Plan: | Klein Koninkrijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0585.BPSGDklkoninkrijk-VG01 |
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het bevoegd gezag heeft de verplichting om bij de vaststelling van bestemmingsplannen (de toename van) het groepsrisico te verantwoorden.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
Toetsing
Risicorelevante inrichtingen
In het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen aanwezig. De directe ontwikkeling van nieuwe Bevi-inrichtingen wordt met het bestemmingsplan uitgesloten. Pas na het afwijken van het bestemmingsplan (met een omgevingsvergunning), waarbij onderzoek wordt gedaan naar externe veiligheidsrisico's, is de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen mogelijk. Hiervoor zijn geen regels opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele inrichtingen gelegen die vallen onder de werking van het Bevi en waarvan de risico's reiken tot in het plangebied. Ten oosten van het plangebied is de inrichting Chempropack aanwezig waar opslag en verlading van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De PR 10-6 contour is op korte afstand van de inrichting gelegen. Het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt wel tot in het plangebied. In de huidige situatie is het groepsrisico juist beneden de oriënterende waarde gelegen.
Dasic Holland BV
Ten westen van het plangebied is de inrichting Dasic Holland aanwezig. Tot voor kort werden binnen de inrichting activiteiten uitgevoerd waarmee de inrichting onder de werking van het Bevi viel. In verband daarmee is in het aangrenzende plangebied Mijlopolder rond de inrichting Dasic Holland een veiligheidszone opgenomen in verband met de aanwezigheid van een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6. Deze veiligheidszone reikte tot in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Op grond van actuele wijzigingen in de bedrijfsvoering is het Bevi echter niet meer van toepassing. Op de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen veiligheidszone weergegeven.
Vervoer van gevaarlijke stoffen Dordtse Kil
Over de Dordtsche Kil vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats per schip. Op deze verbinding is het Basisnet Water van toepassing. De Dordtsche Kil vormt een zogenaamde 'rode vaarweg', hetgeen betekent dat er vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt met binnenvaartschepen en met zeeschepen.
In het Basisnet Water en in de circulaire is geen indicatie gegeven van de hoogte van het groepsrisico binnen het kilometervak ter plaatse van het plangebied. In onderstaande tabel zijn voor alle voorkomende stofcategorieën de vervoerscijfers weergegeven die zijn opgenomen in de Circulaire RVGS. Uit de circulaire volgt dat brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) veruit de meest vervoerde gevaarlijke stoffen zijn over de Dordtsche Kil. Het vervoer van licht ontvlambare gassen (GF3) zoals LPG en propaan is maatgevend voor het invloedsgebied en de hoogte van het groepsrisico.
Tabel 4.3 Vervoersaantallen schepen Dordtsche Kil prognosejaar 2030
(bron: circulaire RVGS)
Aantallen schepen met gevaarlijke stoffen voor berekening van het GR | ||||||||||||||||
LF1 | LF2 | LT1 | LT2 | GF2 | GF3 | GT3 | GT5 | |||||||||
Binnenvaart- schepen | 7.191 | 5.612 | 90 | 0 | 0 | 3.735 | 41 | 0 | ||||||||
Zee- schepen |
239 | 82 | 1 | 0 | 70 | 74 | 0 | 0 |
Plaatsgebonden risico
Met behulp van de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van I&M, november 2011, concept) kan indicatief inzicht worden gegeven in het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico langs vaarwegen. In de handleiding wordt bevestigd dat bij vaarwegen die in dezelfde bevaarbaarheidsklasse vallen als de Dordtsche Kil (bevaarbaarheidsklasse 6) geen PR 10-6 voorkomt buiten de vaarweg. De indeling in een bevaarbaarheidsklasse is afhankelijk van de maximaal toegestane afmeting van schepen.
Groepsrisico
Uit de handleiding volgt dat de langs een vaarweg zoals de Dordtsche Kil (bevaarbaarheidsklasse 6) geen overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico voorkomt tenzij er sprake is van een nautisch complexe situatie. Daarvan is ter hoogte van het plangebied geen sprake. Verder volgt uit de handleiding dat de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde mogelijk wordt overschreden indien binnen 200 m van de oever personendichtheden voorkomen van meer dan 500 pers/ha. Gelet op de voorkomende bebouwing worden personendichtheden van meer dan 500 pers/ha niet gehaald. Het is daarom aannemelijk dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Dit wordt door de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid in haar advies bevestigd (zie bijlage 3). Dit advies is in onderstaande verantwoording van het groepsrisico verwerkt.
