6 seniorenappartementen Dorpsstraat Zuid-Beijerland    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woongebouw met 6 appartementen voor senioren aan de Dorpsstraat 43-45 te Zuid-Beijerland. De locatie betreft een bedrijfslocatie van aannemingsbedrijf Joh. van Brakel & Zn. B.V. met daarop verouderde bebouwing bestaande uit een woonhuis en een timmerwerkplaats. Deze bebouwing zal worden gesloopt.

De gemeente Korendijk heeft bij brief van 16 maart 2012 in principe ingestemd met voornoemde ontwikkeling. De brief is als bijlage 1 opgenomen bij de toelichting.

Dit bestemmingsplan biedt een actuele juridische regeling om het bouwplan mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied ligt in een bebouwingslint van het dorp Zuid-Beijerland liggend in de gemeente Korendijk. De gemeente Korendijk ligt op het eiland Hoeksche Waard in de provincie Zuid-Holland.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1: luchtfoto ligging locatie Dorpsstraat 43-45 in dorpslint in landelijke omgeving

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Korendijk" (vastgesteld op 25 juni 2013). De locatie heeft hierin de bestemming 'Wonen' met functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor wonen. Op basis van voornoemde bestemming is 1 woning toegelaten. Het bouwplan omvat 6 appartementen en wijkt af van voornoemde regel. De maximale bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 10 meter. De bouwhoogte van het beoogde appartementengebouw heeft een hoogte van 10,50.

verplicht

Afbeelding 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Korendijk"

1.4 Opzet van de toelichting     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting geeft onderbouwing en uitleg.

Het volgende hoofdstuk omvat de beschrijving van de huidige situatie, waarna hoofdstuk 3 een korte omschrijving geeft van het geldende beleid van de diverse betrokken overheden en de conclusies van en toetsing aan dit beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieuhygiënische aspecten uiteengezet. Hoofdstuk 5 beschrijft het plangebied en in hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van het plan toegelicht. Een bestemmingsplan dient ook financieel uitvoerbaar te zijn. Dat komt in hoofdstuk 7 aan de orde. Tenslotte staat in hoofdstuk 8 de maatschappelijke haalbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving situatie     

2.1 Huidige situatie     

De locatie Dorpsstraat 43-45 ligt in een lintbebouwing van de kern van Zuid-Beijerland. De locatie betreft een bedrijfslocatie van Aannemingsbedrijf Joh. van Brakel & Zn. B.V. en bestaat naast een bedrijfswoning uit een timmerwerkplaats. De activiteiten van het aannemingsbedrijf worden door verhuizing op deze locatie beëindigd.

verplicht

Afbeelding 3: ligging Dorpsstraat 43-45

verplicht

Afbeelding 4: impressie Dorpsstraat in relatie tot landelijke omgeving

2.2 Nieuwe situatie     

Het bouwplan betreft een woongebouw met 6 appartementen voor senioren aan de Dorpsstraat te Zuid-Beijerland. De locatie betreft een bedrijfslocatie van Joh. van Brakel & Zn. B.V. (huisnummers 43-45) met daarop verouderde bebouwing ten behoeve van een aannemingsbedrijf. Deze bebouwing zal worden gesloopt.

Het bouwplan voorziet in de behoefte van de gemeente Korendijk om meer woningen te bouwen voor ouderen. Het bouwplan voldoet tevens aan de stedenbouwkundige eisen, zoals die zijn gesteld door het college van b&w bij brief van 13 maart 2012:

  1. Programma: het te realiseren programma moet aansluiten bij het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en de woonbehoefte van de inwoners van Zuid-Beijerland. Op de locatie worden bij voorkeur grondgebonden woningen opgericht, appartementen zijn echter bij voorbaat niet uitgesloten.
  2. Parkeren: er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Er moet uitgegaan worden van 1,8 parkeerplaats per woning. De parkeervraag die de woningbouw met zich mee brengt, dient binnen de locatie te worden opgelost.
  3. Rooilijn: de voorrooilijn is de huidige rooilijn.
  4. Bouwmassa: ga uit van verschillende korrels (gebouwen met elkaar) met maximaal 1 deel met een hoogte bestaande uit 2 lagen met kap. Het andere deel bestaat dan uit 1 laag met een kap.
  5. Bebouwingslint: de nieuwbouw dient aan te sluiten bij het beeld van de Dorpsstraat als karakteristiek kleinschalig bebouwingslint.
  6. Oriëntatie: de bebouwing dient zich te richten en te oriënteren op de Dorpsstraat.
  7. Kap en nok: de bebouwing dient te zijn voorzien van een kap, waarbij de noklijn evenwijdig aan de dijk gesitueerd wordt.
  8. Bebouwingsbeeld: de architectuur van de bebouwing zal afgestemd moeten worden op het karakter van de Dorpsstraat in typologie, maat, schaal en materiaalgebruik.

