direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kavels Hendrik Hamerstraat ’s-Gravendeel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Stichting HW Wonen is voornemens ter plaatse van het voormalige politiebureau aan de Hendrik Hamerstraat te 's-Gravendeel woningbouw mogelijk te maken. Het gaat hierbij om de sloop van het bestaande gebouw en de bouw van maximaal drie woningen. Het betreffen zogenaamde woon-/werkkavels. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de woningbouw mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van 's-Gravendeel, aan de noordzijde van de Hendrik Hamerstraat en ten oosten van de N217, Nieuw-Bonaventuraseweg. Tussen het plangebied en de provinciale weg is een groenstrook gelegen (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Op 10 oktober 2013 is het vigerende bestemmingsplan 's-Gravendeel vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Binnenmaas. De gronden zijn bestemd voor Maatschappelijk. In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0002.png"

Figuur 1.2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het relevante beleidskader beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving gegeven van de ontwikkeling. Vervolgens is nader ingegaan op het relevante beleid en onderzoek naar de verschillende omgevingsaspecten zoals verkeer, milieu, ecologie, etc. in hoofdstuk 4. Indien van toepassing wordt verwezen naar onderzoeksrapporten die zijn opgenomen in de bijlagen. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de planopzet en de regels. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan het beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente. Niet al het relevante beleid komt in dit hoofdstuk aan de orde. In hoofdstuk 4 komt, daar waar van toepassing, het sectorale beleid, aan de orde.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

Het Rijk kiest in de SVIR voor een selectievere inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen, gegroepeerd rondom de rijksdoelen versterken van de ruimtelijk-economische structuur, verbeteren bereikbaarheid en waarborgen kwaliteit leefomgeving. Buiten deze 13 nationale belangen hebben gemeenten en provincies beleidsvrijheid. Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergie­centrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.

Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er dient aangetoond te worden of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub a Bro (trede 1)

De regionale behoefte is aangetoond en regionaal afgestemd in de Regionale woonvisie Hoeksche Waard 2015 en het Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024. De te bouwen woningen (maximaal 3) zijn mogelijk binnen de kaders en uitgangspunten van de regionale woonvisie. In het woningbouwprogramma zijn enkel ontwikkelingen opgenomen met minimaal 10 woningen. Het plangebied met ruimte voor 3 woningen is dan ook niet opgenomen.

Bij het opstellen van de woonvisie en daarmee samenhangend het woningbouwprogramma is de regio - conform de eis van de provincie - uitgegaan van de bandbreedte tussen de provinciale Woning Behoefte Raming (WBR) en de Bevolkingsprognose (BP) van 2013. Op basis van de geprognotiseerde woningbouwbehoefte en het vastgestelde woningbouwprogramma kan worden gesteld dat de woningvraag groter is dan het aanbod. Hierdoor is er bij het vaststellen van de regionale woonvisie en het woningbouwprogramma ruimte ontstaan voor initiatieven tot 10 woningen. Het planvoornemen de realisatie van 3 woningen aan de Hendrik Hamerstraat, geeft invulling aan de ruimte die wordt geboden aan kleinschalige woningbouwinitiatieven. Op de regionale behoefte en afstemming is nader ingegaan in paragraaf 2.3.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub b Bro (trede 2)

De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub c Bro (trede 3)

Het gebied is passend multimodaal ontsloten (zie paragraaf 4.1). Daarmee voldoet de ontwikkelingslocatie aan het vereiste van een passende ontsluiting.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het rijksbeleid. De ontwikkeling voldoet aan de ladder: er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

De locatie is op de visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte' gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Uitsnede visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte'

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Wonen

De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.

De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio's over de actualisering van regionale woonvisies. De hoofdlijnen van dat kader staan in het Programma ruimte.

Verordening Ruimte (2014)

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

  • a. De regionale behoefte is in regionaal verband afgestemd (zie ook hierna). Het toevoegen van maximaal 3 woningen geeft invulling aan de regionale behoefte.
  • b. De locatie is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
  • c. Niet van toepassing.

Artikel 2.2.1

lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Omdat het gebied is aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied, is de ontwikkeling aan te merken als 'inpassen'. De ontwikkeling voldoet aan de richtlijnen van de kwaliteitskaart. Er is geen sprake van bijzondere waarden. De herontwikkeling past in de omgeving, een en ander zoals beschreven in paragraaf 3.2.

Structuurvisie Hoeksche Waard (2009)

Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Van 20 oktober tot 1 december 2008 heeft de ontwerpstructuurvisie voor inspraak ter inzage gelegen. Het Ruimtelijk Plan van de Structuurvisie Hoeksche Waard is in de zomer van 2009 door de gemeenteraden vastgesteld.