Plasbrandaandachtsgebied
Naast het groepsrisico moet rekening worden gehouden met de effecten in geval van een incident met gevaarlijke stoffen. Op de oevers, ter hoogte van het plangebied, moet rekening worden gehouden met de effecten van een boiling liquid exanding vapor explosion (BLEVE) als gevolg van een incident met licht ontvlambare gassen en met een plasbrand als gevolg van een incident met brandbare vloeistoffen. Het plasbrandaandachtsgebied voor vaarwegen is nog niet vastgelegd, dat volgt in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Basisnet Water is wel onderzoek gedaan naar de omvang van de effecten van een plasbrand. Het advies is om op de oever van rode vaarwegen rekening te houden met een plasbrandaandachtsgebied van 40 m. Omdat de Dordtsche Kil een gekanaliseerde vaarweg is geldt deze afstand ten opzichte van de waterlijn.
Binnen het plasbrandaandachtsgebied is oprichting van gebouwen waar personen verblijven (kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten) alleen toegestaan na toepassing van maatregelen waarmee de risico's en effecten worden beperkt. Daarom is voor het plasbrandaandachtsgebied een gebiedsaanduiding opgenomen waar aanduidingsregels aan verbonden zijn die zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Het gaat om toepassing van maatregelen die volgen uit een ministeriële regeling die in werking treedt na vaststelling van het Besluit transportroutes externe veiligheid. In het te wijzigen Bouwbesluit wordt naar deze ministeriële regeling verwezen.
In de verantwoording groepsrisico wordt nader ingegaan op de effectscenario's voor de vaarweg.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Over de Maasdamseweg en de N217 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen maken onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De omvang van het vervoer is echter beperkt vanwege de beperkingen die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de Kiltunnel. Vanuit het oogpunt van tunnelveiligheid is het vervoer van brandbare gassen (GF-3) niet toegestaan. Het transport van brandbare vloeistoffen zoals benzine en diesel is wel toegestaan. De externe veiligheidsrisico's van deze stoffen zijn relatief klein ten opzichte van de risico's van het vervoer van brandbare gassen.
Uit de vuistregels voor de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico langs wegen, die volgen uit bijlage 9 bij de Handleiding risicoanalyse transport (concept, november 2011) blijkt dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico en dat het GR minder dan 10% van de oriënterende waarde bedraagt, zowel in de referentiesituatie als in de plansituatie. Hierbij wordt aangenomen dat er geen vervoer van LT3, GT4 en GT5 stoffen over de N217 plaatsvindt. Op grond van de toepassing van de vuistregels is het uitvoeren van een risicoberekening niet noodzakelijk.
Transport door buisleidingen
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een risicoberekening uitgevoerd voor de hogedrukaardgasleidingen die zijn gelegen in het plangebied en directe omgeving. Het gaat om de hogedruk aardgasleidingen aan de oostzijde van het plangebied. Leiding W-524-01 vormt de hoofdroute. Leiding W-524-07 heeft een lengte van slechts enkele tientallen meters en vormt een verbinding tussen W-524-01 en een aardgasontvangstation dat is gelegen ten noorden van de aansluiting van de Viltweg op de Gordsijk. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van de leidingen weergegeven. In figuur 4.6 zijn de leidingen inclusief het invloedsgebied voor het groepsrisico weergegeven. Het volledige rapport van de risicoberekening is opgenomen in bijlage 2.
Tabel 4.4 Kenmerken leidingen
Naam | Maximale werkdruk | Uitwendige diameter | PR 10-6- contour |
Invloeds- gebied |
Afstand tot plangebied | ||||
Aardgasleiding N.V. Nederlandse Gasunie (W-524-01) | 40 bar | 12 inch | 0 m | 140 m | ligt in plangebied | ||||
Aardgasleiding N.V. Nederlandse Gasunie (W-524-07) | 40 bar | 6 inch | 0 m | 70 m | ligt buiten het plangebied |
Figuur 4.6 Invloedsgebied voor het groepsrisico van leiding W-524-01
Plaatsgebonden risico
Uit de risicoberekening blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de leidingen is gelegen. De leiding W-524-01 is in het plangebied gelegen, leiding W-524-07 ligt buiten het plangebied. Deze leiding is echter wel van belang omdat het invloedsgebied voor het groepsrisico van 70 m reikt tot in het plangebied. Voor de leiding in het plangebied is een belemmerende strook van 5 m aan weerszijden van de leiding opgenomen, waarbinnen de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in beginsel niet is toegestaan. Dit om een ongestoorde ligging van de leiding zeker te stellen. Binnen deze dubbelbestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarvan enkel met instemming van de leidingbeheerder gebruik kan worden gemaakt.