Het bouwplan voldoet aan de gestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden voor wat betreft de rooilijn, bouwmassa, oriëntatie, bebouwingsbeeld, kap en nok en bebouwingslint. Ook aan de andere eisen wordt voldaan. Het parkeren wordt deels op eigen terrein opgevangen. Voor de onderbouwing ervan wordt verwezen naar par. 4.9 van de toelichting van onderhavig bestemmingsplan. Het onderdeel programma wordt nader toegelicht in par. 3.3 van deze toelichting.

verplicht

Afbeelding 5: situatie bouwplan en impressie aangezicht

verplicht

Afbeelding 6: impressie gevel voorzijde

verplicht

Afbeelding 7: impressie gevel achterzijde

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Deze visie vervangt een aantal nationale nota's, waaronder de Nota Ruimte.

In het SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid, verstedelijking en het behoud van groene ruimte.

De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het kabinet heeft 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken (door het creëren van een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het Rijk blijft ook verantwoordelijk voor het systeem van de ruimtelijke ordening, zoals wetgeving. Voor het overige worden zoveel mogelijk bevoegdheden neergelegd bij andere overheden, zoals provincie en gemeente.

Onderhavig plan valt conform de uitgangspunten van de SVIR onder de bevoegdheid en het belang van de gemeente en is geen rijksbelang.

3.2 Regionaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Hoeksche Waard     

De Structuurvisie Hoeksche Waard, vastgesteld op 8 juli 2008, kent als uitgangspunt versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Naast de kernkwaliteiten uit het Rijksbeleid (het polderpatroon, het reliëf van kreken en dijken en de openheid) zijn ook historische dorpskernen en dijklinten aangegeven omdat deze bepalend zijn voor de kwaliteit van het Nationaal Landschap. De in de structuurvisie opgenomen integratiekaart biedt een toetsingskader voor ontwikkelingen.

De onderhavige locatie aan de Dorpsstraat in Zuid-Beijerland wordt in de Structuurvisie aangemerkt als bebouwingslint. De regio wil de leefbaarheid in de dorpen bevorderen en ruimte bieden voor ontwikkeling. De gemeenten mogen bouwen voor tenminste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul), met respect voor de kernkwaliteiten van het landschap. Gestreefd wordt naar het behoud van het dorpse karakter van de verschillende kernen en buurtschappen, want dat karakter is in hoge mate bepalend voor de kwaliteit van de woonomgeving in de Hoeksche Waard.

Het onderhavige bouwplan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het landschap omdat de locatie is gelegen in een bebouwingslint en zich voegt in het ter plaatse aanwezige bebouwingspatroon.

3.2.2 Regionale Woonvisie     

Om een goed antwoord te kunnen bieden op de druk die van buiten de Hoeksche Waard wordt uitgeoefend op de woningmarkt is door de Commissie Hoeksche Waard de regionale woonvisie "Samen voor kwaliteit" opgesteld. Uit de visie blijkt dat het overgrote deel van de woonvraag bestaat uit eengezinswoningen waarvan een fors deel in de duurdere categorie. Dit zijn vaak woningen in een dorpse of landelijke omgeving. Het onderhavige bouwplan heeft betrekking op woningen (appartementen) in het middeldure marktsegement, bestemd voor ouderen en gelegen in een landelijke omgeving, waarbij zorg-aan-huis mogelijk wordt gemaakt. Hierbij wordt ingespeeld op het beleid van de rijksoverheid dat ouderen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen met op maat gemaakte zorg.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Structuurvisie     

3.3.1.1 Algemeen     

In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar ruimtelijke doelstellingen en provinciale belangen. De visie onderschrijft in het algemeen 5 hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en internationaal concurrerend profiel
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
  • stad en land verbonden.

De planlocatie in de Hoeksche Waard wordt in de Structuurvisie aangeduid als stads- en dorpsgebied. Dit betreft aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.

Voor het nationaal landschap Hoeksche Waard wordt als uitgangspunt voor het woningbouwprogramma migratiesaldo nul gehanteerd. Dit betekent dat er ruimte is om te bouwen voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei. Verder dient er rekening te worden gehouden met een afname van de bevolkingsomvang. Bij transformatieopgaven dienen volgens de Structuurvisie woonmilieus meer te worden afgestemd op ouderen.

Het initiatief voor de locatie aan de Dorpsstraat sluit geheel aan op de uitgangspunten van de Structuurvisie voor de Hoeksche Waard.