In de structuurvisie wordt 's-Gravendeel als volgt getypeerd.

's-Gravendeel is een voorstraat-weteringdorp, met de voorstraten aan weerszijden van een wetering dwars op de dijk. Aan het einde van de wetering staat de kerk. De oude buitendijk loopt door het huidige bebouwde gebied (Molendijk, Strijense Dijk). Ten oosten van de oude dijk liggen twee jongere aanwaspolders met daartussen de gedempte buitenhaven. Daardoor is het oude centrum van de Dordtsche Kil af komen te liggen en mist 's-Gravendeel een uitgesproken oriëntatie op het water. Naar het noorden toe sluit de kern aan op het buitendijkse natuurgebied van Groot-Koninkrijk, maar hier vormen bedrijventerreinen een ruimtelijke barrière. Aan de westzijde grenst de kern aan Polder Nieuw-Bonaventura, een van de grootste open ruimten van de Hoeksche Waard. Aan de zuidkant liggen typische schilvormige aanwaspolders, met cultuurhistorisch waardevolle dijklinten. De dijklinten vormen recreatief aantrekkelijke verbindingen met de zuidrand van de Hoeksche Waard.

In het ontwikkelingsbeeld 2030 voor 's-Gravendeel is de locatie van het voormalige politiebureau aangewezen als geplande inbreiding voor wonen (zie figuur 2.2). Het gebruikmaken van deze inbreidingslocatie binnen het bestaand bebouwd gebied voor woningbouw, is daarmee in overeenstemming met de structuurvisie en sluit aan op de beginselen van duurzaam ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Ontwikkelingsbeeld 2030.

Regionale woonvisie Hoeksche Waard (2009)

Met de Regionale Woonvisie biedt de regio Hoeksche Waard een kader voor de regionale woningmarkt, met daarbij de regionale opgave zo scherp mogelijk in beeld, met oog voor belangen en verschillen op lager schaalniveau.

Het uitgangspunt van de Woonvisie is om te bouwen voor de eigen behoefte. Het contourenbeleid zoals dat is geformuleerd in de Structuurvisie, vormt het uitgangspunt. Er wordt geconstateerd dat binnen deze contouren vooralsnog voldoende ruimte is om te bouwen voor de woningbehoefte in de regio.

De bestaande woningvoorraad biedt de meeste mogelijkheden om te sturen. Kwaliteit en passendheid van de bestaande voorraad is het vertrekpunt om de woonkwaliteit in de Hoeksche Waard te verbeteren; daarna komt nieuwbouw.

De Woonvisie stelt dat huisvesting van een aantal doelgroepen bijzondere aandacht vraagt: starters/jongeren, ouderen en mensen met een beperking.

Actualisatie regionale woonvisie Hoeksche Waard 2013

In 2013 heeft er een actualisatie plaatsgevonden van de regionale woonvisie. Samen met het convenant regionaal woningbouwprogamma en de bijbehorende projectenlijst 2014-2019 vormt dit document de basis voor de periode van 2014 tot 2019.

De gemeenten van de Hoeksche Waard hebben hun regionale woonvisie op enkele punten geactualiseerd, omdat deze niet meer in de pas liep met recente ontwikkelingen op de woningmarkt en de woningbehoefte. De woonvisie is zodanig aangepast, zodat dit beleidskader actueel en passend is bij het nieuwe regionaal woningbouwprogramma 2014-2019. Uitgangspunt voor de actualisatie is dat gemeenten inzetten op een woningvoorraad, die aansluit op de behoefte van nu en in de toekomst. De actualisatie beperkt zich tot de onderwerpen kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma en kernenspecialisatie. Het betreft dus geen volledige actualisatie van de woonvisie.

Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020

In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard is de doelstelling neergelegd om te komen tot een evenwichtig regionaal woningbouwprogramma voor de Hoeksche Waard. Er zijn afspraken gemaakt met de andere gemeenten in de Hoeksche Waard over het regionale woningbouwprogramma. Deze zijn vastgelegd in het Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020.

Om tot de gewenste productie i.c. een realistisch en kansrijk regionaal programma te komen hanteren de gemeenten een lijst met projecten. Dit is een flexibele lijst die kan worden aangepast afhankelijk van de wijzigingen in de vraag. Deze lijst wordt door de colleges van B&W van de vijf gemeenten vastgesteld.

