Plan: | Landgoed Bonaventura |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0585.BPBonaventura-VA01 |
Gedurende enkele jaren is er gewerkt aan de planontwikkeling voor het realiseren van een landgoed van 5,75 ha aan de Oud Bonaventurasedijk in de gemeente Binnenmaas. Burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas hebben ingestemd met het ingediende principeverzoek (brieven van 10 augustus 2006 en 12 november 2007). Conform het provinciale beleid met betrekking tot nieuwe landgoederen wordt het landgoed middels onderhavig bestemmingsplan juridisch-planologisch verankerd.
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Maasdam langs de Trambaan. Het plangebied grenst aan de west- en noordzijde aan de Oud Bonaventurasedijk, een parallelweg van de Trambaan. Aan de oost- en zuidzijde grenst het plangebied aan akkerlandgronden. Het plangebied bestaat uit akkergronden, waarbinnen zich een aantal watergangen bevinden. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het onderhavige plangebied vigeert het bestemmingsplan “Landelijk gebied Binnenmaas, correctieve herziening 2007”, welke door de gemeenteraad op 31 januari 2008 is vastgesteld en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 23 september 2008. Het plangebied heeft de bestemming “Agrarische gebieden” en is bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, bescherming van de openheid van het landschap, maar ook voor extensief dagrecreatief medegebruik. Het bestemmingsplan “Landgoed Bonaventura” voorziet in een nieuwe planregeling voor het plangebied.
In het volgende hoofdstuk wordt eerst het relevante beleid van rijk en provincie voor landgoederen beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de beoogde ontwikkeling. De diverse uitgevoerde sectorale onderzoeken zijn opgenomen in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de bestemmingsregeling voor het nieuwe landgoed opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 op zowel de economische uitvoerbaarheid als de gevoerde inspraak- en overlegprocedure ingegaan.
Beleidskader en Wro
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan. Het Rijk en de provincie hebben een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening.
Dit hoofdstuk beschrijft in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, in overeenstemming is met het geldende ruimtelijke beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. Het geldende beleidskader op het gebied van water en natuur is weergegeven in paragraaf 4.8 en 4.9.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is als ontwerp gepresenteerd. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.
AMvB Ruimte (2009)
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. De AMvB Ruimte is van dusdanig abstractieniveau dat deze de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.
Ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie
Door het voormalige Ministerie van Landschap, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is als antwoord op de dynamiek in het buitengebied het instrument van ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie (2004) opgezet. Daaruit blijkt dat er wordt uitgegaan van veranderingen van de landschappen, zodanig dat ingrepen goed worden ingepast ten gunste van de kwaliteit en zeker niet ten koste van de kwaliteit van het landschap. Daarbij wordt gedacht aan een aantrekkelijke woonomgeving, goed ingepaste bedrijventerreinen en een (ont)spannende omgeving om te recreëren. Gestreefd moet worden naar een functionele inrichting van het landschap voor de gebruiksfuncties in het landelijk gebied en naar behoud en ontwikkeling van identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap.
Natuurschoonwet 1928
In Nederland gelegen onroerende zaken kunnen op verzoek worden gerangschikt als landgoed onder de Natuurschoonwet 1928 (NSW). De NSW is een regeling van het Ministerie van LNV en het Ministerie van Financiën. De NSW heeft tot doel versnippering van het eigendom van landgoederen alsmede aantasting van het natuurschoon van landgoederen te voorkomen door de eigenaar van een landgoed fiscale voordelen te bieden in ruil voor een instandhoudingplicht.
Een object dat wordt gerangschikt onder de NSW dient aan de volgende criteria te voldoen:
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de criteria om gerangschikt te worden als landgoed onder de NSW.
Visie op Zuid-Holland
De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040. De kern van de structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De provincie wil dit bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water.
Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Artikel 2 regels voor gebieden buiten de bebouwingscontouren
In lid 2 sub b zijn regels voor nieuwe landgoederen opgenomen.
'Nieuwe landgoederen'; de mogelijkheid een landhuis of andere bebouwing op te richten en ter compensatie een deels openbaar landgoed (natuur- en/of recreatiegebied) aan te leggen. De realisatie is uitgesloten in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangegeven op kaart 3 behorende bij de verordening, evenals in gerealiseerde recreatiegebieden. In nog niet gerealiseerde ecologische verbindingen van de EHS is de oprichting van een nieuw landgoed wel mogelijk, mits de bebouwde kavel buiten de verbinding wordt gerealiseerd. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De plannen voor het landgoed zijn opgesteld voordat de Verordening Ruimte was vastgesteld. De regels van de verordening komen echter overeen met de eerdere regelgeving op dit gebied (Ruimte voor Ruimte). Het initiatief voldoet aan de regels die in de Verordening Ruimte zijn opgenomen. Ter illustratie is in figuur 2.1 de verhouding tussen privé en openbaar gebied opgenomen. De verkeersaantrekkende werking is gering (zie paragraaf 4.1). In paragraaf 3.5 is de beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen, zoals aangegeven onder i.
Figuur 2.1 Verhouding privé-openbaar
Op één punt voldoet het echter niet (punt iv). Op 17 juni 2009 is er overleg geweest tussen initiatiefnemer, de gemeente Binnenmaas en de provincie Zuid-Holland. In dit overleg is gesproken over het mogen afwijken van het uitgangspunt dat in één landhuis drie wooneenheden gerealiseerd mogen worden. Bij brief van 10 februari 2010 heeft de provincie Zuid-Holland de afwijking van het uitgangspunt bevestigd. In bijlage 1 is de brief van de provincie opgenomen. Hierdoor kunnen de wooneenheden los van elkaar worden gerealiseerd over het landgoed. Afgesproken is dat de gebouwen een ensemble dienen te vormen met een duidelijke hiërarchie en een eigentijdse vertaling van de traditionele boerenerf bebouwing van het Zuid-Hollandse landschap.
