1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
De gemeente Binnenmaas wil samen met de vijf huidige eigenaren het bedrijventerrein Reedijk in Heinenoord herstructureren en uitbreiden. Het voornemen tot herstructurering heeft een uitgebreide voorgeschiedenis. De herstructurering en ontwikkeling van het bedrijventerrein is opgenomen in de Regionale Structuurvisie 2009, welke uitgangspunt is geweest voor de Provinciale Structuurvisie.
Om uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken moest de bestaande contourlijn worden verruimd. GS hebben 20 april 2010 ingestemd met de verruiming van de contourlijn. Op 11 december 2008 is het verzoek hiertoe gedaan door het regionale samenwerkingsverband in de Hoeksche Waard, destijds de commissie Hoeksche Waard. Daarnaast is de herstructurering en ontwikkeling van het bedrijventerrein opgenomen in de regionale kantoren- en bedrijvenstrategie van 2008.
De uitbreiding van het bedrijventerrein in aansluiting op het bestaande bedrijventerrein is in strijd met het geldende bestemmingspan. De beoogde ontwikkeling leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De gemeente Binnenmaas heeft eind 2005 ingestemd met een ontwikkelingsvisie en daarmee aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief.
Voorliggend bestemmingsplan gaat in op de ruimtelijke en milieutechnische inpasbaarheid hiervan.
1.2 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 1 is de inleiding waarin kort aangegeven wordt wat de aanleiding is voor dit plan;
- Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het plangebied en wordt het initiatief omschreven waarmee inzicht verkregen wordt in de doelstelling van dit plan;
- Het bestaande ruimtelijke beleid, voor zover relevant, komt in hoofdstuk 3 aan de orde;
- In het hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende sectorale eisen (milieuregels bijvoorbeeld als ook regels op het vlak van ecologie en verschillende andere onderwerpen);
- Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wro en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen;
- In hoofdstuk 6 worden, tot slot, de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), als ook de inspraakresultaten en de ingekomen zienswijzen besproken.
2 Het initiatief
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige situatie
Op de hoek van de Reedijk en de Provincialeweg N217 zijn enkele bedrijven en kantoren gevestigd. Deze bedrijven liggen in het open agrarisch gebied langs de N217 nabij de Rijksweg A29.
In de huidige situatie hebben deze bedrijven samen een omvang van circa 10,3 ha. Het plangebied is tot nog toe gekenmerkt door individuele ontwikkelingen, ontbeert een eenduidige structuur en biedt daardoor een verrommelde aanblik.
De locatie ligt op een strategische positie in de Hoeksche Waard, vlakbij de Rijksweg A29. De locatie Reedijk in Heinenoord wordt globaal begrensd door de Blaaksedijk-West (noord), hoofdwatergang De Vliet (oost), de N217 (zuid) en de Reedijk (west). De afbeelding geeft de ligging van het plangebied globaal aan.
 |
Ligging van de locatie Reedijk in de omgeving |
2.2 Toekomstige situatie
Op initiatief van de private exploitanten wordt de locatie Reedijk omgebogen tot een samenhangend en landschappelijk goed ingepast bedrijventerrein. Zo ontstaat er een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling waarmee recht gedaan wordt aan de economische en landschappelijke kwaliteit van de locatie. Architectenburo Roos en Ros BV heeft een beeldkwaliteitsplan/stedenbouwkundig plan ontwikkeld voor de locatie.
Dit plan is gebaseerd op het uitgangspunt rode ontwikkelingen op een hoogwaardige wijze in te passen in het (toekomstige) groene casco van de noordrand van de Hoeksche Waard. Kernwaarden van de Hoeksche Waard zoals de polders, dijken en kreken worden gerespecteerd. De locatie Reedijk is gelegen in de directe nabijheid van de noordelijke op- en afrit van de A29 en kan profiteren van de mogelijke toekomstige ontwikkeling van het huidige busstation tot transferium.
 |
Stedenbouwkundig plan/beeldkwaliteitsplan Reedijk (bron: Architektenburo Roos en Ros BV) |
Het plangebied wordt van noord naar zuid en van west naar oost geleed door openbare zones met stevige structuren van water, groen of verharding. Het plangebied wordt ontwikkeld door het realiseren van uitgeefbaar terrein met daarop nieuwe kantoor- en bedrijfsopstallen tot en met maximaal milieucategorie 3.2. Duurzaamheid is een belangrijke pijler bij het herstructureren en ontwikkelen van bedrijventerrein Reedijk. Centraal staat het behoud van de toekomstwaarde van de bedrijfslocatie, belangrijke elementen die daaraan bijdragen zijn het realiseren en versterken van stedenbouwkundige kwaliteit, milieukwaliteit en economische waarde.
De nieuwe situatie zorgt ervoor dat de verrommelde aanblik van de huidige situatie wordt opgeheven en dat er nieuwe kansen ontstaan voor de vestiging van bedrijven. Voor kantoren wordt, in het verlengde van de voorgaande visie, voorzien in een beperkt aantal kantoorpaviljoens. Na uitbreiding en herstructurering is de omvang van het terrein ca. 20 ha groot.
De locatie is centraal gelegen in de Hoeksche Waard. Met vrijwel directe ontsluiting op het rijkswegennet is het een goed ontsloten locatie. In de Hoeksche Waard is er een tekort aan 'werkgerelateerde' overnachtingslocaties. Deze locatie kan hier mogelijk in voorzien. De in het stedenbouwkundig plan opgenomen 'parels' kunnen mogelijk ingezet worden voor een hotelfunctie. Omdat er geen uitputtend onderzoek is gedaan naar de milieutechnische en economische haalbaarheid is in dit bestemmingsplan enkel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, bij aangetoonde haalbaarheid, medewerking te verlenen aan een dergelijke functie.
Het stedenbouwkundig plan / beeldkwaliteitsplan is op 28 juni 2012 vastgesteld door de raad en dient als ruimtelijk kader voor dit bestemmingsplan.
3.1.1 Nota Ruimte: Ruimte voor Ontwikkeling
De 'Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling' (de Nota Ruimte) is in februari 2006 in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota's c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB's) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte.
De in de Nota Ruimte vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de 'Gebiedsgerichte Economische Perspectieven' en het 'Actieplan Bedrijventerreinen', de 'Agenda Vitaal Platteland' en het daarbij behorende meerjarenprogramma 'Groene ruimte' en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het relatief beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Met de Nota Ruimte heeft het Rijk gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht, ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hierbij wordt uitgegaan van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Er wordt meer nadruk gelegd op 'ontwikkelingsplanologie' en minder op 'toelatingsplanologie'. Daarnaast is het landelijk beleid gericht op het optimaal benutten van het huidige bebouwde gebied.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen omdat deze gebieden en netwerken voor het functioneren van Nederland van grote betekenis zijn. Voor deze gebieden draagt het Rijk dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid.
Planspecifiek
De Nota Ruimte geeft geen specifieke richtlijnen voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte. In het Barro worden zes onderwerpen beschreven:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en Waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Veiligheid rond rijksvaarwegen;
- Verstedelijking in het IJsselmeer;
- Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig hiermee.
3.1.3 Duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 zijn de Wet en het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. In het Bro is in artikel 3.1.6 de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren moet de benutting van ruimte in alle categorieën ruimtelijke besluiten worden gemotiveerd aan de hand van drie opeenvolgende stappen/treden.
Trede 1 verplicht gemeentelijke overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte. De wijze waarop in die behoefte wordt voorzien moet ook regionaal worden afgestemd. Hierdoor wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen.
Trede 2 vraagt, indien er een regionale behoefte aan die ontwikkeling is, te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de regio kan worden gerealiseerd.
Trede 3 bepaalt dat, indien inpassing van de beoogde ontwikkeling binnen het bestaande stedelijke gebied niet mogelijk is, beoordeeld moet worden of die ontwikkeling mogelijk is op een locatie die al ontsloten is of wordt op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.
Toetsing aan de ladder
De ontwikkeling/herstructurering betreft een netto areaaluitbreiding van 5 ha netto uitgeefbare grond in combinatie met de herstructurering van het, circa 10 ha grote, bestaande bedrijventerrein. Deze ontwikkeling is afgestemd in de regionale kantoren- en bedrijvenstrategie 2008 en overgenomen in de Regionale Structuurvisie 2009. Bij de initiatiefnemers hebben zich gegadigden gemeld voor meerdere bedrijfskavels hetgeen contractueel is vastgelegd, de uitbreiding voorziet dan ook in een concrete behoefte. Hiermee wordt voldaan aan de eerste trede.
Ruimtelijk en financieel betreft het één integrale ontwikkeling. Om uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein mogelijk te maken is de contourlijn door Gedeputeerde Staten verruimd. Daarnaast is de locatie ook aangewezen als hersturctureringslocatie in het provinciale herstructureringsplan. De locatie is in de Provinciale structuurvisie aangewezen als stedelijk gebied. Voldaan wordt aan de tweede trede.