Op basis van de afspraken in het convenant en analyses die daaraan ten grondslag liggen wordt niet verwacht dat er overcapaciteit zal ontstaan als gevolg van de beoogde woningbouw in het plangebied. Ook wordt met het nieuwe convenant rekening gehouden met de huidige woningmarkt en demografische ontwikkelingen. Het woningbouwprogramma dat het bestemmingsplan mogelijk maakt is dan ook in lijn met de uitgangspunten in de provinciale Woonvisie.

Regionale woonvisie Hoeksche Waard 2015

De vijf samenwerkende gemeenten in de Hoeksche Waard hebben op 13 oktober 2015 ingestemd met de Regionale woonvisie Hoeksche Waard 2015. Gekozen is voor een nieuwe woonvisie door de ter verwachten verandering van de samenstelling van de bevolking. In de visie wordt het accent verlegd van nieuwbouw naar de bestaande woningvoorraad en van groei naar het behouden van de kwaliteiten van de Hoeksche Waard. De woonvisie is niet gedetailleerd uitgewerkt. Het document benoemd de ontwikkelingen die van invloed zijn op het wonen in de Hoeksche Waard, waaraan toekomstige opdrachten gekoppeld gaan worden.

Voor het woonbeleid wordt uitgegaan van de volgende vijf doelen:

  • Zorgen voor voldoende geschikte woningen voor mensen die zorg ontvangen. Dit kan door nieuwbouw en door het aanpassen van bestaande woningen;
  • Beperken van het risico van een te grote voorraad eengezinswoningen;
  • Op peil houden van voorzieningen;
  • Het bieden van aantrekkelijke huisvestingsmogelijkheden voor starters;
  • Zorgen dat er genoeg betaalbare (huur)woningen beschikbaar zijn.

De woonvisie gaat uit van een woningvoorraad die aansluit bij de woonwensen en opbouw van de bevolking. Hierbij dient waar nodig bij nieuwe ontwikkelingen ingespeeld te worden op de toekomstige veranderingen in de bevolkingsopbouw. Woningbouwplannen worden regionaal afgestemd. Hierbij geeft elke gemeente de woningbehoefte op eigen grondgebied aan, en hoe de plannen hierop aansluiten. Regionaal wordt vervolgens de woningbehoefte in kaart gebracht, samen met de manier waarop de woningbouwplannen in de Hoeksche Waard hierop aansluiten, zowel qua hoeveelheid als qua kwaliteit.

De Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2015 dient ter vervangen van de oude woonvisie van 2009 en de actualisatie van 2013.

Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024

In het woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024 zijn enkel ontwikkelingen opgenomen met minimaal 10 woningen. Het plangebied is dan ook niet opgenomen. Bij het opstellen van de woonvisie en daarmee samenhangend het woningbouwprogramma is de regio - conform de eis van de provincie - uitgegaan van de bandbreedte tussen de provinciale Woning Behoefte Raming (WBR) en de Bevolkingsprognose (BP) van 2013. Op basis van de geprognotiseerde woningbouwbehoefte en het vastgestelde woningbouwprogramma kan worden gesteld dat de woningvraag groter is dan het aanbod. Hierdoor is er bij het vaststellen van de regionale woonvisie en het woningbouwprogramma ruimte ontstaan voor initiatieven tot 10 woningen.

De voorgenomen ontwikkeling van 3 woningen aan de Hendrik Hamerstraat op de locatie van het voormalige politiebureau is dan ook passend binnen de ruimte die geboden wordt in de Regionale woonvisie Hoeksche Waard 2015 en het Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024. Hierbij wordt tevens verwezen naar het vorige Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2014-2019, waarin de locatie van het voormalige politiebureau was opgenomen als onderdeel van het project 'Immanuël'.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal en regionaal beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Binnenmaas (2013)

De gemeente Binnenmaas is een kwalitatief aantrekkelijke woonomgeving waar in elk dorp woningen worden gebouwd voor elke doelgroep. Gelet op de demografische ontwikkelingen en het feit dat nieuwbouw maar een heel klein percentage is van de totale woningvoorraad ligt de focus veel meer dan voorheen op de bestaande woningvoorraad. De huidige woningvoorraad voldoet door herstructurering of het opknappen van woningen aan de behoeften van verschillende doelgroepen.