Structuurvisie Hoeksche Waard
Op 7 juli 2009 is de Structuurvisie Hoeksche Waard vastgesteld. De structuurvisie geeft een visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Het doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationale Landschap Hoeksche Waard. Een agendapunt voor het plangebied is de verdere uitbouw van het krekenstelsel tot een robuuste landschappelijke en samenhangende structuur voor natuur, waterberging en recreatie.
De aan de randen van het plangebied aanwezige kreek is in de structuurvisie aangeduid als robuuste kreek. Een combinatie van versterking van deze kreken door extensieve recreatieve voorzieningen, samen met de Argusvlinder. De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied past binnen de structuurvisie.
Nota nieuwe landgoederen in de Hoeksche Waard (november 2005)
Door de Commissie Hoeksche Waard is in 2005 de Nota nieuwe landgoederen opgesteld. Voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen in de Hoeksche Waard zijn eenduidige toetsingscriteria voor aanvragen noodzakelijk. Belangrijk is dat de landgoederen passen in het Hoeksche Waardselandschap, maar ook binnen het beleid van de gemeenten. De huidige provinciale richtlijnen zijn voor de Hoeksche Waard nog niet specifiek genoeg om te kunnen fungeren als de enige toetsingscriteria. De gemeenten hebben een nadere invulling gegeven aan de provinciale criteria. Uitgangspunt hierbij is dat de gemeente of de regio vrij is "strenger" beleid te voeren, echter soepelere regels dan provinciaal beleid kan daarentegen niet.
Het beleid gaat uit van zonering. Zones waar geen landgoederen zijn toegestaan, zones waarin landgoederen van 10 ha zijn toegestaan en zones waarin landgoederen van 5 ha zijn toegestaan. Hierbij mogen landgoederen van 5 ha niet los in het buitengebied gelegen zijn, maar moet het grenzen aan een kern of een onderscheidend bebouwingslint. De gebieden die op de natuurontwikkelingkaart van het Hoeksche Waard landschap staan aangegeven als waardevol, zijn uitgesloten van landgoedontwikkeling. Landgoed Bonaventura is circa 5 ha groot en is gelegen tegen de kern van Maasdam.
De Hoeksche Waard om te beleven (2002)
De visie ten aanzien van de recreatie in de Hoeksche Waard wordt beschreven in de nota 'De Hoeksche Waard om te beleven' (2002). De visie gaat ervan uit dat de inwoners van de Hoeksche Waard voor hun recreatie graag in het eigen land blijven en dat de inwoners van omliggende stedelijke gebieden voor de Hoeksche Waard kiezen om er één of meer dagen door te brengen. De meerdaagse of verblijfsrecreatie kan uit het hele land bezoekers trekken die op zoek zijn naar natuur en openheid in het landschap en die van water houden. De toeristisch-recreatieve visie van de Hoeksche Waard zet in op dagrecreatie van allure en verblijfsrecreatie met behoud van de kernkwaliteiten rust, ruimte en groen.
Waterschap Hollandse Delta
Het waterschap Hollandse Delta heeft als beleid dat binnen nieuwe landgoederen 4% van de totale oppervlakte als open water ingericht wordt. Bij de realisatie van landgoed Bonaventura wordt 0,6 ha open water aangelegd. Dit is 12% van de totale oppervlakte, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan het beleid van het waterschap.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid. De ontwikkeling voldoet aan de criteria van de NSW om gerangschikt te worden als landgoed onder deze wet. Het inrichtingsvoorstel voor het landgoed is niet in lijn met de inrichtingsvoorwaarden zoals door de provincie is opgesteld. De provincie heeft echter per brief aangegeven in te stemmen met het realiseren van drie hoofdgebouwen in plaats van één. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale en regionale inrichtingsvoorwaarden.
Het perceel is onderdeel van het grootschalige landschap van de polder Nieuw Bonaventura. Het plangebied bestaat uit agrarische grond die gebruikt wordt voor akkerbouw. De grond is daarnaast mede bestemd voor extensief dagrecreatief gebruik. Binnen en langs het plangebied liggen sloten ten behoeve van de ontwatering. De omvang van het plangebied bedraagt 5,75 hectare.
In het plangebied wordt een landgoed gerealiseerd. De beoogde situatie bestaat uit een landgoed met natte en droge natuurterreinen, bosopstanden, extensief beheerde weidegronden en drie woongebouwen met bijgebouwen, erf en tuin.
Het landgoed Bonaventura heeft een totale oppervlakte van 5 ha 75 a 96 ca. Deze oppervlakte is verdeeld in een privégebied van 50 a 03 ca en publiek toegankelijk deel met een oppervlakte van 5 ha 25 a 93 ca, wat 91% van de totale oppervlakte van het nieuwe landgoed is. Hiermee voldoet het landgoed aan de criteria zoals gesteld in het vorige hoofdstuk. De verdeling van het privégebied en het publiek toegankelijk deel staat weergegeven in figuur 2.1.
De natuurterreinen, weidegronden en bosopstanden (91% van de oppervlakte) worden ontsloten door wandelpaden en onderhoudspaden. Deze paden zullen openbaar toegankelijk zijn voor wandelaars. Direct rond de bebouwing van het landgoed zal 9% van het totale oppervlak voor privégebruik worden ingericht.
De initiatiefnemer wil het landgoed onder de Natuurschoonwet rangschikken. Dit betekent dat er minimaal 20% houtopstanden en minimaal 50% open natuur binnen het nieuwe landgoed gerealiseerd moet worden. De Verordening Ruimte stelt dat per 5 ha maximaal 1.000 m2 aan bebouwing mag worden gerealiseerd. De totale hoeveelheid bebouwing zal de 1.000 m2 niet overschrijden en past derhalve de ontwikkelingen binnen de gestelde regels.
