer. Ook havengerelateerde regio’s kennen een tekort aan bedrijventerreinen. Herstructurering van bestaande terreinen en aanleg van nieuwe terreinen blijft daarom nodig. Enkele regio’s hebben een overschot aan bedrijventerreinen.
De vraag naar functiemenging in stedelijke gebieden neemt toe. De provincie wil ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo’n gedeelde opvatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
Kwaliteitskaart
Het plangebied De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland is volgens de kwaliteitskaart gelegen in de Zeekleipolders. Hierover is het volgende opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit:
Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Richtpunten
Zeekleipolders algemeen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
- Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
- Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
- Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
- Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
- Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
Steden en dorpen
In de Visie Ruimte en Mobiliteit is het volgende beleid opgenomen voor dorpen en bedrijventerreinen.
Dorpen
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
Bedrijventerreinen
Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Veelal betreft het logistieke bedrijventerreinen, waarvoor een goede aansluiting op het wegennet essentieel is. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande recreatieve routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
Stads- en dorpsranden
het plangebied De Leeuw 4 ligt in de dorpsrand van Zuid-Beijerland. In de Visie Ruimte en Mobiliteit is het volgende beleid opgenomen voor stads- en dorpsranden:
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
- De kwaliteit van het front (contrast)
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
- Contactkwaliteit
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
- De kwaliteit in de overlap (‘contract’)
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
Richtpunt
- Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
In de Gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit worden deze drie soorten randkwaliteiten benoemd en uitgewerkt voor de stads- en dorpsranden binnen het betreffende gebied.
uitsnede kaart 20 Visie Ruimte en Mobiliteit (plangebied in rood aangeduid)
Toetsing bedrijventerrein De Leeuw 4 aan Visie Ruimte en Mobiliteit
Het ontwikkelen van een lokaal bedrijventerrein met functiemenging (bedrijfswoningen, kleinschalige kantoren) past binnen het beleid voor bedrijventerreinen uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Op het gebied van kantoren en detailhandel sluit het bestemmingsplan aan op de randvoorwaarden uit de Verordening Ruimte.
In hoofdstuk 3 en 4 van dit bestemmingsplan wordt dieper ingegaan op de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard en de wijze waarop de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw 4 in de dorpsrand is ingepast.
2.2.2 Verordening Ruimte
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt is het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
Regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit - ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
De ladder bestaat uit drie stappen:
- Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip ‘regio’.
Regionale afstemming hoeft niet voor elke ontwikkeling afzonderlijk plaats te vinden. Ontwikkelingen met een lokaal karakter (bijvoorbeeld kleinschalige voorzieningen met primair een functie op buurt-, wijk- of dorpsniveau) zullen meestal geen regionale afstemming behoeven. Ook kunnen op regionaal niveau gemeenten afspreken welke ontwikkelingen vanwege een lokaal karakter niet afzonderlijk afgestemd hoeven te worden binnen de regio.
In het Bro is bepaald dat een onderzoek naar de actuele behoefte met betrekking tot diensten als bedoeld in de Dienstenwet slechts tot doel heeft na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Deze bepaling is opgenomen om te benadrukken dat het stellen van beperkingen aan de vestiging van diensten op niet-ruimtelijke gronden, niet alleen in strijd zou zijn met de Wet ruimtelijke ordening, maar ook met de Europese Dienstenrichtlijn.
- Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins, rekening houdend met belangrijke waarden en kwaliteiten van het gebied. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen BSD, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel. Ook zijn in de verordening aanvullende regels opgenomen voor de bescherming van belangrijke waarden en kwaliteiten binnen bestaand stads- en dorpsgebied, zoals de molenbiotoop.
- Stap 3 houdt in dat als is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit. Als het gaat om de ontwikkeling van een locatie met een omvang van meer dan 3 ha moet deze locatie ook zijn opgenomen in het Programma ruimte. Bij het opknippen van een bouwlocatie met een omvang van meer dan 3 ha in meerdere bestemmingsplannen blijft de voorwaarde van opname in het Programma ruimte van toepassing. Bepalend is of het gaat om een samenhangende bouwlocatie.
Het heeft de voorkeur van de provincie als de gemeente de ladder niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan één of meer treden van de ladder. Gedeputeerde Staten geven bij de aanvaarding van de regionale visie aan in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daar naar kan worden verwezen.
Toetsing Bedrijventerrein de Leeuw 4 Zuid-Beijerland aan ladder voor duurzame verstedelijking
Stap 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland zal ontwikkeld worden voor lokale bedrijven uit de gemeente Korendijk. De regio waarop de ontwikkeling zich richt is de gemeente Korendijk.