3.3.2 Verordening ruimte     

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie en strekken tot uitvoering hiervan. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In artikel 6 zijn regels opgenomen voor onder meer de instandhouding van de kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard. Hierin staat opgenomen dat bestemmingsplannen in dit gebied alleen ontwikkelingen mogelijk mogen maken die de kernkwaliteiten van deze gebieden behouden of versterken. In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden aangegeven hoe deze kernkwaliteiten worden behouden of versterkt.

Op grond van artikel 3 van de Verordening ruimte is het in beginsel niet toegestaan om buiten de bebouwingscontouren stedelijke functies toe te voegen. Nieuwe bebouwing dient zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. De locatie wordt ingepast in de bestaande lintbebouwing van Zuid-Bijerland. Onderhavig bouwplan vervangt verder verouderde bedrijfsbebouwing van een aannemingsbedrijf. Deze oude bebouwing wordt gesloopt. De ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt dan ook bevorderd. In het geldende bestemmingsplan is de locatie reeds bestemd als 'Wonen'. In planologisch opzicht is er dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke functie. Er is dan ook geen sprake van nieuwvestiging van een stedelijke ontwikkeling.

3.3.3 Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014     

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014 "Samenhang en samenspel" vastgesteld (2005). De woningbouwbehoefte is als gevolg van economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering), gezinsverdunning, vergrijzing, etc.) aan verandering onderhevig.

Het provinciale beleid is erop gericht voor alle bevolkingsgroepen een voldoende en passend woningaanbod te realiseren. Dit betekent dat in de periode tot 2014 circa 214.000 woningen zullen moeten worden gebouwd om de bevolkingsgroei op te kunnen vangen. Een deel daarvan zal door middel van verdichting en inbreiding moeten worden opgevangen en wel in de centra van steden en dorpen en de bebouwde kom nabij bestaande of nieuw te ontwikkelen stations en haltes van openbaar vervoer. De overige behoefte dient op nieuwe uitleggebieden te worden gerealiseerd.

Ten aanzien van het onderhavige bouwplan is sprake van een verdichting van het bestaande bebouwingslint.

3.4 Gemeentelijk beleid     

Het beleid van de gemeente Korendijk sluit zoveel mogelijk aan bij het regionale beleid voor de Hoeksche Waard en het provinciale beleid. Het aanvullende ruimtelijk beleid met betrekking tot het buitengebied staat vermeld in onderstaande gemeentelijke structuurvisie.

3.4.1 Structuurvisie Korendijk     

Het gemeentelijk beleid komt hoofdzakelijk tot uiting in de 'Structuurvisie Korendijk'. Voor de toekomstige ontwikkelingsrichting van Korendijk 2020 zijn drie thema's leidend:

  • duurzame omgeving: gericht op het behouden en versterken van waarden en kwaliteiten van de fysieke omgeving, nu en in de toekomst. Onderwerpen die hierbij aan de orde komen, zijn onder andere natuur en landschap, waterkwaliteit en –kwantiteit, cultuurhistorie en milieu. De gemeente Korendijk wil gaan voorzien in een deel van de recreatiebehoefte van de nabijgelegen stedelijke regio's. Een extensieve recreatieve ontwikkeling past bij de aanwijzing van de Hoeksche Waard als nationaal landschap. Daarbij is het belangrijk de dorpen compact te houden en de eigen identiteit te behouden;
  • leefbaarheid: gericht op een aantrekkelijke leefomgeving, niet alleen ruimtelijk, maar ook sociaal–maatschappelijk. Bijzondere aandacht gaat uit naar beleving (woonmilieus en landschapstypen) en voorzieningen (sport, sociaalmaatschappelijke functies, etc.). De leefbaarheid van Korendijk hangt in grote mate samen met de geringe omvang van de dorpen en de daaruit voortvloeiende sociale samenhang binnen die dorpen. Er is gekozen voor een voortzetting van deze kwaliteit;
  • vitaliteit: alle kansen voor een economisch gezonde gemeente. Landbouw, bedrijven, infrastructuur en recreatie kunnen hier aan bijdragen. In de landbouw kan dit door ontwikkeling van neven takken in de recreatie, zorg of duurzame energie. Door wering van vervuilende bedrijvigheid en concentratie van bedrijven op een centraal bedrijventerrein, wordt doorstroming bevorderd en herstructurering mogelijk.

De dorpen in de gemeente Korendijk zijn compact en kleinschalig van opzet, waarbij ieder dorp een eigen historische dorpskern heeft. Het behouden van deze opzet van de dorpen draagt bij aan een duurzame omgeving. Het compact houden van de dorpen draagt bij aan de instandhouding van de openheid van het buitengebied.