Het ontwerp is gemaakt door Bureau Groen Ontwerp Kuiper. De belangrijkste dragers van de ruimtelijke structuur van de Hoeksche Waard zijn de kreken en de dijken. De beplante dijken, met hieraan gekoppeld de bebouwing en erfbeplanting, staan in contrast met het grillige patroon van de kreken in het open agrarische gebied. Het agrarische polderlandschap wordt gekenmerkt door een robuuste rechthoekige verkaveling. Het inrichtingsplan van het landgoed heeft eveneens een robuuste rechtlijnige opbouw. De overheersende rechtlijnige verkaveling van het omliggende polderlandschap wordt gehandhaafd in de ligging van de bospercelen op het landgoed.
Het inrichtingsplan van het landgoed heeft eveneens een robuuste rechtlijnige opbouw, aansluitend en passend binnen het huidige verkavelingspatroon van de polder Bonaventura. De kavel waar het landhuis wordt beoogd ligt als een ruimtelijk eiland in het open natuurgebied en wordt omzoomd door groen. Afwisseling en onderbreking van het groen geeft een gevarieerde visuele relatie tussen de bebouwing en het omliggende buitengebied. De landgoedbebouwing bestaat uit 3 losse gebouwen in een sterk groen kader in het open landschap van de Hoeksche Waard, geïnspireerd op de boerenerven die veel te zien zijn in het open deltalandschap. Deze boerenerven worden steeds meer hergebruikt als grote woonboerderijen en zijn uitermate geschikt voor een eigentijdse vertaling als landgoed in het open landschap.
De natte natuurontwikkeling ligt aan de bestaande watergangen in de laagste delen van het plangebeid. Hiermee wordt onder andere de molenbiotoop in de zuidwesthoek gerespecteerd. Aansluitend op het wandelpad is een recreatief aantrekkelijk half open zone gemaakt. In het middengedeelte van het landgoed ligt een weidegebied. In deze zone wordt ter bescherming van archeologische waarden, zie paragraaf 4.10, niet gegraven, gebouwd of grond opgebracht. Door te werken met lanen, boomgaarden en boomweiden is getracht de beplanting een zo transparant mogelijk karakter te geven, waarbij een geleidelijke overgang gecreëerd wordt naar het open polderlandschap.
Het landgoed heeft drie verschillende toegangen: één aan de noordzijde en twee aan de westzijde. De westelijk toegang is de eerste 30 m toegankelijk voor al het verkeer. Hier zijn ook publieke parkeerplaatsen aanwezig. De ingang aan de noordzijde is alleen bestemd voor wandelend publiek. De wandelroute sluit aan op de route vanuit het woongebied Poelwijk, direct ten noorden van de Trambaan. Deze ingang fungeert tevens als noodontsluiting van het gebied. In totaal zijn 17 parkeerplaatsen beschikbaar, bij de oprijlaan 9 en in het noorden nog eens 8 parkeerplaatsen. Aan het einde van de oprijlaan voor de entree van de landgoedpercelen is een rotonde opgenomen. Dit geeft de mogelijkheid voor (grote) voertuigen om te keren op het landgoed.
Het landgoed is bestemd voor extensieve recreatie en is alleen toegankelijk voor wandelaars. De wandelaars kunnen een doortocht of een rondgang maken over het landgoed. Zij worden via paden langs verschillende plekken en typen landschap geleid.
De wandelpaden in het landgoed zijn graspaden die, daar waar nodig, worden verstevigd met houtsnippers. De paden zijn maximaal 1,5 m breed. Er wordt circa 800 m aan wandelpaden aangelegd en 320 m aan wegen voor de landhuizen en ten behoeve van het bosonderhoud.
Zoete watergemeenschap
Er worden nieuwe watergangen gegraven met een maximale waterdiepte van 1 m en een langzaam oplopend terrein tot waterpeil (plasberm). Plaatselijk varieert de diepte en er zijn flauwe taluds onder water. Deze plaatsen zijn geschikt als paai-, rust- en schuilplaats voor vissoorten en amfibieën.
Rietland en zeggenvegetaties
Ruige riet- en zeggenvegetaties zijn onder andere van belang voor broedende rietvogels. Veel doelsoorten verlangen enige structuurvariatie die ontstaat door verlanding en een gedifferentieerd maaibeheer. De riet- en ruigteterreinen worden alleen aan de randen met 2 rijen riet ingeplant. Natuurlijke verspreiding zorgt ervoor dat de gehele oppervlakte relatief snel begroeid zal raken met riet en/of ruigte.
Nat schraal grasland
Nat grasland is van belang voor weidevogels, met name voor de 'kritische' soorten, zoals kemphaan, kwartelkoning, tureluur en watersnip. In de winter zijn deze graslanden belangrijk voor ganzen en zwanen, terwijl steltlopers er gedurende de trek graag gebruik van maken. Nat grasland heeft een permanent natte grond nodig. Voor de aanleg is afgraven van de grond noodzakelijk. Na het afgraven worden gronden ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel.
Bloemrijk grasland
Glanshaverhooilanden en bloemrijke hooilanden zijn voedselrijker en matig vochtig. Deze gronden zijn geschikt voor weidevogels zoals de grutto en de kemphaan. Het gebied wordt ingezaaid met een graszaadmengsel. De bloemrijke graslanden worden ongeveer 2 keer per jaar gemaaid, met inachtneming van rustperdiode in het broedseizoen. Omdat verschillende soorten vlinders verschillende vliegtijden hebben dient het gehele jaar bloemrijke gebieden aanwezig blijven.
Zoete watergemeenschap
Het waterschap is verantwoordelijk voor eens per 6 jaar baggeren van de waterbodem en/of terugdringen van de oeveruitbreiding in de hoofdwatergangen van de Maasdamse Kreek, het Kooidiep en de verbindingswatergang. Ook de paaigebieden achter de eilandjes en de poelen moeten, als ze te zeer verland zijn, weer op diepte worden gebracht. De kosten zijn voor de eigenaar van het landgoed.
