Plan: | Rhijnkade, fase 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0579.BPRhijnkade-ON01 |
De aanleiding voor het maken van dit uitwerkingsplan is het voornemen om in het plangebied woningen te realiseren. Binnen het plangebied zijn 20 woningen geprojecteerd. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is in eerste instantie het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn (vastgesteld op 5 maart 2015) opgesteld. De gronden zijn in het vigerende plan bestemd aangewezen voor Wonen – Uit te werken en voor een klein deel voor Water. Het onderhavige uitwerkingsplan vormt de uitwerking van het juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt aan de westelijke rand van de gemeente Oegstgeest. Het wordt aan de westzijde begrensd door de Oude Rijn met aanliggend het stedelijk gebied van Valkenburg (gemeente Katwijk). Het plangebied ligt aan de westzijde aan de Rhijnhofweg die grenst aan de geprojecteerde nieuw te graven Binnenrijn ten oosten waarvan het bedrijvenpark Nieuw-Rhijngeest Zuid is gelegen. Aan de noordkant zijn twee woningen gesitueerd aan de Rhijnhofweg 10A en 10D. Ten noorden van die twee woningen worden 48 woningen gerealiseerd. Hiervoor is 22 juni 2020 het Uitwerkingsplan Oegstgeest aan de Rijn, Rhijnhofweg Zuid, plandeel Noord vastgesteld. Ten oosten van het plangebied wordt in samenwerking met de Universiteit Leiden een woongebied ontwikkeld met 800 woningen dat aansluit op het bedrijvenpark NRG Zuid. Hiervoor is 1 juli 2021 het bestemmingsplan Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen) vastgesteld.
Figuur 1.1. Plangebied
Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn (vastgesteld op 5 maart 2015). De gronden zijn in het vigerende plan aangewezen voor Wonen - Uit te werken en bestemd voor het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en wegen. Aan de zuidwestkant ligt een beperkt deel op gronden met de bestemming Water.
Figuur 1.2. Uitsnede vigerende bestemmingsplan, plangebied van voorliggende plan met rode contour globaal weergegeven
In het plan zijn de volgende uitwerkingsregels gegeven. Burgemeester en wethouders werken de genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
Daarnaast kent het bestemmingsplan een algemene wijzigingsbevoegdheid waarmee de in het plan opgenomen bestemmingen kunnen worden gewijzigd ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:
Met de wijzigingsbevoegdheid wordt de bestemming Water gewijzigd in de bestemming Wonen - Uit te werken. Vervolgens is dit plandeel waarvan de bestemming is gewijzigd, samen met de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen globale bestemming "Wonen - Uit te werken nader uitgewerkt.
Met het voorliggend uitwerkingsplan en wijzigingsplan is gevolg gegeven aan de in het moederplan opgenomen opdracht om het plangebied uit te werken. Bij het opstellen van dit plan is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van het moederplan en de daarin opgenomen bestemming Wonen - 2.
De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 is de huidige ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied toegelicht en wordt de toekomstige ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving en toetsing aan de beleidskaders die relevant zijn voor het plangebied. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.
In dit hoofdstuk is een korte toelichting opgenomen van de ruimtelijke en functionele kenmerken van de huidige situatie en van de toekomstige situatie van het plangebied. Tevens is aangegeven wat de uitgangspunten voor de toekomst zijn en hoe deze de vertaling hebben gevonden in het voorliggend uitwerkingsplan.
Het gebied waar het plangebied deel vanuit maakt bevindt zich al een aantal jaren in een transformatieproces naar een woongebied. Het gebied kent een aantal belangrijke ruimtelijke dragers zoals de Oude Rijn en de Rhijnhofweg. Omdat het gebied zich in een transformatieproces bevindt komen er in de huidige situatie, zowel de van oudsher aanwezige verkavelingsstructuur met de oude waterlopen en sloten, als de nieuwe ontsluitingsstructuur met nieuwe waterlopen en groenstructuur voor.
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan betreft het noordelijk deel van het deelgebied Rhijnkade en is grotendeels onbebouwd. Zoals te zien in figuur 2.1 bestaat het plangebied aan de noordkant deels uit bomen en grasland. De rest van het terrein heeft de afgelopen periode als bouwdepot en bouwterrein met bijbehorende bebouwing gefunctioneerd.
Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied
De toekomstige ontwikkeling van het plangebied bestaat uit de realisatie van grondgebonden woningen (zie figuur 2.2, rode contour).
In het gebied ten zuiden van het perceel Rhijnhofweg 10A worden 19 woningen gerealiseerd; er worden 1 vrijstaande woning, 8 twee-onder-een-kapwoningen en 10 rijenwoningen gebouwd. In het plangebied worden ten behoeve van die ontwikkeling 39 parkeerplaatsen aangelegd, waarvan 21 parkeerplaatsen op eigen terrein en 18 in de openbare ruimte. Het plangebied ontsluit op twee punten op de bestaande Rhijnhofweg, te weten aan de noord- en zuidkant. De zuidelijke ontsluiting wordt voorzien in het bestemmingsplan Rhijnkader, fase 2.
Figuur 2.2. Stedenbouwkundig matenplan (Van Vreeswijk, 10-01-2022)
De bebouwing bestaat uit drie bouwlagen waarvan de bovenste laag is afgedekt met een kap. Een impressie van de bebouwing is weergegeven in figuur 2.3.