Binnen de rode contouren is voldoende ruimte om in elk dorp woningen te bouwen. Woningen worden gebouwd voor een goede afronding van de dorpen, bij de herstructurering van bestaande woningen en op locaties die om een andere invulling vragen. In het laatste geval gaat het bijvoorbeeld om locaties waar nu nog solitaire bedrijven zijn gevestigd, vrijkomende agrarische bebouwing of vrijkomende locaties van voorzieningen zoals het voormalige politiebureau. Mede daarom is het plangebied in de Structuurvisie Binnenmaas aangewezen als woningbouwproject (figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0005.png"

Figuur 2.3. Uitsnede Structuurvisie Binnenmaas, ruimtelijk beeld Binnenmaas 2020

Welstandsnota (2010)

In de Welstandsnota zijn de samenhang in de eigenschappen van gebieden en objecten vertaald in objectieve beoordelingscriteria die de burger en de bouwplantoetser een houvast moeten bieden bij het opstellen en het beoordelen van bouwplannen. De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Het opstellen van een beeldkwaliteitplan met welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten, zoals bijvoorbeeld uitbreidingsgebieden, inbreidingslocaties en landgoederen, wordt voortaan een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden in overleg met de welstandscommissie opgesteld, door een stedenbouwkundige of supervisor. De gemeenteraad stelt het beeldkwaliteitplan met de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota. Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De welstandscriteria moeten zijn vastgesteld voordat de planvorming van de concrete bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied.

Beeldkwaliteitsplan 'Kavels Hendrik Hamerstraat 's Gravendeel'

Voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat – gelijktijdig met het bestemmingsplan – als aanvulling op de welstandsnota zal worden vastgesteld. Het beeldkwaliteitplan is opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Planopzet

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern 's-Gravendeel, nabij de N217 (Nieuw-Bonaventuraseweg). De locatie is in eigendom bij Stichting HW Wonen. In het verleden was op de locatie een politiebureau gevestigd. De huidige bebouwing is inmiddels gesloopt tot op de begane grond laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0006.png"Figuur 3.1. Zicht op het voormalige politiebureau vanaf de Hendrik Hamerstraat

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een watergang, daarop aansluitend ligt een woonwijk. Aan de oostzijde van het plangebied zijn een speelveld en een trafostation van KPN gelegen. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Hendrik Hamerstraat. Aan de zuidzijde van deze straat zijn vrijstaande woningen aanwezig. Aan de westzijde van het plangebied is sprake van een groenstrook die de rand van de kern 's-Gravendeel vormt. Als de Hendrik Hamerstraat in westelijke richting uitgereden wordt, komt men via de provinciale weg in het landelijk gebied van Binnenmaas en/of de Kiltunnel richting Dordrecht.

3.2 Nieuwe situatie

HW Wonen wenst op de locatie van het voormalige politiebureau maximaal drie woningen te ontwikkelen voor particuliere woningbouw. Het betreffen zogenaamde woon-/werkkavels. De locatie wordt op dezelfde manier ontsloten als de huidige locatie en het trafostation van KPN. Daarbij is op eigen terrein ook ruimte voor een aantal parkeerplaatsen. Op figuur 3.2 is een (voorlopige) inrichtingsschets van het plangebied te zien.

Voor het plangebied wordt een flexibele wijze van bestemmen voorzien. Er is nog geen sprake van een uitgewerkt ontwerp. Het bestemmingsplan biedt dan ook met inachtneming van enkele ruimtelijke randvoorwaarden, nog verschillende mogelijkheden voor uitwerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0007.png"

Figuur 3.2 Inrichtingsschets plangebied

Voor het bestemmingsplan zijn de volgende ruimtelijke randvoorwaarden van belang:

  • de woningen worden uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen gebouwd, wat past binnen de bebouwingsstructuur van het betreffende gedeelte van de Hendrik Hamerstraat;
  • de woningen hebben een maximaal toegestaan goothoogte van 6 m, een en ander conform de maximaal toegestane goothoogte van woningen in de omgeving;
  • de rooilijn, voorste bebouwingsgrens, ligt op enige afstand van de weg en kan verspringen.
  • parkeren, inclusief bezoekersparkeren wordt op eigen terrein, gerealiseerd;

De ruimtelijke randvoorwaarden zijn verankerd in de bestemmingsregeling.

3.3 Beeldkwaliteitplan

Voor de locatie is een beeldkwaliteitplan opgesteld: 'Beeldkwaliteit op hoofdlijnen, Locatie H. Hamerstraat, 's-Gravendeel, 28 oktober 2015'. Het beeldkwaliteitplan zal worden vastgesteld door de gemeenteraad als onderdeel van de welstandsnota en zal onderdeel uitmaken van de overeenkomst tussen gemeente en HW Wonen. Het beeldkwaliteitplan is opgenomen in bijlage 1.

Nu er sprake is van een flexibel bestemmingsplan, geeft het beeldkwaliteitplan randvoorwaarden voor de daadwerkelijke uitwerking van het gebied, zowel voor wat betreft de stedenbouwkundige structuur, vormgeving van de bebouwing en de inrichting van het openbaar gebied. Voor de randvoorwaarden wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan zelf. De randvoorwaarden vanuit het beeldkwaliteitplan die een plek (kunnen) krijgen in de juridische regeling van het bestemmingsplan, worden hierna opgesomd.

