Plan: | Esdoorn 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.WP201400014-0003 |
In de huidige situatie heeft het perceel Esdoorn 2 te Noordwijkerhout een maatschappelijke bestemming. Voorheen was hier onder andere een voedselbank gevestigd. Nu is het initiatief ontstaan de bestaande bebouwing te slopen en te vervangen door een nieuw te bouwen woning.
In het vigerende bestemmingsplan 'Victor en Dorp' heeft het perceel een wijzigingsbevoegdheid om de maatschappelijke bestemming te wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijfsgebied', mits voldaan wordt aan de wijzigingsregels. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat hieraan voldaan wordt zodat de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang kan vinden.
Het plangebied betreft het perceel Esdoorn 2 te Noordwijkerhout. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 540 m² en is gelegen in de woonwijkwijk Victor. Zie figuur 1.1.
figuur 1.1 ligging plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Victor en Dorp, vastgesteld op 11 juli 2013. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan.
figuur 1.2 uitsnede vigerend bestemmingsplan, blauwe kader is ligging plangebied
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk' en is voorzien van een bouwvlak ter plaatse van de bestaande bebouwing. De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 3 en 6 m. Verder liggen er twee archeologische dubbelbestemmingen binnen het plangebied, en de eerder genoemde wijzigingsbevoegdheid. Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid kan de maatschappelijke bestemming gewijzigd worden in de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer' wanneer voldaan wordt aan de volgende regels:
In paragraaf 3.4 wordt het plan getoetst aan de deze wijzigingsvoorwaarden.
In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk is ook de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de wijzigingsregels opgenomen. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling nader toegelicht.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van de locatie Esdoorn 2 beschreven. Hierbij wordt kort ingegaan op de ruimtelijke consequenties van de beschreven ontwikkeling.
In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit een grotendeels verhard perceel met daarop de bebouwing. Deze bestaat uit één gebouw met een goothoogte van circa 3 m en een bouwhoogte van circa 6 m. Het gebouw is afgedekt met een kap met een flauwe dakhelling en heeft een footprint van 165 m². De afstand tot de weg Esdoorn bedraagt circa 13 m. In het verleden waren hier diverse maatschappelijke functies in gevestigd. Het perceel en de bebouwing worden grotendeels aan het zicht vanaf de openbare weg onttrokken door de circa 2,5 m hoge hagen die het terrein omzoomen. Zie figuur 2.1 voor een impressie van het plangebied. De foto is genomen vanaf de Esdoorn.
Het plangebied ligt in de Victorwijk, een rustige woonwijk met overwegend woonfuncties en enkele maatschappelijke voorzieningen. De locatie wordt ontsloten door de Esdoorn.
figuur 2.1 impressie van de bestaande situatie
De bestaande bebouwing wordt vervangen door één vrijstaande woning. Zie figuur 2.2 voor een impressie.
figuur 2.2 nieuw te bouwen woning
De woning bestaat uit één bouwlaag met kap, met een goot- en nokhoogte van respectievelijk 3 en 7,3 m. De footprint is circa 145 m², dit in inclusief de serre en de veranda aan de achterzijde. Aan de voorzijde wordt een voortuin aangelegd met een diepte van 5 m. Hiermee komt de woning dichter op de Esdoorn te staan dan de te slopen bebouwing. Qua bouwmassa sluit de woning aan bij de directe omgeving.
De sloop en nieuwbouw hebben geen grote gevolgen voor de ruimtelijke uitstraling van het perceel. De bouwmassa van de nieuwbouw is gelijk aan die van de bestaande bebouwing. Door de nieuwbouw treedt er wel een verbetering op in de beeldkwaliteit van het plangebied, aangezien een in onbruik geraakt gebouw wordt vervangen door een nieuwe woning die in overeenstemming is met de directe omgeving. Daarnaast past een woonfunctie beter bij het karakter van de wijk.