Figuur 2.3: Impressie woningen (bron: Verkaveling& Architectuur Bouwveld 2 Rhijnkade Oegstgeest (Van Manen, 16 juni 2021)
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het Rijksbeleid. Het provinciale en regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.
Nationale omgevingsvisie
De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. De Nationale omgevingsvisie (NOVI) Vier prioriteiten hierin zijn:
Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:
Tot het moment dat de omgevingswet ingaat (verwacht 1 juli 2022) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig project, heeft dit nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. De beoogde ontwikkeling past volledig in het streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. De NOVI staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Uit jurisprudentie blijkt het volgende in een situatie dat het voorgaande bestemmingsplan niet bij recht voorzag in de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, maar daarin wel was voorzien in een ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan niet benutte uitwerkingsplicht voor de desbetreffende stedelijke ontwikkeling. In dat geval geldt dat de mate waarin de uitwerkingsplicht keuzemogelijkheden bood aan het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de in het uitwerkingsplan op te nemen functies en de omvang daarvan, bepalend is voor het antwoord op de vraag of het opvolgende bestemmingsplan, waarin één of meer van dergelijke functies in een bepaalde omvang bij recht worden opgenomen, een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In voorliggende situatie is er in het vigerende bestemmingsplan een uitwerkingsplicht opgenomen voor 129 woningen, waarbij dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 26 woningen. In voorliggend geval is er derhalve slechts één functie mogelijk, namelijk wonen. Op basis van de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:489 (Westland) geldt dat de onbenutte planologische mogelijkheden in het nieuwe plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.
Echter, ook wanneer de ladder niet van toepassing is, moet de behoefte worden aangetoond. In het vigerende bestemmingsplan is dat reeds afdoende gebeurt. Dat plan geeft aan dat het woningbouwprogramma in dat bestemmingsplan binnen de regio is afgestemd tussen de verschillende gemeenten. De afstemming in de regio resulteert in een regionale woonvisie. In deze visie zijn de afspraken vastgelegd met betrekking tot categorisering van woningbouwontwikkelingen. Daarnaast passen de nog te realiseren woningen binnen de woningbouwbehoefte binnen de gemeente Oegstgeest. De behoefte is daarmee voldoende aangetoond.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het NOVI. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit beleid is door de provincie verwerkt in de provinciale Verordening Ruimte (zie paragraaf 3.3). Indien een ontwikkeling voldoet aan het provinciaal beleid voor het NNN, zoals verwoord in een provinciale verordening, dan voldoet men ook aan de Barro.
Voorliggend plan betreft een ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied. Deze ontwikkeling raakt geen nationale belangen en noodzaakt geen nadere beoordeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voornemen past binnen het rijksdoel om te streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Derhalve is onderhavige ontwikkeling niet in strijd met de NOVI. Het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
Het omgevingsbeleid van de provincie bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie omvat geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Hieronder wordt ingegaan op de relevante beleidskeuzes.
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De onderbouwing conform de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van GS, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen (zie paragraaf 3.2.
De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. De nog beschikbare capaciteit op dat netwerk helpt om keuzes te maken over verdichting en concentratie in de bebouwde ruimte. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut. Het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid dragen beide bij aan de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Het behalen en benutten van schaal- en clustervoordelen is daarbij een belangrijke voorwaarde voor een gevarieerde en innovatieve economie. Schaal- en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten, en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Voorliggend plan ligt in het stadsgebied van Oegstgeest en nabij kennisvoorzieningen (Bio Science Park).
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). De kwaliteitskaart toont in vier lagen, de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving, de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt. Doel van de kaart is om nieuwe ontwikkelingen binnen de provincie op een logische en aantrekkelijke manier te verbinden aan een plek in Zuid-Holland. De kaart geeft randvoorwaarden voor het maken van integrale afwegingen in het begin van het planproces. De randvoorwaarden zijn nader geconcretiseerd in de richtpunten.
Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen op gronden aangeduid als 'Bijzonder relief en aardkundge waarden'. Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een terrein van hoge archeologische waarde. In dat kader is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 4.10.
Laag van de stedelijke occupatie
Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen ) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Het plangebied is aangeduid als steden en dorpen. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Richtpunten:
Voorliggend plan is de voortzetting van de woningbouwplannen die reeds mogelijk zijn gemaakt in het bestemmingsplan Rijnfront, dat in 2004 reeds is vastgesteld en met het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn in 2015 is geactualiseerd. Het plan zorgt voor een duidelijke afronding van de stedelijke omgeving ten opzichte van de Oude Rijn.
Laag van de beleving
Het [plangebied is aangeduid als Atlantikwall. Dit relict van de Duitse bezetting is onderdeel van een verdedigingslinie langs de Noordzeekust van Noorwegen tot Spanje. De Atlantikwall bestond uit kustbatterijen, versperringen (o.m. tankvallen, drakentanden, muren) en ondersteuningsbunkers. Deze relicten vormen een tastbaar onderdeel van de recente wereldgeschiedenis. Aandacht is gewenst voor de beleefbaarheid van de linie als geheel, voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid.
Richtpunt:
Ter plaatse van het plangebied zijn geen resten hiervan aanwezig.
Laag van de cultuur en natuurlandschappen
Vanuit deze laag gelden geen randvoorwaarden.