Voor de vestiging van grootschalige bedrijven is het regionaal Bedrijvenpark Hoeksche Waard ontwikkeld. De vijf gemeenten uit de Hoeksche Waard zijn aandeelhouder van dit bedrijvenpark.
De afgelopen jaren heeft de ontwikkeling van bedrijventerrein in de gemeente Korendijk voornamelijk plaats gevonden in Zuid-Beijerland. In 2005 is het bestemmingsplan “Uitbreiding bedrijventerrein Zuid-Beijerland” vastgesteld om de derde fase in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan de noordzijde van Zuid-Beijerland te kunnen realiseren. Alle kavels op dit aangelegde bedrijventerrein “De Leeuw 3” zijn inmiddels uitgegeven en het terrein is in 2014 woonrijp gemaakt. De vraag naar bedrijventerreinen is bij de gemeente Korendijk sinds de afronding van het bedrijventerrein De Leeuw 3 echter opnieuw aanwezig.
De uitbreiding van bruto 3 hectare van het bedrijventerrein De Leeuw 4 zal ontwikkeld worden voor lokale bedrijven in de gemeente Korendijk. Het betreft de enige bedrijfslocatie in de gemeente Korendijk die ontwikkeld kan worden. Van deze bruto 3 hectare is 1,9 netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Bij zowel de gemeente als de ontwikkelende partij hebben zich de afgelopen jaren diverse lokale bedrijven gemeld uit het midden- en kleinbedrijf in onder andere de bouw- en nijverheidsector die een geschikte bedrijfsruimte zoeken. Het zijn vaak bedrijven die vanuit een minder passende locatie in de gemeente (bijvoorbeeld bedrijf aan huis) door willen groeien. Er is momenteel geen uitgeefbaar terrein binnen de bestaande bedrijventerreinen in de kernen van de gemeente Korendijk voorhanden die de vraag van deze bedrijven kan faciliteren. Vanuit de bij de ontwikkelaar en gemeente Korendijk bekende marktvraag van lokale bedrijven kan bij aanvang van de ontwikkeling naar verwachting al 40 tot 50% van het terrein ingevuld worden. Bij de ontwikkelaar is een optielijst aanwezig, waarop deze bedrijven zich hebben gemeld om op het nieuwe gedeelte van het bedrijventerrein kavels af te nemen.
Het resterende gedeelte zal de marktvraag van bedrijven uit de gehele gemeente Korendijk voor de komende jaren tot 2030 op moeten vangen. Gemiddeld betekent dat een uitgifte van ca. 1.350 m2 netto bedrijventerrein per jaar in de periode tot 2030. Er zijn geen andere locaties binnen de kernen en bestaande bedrijventerreinen van de gemeente Korendijk aanwezig waar zich nog bedrijven kunnen vestigen. De huidige vraag naar bedrijfsgrond betreft vooral bedrijven die van een minder passende locatie in de gemeente Korendijk willen verplaatsen of doorgroeien naar een bedrijventerrein. Er zal door de uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 geen onaanvaardbare leegstand elders in de gemeente ontstaan.
Voor de regio Hoeksche Waard is de Regionale bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard Hoeksche 2014 – 2030 opgesteld. De herijkte bedrijventerreinenstrategie 2014 - 2030 speelt in op de veranderende economische omstandigheden sinds 2008 en gaat uit van marktgericht denken. Nieuwe kwalitatieve en kwantitatieve programmeringsafspraken worden gemaakt en kansrijke sectoren voor de Hoeksche Waard worden onderzocht.
De reeds uitgevoerde onderzoeken in het kader van het uitgiftebeleid laten zien dat de ambitie die in de bedrijventerreinenstrategie uit 2008 is omschreven niet meer aansluit bij de huidige economische werkelijkheid. Deze constatering leidt er toe dat er in deze herijkte bedrijventerreinenstrategie een nieuwe ambitie wordt geformuleerd. Met het vernieuwde beleid beogen de gemeenten binnen de Hoeksche Waard in te spelen op veranderingen in de vraag naar bedrijventerrein en daarmee de plaatselijke en regionale economie te versterken. Verder bevordert het de groei van werkgelegenheid in de Hoeksche Waard.
De Regionale bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard Hoeksche 2014 – 2030 is de uitwerking van het afsprakenkader Bedrijventerreinprogrammering Hoeksche Waard 2014-2030 (2014). De provincie Zuid-Holland op 15 juli 2014 ingestemd met het regionale afsprakenkader.