Onderhavig initiatief draagt bij aan voornoemde doelstellingen van de gemeente.

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied Korendijk     

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Korendijk" (vastgesteld op 25 juni 2013). De locatie heeft hierin de bestemming 'Wonen' met functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor wonen. Op basis van voornoemde bestemming is 1 woning toegelaten. Het bouwplan omvat 6 appartementen en wijkt af van voornoemde regel. De maximale bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 10 meter. De bouwhoogte van het beoogde appartementengebouw heeft een hoogte van 10,50. De planologische afwijking is derhalve gering.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

4.1 Algemeen     

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan in overeenstemming te zijn met het criterium 'een goede ruimtelijke ordening'. Indien er beperkingen voor het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan rekening mee gehouden.

4.2 Geluid     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai en
  • industrielawaai
  • overige geluidsbelasting

4.2.1 Spoorweglawaai     

In de omgeving van de planlocatie bevinden zich geen spoorlijnen. Het aspect spoorweglawaai hoeft derhalve niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2.2 Wegverkeerslawaai     

De Wet geluidhinder bepaalt dat langs wegen zich geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg moet worden aangemerkt als stedelijk of buitenstedelijke weg. De locatie aan de Dorpsstraat betreft een buitenstedelijke weg met één rijstrook. De geluidszone bedraagt 250 m. Verder geldt er een maximum snelheid van 50 km/u.

Omdat het een nieuw te bouwen appartementengebouw betreft is een akoestisch onderzoek naar de geluidswaarden nodig. Het uitgevoerde akoestisch onderzoek is opgenomen in de bijlage van de toelichting van het bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt samengevat dat de geluidbelasting op de appartementen 63 dB zal bedragen. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 15 dB overschreden. Omdat er een geluidluwe gevel en terras beoogd is, kan er een hogere waarde worden verleend van 15 dB. Er zal dan ook een hogere waarde procedure dienen te worden gevolgd voor onderhavig bouwplan. Voor details van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

4.2.3 Industrielawaai     

In het plangebied zijn geen inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Evenmin liggen er nabij het plangebied grote lawaaimakers. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2.4 Overige geluidsbelasting     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bekeken of er tevens kans is op geluidsbelasting van overige bronnen. Overige geluidsbelasting is in of nabij het plangebied echter niet aanwezig. De bebouwing ligt in bestaande lintbebouwing waar hoofdzakelijk woningen liggen. Voor het overige wordt verwezen naar par. 4.10 Bedrijven en milieuzonering waar aandacht is besteed aan bedrijven in de omgeving.

4.3 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bijdraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 500 woningen. Omdat het bestemmingsplan een woongebouw van 6 appartementen mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Aan de hand van voornoemde conclusie is het bestemmingsplan evenmin in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Externe veiligheid     

4.4.1 Algemeen     

Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder meer verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een bestemmingsplan, de hierin genoemde grenswaarden in acht en wordt rekening gehouden met de richtwaarde, zoals genoemd in artikel 8, tweede lid. Het dient te gaan om plannen die de bouw of vestiging van kwetsbare objecten toelaten.

Onderhavige planlocatie ligt volgens de Risicokaart (www.risicokaart.nl) niet in de (directe) nabijheid van buisleidingen en risicovolle transportwegen. Op onderstaande kaart is te zien dat er bij de boerderij aan de Ronduitweg 2 een bovengrondse propaantank aanwezig is. Volgens de kaart geldt een risicocontour 10-6 met een bijbehorende afstand van 10 meter. Het bouwplan ligt op ruim 100 meter van de propaantank. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

verplicht

Afbeelding 8: risicokaart externe veiligheid. Bron: risicokaart.nl

4.5 Bodem     

Bij het toekennen van een bestemming aan de grond is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. Het is bijvoorbeeld in strijd met een goede ruimtelijke ordening om gevoelige bestemmingen zoals woondoeleinden te plannen op gronden die verontreinigd zijn. Met name bij een nieuw bestemmingsplan dat voorziet in een nieuw bouwplan, is het van belang om bij de planvoorbereiding onderzoek naar de bodemkwaliteit te laten uitvoeren.

Voor het bouwplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5 van de toelichting). Op basis van de onderzoeksresultaten is geconcludeerd, dat de hypothese " verdacht voor een diffuse verontreiniging met zware metalen en PAK" wordt bevestigd op basis van de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater. Deze verontreinigingen geven echter geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming.

Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Water     

4.6.1 Algemeen     

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem door ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta.

Het waterschap zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit, de vaarwegen, primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

4.6.2 Watertoets     

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap.