De beoogde ontwikkeling past binnen de omgevingsvisie en draagt bij aan de provinciale ambities voor het verbeteren van de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte en het versterken van de agglomeratiekracht en past binnen het ruimtelijk kwaliteitskader. Daarmee vormt de omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Programma Ruimte
Het Programma Ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. De omgevingsvisie bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'bestaand stads- en dorpsgebied' en de 'dage;lijks stedelijk gebied'. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd in deze stedelijke agglomeratie en het bestaand stads- en dorpsgebied. Daarmee vormt het Programma Ruimte geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 1 augustus 2020) bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid en omvat toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en nieuwe woon- en werklocaties zo veel mogelijk binnen deze gebieden situeren. Dit heeft als doel extra ruimtebeslag op het buitengebied rondom dorpen en steden te beperken. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur.
De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. In paragraaf 3.2 is de toets aan de ladder beschreven. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Volgens de omgevingsverordening ligt het plangebied deels op gronden aangeduid als vrijwaringszone vaarweg in beheer bij de provincie (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1: Uitsnede kaart 2: Provinciale vaarwegen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie is gelegen kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
In het voorliggende plan is voor de relevante gronden de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen waarmee de bescherming van de beschreven belangen is geborgd.
Het plangebied is in de Omgevingsverordening (deels) aangeduid als 'gebied met (zeer) hoge archeologische waarden', waarbij geldt dat een bestemmingsplan voor deze gronden bestemmingen en de daarbij behorende regels bevat die de bekende archeologische waarden beschermen. Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een terrein van hoge archeologische waarde (zie figuur 3.2).
Figuur 3.2: Uitsnede kaart 8: Archeologische waarden
In dat kader is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 4.10) en zijn archeologische dubbelestemmingen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
Op grond van bovenstaande past het bestemmingsplan binnen het provinciale beleid.
Regionale StructuurVisie 2020
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie. De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030). Hieruit is voortgekomen de agenda omgevingsvisie (rode boekje), opgesteld in Holland Rijnland verband met een nader uitwerking (zwarte boekje).
Het plangebied is op de Regionale Structuurvisie kaart aangeduid als 'uitbreiding stedelijk gebied'. Het voornemen is in overeenstemming met uitgangspunten die voortkomen uit de regionale structuurvisie.
Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020
De structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook aangevuld worden met nader sectoraal beleid.
De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Er mag binnen de bebouwde kom alleen gebouwd worden op herstructureringslocaties. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de lagere en middeninkomens prioriteit.
Uit de structuurvisie blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied Rijnfront. In de structuurvisie is te lezen dat de ontwikkeling van de noodzakelijke nieuwe woningbouw vooral plaats vindt op Rijnfront en Poelgeest. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met uitgangspunten die voortkomen uit de Structuurvisie Oegstgeest.
Bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn (vastgesteld op 5 maart 2015). De gronden zijn in het vigerende plan grotendeels aangewezen voor Wonen – Uit te werken en bestemd voor het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en wegen. In het plan zijn de volgende uitwerkingsregels gegeven. Burgemeester en wethouders werken de genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
Aan de zuidwestkant ligt een beperkt deel op gronden met de bestemming Water. Met de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen wordt met voorliggende plan de bestemming Water gewijzigd in de bestemming Wonen - Uit te werken en vervolgens samen met de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen globale bestemming "Wonen - Uit te werken nader uitgewerkt.
Op grond van bovenstaande past voorliggend bestemmingsplan aan het gemeentelijk beleid.
De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende omgevingsaspecten. Aspecten als verkeer, verschillende milieuaspecten, ecologie en water zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een ruimtelijke ordening. Onderstaande paragrafen maken inzichtelijk op welke wijze het onderzoeksaspect wordt betrokken en welke consequenties dit eventueel heeft voor het bestemmingsplan.
Verkeersstructuur
De verkeersgeneratie ten gevolge van het plan is bepaald op basis van de publicatie “Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW, 1 december 2018”. Daarbij is uitgegaan van categorie 'rest bebouwde kom' en het type 'sterk stedelijk'. De verkeersgeneratie ten gevolge van dit plan is in onderstaande tabel weergegeven.
De ontwikkeling heeft een totale extra verkeersgeneratie van circa 150 motorvoertuigen per weekdagetmaal. Het plangebied wordt via de Rhijnhofweg ontsloten. De weg vormt de aansluiting op regionale doorgaande verbindingen zoals de Ir. G. Tjalmaweg richting Leiden en de aansluiting op de A44, richting Amsterdam en Den Haag.
Parkeren
Binnen het plangebied wordt voor de bestaande functies zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte geparkeerd. Om te zorgen dat er voldoende ruimte is voor parkeren worden in overeenstemming met de uitwerkingsregels voor de woningen uitgegaan van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 35 parkeerplaatsen (afgerond naar boven) op gronden van Oegstgeest aan den Rijn V.O.F. In totaal worden er 39 parkeerplaatsen aangelegd. Er wordt derhalve aan de parkeernorm voldaan.
Conclusie
Ten aanzien van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen geconstateerd voor de realisatie van het plan.
Beleid en normstelling
De Wet geluidhinder biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.