Aanvullend kan opgemerkt worden dat de ontwikkeling gelegen is op een locatie die ontsloten is op een schaal en in modaliteiten welke aansluit op de beoogde ontwikkeling.
Ruimtelijk en financieel betreft het één integrale ontwikkeling. Om uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein mogelijk te maken is de contourlijn door Gedeputeerde Staten verruimd. Daarnaast is de locatie ook aangewezen als hersturctureringslocatie in het provinciale herstructureringsplan. De locatie is in de Provinciale structuurvisie aangewezen als stedelijk gebied. Voldaan wordt aan de tweede trede.
Aanvullend kan opgemerkt worden dat de ontwikkeling gelegen is op een locatie die ontsloten is op een schaal en in modaliteiten welke aansluit op de beoogde ontwikkeling.
3.2.1 Provinciale Structuurvisie 'Ontwikkelen met de schaarse ruimte'
Op 2 juli 2010 heeft de Provincie Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte vastgesteld. De Provincie Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale ruimtelijke structuurvisie voor haar hele grondgebied op te stellen. Deze vervangt het streekplan Zuid-Holland West. De invoering van de Wet ruimtelijke ordening was aanleiding voor aanpassing van haar ruimtelijk beleid.
De structuurvisie bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode 2020 met een doorkijk naar 2040. Ook de aanpak om samen met andere partijen de doelen te bereiken, wordt in de structuurvisie beschreven. Het accent daarbij ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. Om hier meer grip op te krijgen, heeft de provincie een kwaliteitskaart en functiekaart opgesteld. Onderstaande afbeeldingen tonen een uitsnede van beide kaarten.
Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland
Uitsnede kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland
De functiekaart geeft de gewenste en mogelijke ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Terwijl de functiekaart stuurt op het 'wat en waar', stuurt de kwaliteitskaart op het 'waar en hoe'. Op de kaart zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal.
De inzet op herstructurering van bedrijventerreinen verandert. Deze concentreert zich vooral op planontwikkeling en op instrumentontwikkeling om de herstructurering in de toekomst ook te blijven stimuleren. Onder andere door het helpen van gemeenten en het bedrijfsleven bij het opzetten en verzakelijken van business cases van herstructureringsprojecten. De locatie is opgenomen in het Provinciaal herstructureringsplan en de herstructurering wordt geheel voor rekening en risico van de private initiatiefnemers gerealiseerd.
Planspecifiek
Op de functiekaart is de locatie aangegeven als 'bedrijventerrein'. Het gaat om een aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie bedrijvigheid, waaronder begrepen productie, transport en distributie en nutsvoorzieningen, evenals hieraan verbonden kantoorfuncties.
Het plan bestaat uit herstructurering en intensivering van een bestaand bedrijventerrein en een uitbreiding van het terrein binnen de daarvoor reeds gereserveerde beleidsruimte. De ontwikkeling past daarmee binnen het beleid van de provinciale structuurvisie, zoals op de functiekaart is aangegeven.
3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte
Op 2 juli 2010 heeft de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte vastgesteld. Inmiddels is de actualisering 2012 van kracht, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 januari 2013 (actualisering 2012). Specifiek voor de planontwikkeling zijn de onderstaande punten van belang.
1). Regionale afstemming
Op grond van artikel 2 lid 1 dient de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording te bevatten indien het bestemmingsplan betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel of andere stedelijke voorzieningen. Onderbouwd moet worden dat voorzien wordt in een aantoonbare behoefte en dat het plan gebaseerd is op een regionale visie of tenminste regionaal is afgestemd.
2), Duurzaamheidsladder
Op grond van artikel 2, lid 2 van de Verordening Ruimte dient bij nieuwe ontwikkelingen met bedrijven en zelfstandige kantoren rekening te worden gehouden met de gebruikelijke voorkeursvolgorde. De toelichting van het bestemmingsplan dient hierover een verantwoording te bevatten.
3). Beeldkwaliteit
In artikel 2 lid 3 van de Verordening is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen aansluitend aan de bebouwingscontouren waarvan ruimtelijke effecten zijn te verwachten in het buitengebied een bijdrage moet leveren aan de ambities zoals deze geduid zijn middels de provinciale kwaliteitskaart. Deze bijdrage moet onderbouwd worden met een beeldkwaliteitsparagraaf waarbij een relatie wordt gelegd met de ambities van de kwaliteitskaart. In paragraaf 3.4.3 is deze paragraaf opgenomen.
4). Regels voor kantoren
In artikel 7 zijn de regels voor kantoren opgenomen. Zelfstandige kantoren en bedrijfsgebonden kantoren zijn onder specifieke voorwaarden toegestaan op bedrijventerreinen.
Uitsnede kaartbijlage 'Bedrijventerreinen' bij verordening (bijlage 1 + 6)
Planspecifiek
1). De initiatiefnemers hebben de ontwikkelvisie van Croonen uit 2005 concreter uitgewerkt in een stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan. In juni 2012 is dit plan vastgesteld door de gemeenteraad van Binnenmaas. Als planologische onderlegger voor die realisatie is het (voorontwerp) bestemmingsplan opgesteld. Het voorliggende plan voldoet qua contouren en programma aan de oorspronkelijke uitgangspunten.
De herstructurering en ontwikkeling van het bedrijventerrein Reedijk is opgenomen in de Regionale Structuurvisie 2009, welke uitgangspunt is geweest voor de Provinciale Structuurvisie. Om uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken moest de bestaande contourlijn worden verruimd. Het verzoek voor de verruiming is in december 2008 gedan door de commissie Hoeksche Waard. GS hebben 20 april 2010 ingestemd met de verruiming van de contourlijn. Het bestemmingplan past dus in vigerend regionaal afgestemd beleid. Verder is de ontwikkeling van het bedrijventerrein opgenomen in de regionale kantoren- en bedrijvenstrategie van 2008. Thans wordt aan een herziening van deze strategie gewerkt. Een vastgestelde actualisatie wordt niet voor 2014 verwacht. Een heroverweging van de ontwikkeling in het kader van de actualisatie wordt niet verwacht gezien de reeds gemaakt afspraken met de initiatiefnemers en het feit dat de ontwikkeling tevens een intergrale herstructurering omvat van het bestaande bedrijventerrein welke ook is opgenomen in het Provinciale herstructureringsplan.
Dat voorzien wordt in een concrete behoefte blijkt uit het feit enkele bedrijven zich reeds gemeld hebben voor een bedrijfskavel en hiermee reeds contractuele afspraken zijn gemaakt.
2). In paragraaf 3.1.3 is reeds een onderbouwing opgenomen. Meer specifiek geldt dat Bedrijventerrein Reedijk opgenomen is in het provinciale Herstructureringsprogramma Bedrijventerreinen 2009-2013. De integrale ontwikkeling/herstructurering betreft een netto areaaluitbreiding van 5 ha netto uitgeefbaar en een herstructurering van het bestaande deel van het terrein. Realisatie van de ambitie zoals vastgelegd in de stedenbouwkundige visie wordt mede mogelijk door private herverkaveling, Daarbij worden het bestaande bedrijventerrein en het nieuwe terrein naadloos in elkaar gevoegd en worden bebouwingsmogelijkheden in het bestaande terrein geoptimaliseerd. Hiermee wordt een eenduidige aansluiting op de Reedijk zelf bewerkstelligd en wordt een zorgvuldige landschappelijke omkadering gerealiseerd, waarmee belangrijke tekortkomingen van het bestaande terrein sterk worden verbeterd. De locatie bevindt zich binnen de op kaart 4a aangeduide contouren voor bestaand- en nieuw stads- en dorpsgebied. Ruimtelijk, procesmatig en financieel is de ontwikkelingsaanpak geheel geïntegreerd, de beperkte areaaluitbreiding is ruimtelijk en financieel noodzakelijk.
Kenmerkend in deze ontwikkeling is dat nieuw en oud terrein zowel ruimtelijk als financieel geïntegreerd zijn in één private grondexploitatie. Initiatiefnemers zullen, vooruitlopend op gronduitgifte en ontwikkeling, investeren in de herstructurering via onder andere de aanleg van openbare ruimte / infrastructuur en landschappelijke inpassing. In 2012 is reeds geanticipeerd op de integrale ontwikkeling. Een bestaand kantoor- bedrijfspand is compleet herontwikkeld. Dit is het eerste kantoor in Nederland dat via herontwikkeling het duurzaamheidscertificaat Breeam-NL ‘excellent’ voor gebruik en ‘very good’ voor asset beheer ontving. Dit pand heeft geen leegstand gekend na vertrek van de eerdere huurder.