Het wijzigingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen/wijzigingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Voorliggend wijzigingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk. Toetsing aan de ladder is dus relevant. In dit geval gaat het echter om een in het verleden toegekende (vigerende) bouwmogelijkheid. Ten tijde van de vaststelling van het vigerende plan is onderzocht dat er behoefte is aan de te bouwen woning. De regionale (en gemeentelijke) woonvisie onderschrijft dit (zie paragraaf 3.4).
Ten aanzien van lid 'b' wordt ook voldaan, aangezien de woning binnen het bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. Hierdoor is lid 'c' niet meer relevant.
Voor het overige richt de SVIR zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
In de structuurvisie is onder andere beschreven dat 80% van de nieuwbouw binnen de Zuidvleugel binnen het bestaand stads- en dorpsgebied plaats moet vinden. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de verwezenlijk van dit beleid, aangezien de locatie binnen de bebouwingscontour is gelegen.
Vanwege de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling zijn er verder geen raakvlakken met de structuurvisie.
Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Daarnaast is op 23 augustus 2011 de eerste herziening vastgesteld. Tot slot zijn op 29 februari 2012 de 'Actualisering 2011' en op 30 januari 2013 de 'Actualisering 2012'. vastgesteld. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn.
Regionale afstemming (artikel 2, lid 1)
In lid 1 van artikel 2 van de verordening is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen met wonen, kantoren, detailhandel etc. zijn opgenomen, voorziet in een paragraaf waarin is aangetoond dat er ook daadwerkelijk behoefte is aan de betreffende ontwikkeling. Deze behoefte moet gebaseerd zijn op een regionale visie of in ieder geval regionaal is afgestemd.
In de regio Holland Rijnland is er nog geen actuele woonvisie. Deze is ontwikkeling. Deze kan dan ook niet als beoordelingskader voor dit bestemmingsplan gebruikt worden.
Er dient aangetoond te worden dat de woningbouw in dit bestemmingsplan voorziet in een aantoonbare behoefte. De provincie heeft in haar brief van 16 september 2013 aangegeven dat er sprake is van een aantoonbare behoefte indien na realisatie van een bestemmingsplan de totale gemeentelijke plancapaciteit in de vastgestelde bestemmingsplannen de verstedelijkingsafspraken van de gemeente niet overschrijdt. Voor Noordwijkerhout gaat dit voor de periode 2010-2020 om 768 woningen. Binnen de verstedelijkingsafspraken is er nog ruimte voor het realiseren van deze nieuwe woning.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2, lid 2)
In lid 2 van artikel 2 staat beschreven dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen, rekening gehouden wordt met de volgende voorkeursvolgorde:
Deze locatie ligt binnen het bestaand stedelijk gebied 2010, zoals aangegeven op kaart 4a van de Verordening. Het gaat hier om herstructurering van een perceel waarop nu een maatschappelijke bestemming rust. Figuur 3.1 geeft de ligging van het project (blauwe cirkel) op de bebouwingscontourenkaart weer (het gebied buiten de contour is half transparant).
Met oog op het bovenstaande is de conclusie dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2, lid 1 en 2 van de verordening.
figuur 3.1 uitsnede bebouwingscontourenkaart
De samenwerkende gemeenten in de regio Holland Rijnland presenteren in de regionale woonvisie hun visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van de woningmarkt. Er worden twaalf afspraken vastgelegd over onder andere woningbouwaantallen en minimale percentages voor sociale woningbouw. Hieruit volgt dat de samenwerkende gemeenten zich maximaal inspannen om in de periode 2008-2019 in totaal netto 24.240 woningen toe te voegen (gemiddeld ruim 2000 woningen per jaar).
De beoogde ontwikkeling draagt -ondanks haar kleinschaligheid- bij aan het verwezenlijken van de regionale woningbouwopgave.
De gemeentelijke woonvisie 'Wonen in Noordwijkerhout en De Zilk, actualisatie woonvisie 2007' is in 2011 vastgesteld en bevat de beleidsvoornemens op het gebied van wonen. Uit de woonvisie blijkt dat de gemeente de ambitie heeft om 1250 nieuwe woningen toe te voegen.