In zowel het afsprakenkader Bedrijventerreinprogrammering Hoeksche Waard 2014-2030 (2014) als de Regionale bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard Hoeksche 2014 – 2030 is het bedrijventerrein De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland expliciet opgenomen in de programmering met de volgende motivering:
"Het bedrijventerrein Zuid-Beijerland is opgebouwd uit een aantal fases van telkens ongeveer 3 hectare. De geplande uitbreiding van het terrein bedraagt tot 2030 8 hectare en bevindt zich aan de noordzijde van het bestaande bedrijventerrein. Op dit moment heeft Korendijk geen uitgeefbaar terrein meer voorhanden. Gelet op de thans gevestigde bedrijven is het aannemelijk dat er op dit terrein voornamelijk lokale bedrijven zich zullen vestigen. Tot 2030 wordt er ongeveer 3 hectare ontwikkeld. Voor de overige 5 hectare wordt er tot 2030 geen marktvraag verwacht. Deze hectare blijven daarom adaptief voor de periode na 2030."
In het afsprakenkader is tevens vastgelegd dat bedrijventerreinen met uitgeefbaar terrein in de kolom “ontwikkelen” conform hun huidige uitgangspunten worden ontwikkeld. Aanvullend hierop gelden voor de niet als zodanig bestemde (delen van) bedrijventerreinen Reedijk, Zuid-Beijerland en Hoogerwerf Oost dat ontwikkeling voor de provincie en regio ruimtelijk aanvaardbaar is, maar voordat een bestemmingsplan dat uitgifte van bedrijfskavels mogelijk maakt wordt vastgesteld, de lokale behoefte hieraan - conform de ladder voor duurzame verstedelijking -aangetoond dient te zijn.
Door het ontbreken van uitgeefbaar bedrijventerrein in de gemeente Korendijk zullen conform het afsprakenkader Bedrijventerrein Hoeksche Waard 2014-2030 de 3 hectare van het voorliggende bestemmingsplan bedrijventerrein De Leeuw 4 ontwikkeld worden. Dit gedeelte zal de verwachte marktvraag van de gehele gemeente Korendijk tot 2030 faciliteren. Hierboven is de lokale marktvraag vanuit de gemeente Korendijk nader toegelicht. De overige 5 hectare aan de noordzijde blijven adaptief voor de periode na 2030.
Omdat het gaat om een gebied dat niet groter is dan 3 ha, is bij een positief besluit van GS voldaan aan ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ en is opname in het Programma Ruimte niet van toepassing.
Gezien bovenstaande is voldaan aan stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Stap 2. in de regionale behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Op dit moment heeft de gemeente Korendijk geen uitgeefbaar terrein meer voorhanden voor dit type bedrijventerrein. Tevens is het vanuit de kwaliteit van de bestaande woonomgeving en de bereikbaarheid wenselijk dat het bedrijventerrein op een goed ontsloten locatie aan de rand van de kern wordt gesitueerd. Het bedrijventerrein De Leeuw 4 betreft daarnaast een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Leeuw.
Binnen de kleinschalige woonkernen van de gemeente Korendijk is geen beschikbare grond van 3 hectare (in de toekomst uitbreidbaar naar 8 hectare) waar door middel van herstructurering of transformatie een bedrijventerrein zou kunnen worden ontwikkeld. Daarnaast is ontwikkeling van een bedrijventerrein binnen een woongebied niet wenselijk, waardoor met name gekeken moet worden naar mogelijkheden binnen of direct grenzend aan bestaande bedrijventerreinen. Het bestaand stedelijk dorpsgebied (bsd) van de kernen Zuid-Beijerland, Nieuw-Beijerland, Goudswaard en Piershil ligt strak om de bestaande dorpskernen. Hieropvolgend worden de kernen van Korendijk behandeld. Hierin staat per kern de bedrijventerreinen aangegeven indien aanwezig, of eventuele grotere (solitaire) bedrijven. Daarnaast wordt ingegaan op het nabijgelegen bedrijventerrein van Numansdorp.
Zuid-Beijerland
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Zuid-Beijerland bestaat uit de woongebieden van het dorp en de sportvelden en het bestaande bedrijventerrein De Leeuw aan de noordzijde van de kern. Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare. De bedrijfskavels op het bestaande bedrijventerrein De Leeuw zijn allemaal in gebruik of uitgegeven.
Bestaand stedelijk dorpsgebied Zuid-Beijerland
Nieuw-Beijerland
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Nieuw-Beijerland bestaat uit de woongebieden van het dorp en de sportvelden aan de zuidzijde. Het bestaande bedrijventerrein van Nieuw-Beijerland ligt aan de noordoostzijde van de kern.
Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare. De bedrijfskavels op het bestaande bedrijventerrein in Nieuw-Beijerland zijn allemaal in gebruik of uitgegeven. Wel is onlangs gestart met de revitalisering van dit bedrijventerrein. Dit levert echter geen ruimtewinst op om in de aanvullende ruimtevraag van bedrijven te kunnen voorzien.