De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap Hollandse Delta. Uit de gegevens die de initiatiefnemer van het plan heeft verstrekt volgt dat er sprake is van een plan dat geen invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. De reden is dat het onderhavige bestemmingsplan niet leidt tot extra verharding in het plangebied. De bestaande riolering ligt achter op het terrein en is weergegeven op p. 2 van het definitief ontwerp van het werkboek van Van Dop Mathot Architecten, dat als bijlage is opgenomen bij de toelichting. Het afval- en hemelwater zullen op deze riolering worden geloosd.

Uit de opmerkingen die het waterschap heeft gemaakt in het kader van het vooroverleg (zie bijlage 6 van de toelichting en par. 7.1.1) blijkt tevens dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Verder wordt door het waterschap aangegeven dat de Dorpsstraat fungeert als compartimenteringsdijk. Om die reden is op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Die bestemming met een juridische regeling in artikel 5 van de planregels, is bedoeld om de belangen van de waterkering en de naastgelegen beschermingszone planologisch te regelen. De waterstaatkundige belangen zijn hiermee juridisch geborgd. Voor de beschrijving van de juridische regeling wordt verwezen naar par. 5.3.3 van de toelichting.

4.7 Flora en fauna     

4.7.1 Beschermde gebieden     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met gebieden die op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd, met name beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. Een ruimtelijk plan is ook een 'plan' in de zin van de Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Om die reden moet nagegaan worden of het plan significante nadelige effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van die gebieden.

In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan liggen geen beschermde gebieden in bovengenoemde zin. Ook niet in de nabijheid van het plangebied. Nu het bestemmingsplan evenmin leidt tot extra verharding van het gebied wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen nadelige effecten met zich meebrengt voor natuurgebieden in het plangebied.

4.7.2 Beschermde soorten     

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient tevens rekening te worden gehouden met individuele dier- en plantensoorten die bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er niet toe leiden dat hierdoor beschermde planten- en dierensoorten worden aangetast. De bepalingen over de bescherming van soorten staan in de Flora- en faunawet. Omdat onderhavig bestemmingsplan niet leidt tot extra verharding van het plangebied en het reeds een bestaande locatie betreft, worden geen beschermde planten- en dierensoorten aangetast.

4.8 Archeologie     

4.8.1 Algemeen     

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. Deze wet regelt de zorg voor ons bodemarchief en is de vertaling van het Verdrag van Malta. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden moeten blijven. Op het gemeentebestuur rust de plicht om zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen aan te wijzen.

Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B en W van Korendijk hebben in hun vergadering van 23 februari 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007, ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten. Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.

Voor het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Om die reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-2' opgenomen. In principe geldt bij nieuwbouw de verplichting om een archeologisch rapport op te stellen en te onderzoeken of er archeologische waarden in de grond aanwezig zijn.

Uitzonderingen hierop zijn indien het bouwwerk betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
  • een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

De totale oppervlakte van het bouwplan is niet groter dan 500 m², zodat geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd.

4.8.2 Cultuurhistorie     

De bebouwing aan de noordkant van de dorpsdijk was nog niet afgebroken en de dijkweg (Dorpsstraat) was smaller dan tegenwoordig. Ook is het Zuid-Beijerlandse gemeentehuis nooit bepleisterd en/of wit geverfd geweest. Dat is pas gebeurd toen de fa. Van Brakel het kocht naast hun werkplaats, nadat er een nieuw gemeentehuis tegenover het Dorpshuis aan de Tuinweg was gebouwd. Het oude gemeentehuis werd toen gerenoveerd en heringericht als woonhuis. De timmermanswerkplaats van de familie Van Brakel bevond zich toen al naast het gemeentehuis, net als nu, maar was ook lager opgetrokken dan tegenwoordig. De timmerman woonde er (later) tegenover maar dan in een ander huis, (nog) niet zichtbaar op deze foto. Ongeveer op de plaats van het licht gekleurde hekje dat behoorde tot de dijktuin. Dat huis is afgebroken toen de Dorpsstraat in de jaren '60/'70 werd verbreed en de noordkant vrijwel geheel is gesloopt.

verplicht

Afbeelding 9: oude foto voormalig gemeentehuis

4.9 Parkeren     

Er bestaat geen landelijk voorgeschreven normering voor parkeerplaatsen. Wel zijn er richtlijnen voor het toepassen van parkeernormen: ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom). Deze richtlijnen zijn ontwikkeld door het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte: het CROW. De gemeente Korendijk gaat uit van voornoemde parkeernormen. Het hanteren van deze normen staat niet op zichzelf. De plaatselijke situatie is tevens bepalend bij het berekenen van het minimum aantal parkeerplaatsen.