De beoogde ontwikkeling draagt -ondanks haar kleinschaligheid- bij aan het verwezenlijken van de gemeentelijke woningbouwopgave.
Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Victor en Dorp kan de maatschappelijke bestemming gewijzigd worden in de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer'. Hiervoor moet getoetst worden aan de onderstaande regels. In deze paragraaf zal puntsgewijs getoetst worden aan deze wijzigingsregels.
Toetsing
De bestaande bebouwing zal vervangen worden door één nieuw te bouwen woning.
In de wijzigingsregel wordt gesproken over maximaal 2 woningen. Hieruit volgt dat minder dan 2 woningen ook is toegestaan. De bouwmassa van de beoogde vrijstaande woning komt overeen of is kleiner dan een twee-onder-één kapwoning.
De goothoogte van de toekomstige woning is 3 m, de bouwhoogte 7,3 m. Op de verbeelding is de goot-en bouwhoogte van reapectievelijk 6 m en 8 m opgenomen.
De woning komt op 5 m afstand van de bestemmings 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen dat is afgestemd op deze minimale afstanden. Het hoofdgebouw wordt niet buiten dit bouwvlak gebouwd.
Uitgaande van de parkeernorm van de ASVV moeten voor een vrijstaande woning twee parkeerplaatsen aangelegd worden. Deze worden beide op eigen terrein gerealiseerd, ten westen van de woning en voor de voorgevel ter plaatse van de inrit. Zie ook paragraaf 4.2.
Er zijn geen hinderveroorzakende inrichtingen in de nabijheid van het plangebied die een beperking vormen, anderzijds worden er geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Zie ook paragraaf 4.7.
Er is een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer . Hierdoor zijn de kosten voor de gemeente afgedekt. Zie ook paragraaf 5.2.
Conclusie
Het plan is getoetst aan de wijzigingsregels waarbij geldt dat wordt voldaan aan de wijzigingsregels.
In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Esdoorn. Deze weg geeft via de Duindoornstraat verbinding met de Kerkstraat. De Kerkstraat sluit in zuidelijke richting aan op de N443. De wegen in de nabijheid van het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde met een maximumsnelheid van 30 km/h. Het langzaam verkeer wordt conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig gemengd afgewikkeld.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De bouw van één nieuwe woning heeft een zeer geringe verkeersgeneratie (ca. 8 mvt/etmaal). De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Tevens is op de locatie in de huidige situatie een voedselbank gevestigd, welke eveneens een verkeersaantrekkende werking heeft.
Parkeren
Het parkeerkencijfer bedraagt 2 parkeerplaats per woning, uitgaande van weinig stedelijk gebied, een ligging in schil centrum en een gemiddeld kencijfer (publicatie 317, CROW). De twee parkeerplaasten worden op eigen terrein aangelegd.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is goed te noemen. De bouw van één nieuwe woning zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de realisatie dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In de gemeente Noordwijkerhout is het generieke beleid vanuit het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Het plangebied valt geheel in de klasse 'wonen' . Bij grondverzet dient de kwaliteit van de toe te passen grond te worden vastgesteld door middel van een partijkeuring. Een toe te passen partij grond dient te voldoen aan de kwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'.
Onderzoek
Omdat er sprake is van een functiewijziging naar een bodemgevoelige functie is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk. Hiertoe is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (IDDS, d.d. 20-06-2013, kenmerk 1305F474/RKO/rap1, zie Bijlage 2). Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.
Conclusie
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. Ook beperkingen inzake de voortzetting van het huidige bodemgebruik van de onderzoekslocatie worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Het aspect 'Bodemkwaliteit' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het perceel Esdoorn 2. Op het perceel staat een gebouw met een maatschappelijke functie. Het perceel is grotendeels verhard.