Rietland en zeggenvegetaties
Smalle rietbermen die op de waterlijn voor oeververdeling zijn aangebracht, moeten eens per 2 jaar gefaseerd worden gemaaid met een maaicyclus waarbij 1/3 van het riet wordt gemaaid. Op deze wijze blijft er altijd een deel overjarig riet staan waardoor insectenlarven kunnen overwinteren en vogels een geschikte nestplaats vinden. Het maaiwerk wordt uitgevoerd tijdens vorstperioden. Als het niet vriest, kunnen de werkzaamheden een jaar worden uitgesteld. Het maaisel moet worden afgevoerd. Eens per 10 tot 15 jaar moet de rietberm, ondanks het maaien en afvoeren, worden afgeschraapt om de berm op diepte te houden. Er vindt door de jaren heen namelijk een ophoping van organisch materiaal plaats.
Nat schraal grasland
Er is een verschralend beheer gewenst van 2 keer per jaar maaien, in het vroege voorjaar en in het najaar (buiten het broedseizoen). Het maaisel moet worden afgevoerd. Bij het maaibeheer moet 10% van de vegetatie per maaibeurt blijven staan voor insecten. Na een aantal jaren verschralend beheer te hebben gevoerd, kan een maaibeheer van 1 keer per jaar worden ingesteld.
Bloemrijk grasland
De bloemrijke graslanden worden plekgewijs 1 of 2 keer per jaar gemaaid met inachtneming van een rustperiode in het broedseizoen. Hierdoor resteren dan altijd plekken die aantrekkelijk zijn voor vlinders en insecten. Omdat verschillende soorten vlinders verschillende vliegtijden hebben, is het van belang dat er gedurende het hele jaar bloemrijke graslanden aanwezig zijn. Het afvoeren van maaisel is noodzakelijk. Op de lange termijn zal de grond verarmen waardoor steeds kruidenrijkere vegetaties zich gaan ontwikkelen. Er zullen ook delen extensief beweid worden. Er kan in de periode van 1 juli tot 1 april beweid worden met een maximum van 3 Grootvee Eenheid (GVE) per ha. Bemesting met ruige stalmestgift mag tot maximaal 50 kg N/Ha.
De totaalopzet van het ontwerp is in dit plan integraal tot stand gekomen, inspelend op randvoorwaarden en invloeden vanuit het perspectief van omgeving, landschap, architectuur, recreatie en archeologie.
De situatie van het nieuwe landgoed is zeer gunstig, op de overgang van open landschap naar de dichte bebouwing van de dorpskern Maasdam. Het nieuwe landgoed kan als middel worden ingezet om de overgang tussen dorp en landschap goed vorm te geven.
Kenmerkend voor het deltalandschap is de openheid in combinatie met clusters van bebouwing verspreid over het gehele landschap. Deze bebouwingsclusters (veelal boerenerven) worden sterk ingekaderd met groen (windsingels e.d.) en zijn daarmee sterke eenheden in het landschap.
De positie van de bebouwing van het landgoed Bonaventura is bewust niet tegen de dorpskern 'aangebakken', maar wordt los gehouden van de dorpsrand. De locatie van de landgoed bebouwing speelt in op de ruimtelijke opbouw van de noordelijk gelegen woonwijk en biedt ruimte voor een voortzetting van een recreatieve route vanuit deze woonwijk (zie ook figuur 3.1).
Figuur 3.1 Inrichting landgoed en omgeving
Daarnaast is ook het onderzoek naar archeologisch waardevol gebied op de kavel leidend geweest voor de positie van bebouwing. Archeologisch onderzoek in het plangebied heeft een aantal archeologische waardevolle resten aangetroffen (zie ook paragraaf 4.10). Naar aanleiding daarvan is er aanbevolen om de ontwikkelingsplannen zodanig in te richten dat geen verstorende bodemingrepen/ graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden in de zones met aangetroffen archeologische resten (de oeverafzettingen van het Oude Maasje, zie de gele vlakken in de figuur op de volgende pagina).
De totaalopzet en positie van de bebouwing is om die reden wel voorzien van een sterke groene inkadering zoals te doen gebruikelijk bij de bebouwingsclusters in het deltalandschap. De losstaande bebouwing binnen de cluster vormt een eenheid door de groene inkadering, maar ook door de onderlinge hiërarchie en overeenkomst van de bebouwing. De gebouwen binnen een dergelijk cluster hebben van oudsher ieder een specifieke functie en vormgeving, maar vormen in architectonische uitwerking en materialisatie samen wel degelijk een eenheid. Op basis van deze karakteristieken zal ook de bebouwing van het nieuwe landgoed worden uitgewerkt, als een eigentijdse vertaling van de typologieën van (heren-) huis, boerenschuur en wagenschuur.
De architectonische eenheid en daarmee de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe landgoed wordt in dit ontwerp bereikt door de groene inkadering van de losstaande wooneenheden en de hiërarchische verhoudingen tussen de wooneenheden onderling.
Het rapport "Landgoed Bonaventura" (Groenontwerp Kuiper, november 2008) bestaat naast het inrichtingsplan uit een beeldkwaliteitkader. Dit rapport ligt ten grondslag aan de bestemmingslegging in dit plan. De inrichtingsplannen, zoals deze in het rapport zijn opgenomen, zullen na vaststelling van dit bestemmingsplan als zodanig worden uitgevoerd. Een figuur van het inrichtingsplan is opgenomen in figuur 3.1. Het beeldkwaliteitkader geeft aan hoe de gemeente wil omgaan met het ruimtelijk beeld van het te ontwikkelen landgoed. Het beeldkwaliteitkader is gericht op het optimaliseren van de ruimtelijk-visuele kwaliteiten van het plangebied door het vastleggen en in beeld brengen van het ambitieniveau op verschillende ruimtelijke relevante aspecten. De beleidskaders welke van invloed zijn op het Beeldkwaliteitkader zijn het bestemmingsplan Correctieve herziening bestemmingsplan Landelijk gebied Binnenmaas en de Welstandsparagraaf van Landgoed Bonaventura van de gemeente Binnenmaas. Het Beeldkwaliteitkader hangt samen met het Inrichtingsplan Landgoed Bonaventura (november 2008).