Bestaand stedelijk dorpsgebied Nieuw-Beijerland
Goudswaard
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Goudswaard bestaat voornamelijk uit de woongebieden van het dorp. Aan de noordwestzijde ligt een klein terrein met drie (agrarische) bedrijven. Aan de noordzijde (Molendijk) zijn twee iets grotere bedrijven aanwezig. Op deze locaties is echter geen sprake van een bedrijventerrein. In de zuidoostelijke hoek bevindt zich het bedrijventerrein 'De Stiel'. Alle bedrijfspercelen zijn hier reeds uitgegeven. Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare.
Bestaand stedelijk dorpsgebied Goudswaard
Piershil
Het bestaand stedelijk dorpsgebied van Piershil bestaat voornamelijk uit de woongebieden van het dorp. Aan de westzijde liggen de sportvelden. Aan de zuidwestzijde liggen enkele grotere bedrijven nabij elkaar, maar hier is geen sprake van een bedrijventerrein. Binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied is geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van een bedrijventerrein gericht op lokale ondernemers met een oppervlakte van ca. 3 hectare. De voorkomende solitaire bedrijven zijn allemaal in gebruik.
Bestaand stedelijk dorpsgebied Piershil
Bestaand stedelijk dorpsgebied Numansdorp
Numansdorp
Binnen de regio bevindt zich aan de noordzijde van de kern Numansdorp/Middelsluis een bedrijventerrein. In 2011 is het besluit genomen om een uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken, te weten “De Proeftuin”. Dit bedrijventerrein is nog niet volledig uitgegeven en biedt nog ruimte voor vestiging van nieuwe bedrijven. Gezien de ligging van het terrein nabij de afslag van de A29 is de verwachting dat de kaveluitgifte van het bedrijventerrein in de huidige lijn van uitgifte door zal zetten. Vermoedelijk zal medio 2030 het terrein volledig zijn uitgegeven. Dit bedrijventerrein biedt door de nabije ligging aan de A29 eveneens ruimte om in te kunnen spelen op toekomstige ruimtevraag van bedrijven buiten de regio Hoeksche Waard, zoals ook verwoord in de Regionale bedrijventerreinenstrategie.
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat binnen het bestaand stedelijk dorpsgebied van de kernen van de gemeente Korendijk geen ruimte beschikbaar is voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein van ca. 3 hectare. Binnen de woongebieden is deze ontwikkeling ook niet wenselijk, waardoor gezocht moet worden binnen bestaande, of direct grenzend aan bestaande bedrijventerreinen. De beoogde locatie van bedrijventerrein De Leeuw 4 is gelegen buiten het bestaand stedelijk dorpsgebied. Het gebied sluit echter direct aan op het bestaande stedelijk dorpsgebied en het bestaande bedrijventerrein. Tevens is sprake van een goed ontsloten locatie en zal de hinder voor het woongebied van de kern minimaal zijn. In de regio is op het bedrijventerrein “Proeftuin” nabij Numansdorp nog wel ruimte beschikbaar voor bedrijfsontwikkeling. Dit bedrijventerrein richt zich door de ligging nabij de A29 echter meer op het faciliteren van grotere bedrijven buiten de regio, daar waar het bedrijventerrein De Leeuw 4 volledig gericht is op kleinschalige invulling voor de lokale markt.
stap 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
- gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit is, en
- zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
ad.1
Het bedrijventerrein De Leeuw 4 heeft via de Noord-Achterweg een goede en directe ontsluiting richting de Provincialeweg N487 en de aansluiting met de A29. De ontsluiting van het bedrijventerrein loopt langs de noordzijde van de kern Zuid-Beijerland en levert geen aantasting van de leefbaarheid in de kern op. In de ruimtelijke opzet van het bedrijventerrein De Leeuw 4 is tevens rekening gehouden met een toekomstige ontsluiting in noordelijke richting, waardoor een directe aansluiting op de Hogeweg (rondweg) mogelijk is.
Vanuit de kern Zuid-Beijerland is de locatie van het bedrijventerrein De Leeuw 4 goed en snel bereikbaar voor fietsers en voetgangers.
Het bedrijventerrein De Leeuw 4 ligt op ca. 350 m van de bushalte Ridder van Dorplaan. Bij deze halte stoppen de bussen van lijn 164 (richting Heienoord busstation) en lijn 712 (richting Oud-Beijerland).