4). Zelfstandige kantoorruimten zijn middels een aanduiding op de verbeelding geclusterd. Hierbij is bepaald dat het b.v.o. van een zelfstandig kantoor niet meer mag bedragen dan 1.000 m2. Daarnaast zijn zelfstandige kantoren uitsluitend toegestaan in directe aansluiting op het kantoorgebouw van de Rabobank. Hiermee past het planvoornemen binnen de regels van de provinciale verordening. Voor bedrijfsgebonden kantoren is bepaald dat het b.v.o. niet meer mag bedragen dan 50% met een maximum van 3.000 m2. Hiermee is het plan in overeenstemming met de Provinciale verordening. Het plan staat zelfstandige kantoren nabij de entree van het bedrijventerrein beperkt toe vanwege de wens een ruimtelijk optimale hoogwaardige uitstraling, aansluitend bij de kantoorontwikkeling van de Rabobank te realiseren. In breder perspectief kan worden geconstateerd dat de locatie Reedijk binnen de Hoeksche Waard zowel voor auto’s en openbaar vervoer een uniek en centraal bereikbaarheidsprofiel heeft. In het kader van Zuidvleugelnet OV is het aanwezige regionale transferium concreet opgenomen als de centrale hub voor onder andere snelbusverbindingen. Ook is de locatie direct gelegen aan langzaam verkeersroutes.
Het plan voldoet voor zover het voorziet in een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan artikel 8 uit de verordening. Geconcludeerd wordt dat het plan voor het bedrijvenprogramma in overeenstemming is met de provinciale verordening.
3.3.1 Structuurvisie Hoeksche Waard
In de Hoeksche Waard werken de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen samen op het gebied van ruimtelijke planning. De gemeenten werken aan een gezamenlijke strategie voor verdere ontwikkeling op het gebied van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting, economie, infrastructuur, volkshuisvesting, en landschap en recreatie. Om hier voldoende structuur en daadkracht aan te kunnen geven is in 2005 de bestuurlijke Commissie Hoeksche Waard opgericht. De Commissie Hoeksche Waard heeft op 8 juli 2008 het Ontwerp Ruimtelijk Plan van de Structuurvisie Hoeksche Waard vastgesteld. Eind september hebben ook de vijf gemeenteraden in de Hoeksche Waard het Ontwerp Ruimtelijk Plan vastgesteld. Op 12 mei 2009 heeft de Commissie Hoeksche Waard het Ruimtelijk plan goedgekeurd. In navolging hiervan hebben de gemeenteraden van Strijen, Oud-Beijerland, Korendijk, Cromstrijen en Binnenmaas het Ruimtelijk Plan vastgesteld, respectievelijk op 30 juni en 6, 7 en 9 juli 2009.
In de Nota Ruimte heeft het Rijk de Hoeksche Waard vanwege de bijzondere landschappelijke kenmerken aangewezen als Nationaal Landschap. Het doel hiervan is het behouden van de kernkwaliteiten van het landschap, te weten: de openheid en het bijzondere patroon van polders, dijken en kreken. Met de aanstelling van het Nationaal Landschap komen er extra middelen beschikbaar voor het behoud en de versterking van het landschap. Het gevolg is echter wel dat er met extra zorgvuldigheid gekeken moet worden naar de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen, zoals woonwijken en bedrijventerreinen. Om deze ontwikkelingen in goede banen te leiden heeft de Commissie Hoeksche waard de Structuurvisie Hoeksche Waard opgesteld. In de Structuurvisie Hoeksche Waard wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. De doelstelling en uitgangspunten van de structuurvisie moeten zorg dragen voor de uitwerking van de in bovenstaande beschreven doelstellingen van de Commissie Hoeksche Waard. De structuurvisie bevat een meervoudige doelstelling waarin wordt gestreefd naar een gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Voorop daarbij staat het behoudt van de kernkwaliteiten. De Commissie richt zich hierbij op enkele aspecten, te weten:
- een ondeelbare Hoeksche Waard;
- duurzame ontwikkeling;
- versterking van leefbaarheid, economische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit;
- de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap de Hoeksche Waard;
- bouwen voor eigen woon- en werkbehoefte;
- een goede infrastructuur;
- maatwerk bij de inpassing van nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen op basis van kwaliteitszonering.
In de structuurvisie wordt een nadere uitwerking gegeven aan de ontwikkeling van het Nationaal Landschap en aan de begrenzing van de rode contouren, vanuit een integrale visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030. De structuurvisie geldt tevens als landschapsontwikkelingsplan. Bovenstaande beleidsdoelstellingen zijn ruimtelijk vertaald, in een kaart met het ontwikkelingsbeeld voor 2030. De kaart geeft de gewenste integrale ontwikkeling van de regio op de lange termijn weer.
In de structuurvisie wordt uitgegaan van een verdere toename van het aandeel kantoorbedrijvigheid in de totale werkgelegenheid. In het hoogste groeiscenario is een extra vraag aan kantoren berekend van 40.000 m2.
Planspecifiek
Onderhavig plan bestaat uit de uitbreiding en revitalisering van het bedrijventerrein aan de Reedijk. In de structuurvisie is opgenomen dat primair wordt ingezet op herstructurering en kwaliteitsverbetering. Gestreefd wordt naar een goede afronding en landschappelijke inpassing en stimulering van duurzame bedrijvigheid. Er is ook ruimte voor groei van bedrijventerreinen, afgestemd op de behoefte van de lokale vraag. Voor kantoren wordt een extra vraag voorzien. De netto-uitbreiding van het terrein is circa 5 hectare uitgeefbaar. Dit bestemmingsplan kan deels voorzien in de extra vraag naar kantoren. Onderhavig plan is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie Hoeksche Waard.
3.3.2 Regionale Kantoren- en bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard
Om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen van de kantorenmarkt, heeft de Provincie Zuid-Holland de gemeenten verzocht hun kantorenmarktstrategie te herijken. De Hoeksche Waardse gemeenten hebben hieraan gehoor gegeven. De vijf gemeenten in de Hoekse Waard (Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen) hebben gezamenlijk de 'Regionale Kantoren- en bedrijventerreinenstrategie Hoeksche Waard' opgesteld (Stec-Groep juli 2008).
In het onderzoek wordt onder andere het volgende aangegeven.
Regio Hoeksche Waard accommodeert nieuwe kantoorontwikkelingen op bestaande locaties
De beperkte extra ruimtevraag naar kantoren t/m 2020 in Hoeksche Waard (40.000 m2), wordt opgevangen op de al bestaande kantorenlocaties en in beperkte mate op al voor economische activiteiten gereserveerde ruimte in de regio (waaronder bedrijventerreinen).
Op basis van de extra ruimtevraag tot 2020 van 40.000 m² is het totale ruimtebeslag voor kantoren in de Hoeksche Waard ongeveer 2 hectare. Gezien de beperkte behoefte en het feit dat deze vraag verspreid uit de regio komt, is het verstandig geen nieuwe kantoorlocatie te ontwikkelen. Op dit moment zijn er al ontwikkelingen die de extra vraag deels kunnen opvangen. Op de locatie Reedijk, nabij het busstation in Heinenoord, is ruimte voor kantoren. Daar heeft al nieuwbouw van een regionaal hoofdkantoor van de Rabobank plaatsgevonden. Voor eventuele verdere ontwikkeling van kantoren op deze locatie wordt terug verwezen naar de paragraaf over de Provinciale Verordening. De behoefte kan daarnaast in beperkte mate geaccommodeerd worden op bedrijventerreinen.
Regio Hoeksche Waard zet in op de herstructurering van bestaande en verouderde terreinen
De bestaande, verouderde voorraad bedrijventerreinen kunnen ook een rol vervullen in het opvangen van de ruimtevraag. Daartoe dient dan wel een intensieve herstructurering van de betreffende locaties voor plaats te vinden. De komende jaren zet de regio Hoeksche Waard zich hier dan ook forser voor in. Van de bestaande terreinen binnen de regio is, volgens een korte inventarisatie bij de afzonderlijke gemeenten, op dit moment een behoorlijk deel verouderd. Circa 35% van de terreinen wordt aangemerkt als
(gedeeltelijk) verouderd, zich uitend in bijvoorbeeld een slechte ontsluiting, rommelige openbare ruimte en incourant en leegstaand vastgoed. In oppervlak gaat het al snel om zo’n 40 tot 50% van het bestaande areaal, zo blijkt uit de opgave van de gemeenten.
