direct naar inhoud van Regels
Plan: Lange Eendragtsweg Zuid-Beijerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0588.BPBGA99hp0313-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Lange Eendragtsweg Zuid-Beijerland met identificatienummer NL.IMRO.0588.BPBGA99hp0313-VG01 van de gemeente Korendijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door een bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 achtergevel

de gevel van het hoofdgebouw die “tegenover” de voorgevel is gelegen.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van intensieve veehouderijen.

  • akker- en vollegrondstuinbouw:
    de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen fruit- en bollenteelt en gemengde tuinbouw.
  • fruitteeltbedrijf:
    de teelt van fruit op open grond.
  • vollegrondstuinbouwbedrijf:
    een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond.
  • gemengd tuinbouwbedrijf:
    de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen.
  • glastuinbouw:
    de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen.
  • grondgebonden veehouderij:
    het houden en opfokken van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond.
  • paardenfokkerij:
    een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht (op)fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in een economisch verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.
  • paardenhouderij:
    een bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden van stallen van paarden en pony's en de handel in paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's.
  • sierteelt:
    een agrarisch bedrijf gericht op het telen van siergewassen en het kweken van sierplanten.
1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in de Weg algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 biomassa

het drooggewicht van zowel plantaardig als dierlijk materiaal en producten gewonnen uit plantaardig en dierlijk (rest)materiaal (zoals suikerriet, mais, koolzaadolie, palmolie en dierlijke vetten) geproduceerd ten behoeve van energieopwekking en/of biobrandstof.

1.20 bio(co)vergisting

een specifieke vorm van mestverwerking door middel van vergisting van in hoofdzaak dierlijke mest, eventueel aangevuld met andere organische producten of biomassa (covergisting), waarbij ook opwekken van energie kan plaatsvinden.

1.21 bordeelprostitutie

prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor specifiek bedoelde en ingerichte ruimte wordt aangeboden.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 doelmatige agrarische bedrijfsvoering

het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnische correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een agrarisch bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.

1.32 extensieve recreatie

een vorm van openlucht recreatie waarbij nauwelijks druk wordt uitgeoefend op de omgeving, zoals wandelen en fietsen.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.35 kap

een constructie met een of meer dakvlakken met een helling van meer dan 300 en minder dan 650.

1.36 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogt van 1,5 meter of meer, t rek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.38 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.39 mestbassin

een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest.

1.40 mestbewerking

behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen, zoals mengen, roeren, homogeniseren en verwijderen van vreemde objecten zoals plastic folie en hoeven.

1.41 mestverwerking

het proces om (drijf)mest af te breken, door onder andere droging, bezinking, vergisting of indamping, om te zetten in nieuwe bruikbare producten, zoals energie uit biomassa, of te bewerken tot kwalitatief hoogwaardige meststoffen.

1.42 mestzak

een flexibele (folie)reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest.

1.43 natuurwaarde

de aan het gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.44 nevenactiviteit/nevenfunctie

activiteit, die gezien de relationele aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en ten hoogste 1 wand.

1.46 peil
  • a. voor gebouwen die maximaal 1 meter van de weg liggen: de hoogte van de kruin van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.47 plattelandswoning

een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf en behorend tot of voorheen behorend bij dat agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf. De woning wordt niet beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarisch bedrijf.

1.48 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in ene vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.49 teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak), boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt kunnen worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren en die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zolang de teelt dit vereist, voor een aaneengesloten periode van maximum 6 maanden. Deze voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik, zoals folies, insectengaas, acryldoek, hagelnetten en dergelijke.

1.50 theetuin

een gelegenheid, al dan niet met zitplaatsen in de tuin, waar thee en andere verfrissingen, niet zijnde alcoholische dranken, alsmede ter plaatse bereidde kleine etenswaren kunnen worden genuttigd.

1.51 verbrede landbouw

specifieke vorm van nevenfunctie. De activiteit hangt samen met de agrarische bedrijfsvoering of staat ten dienste van het bedrijf, zoals agrotoerisme met bijbehorende ondergeschikte horeca, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.

1.52 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die aan de weg ligt waaraan deze is genummerd.

1.53 voorgevelrooilijn

de (denkbeeldige) lijn in en in het verlengde van de gevel van het hoofdgebouw die gericht is naar de openbare weg; indien er meer dan een gevel gericht is naar de openbare weg, betreft het de (denkbeeldige) lijn die in en in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw ligt.