Geconcludeerd kan worden dat het bedrijventerrein De Leeuw 4 voor zowel autoverkeer, fietsers en voetgangers als het openbaar vervoer passend ontsloten is.
ad. 2
De stedenbouwkundige en functionele opzet van het bedrijventerrein De Leeuw 4 past binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit. In hoofdstuk 3 en 4 wordt hier dieper op ingegaan. Tevens heeft hierover overleg plaats gevonden met de Buurtvereniging Zuid-Beijerland, Hoeksche Waard Landschap en Kwaliteitsteam Hoeksche Waard. Zij kunnen allen instemmen met de ontwikkeling.
ad. 3
Bij de toetsing van trede 1 is dit reeds aan de orde geweest.
Conclusie
Bij de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw 4 in Zuid-Beijerland is voldaan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Regels voor bedrijven
Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
Functiemenging
Een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein.
Toetsing Bedrijventerrein De Leeuw 4 aan beleid bedrijven
Op het centrale gedeelte van het nieuwe bedrijventerrein De Leeuw 4 is plaats voor milieucategorie 3.2. Dit is vanuit de omliggende woonbuurten de hoogst mogelijke milieucategorie. Langs de randen van het bedrijventerrein is gekozen voor een goede overgang naar het landschap en de bestaande kern door middel van functiemenging (o.a. bedrijfswoningen en kantoren) waarbij een maximale milieucategorie van 3.1.aanvaardbaar is.
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
De Verordening Ruimte schrijft het volgende voor bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Beeldkwaliteitsparagraaf Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
- die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein De Leeuw 4 moet gezien worden als een ruimtelijke ontwikkeling die qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen). De ruimtelijke kwaliteit dient per saldo ten minste gelijk te blijven. Zorgvuldige inpassing is hierbij essentieel. In hoofdstuk 3 en 4 van dit bestemmingsplan wordt dieper ingegaan op de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel voor de Hoeksche Waard en de wijze waarop de ontwikkeling van bedrijventerrein De Leeuw 4 in de dorpsrand is ingepast, inclusief een beeldkwaliteitsparagraaf.
2.5 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees beleid
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen.
Nationaal beleid
Nationaal Waterplan (NWP)
Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeleid 21ste eeuw (WB21)
De kern van het WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Overlast in de toekomst wordt voorkomen door nu maatregelen te nemen.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. In de Waterwet zijn acht wetten samengevoegd tot één wet. In de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld. Daarnaast levert de Waterwet een bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten, alsmede de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Provinciaal beleid
Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021
Met het Regionaal Waterplan wordt het waterbeleid voor de provincie bepaald. Het gaat daarin om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. De beleidsdocumenten die opgenomen zijn in het Regionaal Waterplan zijn het waterrelateerde hoofdstuk uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese kaderrichtlijn water 2016-2021 en enkele onderdelen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 die van kracht blijven.
Provinciale Structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit'
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- Aansluiten bij de maatschappelijk vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Verordening Ruimte
In de Verordening Ruimte staan regels die bindend zijn en die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Waterschapsbeleid
Waterbeheerprogramma 2016-2021Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Regionaal Beleid
Deelstroomgebiedsvisie Zuid–Holland Zuid
Gezamenlijk hebben het rijk, de provincie, waterschap Hollandse Delta en de betreffende gemeenten de Deelstroomgebiedsvisie Zuid–Holland Zuid opgesteld. Deze visie beschrijft op hoofdlijnen de waterhuishoudkundige problemen van het regionale en eventueel aanwezige hoofdsysteem (rivieren en grote wateren). Daarnaast brengt het rapport de te kiezen oplossingsrichtingen in beeld. Dit geschiedt door een koppeling te maken met relevante ruimtelijke ontwikkelingen, door het ruimtebeslag en de uitvoeringskosten te kwantificeren. Bovendien wordt in de deelstroomgebiedsvisie een aanzet gegeven tot een maatregelenpakket voor de aanpak van de problemen. Dit alles is bedoeld om goed te kunnen anticiperen op klimaatveranderingen. De visie is geen wettelijk planfiguur.
Waterstructuurplan Hoeksche Waard
De voorgangers van waterschap Hollandse Delta hebben voor alle deelgebieden een Waterstructuurplan opgesteld, zo ook voor de Hoeksche Waard. De waterstructuurplannen geven een ruimtelijke visie op een duurzaam watersysteem, een beleidskader voor concrete maatregelen en dienen als onderlegger voor ruimtelijke afwegingen en keuzen in bestemmingsplannen en streekplannen. Waterschap Hollandse Delta hanteert de waterstructuurplannen bij het doorlopen van het proces van de watertoets.