Volgens de ASVV 2012 dienen er 1,8 tot 2,5 parkeerplaatsen per woning aanwezig te zijn voor seniorenwoningen. Dit betekent voor het bouwplan strikt genomen: 6 x 1,8 = 10.8 pp.

De huidige locatie betreft een bedrijfslocatie voor een aannemingsbedrijf waar overdag veelvuldig bedrijfsbusjes en andere bedrijfsauto's geparkeerd staan. Op het eigen terrein bevinden zich 7 parkeerplaatsen. De parkeerdruk op de omgeving neemt af als het woongebouw gerealiseerd is. De te slopen bedrijfsbebouwing vertegenwoordigt 4 parkeerplaatsen op de parkeerruimte op de openbare weg, zodat er in totaal 11 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor bewoners.

Een verder aspect dat meetelt is dat de seniorenwoningen bedoeld zijn voor 60+-ers. Het zijn veelal gepensioneerde bewoners met één auto per appartement. Om die reden wordt uitgegaan van 1 parkeerplaats per appartement.

Naast voornoemde redenen speelt mee dat aan de overzijde van de Dorpsstraat (voorzijde van de woningen) en directe omgeving, zoals naast het beoogde bouwplan, in voldoende parkeerplekken is voorzien (7 + 4 bestaande parkeerplaatsen). De beoogde parkeerplaatsen zijn aangegeven op p. 2 van het definitief ontwerp, dat als bijlage in de toelichting is opgenomen.

Kopers van een appartement zijn verplicht om tenminste één parkeerplaats op eigen terrein te kopen. Voor één appartement is een extra (koop)parkeerplaats beschikbaar. Kopers zullen uit veiligheid op eigen terrein parkeren (indien nodig afsluitbaar maken) waardoor de parkeerdruk op de Dorpsstraat dus niet zal toenemen.

In totaal zijn er dus 7+7+4 = 18 pareerplaatsen beschikbaar. Het idee om de parkeerplaatsen openbaar te maken is om economische redenen niet verantwoord. Die zijn in dat geval onverkoopbaar. Daarnaast zal dit problemen opleveren qua beheer en onderhoud van dit mandelige deel binnen de Vereniging van Eigenaars (eigenaren zijn onderhoudsplichtig).

4.10 Bedrijven en milieuzonering     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG brochure gaan uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandstap.

Het plangebied kenmerkt zich door haar agrarische omgeving met lintbebouwing van hoofdzakelijk burgerwoningen. Naast agrarische bedrijven komen er ook veelvuldig andere functies voor, zoals een groot aantal burgerwoningen en bedrijven die niet verbonden zijn aan het buitengebied. Het gebied kan dan ook gekenmerkt worden als een 'gemengd gebied'. Binnen een gemengd gebied heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op vrij korte afstand van elkaar zijn gesitueerd.

Ten zuiden en noorden van het plangebied liggen volgens het bestemmingsplan agrarische bouwvlakken. Op deze locaties is intensieve veehouderij niet toegestaan.

 

verplicht

afbeelding 10: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met aangeduide agrarische bouwvlakken

verplicht

Afbeelding 11: foto locatie agrarisch bouwvlak Dorpsstraat ten zuidwesten van bouwplan

De locatie met het dichtsbijzijnde agrarische bouwvlak ten zuidwesten van het plangebied en is niet meer actief als agrarisch bedrijf. Zie afbeelding 11.

verplicht

Afbeelding 12: foto agrarisch bouwvlak ten noordoosten van het plangebied

De locatie met het agrarische bouwvlak ten noordoosten van het plangebied is evenmin een actief agrarisch bedrijf. Het bedrijf wordt gebruikt ten behoeve van woondoeleinden. Er worden slechts hobbymatig dieren gehouden, zoals enkele kippen.

Hoewel de bedrijven niet meer actief zijn als agrarisch bedrijf, is het op grond van het bestemmingsplan toegestaan een agrarisch bedrijf uit te oefenen, niet zijnde een intensieve veehouderij. Bij het bepalen van de richtafstand dient te worden uitgegaan van de activiteit 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) zoals genoemd in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor deze categorie geldt een grootste richtafstand van 30 meter van de bouwvlak tot de gevel van woningen: 10 meter vanwege geur, 10 meter vanwege stof en 30 meter vanwege geluid.

Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde agrarische locatie ligt voor een gedeelte nagenoeg aan de gevel van het appartementengebouw. Omdat er reeds een bestemming 'Wonen' geldt voor de planlocatie is de afwijking van het bestemmingsplan beperkt. In het algemeen is het namelijk zo bij milieuzonering: hoe groter de afwijking hoe zwaarder de motiveringsplicht. Verder dient ook de bestaande situatie te worden meegenomen bij het verkorten van de afstand. Op korte afstand zijn er reeds burgerwoningen aanwezig en op de locatie is geen agrarisch bedrijf meer actief.