Het belang van een voortvarende herstructurering van bestaande terreinen in Nederland wordt steeds groter. Er wordt een steeds groter belang aan gehecht op het niveau van onder andere Rijk en provincie. Zo heeft de provincie Zuid-Holland nog nadrukkelijker haar focus gelegd op het opknappen van oude terreinen voor de ontwikkeling van nieuwe (750 ha herstructureren en 250 ha nieuw ontwikkelen, dit was voorheen 500 - 500). Daarnaast kan herstructurering binnen de Hoeksche Waard een noodzakelijke en interessante optie /alternatief zijn vanwege de beperkte ruimtelijke mogelijkheden (Nationaal Landschap) om nieuw terrein te kunnen ontwikkelen door het plan in opzet flexibel te houden kan maximaal ingespeeld worden op de concrete vraag.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling past binnen de Regionale Kantoren- en bedrijvenstrategie Hoeksche Waard en vult de ruimte voor kantoren in. Het initiatief draagt bij de herstructurering van bestaand bedrijventerrein. Hierbij kan het beperkte kantorenprogramma invulling geven aan een extra kwaliteitsimpuls. De wijze van bestemmen is zo vormgegeven dan een programmatische invulling met bedrijfsgebouwen ook tot de mogelijkheid behoort. Gezien de huidige marktomstandigheden is deze flexibiliteit in het plan gewenst.
3.3.3 Sociaal Economische Visie Hoeksche Waard
De sociaal-economische visie van de Hoeksche Waard is een praktisch en actiegericht beleidsdocument waarin economische thema’s als bedrijventerreinen, kantoren, toerisme en recreatie en detailhandel aan bod komen. Hierbij wordt ook ingegaan op sociale onderwerpen als zorg, onderwijs, starters op de woningmarkt en voorzieningen. De sociaal-economische visie is de basis voor acties in de komende jaren met als doel de versterking van de sociaal-economische aantrekkelijkheid van de Hoeksche Waard. De acties zijn bedoeld als actualisering van huidig beleid, maar ook als aanvulling op de inspanningen van ondernemers en de al bestaande regionale samenwerkingsinitiatieven.
In de visie is geconcludeerd dat de kantoren leegstand iets ligt boven het landelijke gemiddelde. Veel aanbod hiervan is te vinden op bedrijventerreinen die niet voldoen aan de essentiële elementen van een succesvolle locatie van nu en in de toekomst; een dubbele bereikbaarheid, een aantrekkelijke gebiedskwaliteit en multifunctionaliteit. Juist het aanbieden van aantrekkelijke en kwalitatieve kantorenlocaties kan leiden tot een verbetering van de lokale en regionale economie.
Planspecifiek
In de Sociale Economische Visie Hoeksche Waard wordt ten aanzien van de leegstand en behoefte bij kantoren opgemerkt dat veel kantooraanbod te vinden is op bedrijventerreinen die vaak niet de huidige en toekomstige essentiële elementen, nl. dubbele bereikbaarheid, aantrekkelijke gebiedskwaliteit en multifunctionaliteit, bieden. De ontwikkeling van de Reedijk biedt deze kwaliteiten in hoge mate. De bestaande kantoren op de Reedijk kennen geen leegstand. In recente jaren is met de realisatie van de Rabobank en de herontwikkeling ten behoeve van Joulz nadrukkelijk geïnvesteerd in duurzame kantoorgebouwen. Initiatiefnemer ziet concrete mogelijkheden om kleinschalige kantoren van maximaal 1.000 m2 te realiseren. De bestemming wordt niet gerealiseerd als er geen afnemer is.
3.3.4 Regionaal uitgiftebeleid
In de Hoeksche Waard is er bij de samenwerkingsovereenkomst over de ontwikkeling van het regionale Bedrijvenpark Hoeksche Waard (BHW) in 2006 uitgiftebeleid vastgesteld. In het uitgiftebeleid zijn restricties opgenomen restricties betreffende de herkomst en omvang van bedrijfsvestigingen. Uitgangspunten in dit beleid zijn dat bedrijventerreinen in de Hoeksche Waard in principe bestemd zijn voor bedrijven uit de Hoeksche Waard en dat bedrijven groter dan 5.000 m2 zich op het Bedrijvenpark Hoeksche Waard (BHW) vestigen.
In een in de regio voorliggend beleidsvoorstel van het Samenwerkings Orgaan Hoeksche Waard wordt een verruiming van het uitgiftebeleid voorgesteld. Besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden. Doel van het beleid is om Hoeksche Waardse bedrijvigheid voor de regio te behouden en de economische aantrekkelijkheid van de Hoeksche Waard te verbeteren. SOHW stelt voor dat Hoeksche Waardse bedrijven zich binnen de Hoeksche Waard ongeacht de omvang van de bedrijfskavel zich ook op lokale bedrijventerreinen kun (her)vestigen en uitbreiden. Daarnaast is er een beleidsvoorstel om ook bedrijven van buiten de Hoeksche Waard plaats te bieden waarbij bedrijven groter dan 5.000 m2 moeten zich vestigen op BHW. Vooralsnog is het uitgiftebeleid zoals dat in 2006 is opgesteld aan de orde.
Planspecifiek
Beleidsmatig wordt bedrijventerrein Reedijk aangemerkt als een lokaal bedrijventerrein. Het regionaal uitgiftebeleid is niet van toepassing op het bestaande deel van het bedrijventerrein, waarvoor al een vigerende bedrijvenbestemming geldt. In de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt, conform het vigerende beleid, voorzien in overwegend kleinere kavels.
3.4.1 Structuurvisie
De Structuurvisie Binnenmaas 2020 vormt het integrale ruimtelijke ontwikkelings- en toetsingskader van de gemeente Binnenmaas. Op basis van de in de structuurvisie gemaakte keuzes wordt aangegeven welke ontwikkelingen gewenst zijn en welke ontwikkelingen ongewenst zijn. Hierbij wordt gekeken tot het jaar 2020.
In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als duurzaam te ontwikkelen bedrijventerrein. Beoogd wordt bedrijventerreinen efficiënt te benutten en kwalitatief goed in te passen in het landschap. De bedrijventerreinen in Binnenmaas worden gezien als functionele locaties om te ondernemen.
De beoogde uitbreiding is in de structuurvisie specifiek op de visiekaart aangeduid.
Planspecifiek
Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als bestaand bedrijventerrein met bestaande uitbreidingsruimte voor bedrijven. De uitbreiding voor kantoren volgt niet uit de structuurvisie. Deze uitbreidingsruimte volgt uit de op 10 mei 2005 vastgestelde ‘ontwikkelingsvisie bedrijventerrein Reedijk’ van Croonen Adviseurs. Deze visie is in opdracht van de gemeente Binnenmaas opgesteld omdat zaken als verkeer, wateropvang en beeldkwaliteit niet langer op perceel niveau konden worden opgelost. Doel van de visie was integraal ontwikkelen en zo samenhang te creëren op het terrein. In perspectief van deze ontwikkelingsvisie is ook een beperkt kantorenprogramma opgenomen. In 2007 is de vestiging van de regionale Rabobank gerealiseerd als eerste uitwerking van de visie. Hiervoor is vrijstelling ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend. Hoewel de uitbreiding van het kantorenprogramma niet opgenomen is in de Structuurvisie is deze wel in overeenstemming met eerdere raadsbesluiten.
3.4.2 Geldende bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Voor het gedeelte van het plan dat de uitbreiding van het bedrijventerrein betreft, geldt het bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied Binnenmaas". Voor het gedeelte van het bestaande bedrijventerrein geldt het bestemmingsplan "Blaaksedijk - West Heinenoord".
De correctieve herziening is bij besluit van 31 januari 2008 door de raad van de gemeente Binnenmaas vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 23 september 2008 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Het onderhavig plan bevat een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein op een gebied met een agrarische bestemming.
Op de gronden die beoogd zijn voor de uitbreiding ligt geen bedrijfsbestemming. Het initiatief is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan.
3.4.3 Beeldkwaliteitsplan
Door Roos en Ros architecten is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de ruimtelijke, stedenbouwkundige en kwalitatieve randvoorwaarden voor de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn opgenomen. Dit beeldkwaliteitsplan is het kaderstellende beleidstuk voor de verdere planuitwerking. Op 28 juni 2012 is het beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad van Binnenmaas vastgesteld.

Beeldkwaliteitsplan in relatie tot de provinciale Verordening ruimte (artikel 2 lid 3)
In het beeldkwaliteitsplan wordt zowel stedenbouwkundig als qua beeldkwaliteit nadrukkelijk aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit. Het beeldkwaliteitsplan is vooruitlopend op de nadere regeling hiervan in de provinciale Verordening ruimte en de Kwaliteitskaart van de provincie Zuid Holland opgesteld.