Op basis van de Wet geluidhinder artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In het kader van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). De resultaten daarvan zijn hieronder uiteengezet. Opgemerkt wordt dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd voor een eerdere versie van het plan waar nog 26 woningen waren voorzien, inclusief de herontwikkeling van het perceel Rhijnhofweg 10A. Perceel Rhijnhofweg 10A is geen onderdeel meer van et plan. Omdat de geluidbelasting op de grenzen van het bouwvlak is onderzochte, kan het onderzoek ook voor de 19 woningen in voorliggend plan worden gebruikt.
Onderzoek
Doel van het akoestisch onderzoek is om de om de geluidbelasting op het woningbouwplan vanwege nabijgelegen wegen in beeld te brengen en aan de hand hiervan te bepalen of wordt voldaan aan de grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en aan eventuele vereisten die volgen uit het regionaal geluidbeleid (Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder, Omgevingsdienst West-Holland, 4 maart 2013). Daarnaast heeft het akoestisch onderzoek tot doel om (voor wegen waarvoor geen wettelijk toetsingskader geldt zoals 30 km wegen) aan de hand van de berekende geluidbelasting te bepalen of sprake is van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de A44 op het plan ten hoogste 51 dB inclusief aftrek bedraagt. Naar verwachting wordt bij alle 19 woningen vanwege de A44 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Vanwege de N206 bedraagt de geluidbelasting op het plan hoogstens 53 dB. Naar verwachting wordt bij alle 19 woningen vanwege de N206 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.
Op zowel de N206 als de A44 is al geluidreducerende wegdek toegepast, namelijk respectievelijk dunne deklagen B (N206) en ZOAB of tweelaags ZOAB (A44). Verdere toepassing van dergelijke maatregelen zal stuiten op bezwaren van financiële aard, gezien de schaal van het project. Snelheidsverlaging belemmert de doorstroming van verkeer en stuit derhalve op bezwaren van verkeerskundige aard. Langs zowel de N206 als de A44 zijn of worden al schermmaatregelen voorzien. Het verlengen en/of verhogen van de schermen stuit op bezwaren van financiële aard.
Om een hogere waarde vast te stellen, dient het plan te voldoen aan één van de specifieke criteria ingevolge het regionaal beleid van Omgevingsdienst West-Holland. Het plan is opgenomen in de Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020, waarmee aan voorwaarde 2 wordt voldaan. Ook wordt een open plaats opgevuld; zowel ten noorden als ten westen is bestaande bebouwing aanwezig.
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege de A44 en N206 ten hoogste respectievelijk 51 en 53 dB bedraagt (incl. aftrek). Hiermee is de geluidbelasting gelijk aan of lager dan in het gemeentelijk geluidbeleid genoemde grens (53 dB), waardoor geen akoestische compensatie nodig is en gestreefd dient te worden naar aanwezigheid van tenminste 1 stille gevel ( < 48 dB) en gezekerd wordt dat de verblijfsruimten resp. buitenruimte niet aan de scheidingsconstructie met de hoogste geluidbelasting zijn gesitueerd, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten. Ook is de geluidbelasting lager dan in het gemeentelijk geluidbeleid genoemde grens (58 dB), waardoor geen nadere motivering nodig is.
Opgemerkt wordt dat na het uitvoeren van het akoestisch onderzoek de weg De Limes is aangelegd parallel aan de Willem Einthovenstraat. Dit betreft een 30 km weg. Gezien de afstand tot het plangebied (circa 115 meter) en de resultaten van de andere in de omgeving onderzochte wegen (Willem Einthovenstraat) is deze weg voor het plan akoestisch niet relevant.
Conclusie
Ten aanzien van geluid zijn er geen belemmeringen geconstateerd voor de realisatie van het plan. Het ontwerpbesluit hogere waarde zal tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
Onderzoek
In voorliggend bestemmingsplan zijn in het plangebied uitsluitend woningen toegestaan. De gronden ten zuiden van het plangebied hebben de bestemming Wonen - 1. De gronden aan de noordkant zijn bestemd als Wonen - 1. Het betreft hier gronden waar twee vrijstaande woningen aanwezig zijn. Ten zuiden van het plangebied geldt de bestemming Wonen - Uit te werken. Daar worden twee woongebouwen ontwikkeld, waarvoor een aparte bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen.
Ten oosten van het plangebied geldt het bestemmingsplan Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen) (vastgesteld op 1 juli 2021). De gronden zijn bestemd als Wonen - Uit te werken. Er gelden vanuit dat plan geen richtafstanden waar rekening mee moet worden gehouden.
In de omgeving van het plan liggen de volgende inrichtingen/bedrijven:
Er wordt voldaan aan de richtafstand. Op basis van bovenstaande is het de verwachting dat het plan geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de bedrijven in de omgeving zal veroorzaken en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt voor wat betreft de aspecten geluid, geur, stof en gevaar geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingplan.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
In het kader van het vigerende bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, waarvan één in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan (25 januari 2008). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Het terrein is na 2008 in gebruik geweest als bouwdepot en bouwterrein. Daarnaast is na het uitgevoerde bodemonderzoek de op het terrrein aanwezige vijver gedempt. Hiermee is de bodemkwaliteit na 2008 mogelijk gewijzigd. In het geval dat realisatie van woningen moet voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een recent verkennend bodemonderzoek (NEN5740) worden uitgevoerd en indien nodig moeten de gronden worden gesaneerd. In de grondexploitaitie is rekening gehouden met dergelijke potentiële saneringskosten.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het groepsrisico kent geen norm, maar een een oriëntatiewaarde.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi vraagt daarnaast om te verantwoorden hoe het groepsrisico geoptimaliseerd is.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet van toepassing. Het Basisnet is kent drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Voor bestaande en nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. De in het Basisnet opgenomen afstanden gelden vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het betreft hier een gebied met een breedte van 30 meter, gemeten vanaf de buitenzijde van de transportroute.