De overige randvoorwaarden, genoemd in het beeldkwaliteitplan met name ten aanzien van de architectuur van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte dienen geborgd te worden via de welstandstoets (bebouwing/architectuur) en de te sluiten overeenkomst tussen HW Wonen en gemeente (inrichting openbare ruimte).

Randvoorwaarden voor de bestemmingsregeling

Algemeen

  • De woningen zijn met hun voorkant op de Hendrik Hamerstraat geörienteerd en liggen met hun achterkant naar de sloot.
  • Aansluiten bij groene kwaliteit van de omgeving.
  • Woningen hebben een voortuin om een groen straatbeeld te bevorderen.
  • De woningen hebben een hoofdvolume van één tot twee lagen met een kap, overeenkomstig de woningen aan de overzijde van de straat. Maar in de moderne architectuurstijl zou het ook passend zijn om een plat afgedekte woning te gerealiseerd, van maximaal 2 lagen (met eventueel een terugliggende opbouw als derde laag).
  • Parkeren gebeurt hoofdzakelijk op eigen erf. Daarbij wordt uitgegaan van twee opstelplekken op eigen terrein;

Woningen

  • Bij hoekpercelen zijn de opstelplekken voor auto’s en de garages niet aan de openbare zijde gesitueerd worden.
  • De rooilijn ligt terug om een groen beeld te bereiken.
  • De basisrooilijn ligt voor de westelijke woning op minimaal 5 meter van de voorerfgrens en voor de andere woningen op minimaal 3 meter.
  • De woningen mogen ook voorzien zijn van vooruitspringende ondergeschikte bouwdelen zoals erkers.
  • Voor alle woningen geldt dat deze ondergeschikte bouwdelen een afstand aan van minimaal 3 meter van de voorerfgrens houden.
  • Bij de situering van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de kavel wordt rekening gehouden met twee opstelplaatsen voor auto’s, bij voorkeur naast elkaar en achter de voorgevelrooilijn.
  • De woningen zijn altijd georiënteerd op de Hendrik Hamerstraat, dit zorgt voor een aangename woonomgeving.
  • De oostelijke woning heeft een dubbele oriëntatie.
  • Blinde gevels aan de openbare ruimte zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

De ontwikkeling is gelegen op de locatie van het voormalige politiebureau in de kern 's Gravendeel in de gemeente Binnenmaas. De locatie wordt direct ontsloten op de Hendrik Hamerstraat. De Hendrik Hamerstraat is een gebiedsontsluitingsweg (50 km/u) en sluit in westelijke richting aan op de N217 die 's Gravendeel verbindt met Dordrecht en Oud-Beijerland en toegang geeft tot de A16 en de A29. In oostelijke richting leidt de Hendrik Hamerstraat naar het centrum van de kern en ontsluit verschillende woonwijken.

De aansluiting van de locatie op de Hendrik Hamerstraat vindt plaats via de oversteeklocatie voor fietsers en voetgangers. Deze oversteeklocatie is uitgevoerd op een plateau en uitgevoerd in een andere verharding dan de Hendrik Hamerstraat. Hierdoor wordt het attentieniveau verhoogd van het gemotoriseerde verkeer op de Hendrik Hamerstraat. De ontsluiting vindt plaats op dezelfde wijze als dat het politiebureau ontsloten was. De verkeersontwikkeling op deze locatie neems als gevolg van de woningbouwontwikkeling af ten opzichte van de bestaande situatie waarbij sprake was van een politiebureau.

Geconcludeerd wordt dat de locatie goed bereikbaar is voor het gemotoriseerde verkeer.

Ontsluiting langzaam verkeer

Langzaam verkeer heeft op de Hendrik Hamerstraat een eigen plek in de vorm van een vrijliggend fietspad dat in twee richtingen bereden wordt. In oostelijke richting leidt het fietspad naar de kern van 's-Gravendeel en de oostelijke wijken. Ter hoogte van de locatie eindigt het fietspad en kunnen fietsers via een oversteeklocatie de noordelijke wijk bereiken. In de wijken worden fietsers conform duurzaam veilig gemengd afgewikkeld op de erftoegangswegen en zijn er tevens doorsteekjes aanwezig waardoor fietsers directe routes hebben. Er is geen vrijliggend fietspad langs de N217, komende uit de Hendrik Hamerstraat. Via de wijken kunnen fietsers de N217 bereiken. Langs de N217 zijn deels vrijliggende fietspaden aanwezig waarmee fietsverbindingen zijn naar onder andere Dordrecht en Maasdam. Door deze voorzieningen wordt geconcludeerd dat de locatie goed bereikbaar is per fiets.