Waterkwantiteit
Er is geen oppervlaktewater binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Beoogde ontwikkeling
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van een vrijstaande woning. De functie van het perceel veranderd daarmee van 'maatschappelijk' naar 'wonen'. Het aandeel verharding binnen het plangebied neemt hiermee af.
Waterkwantiteit
Er treedt geen verandering op in de waterkwantiteit binnen het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm artikel 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end of pipe'-maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en Waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end of pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
Door de beoogde ontwikkeling neemt het aandeel verharding af. De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben hierdoor een positief effect op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Gebiedsbescherming
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt en beschermd. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en/of Vogelrichtlijngebieden), natuurmonumenten en landschapsgezichten beschermd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen moet worden onderzocht of dit effect heeft op de beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken.
Onderzoek
Huidige situatie
Het plangebied wordt omzoomd door omliggende tuinen. Het plangebied zelf bestaat uit één gebouw, verhard terrein en aan de randen een heg.
Beoogde ontwikkeling
Het plan voorziet in het realiseren van één woning. Hiervoor moeten sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, het bouwrijp maken van de grond en de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied (750 m) en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep in stedelijk gebied. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De tuin biedt geen groeiplaatsen aan de beschermde plantensoorten door de aanwezigheid van het verharde terrein.
Vogels
In de heg kunnen tuin- en struweelvogels voorkomen. Hier zijn algemene soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn en wezel. Vanwege het ontbreken aan openingen in de bebouwing, het ontbreken van bomen met voldoende omvang (beuken en eiken), en de afwezigheid van lijnvormige elementen zoals sloten, kades, houtwallen en boomsingels zijn migratieroutes en verblijfplaatsen voor vleermuizen uitgesloten.
Amfibieën
Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater zijn algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en/of gewone pad niet aanwezig.
Vissen
Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater zijn er geen vissen aanwezig.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
Vrijstellings-regeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn, wezel, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker | Nee | |
Ontheffings-regeling Ffw | tabel 2 | Nee | ||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | Nee | ||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | Nee |
Tabel 1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Conclusie
De conclusie is dat de gebiedsbeschermingswetten en de Flora- en faunawet de uitvoering van de plannen niet in de weg staat. Dit op basis van de volgende deelconclusies:
Beleid en normstelling
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Toetsing en conclusie
Binnen het plangebied is sprake van een hoge en een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het grootste gedeelte van het perceel heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Aan de verwachtingswaarden zijn onderzoeksverplichtingen verbonden. Deze zijn juridisch-planologisch gewaarborgd door middel van twee dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie. In de regels van dit wijzigingsplan is opgenomen dat er bij bouwwerkzaamheden vanaf een bepaalde oppervlakte en diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd na de sloop werkzaamheden.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woonfuncties te vinden. Op circa 60 m ten zuiden van het plangebied ligt een maatschappelijke bestemming met een kerk. Een kerk heeft op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 m voor het aspect 'geluid'. Vanwege de de afstand tot het plangebied vormt dit echter geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Volgens de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N206 ten zuiden van de kruising met de N443. Uit tellingen blijkt dat over de weg 190 GF3 transporten per jaar plaastvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdaning laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Ook over de N206 ten noorden van de kruising met de N443 zal naar verwachting transport met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het aantal transportbewegingen is echter dusdanig laag dat deze weg niet als transportroute voor gevaarlijke stoffen is weergegeven op de risicokaart. Er zal dan ook geen sprake zijn van een PR 10-6 risicocontour of overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De aanwezigheid van deze weg vormt dan ook geen ruimtelijke beperkingen.
Tevens vindt over de N443 vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit tellingen blijkt dat over de weg 24 GF3 transporten per jaar plaastvinden, waardoor geen sprake is van een PR 10-6 risicocontour en er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
De aanwezige wegen vormen geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Verder zijn er in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Deze worden in dit plan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het plan geen rekening te worden gehouden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Binnen het plangebied zal een nieuwe woning worden gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor in het kader van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. Wel zijn langs / in de nabijheid van het plangebied 30 km/h wegen gelegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is dan ook akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidshinder wordt aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night) berekend. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
30 km/h wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, is gebruikgemaakt.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor woningen.