In de kwaliteitskaart worden de volgende aspecten benoemd met betrekking tot behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit:
- Weg door Stad en land
- Water als structuurdrager
- Stedelijke occupatie (kwaliteit in stads- en dorpsrand en werkgebied met karakter)
Een belangrijke essentie van de ontwikkeling en herstructurering is dat oud en nieuw in samenhang wordt aangepakt met een integraal stedenbouwkundig plan, waarbij tevens de beeldkwaliteit voor bebouwing, inrichting kavel en openbare ruimte inclusief de landschappelijke inpassing is uitgewerkt. In het huidige bedrijventerrein wordt een neerwaartse kwaliteitsspiraal omgebogen. Het huidige bedrijventerrein is zowel qua aansluiting als qua ligging in het landschap te kenmerken als een aaneenschakeling van een aantal incidenten. Door middel van de integrale gebiedsontwikkeling wordt nu een goede en duurzame aansluiting, efficiënte verkaveling en integrale landschappelijke inpassing gerealiseerd. Voor de bestaande kavels langs de N-weg wordt een kwaliteitsverbetering beoogd waarmee een meer kwalitatief hoogwaardige rand met het buitengebied ontstaat.
Beoogd wordt de kwaliteiten van de centrale ligging in de Hoeksche Waard, de aanwezige infrastructuur waaronder het regionale busstation programmatische en ruimtelijk optimaal te benutten, waarbij met nadrukkelijke regie op bouwhoogte, rooilijnen, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing een hoogwaardige ontwikkeling wordt gerealiseerd.
De kwaliteitskaart is verder uitgewerkt in een gebiedsprofiel. Een gebiedsprofiel is een compacte kwaliteitsgids met een beschrijving van ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. De kwaliteitskaart is het kader voor dit gebiedsprofiel. Het plangebied van dit bestemmingsplan is in het gebiedsprofiel aangeduid als bestaand bedrijventerrein.
De belangrijkste ambities, zoals benoemd in het gebiedsprofiel, voor het gebied zijn:
- Het herkenbaar houden en versterken van de structuur van dijken en kreken.
- Het veiligstellen van de openheid van de polders.
- Inzet op een zonering die zich richt op een dynamisch landschap in het noorden en een rustige en op natuur en recreatie gericht zuidelijk deel van de Hoeksche Waard.
- Het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige dorpsranden.
- Het veiligstellen en waar mogelijk versterken van de verbindingen tussen dorp en landschap.
- De verdere ontwikkeling van buitendijkse natuur, inclusief het eiland Tiengemeten.
In planopzet is de uitbreiding zo vormgegeven dat daarmee de openheid zo min mogelijk wordt aangetast en de openheid zoveel als mogelijk wordt veiliggesteld.
In het beeldkwaliteitsplan wordt, ondersteund met referentiebeelden, de beeldregie beschreven voor kantoor en bedrijven, zowel t.a.v. de gebouwen als voor de inrichting van de kavels. Voor de kavels die nadrukkelijk een ruimtelijk relatie hebben met de N217 wordt ervoor gekozen dat het terrein zich ontwikkeld met het gezicht naar zijn omgeving toe, hiermee wordt de visuele relatie tussen het bedrijventerrein en de weg versterkt waarmee een invulling wordt gegeven aan één van de ambities van de provincie Zuid Holland.
Ook voor het openbaar gebied, water en groen is de beeldkwaliteit uitgewerkt in het Beeldkwaliteitsplan. Nadere uitwerking van de inrichtingsprofielen in de randen van het gebied heeft plaatsgevonden met een klankbordgroep van bewoners van de Blaakse Dijk-West en de stichting Hoekschewaards Landschap. In het noordelijke en noordoostelijk deel van het gebied wordt langs de noordzijde van het gebied en langs de waterloop in de noordoostelijke rand een groene afzooming met opgaande struikbeplanting wordt gerealiseerd, waarbij streekeigen soorten worden toegepast. In de soortenkeuze voor het groen wordt de handreiking van Hoeksche Waard Landschap met betrekking tot biodiversiteit betrokken.
Er is voor de waterstructuur, in overleg met het Waterschap Hollandse Delta, gekozen voor concentratie van water in de randen van het gebied. Dit dient de beleving maar is ook doelmatig voor een klimaatbestendig, robuust en optimaal te beheren structuur. Langs de hoofdwatergang wordt gekozen voor een meer open landschap hiermee wordt de openheid van de polder behouden.
De Blaakse Dijk-West blijft herkenbaar als lint doordat de contour enige afstand van de dijk behoudt, circa 100 meter en het bedrijventerrein lager ligt dan de bebouwing aan de Blaaksedijk. Daarnaast wordt er één centrale ontsluiting gerealiseerd van het bedrijventerrein, van zowel de herstructurering als de uitbreiding.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd welke als bijlage aan dit bestemmingsplan zijn toegevoegd. Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Voor het bestaande bedrijventerrein zijn zoveel als mogelijk de in het verleden uitgevoerde onderzoeken opgevraagd en beschouwd. Omdat het bestemmingsplan voor die betreffende bedrijfskavels in eerste instantie niet voorziet in een wijziging van het gebruik zijn deze onderzoeken niet geactualiseerd. Indien voor deze kavels een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd wordt voor het bouwen zal op dat moment een actueel bodemonderzoek overlegd moeten worden.
Voor het nieuw toe te voegen bedrijventerrein is door Grontmij een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd. Gezien de resultaten van het onderzoek ter plaatse van de verdachte deellocaties (voormalige sloten en trambaan) wordt geconcludeerd dat de voor deze deellocaties opgestelde hypothese “verdachte deellocatie” voor sloot 2 strikt genomen juist is. Het aangetroffen gehalte aan som DDD, som DDE, som aldrin/dieldrin/endrin, kwik cadmium, lood en of PAK is echter dermate beperkt dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Ter plaatse van de overige sloten en de trambaan zijn geen verhoogde gehalten gevonden. Gezien de resultaten wordt geconcludeerd dat de voor het overige terrein opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.
Het aangetroffen licht verhoogd bariumgehalte in de peilbuizen betreft vermoedelijk een verhoogde achtergrondwaarde en behoefd geen nader onderzoek.
De resultaten leveren milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen op voor de uitvoering van de geplande ontwikkeling. Tevens behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als bedrijventerrein. Deze voorgaande conclusie betreft het nieuw toe te voegen plandeel. Voor het reeds bestaande bedrijventerrein zal bij nieuwe ontwikkelingen een actualisatie moeten plaatsvinden van de reeds uitgevoerde onderzoeken.
4.1.2 Lucht
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen is in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'niet in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in het mogelijk maken van de uitbreiding van een bedrijventerrein. Aangezien de bedrijfsbestemming, kantoorbestemming en de eventuele hotelfunctie geen gevoelige functies zijn, laat de luchtkwaliteit de nieuwe functies toe.
Om te onderzoeken wat de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit is, is door Goudappel Coffeng een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd. In het onderzoek concludeert Goudappel Coffeng dat de toename van het verkeer door de ontwikkeling van het bedrijventerrein in geen geval zal leiden tot toename van de concentratie dat gevaar dreigt van overschrijding van de wettelijke grenswaarde. Het project voldoet daarmee aan artikel 5.16 eerste lid onder sub a van de Wet milieubeheer.
Voor wat betreft de emissie van de bedrijven welke zich kunnen vestigen op het bedrijventerrein concludeert Goudappel Coffeng dat het niet aannemelijk dat de vestiging van bedrijven op Reedijk zullen zorgen voor een substantiële toename van de concentratie van NO2 en PM10. Uit de rapportage blijkt dat de concentratie van deze stoffen aanzienlijk onder de grenswaarde ligt.
Als eindconclusie stelt Goudappel Coffeng dat noch de toename van het verkeer door de ontwikkeling van het bedrijventerrein, als de komst van bedrijven zal leiden tot een dusdanige verslechtering van de luchtkwaliteit dat het gevaar dreigt dat de grenswaarden worden overschreden.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet niet in een geluidgevoelige functie, zodat een toetsing op basis van wegverkeerslawaai en industrielawaai achterwege kan blijven.
Voor voorliggend document is het ook van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai. Het bedrijventerrein Reedijk is geen gezoneerd bedrijventerrein. Voor de uitbreiding hiervan is het uitgangspunt de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Maatgevend zijn de woningen ten noordoosten van het plangebied, deze zijn het dichts bij de uitbreiding gelegen. Meer hierover is te vinden in de paragraaf Milieuzonering.
Overigens moeten bedrijven uiteraard (blijven) voldoen aan de eisen die gelden voortvloeiend uit het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, waaronder de eis dat de geluidbelasting op de gevel van omliggende woningen van derden niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). Voorliggend bestemmingsplan wijzigt die normstelling niet.
Onderhavig bestemmingsplan wordt op het gebied van geluid uitvoerbaar geacht.
4.1.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Conform de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is het bedrijventerrein inwaards gezoneerd. Hierbij is uitgegaan van de gevel van bestaande gevoelige bebouwing in de directe omgeving van het plangebied. Als omgevingstype is uitgegaan van een niet-gemengd gebied. Gezien de ligging langs de provinciale weg zou gemotiveerd een keuze voor een gemengd gebied gemaakt kunnen worden. Hiervoor is niet gekozen ten einde een meer dan aanvaardbaar woonklimaat voor de omliggende woningen te garanderen. Bij het opnemen van de zonering is derhalve uitgegaan van de reguliere afstanden zoals opgenomen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering". Met deze opgenomen zonering is de leefbaarheid en leefkwaliteit van de omliggende bebouwing geborgd.