Gemeentelijk beleid
In het Gemeentelijk Waterplan Korendijk is het beleid geformuleerd met betrekking tot het watersysteem binnen de gemeente. Ontwikkelingen zoals klimaatverandering, strengere milieuwetgeving, maar ook de toename van het aantal wegen en gebouwen, zijn redenen om dit beleid voor de gemeente helder vast te leggen. Een duurzaam watersysteem draagt bij aan de veiligheid en leefbaarheid in Korendijk. Met de vaststelling van het Waterplan is duidelijk hoe de gemeente met het water binnen de dorpskernen en in het buitengebied wil omgaan. Hoe het plan wordt aangepakt en op welke termijn. Gelet op het omvangrijke buitengebied van Korendijk is het Waterplan in nauwe samenwerking met waterschap Hollandse Delta opgesteld.
Samengevat luidt de watervisie 2027 in het Waterplan: 'Het realiseren van een veilig en efficiënt watersysteem dat voldoende robuust is om piekbuien zonder wateroverlast op te vangen. De in ere herstelde en natuurvriendelijk ingerichte kreken en de verbeterde groenblauwe verbindingen met het buitenwater zorgen voor een aantrekkelijk watersysteem voor bewoners en recreanten zoals fietsers, kanoërs, vissers en wandelaars. Ruimtelijke ontwikkelingen, inbreidingen en herstructureringen zijn van dien aard dat ze dit watersysteem niet negatief beïnvloeden maar een positieve bijdrage leveren aan een duurzame inrichting. Hierbij worden aspecten vanuit het waterbeheer, ecologie, medegebruik en beheer- en onderhoud beschouwd en gerespecteerd. Voorbeelden van een duurzame inrichting zijn het scheiden van schoon hemelwater en afvalwater, natuurvriendelijke oeverinrichtingen en het reserveren van ruimte voor water. Door enkele technische ingrepen is de mogelijkheid om het oppervlaktewater in de kernen goed te doorspoelen (en daarmee te verversen) weer gewaarborgd, hetgeen onder andere de waterkwaliteit ten goede komt. Enkele dijkvakken worden versterkt waarmee voldaan wordt aan de hedendaagse eisen.'
In het gemeentelijk Waterplan is een afsprakenkader opgenomen dat plannenmakers en ontwikkelaars vroegtijdig op de hoogte brengt van relevante wateraspecten, randvoorwaarden en toetsingskaders bij de verdere uitwerking van plannen en projecten.
De belangrijkste spel(beleid)regels bij nieuwe ontwikkelingen zijn:
- het scheiden van hemelwater en afvalwater. Het streven is om hemelwater van nieuw verhard oppervlak niet aan te koppelen (100% afkoppelen) op de riolering, maar deze gescheiden te verzamelen, te bergen in de bodem of, zoals in Korendijk, af te voeren naar het oppervlaktewater. De versnelde afvoer naar het oppervlaktewater dient gecompenseerd te worden in de vorm van oppervlaktewater;
- indien het verhard oppervlak toeneemt, dient de versnelde afvoer die hierdoor ontstaat gecompenseerd te worden. Binnen de gemeente Korendijk dient 10% van het extra verhard oppervlak gecompenseerd te worden;
voor ontwikkelingen waarbij het bestaande watersysteem wordt aangepast of nieuwe watersystemen worden aangelegd, dient rekening te worden gehouden met:
- de regelgeving uit de Keur van het waterschap. Deze regelgeving is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. Voor ingrepen hieraan dient een ontheffing te worden verkregen. De begrenzingen van objecten (watergangen, kaden en dijken) waarbinnen de Keur van toepassing is, zijn vastgelegd in zogenaamde leggers;
- de NBW-normen. Bij wijziging van een functie moet een nieuw gebied zodanig worden ingericht dat voldaan wordt aan de NBW-normen. De ingreep mag geen verslechtering voor het waterbeheer betekenen. Bijvoorbeeld versnippering van het waterbeheer met nieuwe peilgebiedjes en onderbemalingen is ongewenst, aansluiten bij bestaande peilgebieden geniet de voorkeur.
3.3 Ruimtelijke opbouw
Zuid-Beijerland
Zuid-Beijerland heeft een eenduidige ruimtelijke opbouw, waarbij de volgende deelgebieden zich duidelijk als afzonderlijke eenheden van elkaar onderscheiden:
- het oude dorp langs de dijk;
- het woongebied ten noorden van de dijk;
- het woongebied ten zuiden van de dijk;
- de sportvelden;
- bedrijven.