Ontsluiting openbaar vervoer

Op loopafstand van de locatie ligt ter hoogte van de aansluiting met de Hendrik Hamerstraat een bushalte. Vanaf deze bushalte rijden er bussen naar Dordrecht, Maasdam en Rotterdam. Tevens wordt station Dordrecht aangedaan en Rotterdam Zuidplein waar overstap op metro en bus mogelijk is. Mede vanwege de verbindingen naar deze openbaar vervoer stations wordt geconcludeerd dat de locatie goed bereikbaar is per openbaar vervoer.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Op de beoogde locatie was een voormalig politiebureau aanwezig. De bebouwing is inmiddels gesloopt. De gemeente Binnenmaas is voornemens in het plangebied ruimte te maken voor drie vrijstaande woningen. Zogenaamde woon-/werkkavels. Gezien deze zeer beperkte ontwikkeling waarbij de huidige verkeersbewegingen ten aanzien van het voormalig politiebureau komen te vervallen zal de verkeersgeneratie niet significant wijzigen. Geconcludeerd wordt dat de verkeergeneratie geen gevolgen heeft voor de huidige verkeersafwikkeling.

Parkeerbehoefte

Stichting HW Wonen is voornemens om drie vrijstaande woningen te realiseren op de beoogde locatie. De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van kencijfers van CROW. De kencijfers van CROW zijn onder andere afhankelijk van de stedelijkheid van een gemeente. Het plangebied ligt in de gemeente Binnenmaas. Deze gemeente is volgens CBS een weinig stedelijke omgeving (statline.cbs.nl). Aangezien voorliggend plan aan de rand van de gemeente ligt valt het plangebied in de categorie rest bebouwde kom van CROW (publicatie 317, CROW-2012). Daarbij heeft het kencijfer een bepaalde bandbreedte (minimale en maximale waarde). Uitgegaan is van het gemiddelde, omdat het autobezit in Binnenmaas in vergelijking met andere weinig stedelijke gemeenten op een gemiddeld niveau ligt. Dit gemiddelde is opgehoogd met 10%, dit sluit aan bij de aanpak van de gemeente in andere bestemmingsplannen.

Voor vrijstaande woningen geldt een gemiddeld parkeerkencijfer van 2,3 parkeerplaatsen (CROW-317, 2012). Met een ophoging van 10% komt dit uit op 2,5 parkeerplaatsen per vrijstaande woning. Bij drie vrijstaande woningen bedraagt de parkeerbehoefte 7,5 parkeerplaatsen, afgerond 8 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen dienen binnen het plangebied te worden gefaciliteerd. Hiervoor bestaat voldoende ruimte. Op eigen terrein wordt per woning een lange oprit met garage gerealiseerd, die conform het CROW als 1,3 parkeerplaats meegeteld mag worden. Daarnaast zijn 4 openbare parkeerplaatsen aanwezig. De parkeercapaciteit bedraagt hierdoor afgerond 8 parkeerplaatsen, waardoor de parkeerbehoefte in het plangebied opgelost kan worden.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed te noemen. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeve van voorliggend plan kunnen afwikkelen. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling bedraagt 8 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen moeten binnen het plangebied worden opgelost. Hiervoor bestaat voldoende ruimte.

4.2 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt naar wonen. Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit worden voor deze functie geen andere eisen gesteld aan de bodem dan vanuit de huidige functie. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse dan ook voldoende is voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van de vergunningenfase wordt actueel bodemonderzoek uitgevoerd.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van voorliggende plan niet in de weg staat.

4.3 Archeologie

Normstelling en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologische verwachtingskaart Hoeksche Waard

De gemeente Binnenmaas stelt samen met de Hoeksche Waard gemeenten archeologiebeleid op. Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas heeft in haar vergadering van 25 mei 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. De gemeenteraad Binnenmaas heeft vervolgens op 1 juli 2010 de verwachtingen- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Beide documenten zijn opgesteld door ADC Archeologie. De gemeenteraad heeft op 12 september 2013 het archeologiebeleid Hoekse Waard vastgesteld.

De archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. De kaart kan daarnaast gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.

Onderzoek

Voor het plangebied geldt op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de Commissie Hoeksche Waard een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat indien er sprake is van een planomvang van meer dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 50 cm, archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden nodig is. Om te waarborgen dat voorafgaand aan de bouw archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd, is een archeologische dubbelbestemming opgenomen.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Hendrik Hamerstraat 271 in 's-Gravendeel en bestaat uit het voormalige politiebureau.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +0,5 m.