Binnen het plangebied zijn geen grote lawaaimakers of BEVI inrichtingen toegestaan. Door dit uit te sluiten is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
4.1.5.1 (Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
4.1.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het Rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zicht met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
4.1.5.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
N217
Over de N217 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats in een omvang als hieronder aangegeven:
Aard gevaarlijke stof | Aantal transporten per jaar* |
LF1 (brandbare vloeistof) | 1134 |
LF2 (zeer brandbare vloeistof) | 48 |
GF3 (zeer brandbare gassen) | 48 |
*) handmatige tellingen 2009
Op basis van de vuistregels voor wegen buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 80 km/uur van de (concept) Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is er voor de N217 hierbij geen sprake van een veiligheidszone buiten de weg en bedraagt het groepsrisico als gevolg van het vervoer ter hoogte van het plangebied minder dan 10% van de oriënterende waarde. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N217 vormt derhalve geen enkele belemmering voor het plan.
4.1.5.4 LPG verkoopstation
In de directe nabijheid van het plangebied is het benzineservicestation D.G.V. Exploitatie B.V. gelegen. De omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid heeft de risicovolle inrichting nader beschouwd. In het bedrijf zijn volgens de aanvraag om milieuvergunning met betrekking tot LPG de volgende installatieonderdelen aanwezig:
- LPG-vulpunt Ondergronds
- LPG-reservoir met een inhoud van 20.000 liter
- LPG-afleverzuilen
Omdat de inrichting een LPG-tankstation voor het wegverkeer betreft, is het Bevi van toepassing (art. 2, lid 1 onder e). Op grond van art. 4, lid 5 onder a, is D.G.V. Exploitatie B.V. te beschouwen als een categoriale inrichting, waarvoor vaste risicocontouren gelden.
Voor bestaande situaties (zie artikel 9 en bijlage 1 van de (wijziging) Revi) gelden voor het PR (10-6 per jaar) de volgende afstandscriteria:
- 35 meter gemeten vanaf het LPG-vulpunt
- 25 meter gemeten vanaf het LPG-reservoir
- 15 meter gemeten vanaf de LPG-afleverzuil
De hierboven genoemde contouren vallen buiten het plangebied en zijn daarmee op de verbeelding niet inzichtelijk. Voor het groepsrisico geldt een contour van 150 meter. Ook deze is niet opgenomen op de verbeelding. In de planregels wordt wel naar deze contour gerefereerd.
Op grond van artikel 12 van het Bevi dient het bevoegd gezag het groepsrisico te verantwoorden. Voor categoriale inrichtingen is de verantwoordingsplicht verder uitgewerkt in de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, uitgegeven door het ministerie van VROM. Voor LPG-stations zijn daarnaast twee aanvullende documenten uitgebracht namelijk:
- Groepsrisico bij LPG-tankstations & wijziging Revi
- Stappenplan groepsrisicoberekening LPG-tankstations
Voor de bepaling van het GR bij bestaande LPG-tankstations moet gebruik worden gemaakt van het document Groepsrisico bij LPG-tankstations & wijziging Revi of kan het groepsrisico door middel van een QRA worden berekend. Voor de bepaling van de omvang van het GR is inzicht nodig in de maximaal toelaatbare personendichtheid, waarbij nog net aan de oriënterende waarde wordt voldaan. Voor LPG tankstations is deze personendichtheid bepaald voor het invloedsgebied van de inrichting. De grens van het hiertoe te beschouwen gebied is 150 meter, gemeten vanaf het vulpunt van het LPG-reservoir.
Binnen deze 150 meter zijn, in de bestaande situatie, geen woningen of andere gebouwen (van derden) aanwezig. Er zijn derhalve geen personen aanwezig die in de beoordeling moeten worden betrokken. Volgens de handreiking mogen er in het aandachtsgebied 308 personen aanwezig zijn, waarbij het groepsrisico nog net de oriënterende waarde van het groepsrisico niet overschrijdt. Op grond van het bovenstaande blijft het groepsrisico (zeer ruim) onder de oriënterende waarde.
In de toekomstige situatie kan voor een normale bedrijfsbestemming volgens PGS1 uitgegaan worden van een personendichtheid van 30 personen/ha. Bij de beoogde planontwikkeling zal daarmee geen sprake zijn van een situatie met meer dan 308 aanwezige personen binnen het genoemde aandachtsgebied en blijft het groepsrisico onder de oriënterende waarde. In het geval sprake is van een voornemen om een hotelbestemming of een kantoorbestemming met een vloeroppervlak > 1500 m2 in het aandachtsgebied te vestigen dient eerst vastgesteld te worden of de toename van het groepsrisico hierdoor acceptabel is. De planregels met betrekking tot “Wijzigingsbevoegdheid” en “Algemene wijzigingsregels” voorzien voor wijzigingsgebied 1 hierin reeds in afdoende mate.
4.1.5.5 Planspecifiek
Via de site
www.risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
Op de risicokaart is te zien dat er in de nabijheid van de locatie buisleidingen voorkomen en dat er direct naast de locatie een LPG-station is gesitueerd. Het bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een risicocontour. Binnen deze risicocontour mogen geen gevoelige- en beperktgevoelige objecten worden gesitueerd. Voor het opnemen van de zone is uitgegaan van het bestaande vulpunt en de huidige doorzet van LPG.
Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid een hotelfunctie mogelijk te maken, na wijziging van het plan. Van deze bevoegdheid kan uitsluitend gebruik gemaakt worden indien de verkoop van LPG is beëindigd dan wel de beoogde functie buiten de risicocontour wordt gesitueerd. Het bestemmingsplan voorziet eveneens in de mogelijkheid een kantoorfunctie toe te staan op deze locatie. Een kantoor is een beperkt gevoelig object. Alvorens deze gerealiseerd kan worden is een onderzoek naar externe veiligheid noodzakelijk. Inzichtelijk moet zijn of voldaan wordt aan de gestelde grenswaarden en moet een toename in risico door het bevoegd gezag verantwoord worden.
Omdat het plan de mogelijkheid, bij recht, uitsluit gevoelige- of beperkt gevoelige objecten binnen de contour te realiseren is nader onderzoek naar externe veiligheid achterwege gelaten.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
4.2.1 Landelijk
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Regionaal en lokaal
In het integraal waterbeheersplan staat dat de waterbeheerder(s) stedelijke waterplannen moeten opstellen, dit is naar aanleiding van het beleid zoals is beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding. De gemeente Binnenmaas en het Waterschap Hollandse Delta hebben daartoe besloten een integraal waterplan op te stellen voor de zes dorpskernen Puttershoek, Maasdam, Mijnsheerenland, Heinenoord, Westmaas en s'-Gravendeel. Ten behoeve van het waterplan zijn alle watergangen binnen de dorpskernen geïnventariseerd. Het gemeentelijk waterplan van de gemeente Binnenmaas is eind 2010 gereed gekomen en omvat het waterbeleid voor alle kernen in de gemeente Binnenmaas. Het definitieve hoofdrapport (Gemeente Binnenmaas en Waterschap Hollandse Delta, projectnummer 204652, Gemeentelijk Waterplan Binnenmaas) is op 10 maart 2011 vastgesteld en in uitvoering. De opgenomen maatregelen worden sindsdien per kern uitgevoerd. De gemeente en het waterschap hebben voor het waterplan een centrale doelstelling opgenomen, te weten: "Met het gemeentelijk waterplan Binnenmaas wensen de waterpartners een lange termijn visie voor het waterbeleid binnen de bebouwde kom op te stellen dat is uitgewerkt in een maatregelenplan. Met de uitvoering van het maatregelenplan wordt het watersysteem op orde gebracht. Tevens dient het waterplan als uitgangspunt voor de watertoets die sinds 1 november 2003 verplicht is."
4.2.3 Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
In het stedenbouwkundig plan voor bedrijventerrein Reedijk is de hoeveel te compenseren verharding meegenomen in het ontwerp. In het volgende bijgaand overzicht is dit opgenomen:
Totale verharding plangebied | circa 165.387 m2 |
Totaal bestaand oppervlak verharding | circa 68.735 m2 |
Totale toevoeging verhard oppervlak | circa 96.652 m2 |
10% watercompensatie benodigd | circa 9.665 m2 |
Compensatie dempen sloot | circa 900 m2 |
Totaal eis watercompensatie | circa 10.565 m2 |
Nieuw water binnen plangebied | circa 11.017 m2 |
Gezien bovenstaand overzicht is er voldoende waterberging in het plan aanwezig om de toegenomen verharding te compenseren.