Het Basisnet vermeldt dat buiten een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. In artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes wordt aangegeven welke verantwoordingsplicht van toepassing is.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR verantwoord moet worden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In (de nabije omgeving van) het plangebied is één Bevi-inrichting aanwezig. Dit betreft het Total LPG-tankstation aan de Voorschoterweg in Valkenburg. Dit tankstation is op circa 200 meter afstand van het plangebied gelegen. De PR-10-6-contour ten gevolge van deze inrichting ligt op maximaal 45 m vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt maximaal 150 meter. Zowel het invloedsgebied als de PR-10-6-contour liggen niet over het plangebied, en vormen daardoor geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart
Bij de locatie Rhijnhofweg 10A, direct ten noorden van het plangebied is een propaantank aanwezig (zie figuur 4.3). De plaatsgebonden-risicocontour (PR-10-6) heeft een afstand van 10 meter en reikt tot over het plangebied. Binnen de PR-10-6 is de realisatie van kwetsbare objecten (zoals woningen) niet mogelijk. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, waarbij in de planregels in bepaald dat woningen binnen het bouwvlak moeten worden gerealiseerd. Het bouwvlak is afgestemd op de ligging van de PR 10-6 contour, zodat binnen die PR-contour geen woningen kunnen worden gebouwd.
Figuur 4.3: Propaantank met risicocontour PR 10-6.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Rondom het plangebied zijn drie transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Dit betreffen:
In (de nabije omgeving van) het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, of door buisleidingen
De Rijksweg A44 kent volgens het Basisnet weg geen plasbrandaandachtsgebied of een 10-6 plaatsgebonden risico contour. De weg is gelegen op ruim 400 meter van het plangebied. Ingevolge artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes hoeft alleen de bestrijdbaarheid van een incident op de weg en de zelfredzaamheid van de bewoners in het plangebied beschouwd te worden.
De provinciale weg N206 en de Oude Rijn zijn niet aangewezen als basisnetroute. Deze routes hebben geen 10-6-contour. Omdat de routes binnen 200 meter van het plangebied liggen moet ingevolge artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico worden beschouwd. Hierbij kan volstaan worden met het toepassen van de vuistregels uit de Hart. Hieruit volgt dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Naast artikel 8 van het Bevt, is ook artikel 7 van toepassing.
Toepassing van artikel 7 leert dat de veiligheidsregio beschikt over protocollen voor de bestrijdbaarheid van een incident op deze routes. Ten aanzien van de zelfredzaamheid is relevant dat gezien de afstand alleen het toxisch scenario relevant is. Bescherming wordt hierbij geboden door de woningen met afschakelbare mechanische ventilatie uit te voeren.
Advies veiligheidsregio
In het kader van het uitwerkingsplan Oegstgeest aan de Rijn, Rhijnhofweg Zuid, plandeel Noord, dat aan de noordzijde van voorliggend plan ligt en 22 juni 2020 is vastgesteld, is de veiligheidsregio om advies gevraagd. In het advies geeft de veiligheidsregio een aantal maatregelen ter beperking van het groepsrisico, waarmee ook in voorliggend plan rekening is gehouden. Dit plan wordt in het kader vanhet overlegex artikel 3.1.1. Bro ook voorgelegd aan de veiligheidsregio.
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breedte 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn. Het plangebied is vanaf de Rhijnhofweg bereikbaar via twee ontsluitingen. De Rhijnhofweg zelf maakt het plangebied zowel van de noordelijke als de zuidelijke kant bereikbaar.
Zelfredzaamheid
Voor het plangebied kan er grotendeels vanuit worden gegaan dat de personen binnen het plangebied zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits tijdig gewaarschuwd, zonder hulp van de hulpverleningsdiensten. Voor de objecten waar personen zichzelf niet zonder hulp in veiligheid kunnen brengen (zoals bijvoorbeeld opvanghuizen) is extra aandacht nodig. Deze zijn in het plangebied niet voorzien.
Restrisico
Hoewel de kans op een zwaar ongeval of ramp met gevaarlijke stoffen in het algemeen klein is, blijft een restrisico aanwezig. Het restrisico geeft aan hoeveel slachtoffers en materiële schade er overblijven na het toepassen van risicoreducerende maatregelen zoals alarmering, verbeteren bereikbaarheid en bluswatervoorziening en verhogen zelfredzaamheid.
Binnen de bestemmingen zijn voldoende mogelijkheden om de maatregelen ter beperking van het restrisico uit te voeren. Bij de realisatie van de woonwijk zal rekening worden gehouden met de voorgestelde maatregelen en zal de brandweer en de veiligheidsregio worden betrokken bij de vergunningverlening.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
Beleid en normstelling
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). Daarmee is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van deze Wet luchtkwaliteit worden wettelijke grenswaarden gesteld aan de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen in de lucht. Van deze diverse verontreinigende stoffen zijn over het algemeen stikstofdioxide (NO2) en zogenoemd fijnstof (PM10) maatgevend. De Wet luchtkwaliteit stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):
Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zonder meer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Op grond hiervan is een luchtkwaliteitonderzoek voor voorliggend bestemmingsplan niet nodig.