Waterkwantiteit 

Ten noorden van het plangebied is een overige watergang gelegen. Rondom deze watergang is sprake van een beschermingszone van 1 m waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen.

Waterkwaliteit

De aanwezige watergang behoort niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van het voormalige politiebureau en de bouw van 3 woningen.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Door de sloop van de aanwezige bebouwing en de realisatie van drie woningen zal er geen toename in verharding ontstaan van meer dan 500 m2. Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein met fundering en kelder van het voormalig politiebureau en daaromheen gras en opgaande beplanting.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 3 woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • Verwijderen fundering en kelder;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • d. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • e. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • f. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op figuur 4.1 is te zien dat de EHS op ruime afstand van het plangebied ligt. In de nabijheid van het plangebied zijn ook geen belangrijke weidevogelgebieden gelegen. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen ligt circa 4,5 km ten zuidwesten van het plangebied. Dit is een Vogelrichtlijngebied. Het Natura 2000-gebied Biesbosch ligt circa 4,8 km ten zuidoosten van het plangebied en is aangewezen in het kader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn. Circa 6,3 km ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas, dit is een Habitatrichtlijngebied. De gebieden Biesbosch en Oude Maas zijn gevoelig voor stikstofdepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPGRVDLHHSTR-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied, zodat directe effecten als areaalverlies, verandering van waterhuishouding, versnippering en verstoring op voorhand kunnen worden uitgesloten.

Als gevolg van de ontwikkeling van 3 woningen neemt de verkeersgeneratie zeer beperkt toe, wat in theorie zou kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Vanuit het plangebied verdeelt het verkeer zich over het wegennet. Door de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden is de zeer beperkte verkeersgeneratie ter hoogte van de Natura 2000-gebieden opgegaan in het heersende verkeersbeeld op de A16 en A29.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming 

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat het plangebied geen functie heeft voor beschermde soorten.

Vanwege de mogelijke aanwezigheid van broedende vogels in het plantsoen in de omgeving dient tijdens de werkzaamheden wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van broedende vogels, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Geluidshinder

Ten aanzien van geluid zijn de aspecten wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai relevant. Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidzone van een spoorlijn en een gezoneerd industrieterrein. Deze aspecten zijn dan ook niet onderzocht. De beoogde woningen zijn wel gelegen binnen de geluidzone van (gezoneerde) wegen. Aan het aspect wegverkeerslawaai wordt getoetst in paragraaf 4.6.1.

4.6.1 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Nieuw te bouwen woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Rho adviseurs voor leefruimte. Het rapport met rapportnr. 082301.20150103 is opgenomen als Bijlage 3.

Beleid en normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De geluidsgevoelige functies liggen binnen de geluidszone van de N217 en de Hendrik Hamerstraat. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen (niet-gezoneerde wegen) de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. Toetsing aan de normen van de Wgh is juridisch niet noodzakelijk. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan een wettelijk kader aangesloten bij de benaderingswijze van die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt in de Wgh de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde. De nieuwe geluidsgevoelige functies zijn gelegen binnen de invloedsfeer van de Tuinstraat en de Zonnebloemlaan.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform standaardrekenmethode I. De 48- en 63 dB-contouren zijn bepaald voor de gezoneerde en niet-gezoneerde wegen, zie tabel 4.1.

Tabel 4.1 Maatgevende geluidscontouren per weg

Weg   48 dB contour   63 dB contour  
  Afstand vanuit de as van de weg   Maatgevende hoogte   Afstand vanuit de as van de weg   Maatgevende hoogte  
N217   195 m   7,5 m   20 m   4,5 m  
Hendrik Hamerstraat   49 m   7,5 m   4 m   1,5 m  
Tuinstraat   9 m   4,5 m   *   *  
Zonnebloemlaan   10 m   4,5 m   *   *  

* De 63 dB geluidscontour komt niet buiten de weg

Op basis van de contouren wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van verkeer op de gezoneerde wegen N217 en Hendrik Hamerstraat over het gehele plangebied wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting als gevolg van de N217 bedraagt 55 dB. Ten gevolge van de Hendrik Hamerstraat bedraagt de maximale geluidsbelasting 54 dB.

Ten gevolge van verkeer op de niet-gezoneerde Tuinstraat en Zonnebloemlaan worden de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De geluidscontour van de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB komt niet buiten de wegas, waardoor ook deze niet wordt overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Bezien is of maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting ten gevolge van de N217 en de Hendrik Hamerstraat te reduceren. Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat het toepassen van geluidsreducerend asfalt in de vorm van dunne deklagen B onvoldoende doelmatig is. De voorkeursgrenswaarde wordt nog steeds overschreden. Maatregelen in het overdrachtsgebied, bijvoorbeeld het plaatsen van geluidschermen, stuiten gezien de beperkte ontwikkeling op bezwaren van financiële aard. Andere maatregelen aan de bron stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige of vervoerskundige aard of hebben een beperkt resultaat.