Figuur 3.1 Inrichtingsplan
In de figuren 3.2 en 3.3 zijn details opgenomen van de parkeervoorzieningen die in het plangebied worden gecreëerd.
Figuur 3.2 Detail 1: 8 parkeerplaatsen binnen hagen (halfverharding)
Figuur 3.3 Detail 2: 9 parkeerplaatsen in berm tussen bomen (grastegels)
Auto
Het plangebied wordt ontsloten via de Oud Bonaventurasedijk/parallelweg Trambaan. Deze weg is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h en ligt deels parallel aan de Trambaan (N491). De Oud Bonaventurasedijk sluit ter hoogte van het kruispunt met de Smidsweg aan op de Trambaan. De Trambaan is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h en ontsluit de kernen Strijen en Maasdam op de N217. De N217 verbindt richting het oosten met 's-Gravendeel, Dordrecht en de A16 richting Breda en richting het westen met Puttershoek, Oud-Beijerland en de A29 richting Rotterdam. Ter hoogte van het kruispunt met de Smidsweg heeft de N491 een maximumsnelheid van 50 km/h. De ontsluiting voor autoverkeer is goed.
Langzaam verkeer
De ontsluiting voor langzaam verkeer loopt via dezelfde uitrit als voor autoverkeer naar de Oud Bonaventurasedijk. De Oud Bonaventurasedijk loopt parallel aan de N491 en verzorgt daardoor een functie voor langzaam verkeer. Ter hoogte van het kruispunt met de Smidsweg kan langzaam verkeer de N491 oversteken. Er zijn verkeersremmende maatregelen voor autoverkeer getroffen in de vorm van drempels. De ontsluiting voor fietsverkeer is goed.
Openbaar Vervoer
De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de 's-Gravendeelseweg in Maasdam op een afstand van circa 600 m van de locatie. De halte wordt aangedaan door directe busdiensten naar Dordrecht, Strijen en Rotterdam. De frequentie van de diensten is gemiddeld 1 tot 2 keer per uur per richting. In de spitsperioden wordt frequenter gereden. Gezien de relatief grote afstand tot de bushalte is de ontsluiting per openbaar vervoer matig.
Parkeren
Binnen de ontwikkeling wordt de realisatie van 3 wooneenheden mogelijk gemaakt. Volgens CBS-gegevens bevindt de kern Maasdam zich in een “weinig stedelijk” gebied. Verder bevindt de beoogde ontwikkeling zich in het buitengebied. Volgens de parkeerkencijfers van het CROW (publicatie 317, 2012) dient per vrijstaande woning minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. De totale parkeerbehoefte bedraagt derhalve 6 tot 9 parkeerplaatsen en dient op eigen terrein te worden opgelost. Hiervoor bestaat naar verwachting voldoende ruimte vanwege de omvang van de percelen.
Tevens is binnen het plangebied rekening gehouden met de parkeerbehoefte van bezoekers. Hiervoor worden binnen het plan 17 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie figuren 3.1, 3.2 en 3.3). Negen parkeerplaatsen worden bij de entree gerealiseerd en acht parkeerplaatsen in het noorden van het gebied.
Binnen dit bestemmingsplan wordt de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk gemaakt. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dienen te voldoen aan de normen die gesteld zijn in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). In deze paragraaf is een samenvatting gegeven van het uitgevoerde akoestisch onderzoek dat bijgevoegd is in bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4.
Uit berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de gezoneerde Oud Bonaventurasedijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt en voldoet hiermee aan de normen uit de Wgh.
Uit berekeningen blijkt verder dat de geluidsbelasting aan de gevels ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de gezoneerde Trambaan en 's Gravendeelseweg maximaal 49 dB bedraagt aan de gevel van het noordelijke gebouw. De voorkeursgrenswaarde wordt met 1 dB overschreden. Op de overige bebouwing is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De uiterste grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Verder beschikken alle woningen over een geluidsluwe gevel.
Hogere waarden
Omdat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn aan de bron, in het overdrachtsgebied en/of bij de ontvanger om de geluidsbelasting ten gevolge van de gezoneerde Trambaan / 's Gravendeelseweg te verlagen moeten hogere waarden worden vastgesteld. In tabel 4.1 zijn de te verzoeken hogere waarden weergegeven.
Tabel 4.1 Hogere waarden
Bron / straat | maatgevende waarneemhoogte | Lden | aantal woningen |
Trambaan / 's Gravendeelseweg | 7,5 m | 49 dB | 1 |
Normstelling en beleid
Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel "grote lawaaimakers" genoemd. In dat kader is in het verleden voor industrieterrein Lageweg een geluidszone vastgesteld. Tot de geluidzone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de buitengrens van de zone, zoals in de wet is vastgelegd. Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Daarnaast zijn er bedrijven die ook geluid kunnen produceren maar geen grote lawaaimakers zijn. Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 4.6.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied bevindt zich ruim buiten de geluidzone van Industrieterrein IT CMS Melkunie op een afstand van circa 900 m. Derhalve wordt geconcludeerd dat de Wet geluidhinder op dit punt de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de ruimtelijke ordeningspraktijk zijn langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)
In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 3 woningen en de openstelling van het landgoed (17 parkeerplaatsen) dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt (zie Bijlage 2 voor de verkeersaantrekkende werking).