Onderzoek
Zoals in paragraaf 4.2 berekend is, zorgt de ontwikkeling van in totaal 19 woningen voor een verkeerstoename van 150 vervoersbewegingen per etmaal. Voor de zorgvuldigheid zijn deze gegevens ingevuld in de NIBM-tool (versie 28 maart 2019). De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kunnen worden vastgesteld. Volgens de NIBM-tool draagt de extra functie “niet in betekenden mate bij” aan de verslechtering van de milieukwaliteit.
De Rijksoverheid brengt via de NSL monitoringstool in beeld hoe de luchtkwaliteit zich zal ontwikkelen in Nederland. Via deze monitoringstool kan men op straatniveau inzicht krijgen in de te verwachten luchtkwaliteit ter plaatse. Hieruit blijkt dat de omgeving van het plangebied in zowel de huidige als de toekomstige situatie (2030) voldoet aan de wettelijke normen die voor luchtkwaliteit van toepassing zijn. De te verwachten waarden blijven ruim onder de normen voor fijnstof en stikstofdioxide (de maatgevende componenten voor luchtverontreiniging). Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van het plan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Zij zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Daarnaast is de provincie Zuid Holland bevoegd gezag ten aanzien van de Oude Rijn. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5)
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt aan de westelijke rand van de gemeente Oegstgeest. Het wordt aan de westzijde begrensd door de Oude Rijn met aanliggend het stedelijk gebied van Valkenburg (gemeente Katwijk). Het plangebied ligt aan de oostzijde aan de Rhijnhofweg die grenst aan de geprojecteerde nieuw te graven Binnenrijn ten oosten waarvan het bedrijvenpark Nieuw-Rhijngeest Zuid is gelegen. Ten noorden en zuiden van het plangebied zijn woningen gesitueerd. Conform de legger van het waterschap geldt voor het plangebied geen peilbesluit.
Bodem en grondwater
Het bodemgebied ter plaatse bestaat uit zavel met een homogeen profiel. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap IV. Dit betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 meter onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,8 tot 1,2 m onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Aan de oostkant grens het gebied aan de Oude Rijn, aan de westkant van de Rhijnhofweg ligt een bestaande watergang.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Oude Rijn is aangewezen als KRW-waterlichaam. Aangezien het overige water binnen het plan Oegstgeest aan de Rijn aangesloten is op deze watergang heeft dit water ook een ecologische waarde. In paragraaf 4.9 wordt dit verder benoemd.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen kern- of beschermingszones van een primaire of regionale waterkering. Het plangebied grenst wel aan de Oude Rijn.
Afvalwaterketen en riolering
De aanwezige bebouwing in het plangebied is aangesloten op de gemengde riolering. Het oppervlaktewater wordt afgekoppeld op de Oude Rijn. Er hoeft geen watercompensatie plaats te vinden, omdat dit onderdeel is van de gemaakte afspraken.
Toekomstige situatie
In het kader van de vigerende bestemmingsplannen is overleg gevoerd voor de watertoets en zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de realisatie van water voor de nieuwe woningen (watercompensatie) en bijbehorende verhardingen. De afgesproken nieuwe watergangen zijn in het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn als zodanig bestemd.
Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Het plan kan worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedssfeer van het plangebied en de effecten hierop. In het kader van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 2). Opgemerkt wordt dat het natuuronderoek is uitgevoerd voor eerder versie van het plan waar de sloop en herontwikkeling van het perceel Rhijnhofweg 10A nog was voorzien. De voor het huidige plan relevante resultaten zijn hieronder uiteengezet.
Onderzoek
Beschermde gebieden
Natura 2000
Op circa 3 kilometer van het plangebied is Natura 2000-gebied aanwezig (Meijendel & Berkheide). Alle Natura 2000-gebieden liggen daarmee op een afstand groter dan 3 kilometer, waardoor de meeste verstoringseffecten zijn uit te sluiten. Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie (stikstof via de lucht reikt verder dan alle andere storingsfactoren). Het gaat hier bij om depositie door stikstofuitstoot tijdens de aannlegwerkzaamheden en in de toekomstige situatie.
De uitvoering van de werkzaamheden gaat gepaard met stikstofemissie als gevolg van de inzet van gemotoriseerd materieel voor realisatiewerkzaamheden. Ook is in de toekomstige situatie mogelijk sprake van extra uitstoot. Dit leidt mogelijk tot een toename van stikstofdepositie in nabij gelegen Natura 2000-gebied. De mate waarin deze stikstofdepositie een probleem vormt voor deze Natura 2000-gebieden is afhankelijk van de hoogte van de depositiebijdrage, in combinatie met de stikstofgevoeligheid van betreffende gebieden en de mate waarin sprake is van een overbelaste situatie rondom stikstof. De enige manier om inzicht te krijgen in de aard en omvang van het effect van stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden, is het uitvoeren van een stikstofberekening met behulp van AERIUS Calculator. Om deze effecten vanwege stikstof te kunnen bepalen is er conform het advies in de Natuurtoets een Aerius berekening (AERIUS 2021) uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder onder het kopje 'AERIUS berekeningen' weergegeven.