1.54 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Agrarisch` aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, met uitzondering van een intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    • 1. een gemengd tuinbouwbedrijf zoals bedoeld in lid 1.9 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch-gemengd tuinbouwbedrijf” is toegestaan;
    • 2. een glastuinbouwbedrijf zoals bedoeld in lid 1.9 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “glastuinbouw” is toegestaan;
    • 3. een paardenhouderij zoals bedoeld in lid 1.9 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “paardenhouderij” is toegestaan;
    • 4. een kleidepot uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch-kleidepot” is toegestaan.
  • b. één bedrijfswoning per bouwvlak met bedrijfsgebouwen;
  • c. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van:
    • 1. de in het gebied voorkomende landschapswaarden in de vorm van waardevolle openheid en verkavelingsstructuur (polderpatroon);
    • 2. de in het gebied voorkomende natuurwaarden in de vorm van waardevolle oevervegetaties en weidevogels;
    • 3. of de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden in de vorm van historische bebouwing, het ontginningspatroon en (het reliëf van) de historische dijken en kreken;
  • d. voorzieningen, zoals groen, tuinen, terras, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, (onverharde) paden, wegen, parkeervoorzieningen en laads- en losvoorzieningen;
  • e. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. Bouwwerken, met uitzondering van erf- en terrasafscheidingen, zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m.
    • 2. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet mee bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.3 Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 1.000m2 ten behoeve van een akkerbouwbedrijf;
    • 2. 300 m2 ten behoeve van een vollegrondstuinbouwbedrijf.
3.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,20 m.
  • b. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 300.
  • c. De dakhelling niet meer mag bedragen dan 650.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.
  • e. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • f. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 30 m.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  • c. De bouwhoogte van torensilo's, luchtwassers en combiwassers mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • d. Teeltondersteunende gewassen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding “ecologische hoofdstructuur”.
  • e. De goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de mestverwerking en biomassa(co)vergisting mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m.
  • f. De bouwhoogte van kadaverkoelingen, gastanks en versomaten mag niet meer bedragen dan 2 m en maximaal 5 m2.
  • g. De bouwhoogte van windmolens mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • h. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • i. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • j. De oppervlakte van mestbassins en mestzakken mag niet meer bedragen dan 2.500 m3.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. Lid 3.2.2 onder b. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
  • b. Lid 3.2.5 onder e voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 30 m van de bedrijfswoning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
3.3.2 Kassen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder c2 voor het bouwen van kassen ten behoeve van een vollegrondstuinbouwbedrijf, tot een maximum van 5.000 m2, met dien verstande dat:

  • a. De kassen noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering.
  • b. Omschakeling en doorgroei naar een zelfstandig glastuinbouwbedrijf niet is toegestaan.
3.3.3 Seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 3.2 voor het plaatsen van stacaravans of kampeermiddelen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het plaatsen en geplaatst houden van stacaravans of kampeermiddelen is toegestaan binnen de jaarlijkse periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
    • 2. Het plaatsen van een stacaravan of kampeermiddel is uitsluitend toegestaan op het eigen erf behorende bij het agrarisch bedrijf.
    • 3. Het plaatsen van een stacaravan of kampeermiddel is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
    • 4. Een stacaravan of kampeermiddel mag uitsluitend buiten de agrarische bedrijfsgebouwen worden geplaatst.
    • 5. De stacaravan of kampeermiddel mag uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst.
    • 6. De onderlinge afstand tussen de stacaravans en/of kampeermiddelen bedraagt ten minste 5 m.
    • 7. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
    • 8. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
    • 9. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van de stacaravans en kampeermiddelen met betrekking tot de volgende aspecten:
      • Een goede landschappelijke inpassing.
      • Bescherming omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
      • Een passende situering ten opzichte van elkaar of van andere aanwezige bebouwing.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder lid a.1 kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning afwijken van de toegestane jaarlijkse periode voor het plaatsen van stacaravans of kampeermiddelen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij voldaan moet worden aan de voorwaarden zoals opgenomen onder a en de volgende voorwaarden:
    • 1. In totaal mogen buitenlandse werknemers niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar worden gehuisvest op het erf.
    • 2. Er is geen sprake van structurele huisvesting.
    • 3. De stacaravans en kampeermiddelen dienen steeds verwijderd te worden.
    • 4. Huisvesting kan ook plaatsvinden in (tijdelijke) woonunits, mits deze direct worden verwijderd na het gebruik.
3.3.4 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m2.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De paardenbak dient op minimaal 50 m van bebouwing van derden te liggen.
  • e. Bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan.
  • f. Lichtmasten zijn niet toegestaan.
  • g. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • h. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties.
  • b. Het gebruik van gronden ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders op terreinen voor kleinschalig kamperen.
  • c. Het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de opslag van mest.
  • d. Het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder a voor nevenfuncties, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.
  • b. Nevenfuncties zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van functies welke alleen buiten het bouwvlak kunnen worden uitgeoefend, zoals boerengolf en kleinschalig kamperen.
  • c. De totale oppervlakte ten behoeve van statische opslag mag niet meer bedragen dan 1.000 m2.
  • d. Buitenopslag ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan.
  • e. De totale verkoopvloeroppervlakte van productiegerichte detailhandel mag niet meer bedragen dan 50 m2.
  • f. Ten behoeve van kleinschalig kamperen zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober. Het kleinschalig kamperen dient op of direct aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd te worden met een maximale oppervlakte van 0,5 ha, met dien verstande dat sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.
  • g. Mestbewerking, mestverwerking en biomassa(co)vergisting zijn toegestaan als nevenactiviteit, met gebruikmaking van overwegend product (mest, mestfractie of biomassa) van het eigen agrarisch bedrijf, eventueel aangevuld met product van derden. De mestbewerking, m mestverwerking en biomassa(co)vergisting dient ter plaatse noodzakelijk of wenselijk te zijn vanuit een oogpunt van bedrijfsvoering van een aantal agrarische bedrijven in elkaars nabijheid. Daarbij is levering van de geproduceerde energie aan derden toegestaan.
  • h. Theetuinen zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. De oppervlakte bedraagt ten hoogste 40 m2.
    • 2. De woning behoudt in overwegende mate zijn woonfunctie met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
    • 3. Theetuinen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing.
    • 4. Theetuinen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een recreatieve functie.
  • i. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • j. De nevenfunctie mag een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • k. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • l. Ingeval van nieuwe bebouwing dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijk inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • m. De nevenfunctie mag geen onevenredige toename van nadelige gevolgen opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.5.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder b voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De teeltondersteunende voorzienignen dienen vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar te zijn;
  • b. De teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding “ecologische hoofdstructuur”.
3.5.3 Bed & Breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid teneinde een bed & breakfast mogelijk te maken met dien verstande dat:

  • a. De woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
  • b. Ten hoogste 2 kamers zijn toegestaan tot ene oppervlakte van in totaal 100 m2, waar maximaal 5 gasten mogen verblijven.
  • c. De voorziening ten behoeve van bed & breakfast binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd, waarbij de bed & breakfast alleen in een bijgebouw kan plaatsvinden als de betreffende gebouwen een duidelijke ruimtelijke samenhang met het hoofdgebouw vertonen.
  • d. Er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen teneinde de vormverandering van een bouwvlak te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De vormverandering is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en/of de continuïteit van het bedrijf.
  • b. De oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.
  • c. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • d. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • e. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding “zoekgebied ecologische verbindingszone”, wordt niet belemmerd of aangetast.
  • f. De wijziging mag geen onevenredige toename van nadelige gevolgen opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.6.2 Vergroten bouwvlak agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen teneinde een bouwvlak en agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen, te vergroten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Voor agrarische bedrijven, met uitzondering van intensieve veehouderijbedrijven, paardenhouderijen en glastuinbouwbedrijven, geldt dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2 ha. Paardenhouderijen mogen niet groter zijn dan 1 ha.
  • b. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:
    • 1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van een reëel bedrijf, dit ter beoordeling van een ter zake deskundige.
    • 2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
    • 3. De vergroting mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.
    • 4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
    • 5. In geval van onduidelijkheid kan advies worden gevraagd bij een terzake deskundige.
    • 6. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
    • 7. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding “zoekgebied ecologische verbindingszone” wordt niet belemmerd of aangetast.
    • 8. De wijziging mag geen onevenredige toename van nadelige gevolgen opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.6.3 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Gemengd - 1'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming "Gemengd-1", onder de volgende voorwaarden:

  • a. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is. In geval van onduidelijkheid kan advies worden ingewonnen bij een terzake deskundige.
  • b. Er dient een landbouwtoets te worden uitgevoerd.
  • c. Bij behoud/continuering van bestaande nevenfuncties dient overtollige bebouwing gesloopt te worden, waarbij de overtollig gesloopte bebouwing niet mag worden teruggebouwd.
  • d. Opslag, niet zijnde statische opslag, ten behoeve van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, is niet toegestaan.
  • e. Detailhandel is niet toegestaan.
  • f. De wijziging mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • g. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • h. De wijziging mag geen onevenredige toename van nadelige gevolgen opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.6.4 Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduiding “paardenhouderij” wordt opgenomen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. In geval van onduidelijkheid kan advies worden ingewonnen bij een terzake deskundige.
  • b. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen. In geval van onduidelijkheid kan advies worden ingewonnen bij een terzake deskundige.
  • c. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • d. De wijziging mag geen onevenredige toename van nadelige gevolgen opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.6.5 Plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden waarop de bedrijfswoning is gesitueerd te wijzigen in een plattelandswoning, door de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning” op te nemen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Er dient sprake te zijn van een voldoende woon- en leefklimaat voor de bewoners van de woning.
  • b. De wijziging mag geen nadelige gevolgen opleveren voor het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
  • c. De wijziging mag geen beperking opleveren voor omliggende bedrijven.
  • d. De oppervlakte van de woning mag niet worden vergroot.
3.6.6 Mestzakken en -bassins aansluitend aan het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het plaatsen van mestbassins en mestzakken aansluitend aan het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De aanleg buiten een bouwvlak is slechts toelaatbaar indien realisering van de mestzak of –bassin binnen het bouwvlak zou leiden tot een ondoelmatige bedrijfsvoering dan wel zou leiden tot een uit milieuhygiënisch oogpunt onaanvaardbare situatie.
  • b. De inhoud mag niet meer bedragen dan 2.500 m3.
  • c. De bouwhoogte van de mestzak of –bassin mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • e. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • f. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • g. Er mag geen sprake zijn van aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. Op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiing, duikers, bruggen en aanlegsteigers worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldoor voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10 ha;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabel en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties, of apparatuur.
5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10 ha;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Nieuwbouw van woningen