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 68 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 2%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,08 µg/m³ en van fijn stof van 0,02 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in achtergrondconcentraties NO2 en PM10 en de jaargemiddelde concentraties langs maatgevende wegen. Een maatgevende weg voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied is de N491. Uit de monitoringstool (monitoringsronde 2013) blijkt het volgende:
Conclusie
Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van luchtverontreinigende stoffen en dat de jaargemiddelde concentraties ruimschoots voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Omdat in de directe omgeving van de weg aan de grenswaarden wordt voldaan zal dat ook in de rest van het plangebied het geval zijn. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. De Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Normstelling en beleid
In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. In het algemeen wordt bij de beoordeling van ruimtelijke plannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op de bestemming waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek
In opdracht van de initiatiefnemer is door Terrascan B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Terrascan B.V.,verkennend bodemonderzoek' Oud Bonaventurasedijk (Landgoed Bonaventura) te Maasdam, rapportage T08.5194, april 2008). De onderzoekslocatie is gelegen in het oostelijke deel van het plangebied dat onderdeel zal uitmaken van het publiek toegankelijke deel van het landgoed. Uit het onderzoek blijkt dat er in de bovengrond van de onderzochte locatie een lichte verontreiniging is aangetroffen door koper en EOX. In de ondergrond wordt de streefwaarde van potentieel milieuschadelijke stoffen niet overschreden. Verder is in het grondwater een lichte verontreiniging door zink aangetoond. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit het milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering bestaat voor het toekomstig gebruik . Er is geen reden om aan te nemen dat in de rest van het plangebied hogere concentraties van verontreinigende stoffen of andere stoffen zullen worden aangetroffen aangezien het gehele plangebied in de huidige situatie in gebruik is als agrarische grond. Omdat op grond van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied dagrecreatief medegebruik al mogelijk is, is er in het publiek toegankelijke deel nauwelijks sprake van een functiewijziging.
Voor de beoogde bebouwing van het landgoed geldt dat er wel sprake is van een functiewijziging. Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen zal een verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd ter plaatse van het bouwvlak. Ten tijde van de uitvoering van dat onderzoek moet tevens worden beoordeeld of een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd op locaties in het plangebied waar in het verleden een slootdempingen heeft plaatsgevonden.
Conclusie
Op basis van het uitkomsten van het verkennend bodemonderzoek, dat is uitgevoerd door Terrascan, wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie van natuur en publiek toegankelijk landgoed. Op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek is er geen reden om aan te nemen dat er verontreinigingen voorkomen ter plaatse van de beoogde woonbestemming, ter plaatse dient wel een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen. Indien de vrijkomende grond niet in het plangebied kan worden toegepast, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart de grond mogelijk elders in de regio Zuid-Holland Zuid worden toegepast. Indien de grond buiten de regio wordt toegepast, dient een partijkeuring te worden uitgevoerd conform de wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat de Wet bodembescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
Ten aanzien van de voorgestelde ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de nieuwe woning(en) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afstemming tussen bestaande en nieuwe functies is mogelijk door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder en gevaar. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woonwijk, rustig buitengebied of gemengd gebied.
Onderzoek en conclusie
Aan de Oud Bonaventurasedijk 99B is het bedrijf ZHE Maasdam gelegen. Bij dit bedrijf vindt verkoop, verhuur, onderhoud en reparatie plaats van tractoren, oogstmachines en diverse landbouwmachines. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 300 m. Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich een het landbouwbedrijf (akkerbouw) H. en K. Kooy V.O.F. op ongeveer 300 m van het plangebied. Op het industrieterrein Lageweg, aan de noordwest kant van het plangebied bevindt zicht de inrichting Campina Maasland. De afstand ten opzichte van het plangebied bedraagt circa 1.000 m. In de directe omgeving bevinden zich voorts:
Voor alle bovengenoemde bedrijven geldt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het beoogde landhuis sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omringende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het groepsrisico toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de nabijgelegen N217 en en N491 vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats met een intensiteit waarmee een externe veiligheidsrisico zou optreden. Voor deze wegvakken is geen sprake van een PR 10-6 contour die buiten de weg is gelegen en is tevens geen sprake van een groepsrisico.
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied, aan de oostkant, is een leidingenstrook gelegen (zie figuur 4.3). Deze leidingenstrook is niet opgenomen in de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 en zal daardoor naar verwachting niet worden uitgebreid met nieuwe buisleidingen.
Figuur 4.3 Leidingstrook ten oosten van het plangebied
In de huidige situatie zijn een 24" olieproductenleiding en een 36" ruwe olieleiding aanwezig die worden beheerd door de Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij. Het invloedsgebied voor het groepsrisico van deze leidingen reikt niet tot in het plangebied aangezien de afstand tot de leidingstrook circa 375 m bedraagt.
Tevens is een ethyleenoxideleiding aanwezig met een druk van 15,00 bar en een diameter van 3,5" die wordt beheer door Shell. Naar verwachting zal het Besluit externe veiligheid buisleidingen half 2014 in werking treden voor overige producten zoals ethyleenoxide alsmede de hiervoor geldende risicomodellering. Uit de conservatief uitgevoerde risicoanalyse door bureau SAVE in 2007 is gebleken dat de afstand tot de PR 10-6 contour 70 m bedraagt en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico, in dit geval begrensd door de PR 10-8 contour, op een afstand van 900 m van de leiding is gelegen. Het plangebied is daarom binnen het invloedsgebied van de ethyleenoxideleiding gelegen. Uit de risicoanalyse bleek dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied verwaarloosbaar klein is. Gelet op de omvang van de ontwikkeling, de afstand tot de leiding en de hoogte van het groepsrisico in de huidige situatie is er geen sprake van een meetbare toename van het groepsrisico. Een nader beschouwing van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid, het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Watertoets en Waterbeheer
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Waterschap Hollandse Delta. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de Gemeente Binnenmaas. De planvorming voor het landgoed is in overleg met het waterschap tot stand gekomen (brief d.d. 6 november 2006, kenmerk SPbl/U 0702265). In het kader van de verplichte watertoets is over dit bestemmingsplan nogmaals schriftelijk overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid waterbeheer
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid én om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Voor het afvoeren van hemelwater van schoon verhard oppervlak groter dan 250 m2 naar open water, dient een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m2 is het beleid van het waterschap om 10% van de toename te compenseren in waterberging.