Maaiveldhoogte, drooglegging en grondwaterstanden
De bestaande maaiveldhoogte in de westzijde van het plangebied bedraagt gemiddeld -1,15 m N.A.P. Het oostelijk deel, nu agrarisch, heeft nog een gemiddelde maaiveldhoogte van -1,35 N.A.P. Na grondverbetering zal dit plandeel eveneens een gemiddelde maaiveldhoogte van -1,15 N.A.P. hebben.
Het peilniveau in de watergangen is -2,40 N.A.P. De bestaande watergangen blijven gehandhaafd en worden gedeeltelijk verbreed. Op basis van deze ontwerpuitgangspunten zijn geen problemen te verwachten met grondwater. Een goede drooglegging is gewaarborgd.
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
Uitgangspunten met betrekking tot hemelwater- en vuilwaterafvoer zijn afgestemd met de gemeente en het Waterschap Hollandse Delta. Bij de ontwikkeling van het gebied wordt een integrale oplossing gerealiseerd voor zowel het te herstructureren als het nieuw te ontwikkelen terrein. Voor zover hemelwater nu nog op het riool is aangesloten zal dit zoveel mogelijk worden afgekoppeld, mogelijk kan een optimalisatie in de belasting van het rioolstelsel worden behaald.
4.2.4 Planspecifiek
De uitkomsten van de watertoets geven aan dat er in het plan voldoende ruimte is gereserveerd om de toegenomen verharding te compenseren. Het bestemmingsplan is op dat punt uitvoerbaar. Daarnaast is een goede drooglegging mogelijk
4.3 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het bedrijventerrein wordt geïntensiveerd, wat meer verkeer tot gevolg heeft.
Het plangebied wordt vanaf de Reedijk ontsloten op de locatie van de huidige T-kruising. Vanaf deze kruising loopt een hoofd-ontsluitingsring welke alle uit te geven kantoor- en bedrijfspercelen ontsluit. De aanpassingen aan de bestaande Reedijk zijn zo geminimaliseerd. In de centrale, west-oostelijke groenzone ligt een vrij liggend voetpad, dat voor het langzaam verkeer een ontsluitende en recreatieve functie heeft. Voor het overige loopt het fietsverkeer mee met de hoofdontsluitingsring (voorzien van markeringen met fietsstroken). Het parkeren dient op eigen kavel te worden gerealiseerd (aan de voorkant en zijkant van de kantoor- en bedrijfsgebouwen).
Planspecifiek
Om inzichtelijk te krijgen of de bestaande wegenstructuur toereikend is heeft Goudappel Coffeng een verkeersonderzoek uitgevoerd, dit in combinatie met luchtkwaliteit. In het onderzoek concludeert Goudappel Coffeng dat de intensiteiten op de Blaaksedijk-west toenemen door de plannen met circa 90 mvt/etmaal (één auto per drie minuten extra in de spits). Ten opzichte van de autonome intensiteit in 2020 is dit een toename van circa 3%. De intensiteiten op de Blaaksedijk-west blijven, evenals die op de Reedijk, ten noorden van de toekomstige aansluiting van het bedrijventerrein, onder de grenswaarden voor een erftoegangsweg van circa 5.500 mvt/etmaal.
Op het wegvak op de Reedijk ten zuiden van de aansluiting met het industrieterrein komen de intensiteiten door de autonome groei en de ontwikkeling van het bedrijventerrein wel boven de grenswaarden. Aanbevolen wordt dit wegvak in het wegencategoriseringsplan op te schalen tot een gebiedsontsluitingsweg. Hierbij hoeven geen aanpassingen aan de huidige weginrichting gedaan te worden, aangezien de weg reeds beschikt over de bijpassende inrichting. Met de huidige weginrichting kunnen de toekomstige intensiteiten goed en veilig worden verwerkt worden. Het toekomstige bedrijventerrein wordt ontsloten via één toegangsweg. De geprognosticeerde intensiteiten op deze weg blijven ruim onder de grenswaarden voor een erftoegangsweg. Met de toekomstige intensiteiten kan het toekomstige verkeer goed en veilig worden afgewikkeld, zonder dat hier aanvullende voorzieningen nodig zijn. Het kruispunt waar deze toegangsweg aansluit op de Reedijk, kan de toekomstige verkeersstromen goed afwikkelen. Het kruispunt heeft ruim voldoende buffer om in de toekomst extra verkeer te kunnen verwerken.
Geconcludeerd kan worden dat de capaciteit van de verkeersstructuur voldoende berekend is op de intensivering van bedrijventerrein Reedijk. In het stedenbouwkundig plan is voldoende parkeercapaciteit aanwezig en de wegen zijn berekend op vrachtverkeer. Het bestemmingsplan is op het aspect verkeer uitvoerbaar.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor de locatie is een natuurtoets uitgevoerd, waarvan de resultaten hierna zijn beschreven. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Gebiedsbescherming
 |
 |
Afbeeldingen nabijheid natuurgebieden (boven) en EHS (onder) (bron: Grontmij) |
In de afbeeldingen is aangegeven dat het plangebied niet is gelegen in beschermde gebieden in het kader van de Vogelrichtlijn, Ecologische Hoofdstructuur en de ontwikkelingen in het plangebied veroorzaakt ook geen negatief effect op deze gebieden. Door een toename van het aantal bedrijven (het is nog niet duidelijk wat voor bedrijven) zullen er meer activiteiten plaats gaan vinden die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor de verschillende habitattypes en –soorten in het habitatrichtlijngebied Oude Maas.
Soortenbescherming
In het plangebied komen algemene broedvogels voor. Er wordt aangenomen dat deze soorten ook broeden in de huidige groene structuren van het plangebied. Tijdens het broedseizoen zijn alle vogelsoorten strikt beschermd. Mocht deze opgaande begroeiing worden verwijderd, dan zal dit buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden.
Als er sloten worden gedempt en er tijdens de werkzaamheden vissen worden aangetroffen, dan zullen deze moeten worden overgezet in sloten die geschikt zijn voor vissen. Dit valt onder de algemene zorgplicht vanuit de Flora- en faunawet. Overige beschermde soorten worden niet verwacht binnen het plangebied. Voor deze soorten hoeft er geen nader onderzoek plaats te vinden en is er geen ontheffing noodzakelijk. Ook rode lijst soorten worden niet binnen het plangebied verwacht.
In de natuurtoets is geconcludeerd dat vleermuizen eventueel voorkomen in de aanwezige bebouwing ter plaatse van Reedijk, naast 5. Deze locatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan maar de eigenaar neemt geen deel in de revitalisering. De voorgenomen sloop, zoals beschreven in de Natuurtoets, wordt op korte termijn niet beoogd. Derhalve is ook geen nader onderzoek verricht naar het voorkomen van vleermuizen in deze bebouwing.
In de natuurtoets wordt ook de aanbeveling gedaan een voortoets uit te voeren. In de voortoets wordt globaal onderzocht of de ontwikkeling van invloed is op nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Hierover heeft de Milieudienst Zuid-Holland-Zuid aanvullend geadviseerd. De milieudienst komt tot de conclusie dat een voortoets voor de herinrichting van het bedrijventerrein niet zinvol is omdat alleen emissies een mogelijk negatief effect kunnen hebben op het Natura 2000 gebied. Pas in relatie tot de geplande vestiging van een bepaald type bedrijf is een voortoets zinvol. Dit is de verantwoordelijkheid van het bedrijf in het kader van een vergunningaanvraag.
4.5 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Om te onderzoeken welke archeologische waarden er in het plangebied aanwezig zijn, is de site van de Provincie Zuid-Holland geraadpleegd. In de onderstaande afbeelding zijn de trefkansen weergegeven.
 |
Archeologische waardenkaart Zuid-Holland |
Te zien is dat het plangebied het kenmerk: "Hoge trefkans - land" heeft met een zeer grote kans op archeologische sporen. Dit geeft aan dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In eerste instantie is door Grontmij een bureauonderzoek uitgevoerd ( GM-0026700/8 maart 2012). In het bureauonderzoek is geconstateerd dat er binnen het plangebied een hoge verwachting is voor de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Prehistorie en Romeinse Tijd, een lage/middelmatige verwachting voor de Middeleeuwen, en een middelmatige verwachting voor de Nieuwe Tijd.
De mate van bodemverstoring die bij de geplande nieuwbouw komt kijken, is vooralsnog onbekend. Het is echter zeer aannemelijk dat de te verrichten grondwerkzaamheden zullen leiden tot verstoring van de bodem en dus ook van de mogelijk daarin aanwezige archeologische waarden. Afhankelijk van de diepte van de bodemverstoring kan het daarbij gaan om archeologische waarden en sporen vanaf het Laat Neolithicum. Geadviseerd is een aanvullend booronderzoek uit te voeren.