Voor het bouwen van nieuwe woningen gelden de volgende regels:

  • a. Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.

7.2 Overschrijding bebouwingsgrenzen en goothoogten

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen en goothoogten, mogen afwijken van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreepartijen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 2,5 m bedraagt.
  • b. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 2 m bedraagt.
  • c. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 1,5 m bedraagt.
  • d. Tot gebouwen behoren dakkapellen en hellende vlakken mits de overschrijding van de goothoogte ten hoogste 2,5 m bedraagt en plaats vindt over een breedte van maximaal 50% van de breedte van het dakvlak.

Artikel 8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover betreft:

  • a. Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen.
  • b. Brandweeringang.
  • c. Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
  • d. De ruimte tussen bouwwerken.
  • e. Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
  • b. Het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte (ten behoeve van bijvoorbeeld mantelzorg).
  • c. Het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.
  • d. Het gebruik van gronden en gebouwen voor speelautomaten, bingohal, discotheek of dancing.
9.2 Beroep- en bedrijf-aan-huis

In het bestemmingsplan waarin een (bedrijfs)woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis toegestaan als medegebruik, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. Het betreft een dienstverlenend of ambachtelijk beroep of bedrijf met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen en bedrijven.
  • b. Het medegebruik blijft van ondergeschikte betekenis en de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair.
  • c. Het betreft geen beroep of bedrijf waarvoor een milieuvergunning verleend moet worden of een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet milieubeheer.
  • d. Er is geen sprake van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektronische betaling.
  • e. Het beroep of bedrijf heeft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg, veroorzaakt door bezoekers en laden en lossen.
  • f. De benodigde parkeervoorzieningen voor de (bedrijfs)woning en het beroep of bedrijf worden op eigen terrein gerealiseerd, tenzij het beroep of bedrijf geen verkeersbelemmerende werking heeft.
  • g. Het medegebruik blijft beperkt tot de bewoners van de woning.
  • h. Het medegebruik blijft beperkt tot maximaal 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m2.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning om af te wijken kan worden verleend – middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
  • b. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  • c. De bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang gelijk te stellen bouwwerken – daaronder niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen -, mits deze bouwwerken geen grotere (goot- of boeibord)hoogte dan 2,5 m en geen grotere oppervlakte dan 20 m2 hebben.
  • d. De bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere goot- of boeihoogte dan 3,5 m en geen grotere inhoud dan 50 m3 hebben.
  • e. De bouw van straatmeubilair en overige bouwwerken die om waterstaatkundige of verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de hoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt.
  • f. De bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer dan 15 bedraagt. De omgevingsvergunning voor het afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. Het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 15 m tot de as van de weg, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk alsmede uit oogpunt van wegverkeerslawaai aanvaardbaar is, en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  • b. Het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelsgrens, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

10.3 Afwijken inhoudsmaat (bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het vergroten van de inhoudsmaat van bedrijfswoningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De vergroting is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” binnen de bestaande bebouwing.
  • b. De vergroting is enkel toegestaan binnen de bestaande bedrijfsbebouwing waarbinnen de bestaande bedrijfswoning aanwezig is.

10.4 Afwijken bouwregels woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. Het bouw van woningen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
  • b. Het vergroten van de maximaal toegestane inhoud, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
  • c. Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 15 m van het hoofdgebouw mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is, en dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

10.5 Afwijken bouwregels overige bouwwerken

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. Het bouwen van erf- en terrasafscheidingen met een hoogte van 2 m voor de voorgevelrooilijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  • b. Het bouwen van overige bouwwerken met een hoogte van maximaal 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

10.6 Afwijken mantelzorg
  • a. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 2. bewoning van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van ene onafhankelijke deskundige instantie;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2.
  • b. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, verleend op grond van het bepaalde onder a, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemming wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsplan mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor het gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee niet in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam “Regels van het bestemmingsplan

 Lange Eendragtsweg Zuid-Beijerland”.