Het oude dorp langs de dijk
De Dorpsstraat vormt de oorspronkelijke kern van het dorp en wordt gekenmerkt door de voor een dorp karakteristieke menging van functies (zowel wonen als detailhandel en bedrijven). Het profiel van de Dorpsstraat heeft een asymmetrische opbouw: een vrijwel gesloten bebouwingswand in het dijktalud aan de zuidzijde en een onbebouwd dijktalud aan de noordzijde van de dijk. De bebouwingswand aan de zuidzijde van de kern vormt een duidelijke eenheid en wordt gekarakteriseerd door dicht op elkaar staande veelal smalle panden (overwegend één laag met een kap).
Het woongebied ten noorden van de dijk
In de tweede helft van de vorige eeuw is ten noorden van de Dorpsstraat en oostelijk van de Oranjeweg in verschillende fasen een nieuwe woonwijk ontwikkeld. De structuur van deze wijk is in hoofdlijnen gebaseerd op de hoofdrichting van het oorspronkelijke kavelpatroon. De eerste uitbreidingen vonden plaats achter de Oranjewegen langs de ring Nassaustraat - Gravin Sabinastraat - Tuinweg. Hier zijn enkele openbare en bijzondere voorzieningen gerealiseerd, zoals een kerkgebouw, het dorpshuis, het (voormalig) gemeentehuis en het Groene Kruisgebouw. Vervolgens is het gebied tussen de Gravin Sabinastraat, Arent van der Graeffstraat, Ridder van Dorplaan en de Tuinweg bebouwd. Hier liggen behalve woningen ook twee basisscholen en een sportzaal. Daarna is de strook tussen de Tuinweg en het Nieuw Gat bebouwd. In 1983 hebben de bebouwingsontwikkelingen rond de Asterdstraat en de Oranjeweg plaatsgevonden.
Het woongebied ten zuiden van de dijk
Hier zijn de laatste bebouwingsuitbreidingen langs de Koninginneweg gerealiseerd. De kerk is een belangrijk oriëntatiepunt voor het gebied.
Dorpsuitbreiding 21e eeuw
Voor Zuid-Beijerland is een uitbreidingsgebied aangewezen ten oosten van de kern. Dit beoogde uitbreidingsgebied ligt binnen de bebouwingscontour van de provincie. De uitbreiding van de kern voor de komende jaren is geborgd in het bestemmingsplan 'Uitbreiding Zuid-Beijerland' dat op 29 januari 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad.
De sportvelden en bedrijventerreinen
De sportvelden met de daarom heen gesitueerde randbeplanting vormen een duidelijk herkenbaar groen element in de dorpsrand van Zuid-Beijerland. Het bedrijventerrein De Leeuw ligt aan de noordwestkant van de kern aan weerszijden van de Noord-Achterweg.
Plangebied
Het plangebied voor de uitbreiding van het bedrijventerrein De Leeuw 4 ligt aan de noordzijde van de kern Zuid-Beijerland. Het gebied is momenteel een open agrarisch gebied ten noorden van de Noord-Achterweg. Aan de westzijde ligt het bestaande gedeelte van het bedrijventerrein De Leeuw, dat door middel van een watergang van het plangebied wordt gescheiden. Het bestaande bedrijventerrein De Leeuw is niet door hoog opgaande beplanting afgeschermd, waardoor de bedrijfsgebouwen vanuit het omliggende landschap goed zichtbaar zijn. Aan de oostzijde ligt de Bosweg met aan weerszijden watergangen. Aan de overzijde van de Bosweg ligt een bosperceel. Ten noorden van het plangebied ligt open agrarisch gebied.
5.8 Ecologie
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Quick scan flora en fauna
Voor het plangebied is een onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd (bijlage, Elsken Ecologie, 9 november 2015).
Op het perceel aan De Leeuw 4, Zuid-Beijerland staat de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein gepland. Derhalve wordt volgens de wetgeving van de initiatiefnemer een toetsing van de aanwezige flora en fauna verwacht. Dit om te toetsen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen niet in strijd zijn met de flora- en faunawet, de natuurbeschermingswet, of Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS).
Aan de hand van een literatuurstudie en een veldbezoek heeft Elsken Ecologie in kaart gebracht welke beschermde flora en fauna er (mogelijk) in het plangebied aanwezig zijn.
Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het plangebied mogelijk geschikt is voor kieviten en scholeksters als broedgebied. Tevens kan het bosplantsoen nestplaatsen bieden aan algemene zangvogels. Verstoring van deze soorten kan voorkomen worden door buiten het broedseizoen (15 april – 15 augustus) te starten met bouwwerkzaamheden. Verstoring in de gebruiksfase wordt redelijkerwijs uitgesloten, gezien de verstoringsgevoeligheid van de betreffende soorten, aard van het gebruik en beplanting aan de rand van het bedrijventerrein.