In opdracht van buro SRO is door Grontmij een verkennend booronderzoek uitgevoerd (GM-0047266, 1e concept, 6 februari 2012). Binnen het onderzochte deel van plangebied is het oude veenlandschap vrijwel overal geërodeerd. De aangetroffen licht veraarde top van het veen (ter hoogte van de stroomrug) is veroorzaakt door bemaling/uitdroging in de Nieuwe Tijd en is niet veraard of bewerkt voorafgaand aan de afdekking met zavel- en kleipakketten.
In een boring (ter hoogte van de stroomrug) werd op circa 1 m - nw beneden maaiveld een mogelijke cultuurlaag op het veen aangetroffen. De top van de stroomrug, behorende tot de Binnenmaasmeandergordel, is binnen de gezette raai nog intact. Deze afzettingen kunnen worden aangetroffen vanaf 200 cm - mv. Mogelijk kan op deze afzettingen nog een intact sporenniveau uit de Late Nieuwe Steentijd of Bronstijd worden aangetroffen. De enige directe aanwijzing voor mogelijke archeologische sporen binnen het plangebied is de op de akker aangetroffen randscherf uit de Vroege Middeleeuwen.
Op basis van de resultaten van het verkennende booronderzoek is geadviseerd om ter hoogte van de aangetroffen stroomrug en de nog niet onderzochte vermoedelijke terplocaties, vervolgonderzoek te laten plaatsvinden middels een karterend booronderzoek.
Dit onderzoek is door Grontmij uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. In het onderzoek wordt zijn door Grontmij geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten of een archeologische vindplaats. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek kan naar aanleiding van het karterend booronderzoek worden bijgesteld naar laag.
Met de planontwikkeling worden geen archeologische waarden aangetast. Hoewel er tijdens de onderzoeken geen archeologische waarden zijn aangetroffen, moet er op gewezen worden dat het veldwerk is gebaseerd op een steekproef. Iedere gravende activiteit kan (niet voorspelbare) toevalsvondsten opleveren. Indien hiervan sprake mocht zijn, dient de bevoegde overheid hiervan op de hoogte te worden gesteld in het kader van de wettelijke meldingsplicht
4.6 MER toets
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage aangepast. Een belangrijk nieuw element in het Besluit milieueffectrapportage is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst kent de vormvrije m.e.r.-beoordeling in essentie twee mogelijke uitkomsten:
- het is uitgesloten dat er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn; dit moet dan in het besluit worden gemotiveerd;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten; in dit geval is tenminste een m.e.r.-beoordeling nodig (bij besluiten) of een m.e.r. noodzakelijk (bij een plan).
De uitbreiding van een bedrijventerrein is opgenomen in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Indien de uitbreiding meer dan 75 ha beslaat is een procedure noodzakelijk zoals bedoeld in de artikelen 7.16 tot 7.20 van de Wet milieubeheer. Het onderhavige plan maakt de uitbreiding met circa 9,7 ha mogelijk. Daarmee wordt ruim onder de drempelwaarde gebleven en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder, verkeer, flora- en fauna, geluid en luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen.
Het bestemmingsplan maakt de vestiging van BEVI-inrichtingen niet mogelijk. Daarnaast is ook de vestiging van 'grote lawaaimakers' uitgesloten. Daarmee sluit het bestemmingsplan de vestiging van MER-plichtige bedrijven uit en bestaat er vanuit dit oogpunt ook geen aanleiding voor het opstellen een milieueffectrapport. Benadrukt dient te worden dat de kavelgrootte per nieuw te vestigen bedrijf beperkt is tot 5.000 m2. Ook deze beperkte kavelomvang sluit MER-plichtige bedrijven uit.
In overleg tussen initiatiefnemer en gemeente is besloten verder af te zien van een m.e.r.-beoordeling. De onderzochte haalbaarheidsaspecten in het kader van dit bestemmingsplan geven voldoende inzicht in de gevolgen voor het milieu om een gewogen besluit te nemen over de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Via de Natuurbeschermingswet kan er ook een noodzaak tot een milieueffectrapportage ontstaan. Hiervan kan sprake zijn indien de externe effecten van het uit te breiden bedrijventerrein van invloed zijn op de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. In de ecologische quickscan is door Grontmij de suggestie gedaan een voortoets uit te voeren. Met deze eerste toets wordt onderzocht of van invloed sprake kan zijn. Deze voortoets is op advies van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid achterwege gelaten. Zij achten een voortoets in de stadium van de planvorming niet zinvol omdat nog geen concreet zicht is op de te vestigen bedrijven en de daarbij behorende emissies. Nu er op voorhand dus ook geen ontheffing van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk is er ook geen sprake van een verplichte Milieueffectrapportage en kan volstaan worden met deze plantoelichting voor het noodzakelijk inzicht in de milieueffecten.
4.7 Economische uitvoerbaarheid
4.7.1 Anterieure overeenkomst
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Tussen initiatiefnemers en de gemeente Binnenmaas worden anterieure overeenkomsten gesloten. Wanneer een eigenaar niet participeert in het voorliggende initiatief, wordt een consoliderende bestemming op de desbetreffende percelen opgenomen. Op basis van een exploitatieopzet is tussen initiatiefnemers een verdeelsleutel bepaald voor kosten en opbrengsten. De private partijen zijn zelf verantwoordelijk voor opdrachtgeverschap en investeringen in het kader van de gebiedsontwikkeling. De gemeente heeft zich via de anterieure exploitatieovereenkomsten verzekerd van haar kostenverhaal, inclusief een aantal fondsbijdragen. Uit de exploitatieopzet blijkt dat het plan financieel uitvoerbaar is. De anterieure overeenkomst moet nog worden getekend.
4.7.2 Afzetbaarheid
De uitbreiding van het bedrijventerrein wordt geïnitieerd door een vijftal (deels lokaal gewortelde)) partijen. Binnen het lokale netwerk is door partijen een behoefte peiling geweest. Uit deze peiling blijkt dat er een (latente) vraag bestaat naar zowel bedrijfsgronden als ontwikkelingsmogelijkheden voor kleinschalige kantoren. Deze vraag heeft geresulteerd in een forse voorinvestering om de planvorming op eigen initiatief vorm te geven. Hierbij is (ook financiële) ondersteuning verkregen vanuit de Provincie Zuid Holland. Daarnaast heeft ook een beperkte marktconsultatie plaatsgevonden. Hiertoe is contact gezocht met een regionaal bekende bedrijfsmakelaar. Uit deze consultatie is eveneens gebleken dat binnen de planperiode van 10 jaar vraag bestaat naar bedrijfs- en kantoorruimte. Hierbij bepaalt met name de ligging en de kleine schaal van het bedrijventerrein en de kavels de vraag en kent het bedrijventerrein Reedijk ook een andere positie dan het Regionale Bedrijvenpark Hoeksche Waard. Recentelijk is de afname van enkele bedrijfskavels contractueel vastgelegd.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wro opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Bestemming "Agrarisch", waar het voorontwerp bestemmingsplan landelijk gebied is overgenomen.
- Bestemming "Bedrijventerrein", waarin de bestaande en geprojecteerde bedrijfskavels zijn neergelegd.
- Bestemming "Groen", waarin de bestaande en geprojecteerde groenvoorzieningen zijn neergelegd. Het betreft met name de groenzone die het plangebied doorsnijdt alsmede de groenstroken die dienen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. Binnen de bestemming is tevens water toegestaan.
- Bestemming "Kantoor", waarin de bestaande kantoorruimtes zijn neergelegd.
- Bestemming "Verkeer", waarin de bestaande en geprojecteerde wegen en straten in het plangebied zijn neergelegd.
- Bestemming "Water", waarin de bestaande en geprojecteerde waterlopen zijn neergelegd.
- Bestemming "Wonen", waar het vigerende bestemmingsplan conserverend is overgenomen.
- Dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning" waar het bestaande hoogspanningstracé loopt met daarbij de beschermingszone;
- Gebiedsaanduidingen, met de daarbij behorende regels, voor de aanwezige leidingen in het plangebied.
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien het verzoek om de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft ook het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro plaatsgevonden. De ontvangen vooroverlegreacties zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de Nota vooroverleg en inspraak. Deze nota is als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving en Transport en aan de provincie, omdat er in het geval van uitbreiding van een bedrijventerrein sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het Waterschap Hollandse Delta zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld ("watertoets"). Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
6.3 Verslag inspraak conform inspraakverordening
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Binnenmaas en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen burgers van de gemeente Binnenmaas en belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging hun reactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren brengen. De ingediende reacties zijn samengevat en voorzien van beantwoording in de Nota inspraak, vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro en ambtshalve aanpassingen. Deze nota is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
6.4 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Reedijk Heinenoord’ heeft vanaf 21 oktober 2013 ter inzage gelegen gedurende een periode van zes weken. Er zijn gedurende deze termijn een achttal zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassing ‘Bedrijventerrein Reedijk Heinenoord’, 12 december 2013. Deze nota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.