Conclusie

Omdat maatregelen niet mogelijk of doelmatig zijn, dient voor de ontwikkeling een hogere waarde te worden vastgesteld ten gevolg van de Hendrik Hamerstraat en de N217. In tabel 4.2 zijn de vast te stellen hogere waarden weergegeven.

Tabel 4.2 Hogere waarden

aantal woningen   geluidsbron   afstand tot de weg   hogere waarde  
3   H. Hamerstraat   20 m   54 dB  
3   N217   68 m   55 dB  

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³    
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   vanaf 1 januari 2015  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 3 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N217 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat op circa 60 m ten westen van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de provinciale weg N217. Uit tellingen blijkt dat over de weg 48 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De realisatie van maximaal drie woningen ter plaatse van het voormalige politiebureau zorgt niet voor een berekenbare toename van het groepsrisico. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg dient het groepsrisico wel te worden verantwoord.

In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende functies. Ter plaatse van de beoogde en omliggende woningen zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 3 woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van de locatie van het voormalige politiebureau voor woningbouw. Op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt in de volgende paragraaf beschreven. In paragraaf 5.2 en 5.3 een beschrijving gegeven van de wijze van bestemmen en is een toelichting gegeven op de verschillende regels.

5.2 Wijze van bestemmen

De planopzet zoals beschreven in hoofdstuk 3 is de basis voor de toegepaste bestemmingsplansystematiek. Er is gekozen voor een enigszins globale wijze van bestemmen met directe bouwtitels. De belangrijkste ruimtelijke randvoorwaarden, voortkomend uit het beeldkwaliteitplan, zijn vertaald in de juridische regeling. Het plangebied is grotendeels bestemd voor Wonen, hierbinnen zijn de nieuwe woningen, aan huis verbonden beroepen, aan huis verbonden bedrijven en andere bijbehorende voorzieningen toegestaan. De ontsluiting en parkeergelegenheid van het plangebied hebben de bestemming Verkeer gekregen. Aan de voorzijde van de woningen is de bestemming Tuin opgenomen.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Binnen deze bestemming zijn vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen toegestaan ten behoeve van wonen/werken. Er mogen maximaal drie woningen worden gerealiseerd. De hoofdgebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. De maximale oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 120 m2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m. De minimale dakhelling bedraagt 0º en de maximale dakhelling bedraagt 60º. De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt aan de niet-aaneen gebouwde zijde minimaal 3 meter.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd op het zij- en achtererf. Het gezamenlijk oppervlakte hiervan bedraagt maximaal 40 m², mits het zij- en achtererf niet meer dan voor 50% wordt bebouwd.

Binnen de bestemming Wonen vallen ook de tuinen bij de woningen, de ontsluiting met bijbehorende parkeerplaatsen, evenals de openbare ruimten en groenvoorzieningen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de bestaande archeologische (verwachtings-)waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De regeling is gericht op de bescherming van de archeologische waarden. Bouw- of graafwerkzaamheden zijn pas toegestaan nadat uit een archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.

In de dubbelbestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de dubbelbestemming op een locatie te laten vervallen of te veranderen.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die in algemene zin aangeeft waar en onder welke voorwaarden ondergronds bouwen is toegestaan.

Voorts is in dit artikel een parkeerregeling opgenomen. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit artikel van het bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden anders dan waarvoor ze bestemd zijn verboden is. Van dit verbod kan worden afgeweken door het verlenen van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om af te wijken van het plan ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Bouwwerken

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met omgevingsvergunning van bevoegd gezag.

Gebruik

De eerste drie leden van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

Artikel 11 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat in principe kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst. Met Stichting HW Wonen wordt een anterieure overeenkomst gesloten omtrent eventuele planschadeclaims en gemaakte plankosten. De gemeente zal om deze reden geen exploitatieplan vaststellen. In deze paragraaf is de zakelijke beschrijving van de anterieure overeenkomst opgenomen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan is, in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening, onderworpen aan inspraak. Het plan heeft van 30 november 2015 tot en met 11 januari 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 11 juli 2016 tot en met 22 augustus 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg eveneens toegezonden aan verschillende overleginstanties (zoals de provincie). Hierop zijn drie overlegreacties ontvangen. De strekking van de drie de reacties is dat ze geen problemen hebben met het plan.