Het agrarische bouwvlak ten noordoosten van de planlocatie (afbeelding 8) ligt op een afstand van meer dan 70 meter van het toekomstige woongebouw. Het agrarische bouwvlak ten oosten daarvan ligt op meer dan 146 meter van de planlocatie.

In het plangebied zijn derhalve geen bedrijven aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden vanwege zonering en richtafstanden. Het plan voldoet ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook aan een goede ruimtelijke ordening: er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er worden geen ondernemers beperkt in hun bedrijfsvoering.

4.11 Kabels en leidingen     

In en nabij het plangebied zijn is riolering en een rioolput aanwezig. Deze behoeven echter geen planologische bescherming.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten     

5.1 Algemeen     

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels verbonden over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van hierop bevindende bouwwerken. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Wet ruimtelijke ordening en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).

5.2 Planregels     

De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

    Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord.

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

    Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd.

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

    De algemene regels bestaan in dit bestemingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings- en afwijkingsregels en overige regels.

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

    In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.

 

5.3 Bestemmingen     

5.3.1 Wonen     

De nieuwe seniorenappartementen zijn opgenomen als 'Wonen'. Deze grond is bestemd voor wonen met de mogelijkheid voor een beroep- of bedrijf-aan-huis. Bij de regeling is aangesloten bij de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Korendijk'.

5.3.2 Waarde - Archeologie 2     

Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B en W van Korendijk hebben in hun vergadering van 23 februari 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007, ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten. Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.

Voor de verschillende gebieden met archeologische (verwachtings)waarden wordt een (aantal) dubbelbestemming(en) opgenomen. Voor deze gebieden is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de te verwachten of de aanwezige waarden. Voor het bouwen overeenkomstig de andere geldende bestemming dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch rapport te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden verbonden worden. De archeologische waarden zijn beschermd, doordat de genoemde werken en werkzaamheden uitsluitend met een omgevingsvergunning uitgevoerd mogen worden.

5.3.3 Waterstaat - Waterkering     

Dit artikel is bedoeld om de belangen van de waterkering en de naastgelegen beschermingszone planologisch te regelen. Het artikel behelst een bouwverbod voor de onderliggende bestemming. Via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, vooropgesteld dat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering, waterschap Hollandsche Delta.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

Ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad in beginsel een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen met bepaalde afmetingen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening staan de gevallen opgesomd. Voor gebouwen van tenminste 1.000 m² dient in voorkomende gevallen een exploitatieplan te worden opgesteld. In onderhavig bestemmingsplan wordt weliswaar nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, doch de bebouwing blijft onder voornoemde oppervlakte. Op grond hiervan is een exploitatieplan dan ook niet vereist. Aanvullend wordt nog opgemerkt dat het initiatief geheel wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. Met de initatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 7 Overleg     

7.1 Overleg met overlegpartners     

Het voorontwerp bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg verzonden aan het Waterschap en de Provincie Zuid-Holland. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in de bijlagen van de toelichting. Hieronder zijn de reacties samengevat weergegeven.

7.1.1 Waterschap     

Bij brief van 9 oktober 2014 (bijlage 6) heeft het Waterschap Hollandse Delta laten weten dat het bouwplan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Wel wordt geadviseerd om het schone hemelwater van dakvlakken en nabij gelegen bestrating direct af te voeren naar het oppervlaktewater. Tevens wordt opgemerkt dat uit de waterparagraaf niet valt op te maken dat het bestaande pand zich volledig binnen de invloedssfeer bevindt van de regionale waterkering. De Dorpsstraat ter plaatse fungeert als compartimenteringsdijk. Vanwege de aanpassingen aan het bouwwerk kan dit van invloed zijn op het waterkeringsbelang. Het bouwplan voldoet om die reden niet volledig aan de waterstaatkundige uitgangspunten. Tot slot wordt opgemerkt dat de bouwwerkzaamheden onder de reikwijdte van de Keur vallen en er mogelijk ook een watervergunning nodig is voor het werken in of nabij de waterkering.

Reactie

De waterparagraaf in par. 4.6.2 van de toelichting is aangepast. Aanvullend wordt nog opgemerkt dat op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen. Die bestemming met een juridische regeling in artikel 5 van de planregels, is bedoeld om de belangen van de waterkering en de naastgelegen beschermingszone planologisch te regelen. De waterstaatkundige belangen zijn hiermee juridisch geborgd. Het artikel behelst een bouwverbod voor de onderliggende bestemming. Via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, vooropgesteld dat advies is ingewonnen bij het waterschap Hollandse Delta. Voor een verdere beschrijving van de juridische regeling wordt verwezen naar par. 5.3.3 van de toelichting.