Voor de soortgroepen planten, vissen, reptielen en amfibieën en zoogdieren worden zowel in de bouw-, als in de gebruiksfase geen negatieve effecten verwacht.
Het bosplantsoen direct naast het plangebied is bestemd als NNN. Negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden worden in zowel de bouw- als in de gebruiksfase niet verwacht. Het plangebied ligt tevens in nationaal landschap Hoekse Waard. De ruimtelijke ontwikkelingen passen echter binnen het structuurplan en zijn derhalve geen bedreiging voor de opgestelde kernkwaliteiten.
Op 1,5 km van het plangebied ligt natura-2000 gebied Haringvliet. Gezien de aard van de ruimtelijke ingreep en instandhoudingsdoelen van het Haringvliet worden er geen significant negatieve effecten verwacht.
Om mogelijk negatieve effecten tijdens de bouwfase te voorkomen wordt aanbevolen de bouwwerkzaamheden te starten buiten het broedseizoen (15 april – 15 augustus).
Voor alle flora en fauna geldt de zorgplicht ongeacht hun zeldzaamheid of beschermingsstatus. Van de initiatiefnemer wordt verwacht zorgvuldig om te gaan met alle flora en fauna. In het geval er twijfel bestaat of er dieren worden aangetroffen en/of verwond tijdens de bouw dient er contact te worden opgenomen met een ecoloog.
Voortoets Natura 2000 - stikstofdepositie
Voor het plangebied is een voortoets Natura 2000 met betrekking tot de stikstofdepositie uitgevoerd (bijlage, Elsken ecologie, 27 november 2015).
Op het perceel aan De Leeuw 4, Zuid-Beijerland staat de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein gepland. Op ongeveer 1,5 km van het plangebied ligt Natura-2000 gebied Haringvliet. Op verdere afstand liggen Natura 2000 gebieden Hollands Diep (4,5 km) Krammer-Volkerak (6 km) Oudeland van Strijen (8km) en Oude Maas (9km). Beschermd natuurmonument Groote Gat ligt op ongeveer 2 km van het plangebied.
Om het bestemmingsplan vast te kunnen stellen dient de initiatiefnemer zich ervan te verzekeren dat er geen significant negatieve effecten op Natura-2000 gebieden kunnen optreden. Het doel van deze voortoets is om te verkennen tot hoeveel stikstofdepositie de invulling van maximale planmogelijkheden zullen leiden t.o.v. de huidige situatie. Dit wordt gedaan met behulp van AERIUS, het rekeninstrument van de PAS. Op basis van deze uitkomst wordt bepaald of significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten. Wanneer het bestemmingsplan ruimte biedt aan activiteiten die mogelijk significant negatieve effecten hebben dient er een passende beoordeling opgesteld te worden.
In de AERIUS berekening wordt uitgegaan van een totale uitstoot van 248,9 kg NOx/j als gevolg van verwarming en productieprocessen. Dit cijfer is gebaseerd op data van het CBS. De verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein is middels kengetallen van het CROW in de AERIUS berekening opgenomen.
Het Haringvliet, Oudeland van Strijen, Oude Maas en Hollands Diep zijn niet in het PAS opgenomen, omdat er geen stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn. Een significant negatief effect als gevolg van toegenomen stikstofdepositie kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Wanneer de planmogelijkheden volledig worden gerealiseerd zal de hoogste bijdrage op PAS-gebied Krammer-Volkerak 0,0019 mol N/ha/j bedragen. Deze bijdrage is zo minimaal dat het als verwaarloosbaar opgevat dient te worden. Tevens geldt dat wanneer (een deel van) de planruimte gerealiseerd gaat worden, deze concrete activiteiten binnen het PAS vallen. Voor deze activiteiten (projectbijdrage <0,05 mol N/ha/j) is ontwikkelingsruimte in het PAS gereserveerd. Op voorwaarde van een voorspoedige uitwerking van alle PAS-maatregelen is er dus ontwikkelingsruimte voorhanden, waardoor significant negatieve effecten uitgesloten kunnen worden. De maximale stikstofdepositie op beschermd natuurmonument Groote Gat bedraagt 0,01 mol N/ha/j bij maximale planinvulling. Als gevolg hiervan wordt geen aantasting in natuurwetenschappelijke betekenis verwacht. Tevens biedt het plan geen ruimte aan ontsierende handelingen die in strijd zijn met het aanwijzingsbesluit (1972).
Op grond van deze voortoets kunnen significant negatieve effecten bij maximale planrealisatie worden uitgesloten. Er hoeft daarom geen Passende beoordeling opgesteld te worden.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling, mits de bouwwerkzaamheden gestart worden buiten het broedseizoen (15 april – 15 augustus).