NNN
Voor wat betreft de NNN is bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt circa 700 meter ten noordoosten van het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNN-gebieden, maar de provincie Zuid-Holland hanteert geen voorgeschreven toetsing van effecten als gevolg van externe werking. Ook significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN in de nabijheid van het plan kunnen worden uitgesloten. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Het NNN-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg
Provinciaal beschermde gebieden
Het plangebied is niet gelegen in provinciaal belangrijk weidevogelgebied en gebieden behorend tot de strategische reservering natuur. Ook zijn in het plangebied geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Er zijn dan ook geen belemmeringen met betrekking tot de provinciaal beschermde gebieden.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het projectgebied:
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende project. Aangegeven is of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is.
De aanwezigheid van mogelijke verblijfsplaatsen van de vleermuizen en mogelijke nesten van de huismus heben betrekking op de woning Rhijnhofweg 10A, die in eerste instantie onderdeel was van het plangebied. Omdat deze woning geen deel meer uitmaakt van het plan zijn er geen effecten op eventueel aanwezige jaarrond bescrmde nesten en verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Het in de natuurtoets aanbevolen onderzoek naar mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten bij de woning Rhijnhofweg 10A iserhalve niet meer relevant.
Het voorkomen van lichtverstrooiing over de Oude Rijn is via een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Bescherming van houtopstanden
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom (Boswet). De bescherming van houtopstanden van de Wet natuurbescherming is niet van toepassing.
AERIUS berekening
In het kader van het bestemmingsplan is stikstofonderzoek gedaan. Dit onderzoek met bijbehorende berekeningen zijn als bijlage 3 bijgevoegd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is voor de gebruiksfase een berekening uitgevoerd. De berekende stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is nergens hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significante (negatieve) gevolgen zijn voor de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming staat verdere besluitvorming niet in de weg.
Met betrekking tot de realisatiefase wordt het volgende opgemerkt. Op 9 maart 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet, die op 1 juli 2021 van kracht is geworden, voorziet in een vrijstelling voor een bouwactiviteit of een sloopactiviteit die het feitelijk verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden aan een bouwwerk betreft, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen. De bij deze activiteiten vrijkomende emissies die zorgen voor stikstofdepositie mogen dan bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. De maatregelen uit de structurele aanpak stikstof vormen de juridische basis voor deze vrijstelling. Zo doet de Bouwvrijstelling geen afbreuk aan het bereiken van de natuurdoelen uit de wet door het relatief kleine aandeel van de bouwsector in de stikstofuitstoot en door de maatregelen die ook al in verschillende sectoren genomen zijn. De maatregelen in de bouw die in de routekaart 'Schoon en Emissieloos Bouwen' worden uitgewerkt, zullen het structurele pakket en daarmee de juridische basis voor de bouwvrijstelling nog verder versterken.
De reikwijdte van de partiële vrijstelling omvat projecten (vergunningaanvragen), maar ook plannen (bestemmingsplannen) zo blijkt uit de Nota van Toelichting behorende bij de AMvB. Daarin is te lezen dat de partiële vrijstelling ook kan helpen bij het vaststellen van bestemmingsplannen door gemeenten. Als het bestemmingsplan dient om bepaalde bouwactiviteiten of de aanleg of wijziging van werken mogelijk te maken, kan voor dit onderdeel van het plan worden verwezen naar het feit dat al een beoordeling door de wetgever heeft plaatsgevonden die een partiële vrijstelling voor de bouwfase van het project heeft vastgesteld (zie memorie van toelichting).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect natuur geen belemmering is voor de uitvoering van het plan.
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Onderzoek
Archeologie
Er is in het kader van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Dit onderzoek betreft een analyse van in het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken in het plangebied en de omgeving. De conclusie van het onderzoek luidt als volgt.
Op basis van de onderzoeken die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in Nieuw Rijngeest zuid, is het aannemelijk dat in het plangebied sprake is van afzettingen in de ondergrond van een zich naar het zuidwesten migrerende rivier(arm), die archeologische resten zal hebben opgeruimd. De archeologische verwachting in dit plangebied is derhalve laag. De gemeente wordt geadviseerd de gronden van het in het onderzoek genoemde Deelplan Zuid, waar voorliggen bestemmingsplan onderdeel van het uitmaakt, vrij te stellen van een archeologische onderzoeksplicht. Ook is de kans vrij groot dat de gronden ter plekke in meer of mindere mate reeds zijn verstoord. De gemeente dient hierover een (selectie)besluit te nemen over de omgang met archeologische waarden in dit gebied. Indien de gemeente een selctiebesluit neemt zullen we bespreken of die dubbelbestemming kan worden verwijderd. Vooralsnog is de archeologische dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen, zodat de archeologische waarden zijn beschermd.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen beschermde stads- of dorpsgezichten gelegen. Ook zijn in het plangebied geen monumenten aanwezig. Daarnaast is de cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland geraadpleegd. De cultuurhistorische kaart geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in de provincie. Het is een overzicht op hoofdlijnen, bijvoorbeeld van waardevolle verkavelingspatronen, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde of monumentale boerderijlinten.
Op de kaart is het plangebied aanduid als Atlantikwall. De Atlantikwall is een linie van bunkers, tankmuren en -grachten die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog langs de kust van Europa hebben aangelegd, van de Noordkaap tot aan de Golf van Biskaje.