Huidige situatie waterhuishouding
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Maasdam, het is momenteel in gebruik als akkerland en daarmee onverhard. De maaiveldhoogte verloopt van circa NAP -1,6 m in de noordoost- en zuidwesthoek tot circa NAP -0,5 m in het centrale gedeelte van het plangebied. De bodem behoort tot de zogenaamde kalkrijke poldervaaggronden en bestaat uit lichte klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bemalingsgebied Puttershoek. De locatie ligt in peilvak 18.5 waar een vast peil van NAP -2,50 m wordt gehandhaafd. In het betreffende peilgebied bestaat momenteel geen waterbergingstekort. De oost-, noord- en westzijde van het plangebied worden begrensd door watergangen, ook binnen het plangebied bevinden zich diverse watergangen. De watergang aan de (zuid)west zijde van het plangebied is een hoofdwatergang. Verder is deze watergang aan de west- en noordzijde van het plangebied een wegsloot die evenals de hoofdwatergang een beschermingszone kent van 5,00 m. De andere watergangen in het plangebied gelden als overige watergangen. Het plangebied bevindt zich niet binnen de keurzone van een waterkering.
Het plangebied is ongerioleerd.
Toekomstige situatie
In het plangebied wordt een landgoed gerealiseerd, onderdeel van dit landgoed zijn maximaal drie wooneenheden in het zuidoosten van het plangebied (bouwkavel van circa 5.000 m2). Verder worden wegen, wandelpaden en parkeerplaatsen aangelegd met een totale oppervlakte van circa 2.500 m2. De van nature lager gelegen delen van het plangebied (met name de noordoost- en zuidwesthoek) worden ingezet voor de ontwikkeling van natte natuur met natuurvriendelijke oevers. In het plangebied worden bestaande watergangen verbreed en nieuwe watergangen gegraven zodat het waterbergend vermogen van het gebied toeneemt. In totaal wordt er circa 2.800 m2 nieuw water gerealiseerd. De natuurvriendelijke oevers vergroten het zelfreinigend vermogen en de ecologische potenties.
Voor de nieuwe bebouwing is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Ook kunnen de bouwmaterialen worden voorzien van een coating. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken af te koppelen en af te voeren naar het oppervlaktewater in het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Aan weerszijden van de hoofdwatergang en de wegsloot wordt een strook van 5 m vrijgehouden van obstakels, ten behoeve van beheer en onderhoud door het waterschap. Voor aanpassingen aan het watersysteem dient een Keurvergunning te worden verkregen bij het waterschap.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.
Bestaande situatie
Het plangebied bestaat uit een agrarisch gebied dat in gebruik is voor akkerbouw. In en langs het plangebied bevinden zich enkele watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
In het plangebied wordt een nieuw landgoed ontwikkeld. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Flora- en faunawet
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Onderzoek
Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichtte van Natura 2000 en PEHS
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura2000. Wel ligt circa 1.250 m ten zuidwesten van het plangebied het Natura 2000-gebied “het Oudeland van Strijen”. Circa 744 m ten oosten van plangebied, aan de overzijde van de 3e Kruisweg, loopt de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (zie figuur 4.2).
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van het Flora en faunaonderzoek in het plangebied (Eelerwoude BV, 11 april 2008).
Planten
Het uitgevoerde (veld)onderzoek geeft aan dat er geen beschermde soorten voorkomen. Beschermde vaatplanten zijn hier ook niet te verwachten.
Vogels
Op het terrein bevinden zich geen bomen waarin vogels kunnen broeden. Uit het (veld)onderzoek blijkt dat er enkel algemene vogelsoorten zijn waargenomen. Een aantal van deze algemene soorten broedt mogelijk op de akkers of in de slootkant. Kritische soorten of vogels met een vaste rust- of verblijfsplaats worden niet verwacht.
Zoogdieren
Uit het flora- en faunaonderzoek blijkt dat enkel algemene soorten in het plangebied worden verwacht, zoals haas, veldmuis, egel en bruine rat. Mogelijk doet het plangebied dienst als foerageergebied voor vleermuizen, vaste verblijfsplaatsen zijn niet aanwezig. Gezien de ligging en de afwezigheid van grote lijnvormige objecten is de verwachting dat het plangebied niet van groot belang is als foerageergebied of vliegroute.
Amfibieën
Tijdens het veldonderzoek zijn geen amfibieën aangetroffen. Mogelijk vormt het plangebied wel een leefgebied voor algemene soorten, zoals bruine kikker, gewone pad, middelste groene kikker.
Vissen
Tijdens het veldonderzoek is enkel de tiendoornige stekelbaars aangetroffen, dit is geen beschermde soort.
Overige beschermde soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 1: beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime
Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet | Tabel 1 | haas, veldmuis, egel bruine kikker, gewone pad, middelste groene kikker |
|
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet | Tabel 2 | Geen | |
Tabel 3 | Bijlage 1 AMvB | Geen | |
Bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
Vogels | Cat. 1 t/m 4 | geen | |
Cat. 5 | geen |
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Wel ligt circa 1250 m ten zuidwesten van het plangebied het Natura 2000-gebied “het Oudeland van Strijen”. Circa 744 m ten oosten van plangebied loopt de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (zie figuur 4.1). Gezien de aard van de ontwikkeling en de tussenliggende buffers, zoals wegen en bebouwing, kunnen negatieve effecten vanuit het plangebied op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Verstoring
Tijdens de bouw treedt er mogelijk geluid- en lichtverstoring op door gebruik van bouwmachines, bouwwerkzaamheden, verkeersbewegingen en het gebruik van bouwlampen binnen het plangebied en omgeving. Om deze tijdelijke verstoring te minimaliseren dient er tijdens de bouwwerkzaamheden rekening gehouden te worden met kwetsbare perioden van de betreffende diersoorten. Ook kan lichtverstoring beperkt worden door het afschermen van de lichtbronnen.