7.1.2 Provincie Zuid-Holland     

Uit het E-formulier dat door de gemeente Korendijk is ingevuld blijkt dat het ruimtelijk plan niet hoeft te worden toegezonden naar de provincie Zuid-Holland. Het plan is niet strijdig met provinciale belangen. Zie bijlage 7.

7.2 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft van 10 november tot en met 21 december 2014 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het ontwerpbestemmingsplan is tevens toegezonden aan de provincie en het waterschap. Zij hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op het plan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan 6 seniorenappartementen Dorpsstraat Zuid-Beijerland NL.IMRO.0588.BPBGA13hp0715-VG01 van de gemeente Korendijk;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan-huis-gebonden beroep     

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.7 Achtererf     

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.9 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.14 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.16 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 Peil     

  1. voor gebouwen die op maximaal 1 m van de weg liggen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. voor aan- en uitbouwen geldt het peil van hoofdgebouw;

1.20 Voorgevel     

de gevel van het hoofdgebouw die aan de weg ligt waaraan deze is genummerd;

1.21 Voorgevelrooilijn     

de (denkbeeldige) lijn in en in het verlengde van de gevel van het hoofdgebouw die gericht is naar de openbare weg; indien er meer dan één geval gericht is naar de openbare weg, betreft het de (denkbeeldige) lijn die in en in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw ligt.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, daaronder begrepen aan–huis–gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. voorzieningen, zoals groen, tuinen, terras, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, (onverharde) paden, wegen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

3.2.1 Algemeen     
  1. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

3.2.2 Woningen     

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan, met een maximum aantal van 6;
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  4. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,20 m.
  2. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°.
  3. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 65°.
  4. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  5. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning mag niet meer bedragen dan 15 m.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m.

 

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod     

Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 4.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor de waterkering.

5.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. Op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad:

  1. op de omgevingsvergunning voor het afwijken is de keur van toepassing;
  2. voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Nieuwbouw van woningen     

Voor het bouwen van nieuwe woningen gelden de volgende regels:

  1. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.

7.2 Overschrijding bouwgrenzen     

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen en goothoogten, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.3 Bestaande maten     

Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten afwijken van de maatvoeringregels in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten als regels voor de maatvoering, met dien verstande dat:

  1. bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde locatie plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing.

7.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening     

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. brandweeringang;
  3. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. parkeergelegenheid en laad– en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
  2. Het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte (ten behoeve van bijvoorbeeld mantelzorg).
  3. Het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.
  4. Het gebruik van gronden en gebouwen voor speelautomatenhal, bingohal, discotheek of dancing.

8.2 Beroep- en bedrijf-aan-huis     

In de bestemmingen waarin een (bedrijfs)woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis toegestaan als medegebruik, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Het betreft een dienstverlenend of ambachtelijk beroep of bedrijf met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen en bedrijven.
  2. Het medegebruik blijft van ondergeschikte betekenis en de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair.
  3. Het betreft geen beroep of bedrijf waarvoor een milieuvergunning verleend moet worden of een meldingsplicht geldt in het kader van het Activiteitenbesluit.
  4. Er is geen sprake van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektronische betaling.
  5. Het beroep of bedrijf heeft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg, veroorzaakt door bezoekers en laden en lossen.
  6. De benodigde parkeervoorzieningen voor de (bedrijfs)woning en het beroep of bedrijf worden op eigen terrein gerealiseerd, tenzij het beroep of bedrijf geen verkeersbelemmerende werking heeft.
  7. Het medegebruik blijft beperkt tot de bewoners van de woning.
  8. Het medegebruik blijft beperkt tot maximaal 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m².

 

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Algemeen     

Het bevoegde gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning om af te wijken kan worden verleend – middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang gelijk te stellen bouwwerken – daaronder niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen –, mits deze bouwwerken geen grotere (goot– of boeibord)hoogte dan 2,5 m en geen grotere oppervlakte dan 20 m² hebben;
  4. de bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere goot– of boeibordhoogte dan 3,5 m en geen grotere inhoud dan 50 m³ hebben;
  5. de bouw van straatmeubilair en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de hoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  6. de bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer dan 15 m bedraagt. De omgevingsvergunning voor het afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.2 Afwijken algemene bouwregels woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen     

Het bevoegde gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. het bouwen van woningen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
  2. het vergroten van de maximaal toegestane inhoud, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
  3. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 15 m van het hoofdgebouw mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

9.3 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bevoegde gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  2. het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere hoogte tot maximaal 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen     

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsgunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 6 seniorenappartementen Dorpsstraat Zuid-Beijerland.