Op de CHS-kaart zijn zones globaal aangegeven waarin nog resten aanwezig zijn van deze Atlantikwall. Omdat niet voldoende bekend is over de staat van alle afzonderlijke verdedigingswerken zijn deze zones vooralsnog niet gewaardeerd. De bouw van deze linie heeft het Hollandse (duin)landschap ingrijpend veranderd en in latere perioden gezorgd voor ruimte in de stedenbouwkundige vernieuwing. Overblijfselen van dit erfgoed zijn nog langs de hele kust van Zuid-Holland terug te vinden: niet alleen in de vorm van afzonderlijk betonnen verdedigingswerken maar ook nog in de vorm van lijnstructuren (tankmuren en -grachten). Ter plaatse van het plangebied zijn geen resten hiervan aanwezig.
De Oude Rijn is aangeduid als historisch-landschappelijke lijn met een hoge waarde. Het profiel van de Oude Rijn wordt door het plan niet aangetast.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering zijn voor de uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Onderzoek
Op grond van bijlage D van het Besluit m.e.r. wordt het project beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan blijft ruimschoots onder de drempelwaarden, waarbij een m.e.r.-beoordeling is vereist. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. In het kader van het bestemingsplan is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze is als bijlage 5 bijgevoegd.
Conclusie
in de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en dat het opstellen van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig is. Op grond van artikel 7.19 eerste lid, van de Wet milieubeheer is besloten dat geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat de activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Het college van B&W heeft daarom, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-uitwerkingsplan, een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. In dat besluit, dat als bijlage 6 is bijgevoegd, is geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling niet tot belangrijke milieugevolgen zal leiden en dat een milieueffectrapport zoals bedoeld in de Wet milieubeheer daarmee niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Vervolgens wordt ingegaan op de juridische regeling en worden de gekozen bestemmingen besproken.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te borgen is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, waarin voor elke aanwezige functie een toegesneden bestemming met regels is voorzien.
Conform SVBP2012 en de gemeentelijke standaard bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
De bestemmingsregelingen worden hieronder nader toegelicht.
Wonen
De bestemming voor de gronden waarop op grond van een uitwerkingsplicht woningen zijn toegestaan is inhoudelijk afgestemd op de bestemming Wonen - 2 uit het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn. Hiervoor geldt dat ook binnen deze bestemming wonen, met daarbij behorende beroepen-aan-huis zijn toegestaan met bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, erven, verhardingen, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bestemmings- en bouwvlakken. Daarnaast is het maximum aantal toegestane woningen opgenomen. Voor de woningen is een maximale bouwhoogte opgenomen. Daarnaast mogen binnen de bestemming bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt een maximum oppervlak van 50% van het erf met een maximum van 60 m2 bij percelen tot 500 m2 en 40% van het oppervlak met een maximum van 80 m2 bij percelen groter dan 500 m2. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de 1e verdiepingsvloer vermeerderd met 0,25 m met een maximum van 4 m. Voor bijgebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.
Naast het wonen zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Bedrijven aan huis kunnen na afwijking door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan. Het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en -bedrijven is mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, zijn regels opgenomen voor de maximale oppervlakte die hiervoor gebruikt mag worden.
Om te voorkomen dat lichtverstrooiing ontstaat op een mogelijke vliegroute van vleermuizen over de Oude Rijn is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze houdt in dat in de tuinen die grenzen aan de Oude Rijn de tuinverlichting naar beneden moet worden gericht en gebruik moet worden gemaakt van lage armaturen van maximaal 1,5 meter hoog. Voor buitenverlichting aan de woningen gelden geen beperkingen.
Waarde - Archeologie 1
Ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat gebouwen en werken in principe alleen zijn toegestaan, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen (verstoringsdiepte en oppervlak) of na het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen te wijzigen, indien archeologisch onderzoek daar aanleiding toe geeft.
Dit hoofdstuk bevat de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene wijzigingsregels. In dit hoofdstuk is de algemene aanduidingsregels een regeling om de beschermingszone langs de Oude Rijn te borgen opgenomen, dit door de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg'. In de algemene gebruiksregels zijn daarnaast regels opgenomen ten behoeve van de realisatie en instandhouding van parkeerplaatsen bij woningen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De gronden van onderhavig plangebied zijn in eigendom van de gemeente Oegstgeest. De gemeente heeft een grondexploitatie vastgesteld van de VOF Oegstgeest aan de Rijn. Dit is een samenwerking van de gemeente Oegstgeest en gebiedsontwikkelaar BPD.
Het verhaal van de kosten is hiermee anderszins verzekerd. Het plan is economisch uitvoerbaar.
In het kader van het wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1. Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners. Er zijn <in te vullen> overlegreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en voorzien van beantwoording in de Nota zienswijze en overleg ex artikel 3.1.1. Bro, die als bijlage (in te vullen> is bijgevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan Uitwerkingsplan Rhijnkade, fase 1 heeft ter inzage gelegen van <in te vullen>. Tevens waren de stukken digitaal raadpleegbaar op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn van 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad van de gemeente Oegstgeest. Er is/zijn <in te vullen> zienswijze(n) ontvangen. Deze is/zijn samengevat en voorzien van beantwoording in de Nota zienswijze en overleg ex artikel 3.1.1. Bro, die als bijlage <in te vullen> is bijgevoegd.