Het nieuwe landgoed zal niet resulteren in een toename aan belasting op de (natuurlijke) omgeving, omdat er nu reeds verstoring vanuit het bestaande omgelegen woongebied en als gevolg van het agrarisch gebruik is. Het nieuwe landgoed zal resulteren in een verbetering van het biotoop voor soorten die in de omgeving en in het plangebied voorkomen. Voor verschillende soorten zal daarnaast het leefgebied toenemen.
De planontwikkelingen kunnen tijdelijk leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
Conclusie
Voor de voorkomende broedvogels op de locatie geldt dat indien de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van half maart t/m augustus) worden opgestart er qua vogels geen strijdigheid met de Flora- en faunawet is. Binnen het plangebied bevinden zich geen vaste rust-, verblijfsplaatsen of baltsplaatsen van vleermuizen. Het plangebied heeft ook geen functie als primair foerageergebied of primaire vliegroute. Om die reden hoeft geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden verkregen.
Voor de overige aanwezige soorten leidt de ontwikkeling slechts tot een tijdelijke verstoring en geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Na uitvoering van de werkzaamheden ontstaat voor alle soorten een geschikter biotoop en een groter leefgebied.
De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Ten behoeve van het omvormen van het plangebied naar een landgoed is een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd (Plangebied landgoed Bonaventura te Maasdam, gemeente Binnenmaas; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, RAAP Archeologisch Adviesbureau, herziene eindversie, december 2008). Uit het bureauonderzoek bleek voor het oostelijke deel van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde, dit is bevestigd tijdens het veldonderzoek. Voor het westelijke deel van het plangebied bestond een hoge verwachtingswaarde, tijdens het veldonderzoek zijn hier inderdaad in 17 van de 51 boringen archeologische indicatoren aangetroffen.
De inrichting van het Landgoed is zodanig ontworpen dat er geen verstorende bodemingrepen/graafwerkzaamheden plaatsvinden in de zones met aangetroffen archeologische resten. Archeologisch vervolgonderzoek is om die reden niet noodzakelijk. Wel wordt ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming opgenomen voor het westelijke deel. Bij grondroerende werkzaamheden in de toekomst, dient rekening te worden gehouden met deze archeologische verwachtingswaarde.
Figuur 4.3: Archeologische verwachtingen (bron: RAAP-NOTITIE 2759)
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling, bestaande uit de verbeelding (voorheen plankaart) en de planregels, nader toegelicht. In onderstaande paragrafen zijn de in het plangebied voorkomende bestemmingen en de algemene, overgangs- en slotregels beschreven.
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Natuur (Artikel 3)
Voor een groot deel van het beoogde landgoed is de bestemming Natuur opgenomen. De bebouwing die wordt beoogd, zoals de 3 landhuizen, is opgenomen binnen de bestemming Wonen. Binnen de bestemming Natuur is slechts de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Binnen de bestemming is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Aanleg van bijvoorbeeld wegen, paden, sloten of kabels is uitsluitend toegestaan na het verkrijgen van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Een omgevingsvergunning wordt alleen toegestaan indien de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Water (Artikel 4)
De in het plangebied voorkomende bestaande secundaire watergang en de in het kader van de watercompensatie aan te leggen watergangen zijn opgenomen binnen de bestemming Water. Deze gronden zijn uitsluitend bedoeld ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m.
Wonen (Artikel 5)
Op het landgoed worden drie landhuizen beoogd. De landhuizen zijn opgenomen binnen de bestemming Wonen. Per landhuis is voorts één wooneenheid toegestaan, bedoeld voor één huishouden. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voorts is een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen voor de hoofdgebouwen. Buiten het bouwvlak zijn ook aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, tot ten hoogste 20% van de totale oppervlakte van de hoofdgebouwen toegestaan. De totale oppervlakte aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen het bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste 1.000 m2.
Aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zijn tot een maximummaat van 50 m2 per woning met een maximum van 30% van het vloeroppervlak van de woning toegestaan. Tevens wordt bed & breakfast in de woningen toegestaan.
Waarde - Archeologie (Artikel 6)
Zoals uit paragraaf 4.10 blijkt, geldt voor een gedeelte van het plangebied een archeologische verwachtingswaarde. Met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie wordt deze verwachtingswaarde vertaald naar het bestemmingsplan. Op het moment dat er sprake is van grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 100 m² voor een diepte van meer dan 30 cm, dient nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast (of anderszins worden geborgd) voordat een vergunning kan worden verleend.
Antidubbeltelregel (Artikel 7)
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt.
Algemene bouwregels (Artikel 8)
Overschrijding bouwgrenzen
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 9)
Bij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals gevel- of rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Artikel 10 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Overgangsrecht (Artikel 12)
In artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Slotregel (Artikel 13)
Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.
Er is in het plangebied sprake van een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), namelijk de ontwikkeling van nieuwe woningen in de vorm van landhuizen. Derhalve dient een exploitatieplan opgesteld te worden. Hiervan kan worden afgeweken indien de plankosten anderszins zijn verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst.
Tussen de gemeente en initiatiefnemer wordt in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een anterieure overeenkomst afgesloten. In de overeenkomst wordt opgenomen dat alle kosten betreffende de ontwikkeling van de locatie voor rekening zijn van de initatiefnemer. Derhalve zijn de plankosten anderszins verzekerd en wordt er voldaan aan de eisen voortkomend uit de Wro.
Inspraak en overleg
In het kader van de inspraakverordening van de gemeente Binnenmaas heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode zijn ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om (mondeling of schriftelijk) zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn in bijlage 5 samengevat en van een beantwoording voorzien. In bijlage 6 is de volledige inspraakreacties opgenomen, terwijl in bijlage 7 de volledige overlegreacties zijn opgenomen.
Op basis van de inspraak- en overlegreacties wordt de toelichting op een aantal onderdelen aangepast:
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 september gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen zoals opgenomen in bijlage 8. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.