Groepsrisico
Uit de risicoberekening blijkt dat het groepsrisico van beide leidingen ruimschoots beneden de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde is gelegen.
Verantwoording Groepsrisico
De relevante risicobronnen voor de verantwoording van het groepsrisico betreffen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Dordtsche Kil, de aanwezige hogedrukaardgasleiding in het plangebied en de inrichting Dasic Holland.
Het maatgevend effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over Dordtsche Kil betreft het ontstaan van een plasbrand door een incident met het vervoer van brandbare vloeistoffen. Door een calamiteit met een schip kan uitstroom van brandbare vloeistoffen ontstaan die kan ontbranden. Voor de hogedruk aardgasleiding geldt dat door externe impact een lek in de leiding of zelfs een breuk van de leiding kan ontstaan. Het uitstromende gas zal hierbij ontbranden waarna een zogenaamde 'flare' zal ontstaan en waarbij secundaire branden kunnen ontstaan. Voor Dasic Holland geldt dat het effectscenario bestaat uit een loodsbrand.
Maatregelen ter beperking van risico's en effecten
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn maximale vervoersaantallen vastgesteld in de Circulaire RNVGS. Beperking van risico's door vermindering van het vervoer van gevaarlijke stoffen is niet mogelijk. Ter beperking van de effecten wordt aan eventuele bebouwing binnen het plasbrandaandachtsgebied ten tijde van de vergunningverlening aanvullende voorschriften gesteld, bijvoorbeeld als het gaat om het aanhouden van een minimale afstand tot de vaarweg in verband met de bestrijding van calamiteiten of voorschriften ten aanzien van de brandwerendheid, locatie van verblijfsruimten enz. Dit is zeker gesteld door de opname van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' en de bijbehorende aanduidingsregels.
Voor de hogedruk aardgasleiding geldt dat er buiten de belemmerende strook geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Er hoeven geen voorwaarden te worden gesteld aan de aanwezigheid van personen. Door het opnemen van een belemmerende strook van 5 m aan weerszijden van de hogedruk aardgasleiding wordt een ongestoorde ligging van de leiding zeker gesteld. Voor een incident met een hogedruk aardgasleiding is van belang dat de gebouwen en de directe omgeving geschikt zijn om het gebied van de bron te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. Het plangebied en de directe omgeving bieden voldoende mogelijkheden om het gebied te ontvluchten.
Voor de inrichting Dasic Holland geldt dat er sprake is van vergunde bedrijfsactiviteiten. Er vindt wel overleg plaats met het bedrijf over het treffen van andere veiligheidsvoorzieningen voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Indien wijzigingen worden doorgevoerd kunnen risico's worden beperkt in de zin dat risicocontouren op kortere afstand van de inrichting kunnen komen te liggen. Eventuele maatregelen ter beperking van de risico's vinden plaats in het milieuspoor. Verder is van belang dat effecten kunnen worden beperkt door het treffen van maatregelen aan de bebouwing (zie beschrijving van maatregelen onder 'zelfredzaamheid').
Maatregel met betrekking tot de omgeving
De inrichting van buitenterreinen, in verband met vluchtroutes, is in de huidige situatie zodanig dat er geen belemmeringen zijn om het gebied van de bron af te ontvluchten. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt in de vergunningfase ook op dit aspect toegezien door de brandweer.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Uit het advies van de Veiligheidsregio blijkt dat de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorziening voldoende zijn. Het plangebied is tweezijdig bereikbaar. In het plangebied zijn geen brandkranen aanwezig, het open water in het plangebied is beschikbaar als bluswatervoorziening.
Beschouwing van zelfredzaamheid
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Aanwezige personen moeten tijdig kunnen worden gewaarschuwd. Dit moet mogelijk zijn met de dekking van het huidige waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Bij de ontwikkeling van nieuwe objecten binnen de 'veiligheidszone - bevi' en de 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' verdient het op grond van het advies van de Veiligheidsregio aanbeveling om de volgende maatregelen toe te passen:
In de vergunningfase wordt aan afweging gemaakt van de bovengenoemde maatregelen, de uitvoering ervan kan niet met het bestemmingsplan worden geborgd.
Afweging
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Om aan eventuele bebouwing binnen het plasbrandaandachtsgebied voorschriften te verbinden teneinde de risico's en effecten te beperken is een gebiedsaanduiding met bijbehorende aanduidingsregels opgenomen. Om knelpunten ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de omgeving van Bevi-inrichtingen te voorkomen is de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen uitgesloten. Nieuwe inrichtingen zijn pas mogelijk, door middel van een zelfstandige ruimtelijke procedure, nadat vooraf onderzoek is gedaan naar de externe veiligheidsrisico's. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.