Onderzoek
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 1.
Verkeersgegevens
De verkeersintensiteit op de Kerkstraat is afkomstig uit het RVMK 2020, Holland Rijnland (2011). Voor de extrapolatie naar het jaar 2024 is uitgegaan van 1% autonome groei per jaar.
Van de Duindoornstraat en de Esdoorn zijn geen intensiteiten bekend. Aangenomen is dat de intensiteit op de Duindoornstraat maximaal de helft van de intensiteit op de Kerkstraat bedraagt. En de intensiteit op de Esdoorn weer maximaal de helft van de intensiteit op de Duindoornstraat.
Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 50-tallen)
Weg | 2024 |
Kerkstraat | 1.050 |
Duindoornstraat | 500 |
Esdoorn | 250 |
Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de Kerkstraat is uitgegaan van een standaardverdeling van het verkeer op een wijkverzamelweg en voor de overige wegen van een buurtverzamelweg. De wegdekverharding bestaat uit klinkers.
Resultaten niet gezoneerde wegen
Ten gevolge van het verkeer op de Kerkstraat en de Duindoornstraat is de 48 dB (richtwaarde) contour bepaald. Deze is op een afstand van 14 m uit de as van de Kerkstraat en op 8 m uit de as van de Duindoornstraat gelegen. Het bouwvlak van de nieuwe woning is op grotere afstand gelegen zodat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Het bouwvlak is op een afstand van 13 m uit de as van de Esdoorn gelegen. Op deze afstand bedraagt de geluidsbelasting 42 dB. Hierbij wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden en is eveneens sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Kerkstraat, Duindoornstraat en Esdoorn is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de bouw van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie niet zorgt voor toename van het aantal verkeersbewegingen. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Gieterij (als maatgevende doorgaande weg in de nabijheid het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Aangezien het plangebied bovendien op enige afstand van deze weg ligt kan aangenomen worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied nog beter is.
Conclusie
Omdat direct langs de Gieterij aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de nieuw te ontwikkelen woningen moet aandacht besteed worden aan duurzaam bouwen. Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10. Per project (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt. De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is minimaal een 7 te scoren op de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
GPR Gebouw
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen.
Het ontwerp-wijzigingsplan 'Esdoorn 2' heeft van 18 juni 2014 tot en met 29 juli 2014 digitaal ter inzage gelegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het plan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan Victor en Dorp. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld de begripsbepalingen, de wijze van meten en de overgangsbepalingen) ook voor dit plan gelden. In dit wijzigingsplan komen geen nieuwe regels voor ten opzichte van het vigerende plan. Voor de uitleg van de planregels wordt dan ook verwezen naar het bestemmingsplan Victor en Dorp.
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De bestemmingsvlakken (Wonen en Tuin) geven aan waar bepaald gebruik toegestaan is. Binnen wonen mogen behalve de primaire woonfunctie ook aan huis gebonden beroepen, tuinen, erven, parkeervoorzieningen en water voorkomen. Binnen de tuinbestemming zijn tuinen toegestaan, alsmede water en verhardingen.
Het bouwvlak betreft het gebied waarbinnen hoofdgebouwen opgericht mogen worden. Het bouwvlak mag volledig bebouwd worden. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak gebouwd worden.
Dubbelbestemmingen
Er zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen in dit plan: Waarde - Archeologie - 1 en - 4. Voor de gronden met de dubbelbestemming '- 1' geldt een onderzoeksplicht bij bodemverstorende werkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm. Voor de gronden met de dubbelbestemming '- 4' geldt de onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm.
Aanduidingen
In dit plan komt één aanduiding voor, deze bepaald dat de maximum goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw die respectievelijk 6 en 8 m mag bedragen.