Plan: | Noordelijke Ontsluiting Bavoterrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.BP201700047-0003 |
In het noordwesten van de kern Noordwijkerhout is het Bavoterrein gelegen. Het terrein ligt tegen het centrum van Noordwijkerhout aan. Het Bavo-terrein is in de gemeentelijke structuurvisie Kernen Noordwijkerhout en De Zilk aangemerkt als toekomstige bouwlocatie, en vormt straks de belangrijkste nieuwbouwlocatie van Noordwijkerhout. Om de woningbouw op het Bavoterrein mogelijk te maken wordt een omgevingsplan (een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte in het kader van de Crisis- en herstelwet) opgesteld.
Om het Bavoterrein te ontsluiten wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd. Deze weg verbindt de Herenweg met de Langevelderweg en andersom. In het omgevingsplan wordt deze weg aangeduid als de verbindingsweg. De gemeente heeft voor het Bavoterrein inmiddels een procedure gestart, waarin het voorontwerp omgevingsplan dat de transformatie van het Bavoterrein mogelijk maakt ter inzage heeft gelegen. De verbindingsweg maakt onderdeel uit van het voorontwerpomgevingsplan. Gelet op de belangen van de omgeving is een optimalisatie (verleggen rotondes en beperkte verschuiving van het tracé) van de ontsluitingsweg noodzakelijk.
De begrenzing van het plangebied zoals opgenomen in het voorontwerpomgevingsplan is vastgesteld bij besluit van 12 oktober 2016 van de minister van Infrastructuur en Milieu inzake de 14e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Figuur 1.1 geeft deze begrenzing weer. De noodzakelijke optimalisaties vinden plaats op gronden die geen onderdeel zijn van de begrenzing van het plangebied zoals aangewezen in het besluit van de minister. Een bijstelling van de plangrens via het spoor van de Crisis- en herstelwet is mogelijk, maar wordt omwille van de voortgang van de planvorming niet voorgestaan. Daarom wordt de optimalisatie mogelijk gemaakt door dit bestemmingsplan. Het ontwerp voorliggend bestemmingsplan wordt tegelijkertijd met het ontwerpomgevingsplan Bavoterrein gepubliceerd en ter inzage gelegd.
Figuur 1.1 Afbakening plangebied uit het Besluit uitvoering Crisis- en herstelweg (14e tranche) zoals van kracht geworden op 28 oktober i 2016 (ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2016), de blauw gearceerde delen maken onderdeel uit van het plangebied van het omgevingsplan voor het Bavoterrein
Het plangebied ligt aan de noordkant van de kern Noordwijkerhout. Aan de westkant vormt de Langevelderweg de begrenzing en aan de oostkant de Herenweg. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door het sportpark De Boekhorst. Figuur 1.2 geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.2 Luchtfoto met ligging plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de volgende vigerende bestemmingsplannen (zie tabel 1.1).
Bestemmingsplan | Vastgesteld | Gemeente |
Boekhorst | 5 maart 2009 | Noordwijkerhout |
Buitengebied 2015 | 30 juni 2016 | Noordwijkerhout |
De gronden voor de optimalisatie vallen hoofdzakelijk binnen de bestemmingen 'Groen', 'Sport' en 'Verkeer' (zie ook figuur 1.3). Dit plan richt zich op het, waar nodig, omzetten van deze bestemmingen naar een eenduidige bestemming 'Verkeer'.
Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemming Boekhorst (links) en Buitengebied 2015 (rechts)
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.
De locaties waar de nieuwe rotondes aangelegd worden, bevinden zich op twee ontsluitingswegen van de kern Noordwijkerhout. De westelijke rotonde komt in de Langevelderweg (een verbindingsweg tussen Noordwijkerhout en Sancta Maria op de gemeentegrens met Noordwijk) te liggen. De oostelijke rotonde komt in de Herenweg (de verbinding tussen Noordwijkerhout en de N206) te liggen. Tussen deze twee nieuwe rotondes komt een nieuwe verbindingsweg, gelegen tegen de noordkant van het sportpark De Boekhorst. Deze gronden zijn momenteel onbebouwd.
De nieuwe verbindingsweg tussen de Langevelderweg en de Herenweg maakt onderdeel uit van het ontwikkelingsplan voor het Bavoterrein. Deze verbindingsweg met bijbehorende rotondes is opgenomen in het 'Omgevingsplan Bavoterrein'. Echter, het ontwerp van de verbindingsweg (zie figuur 2.1) is geoptimaliseerd om tegemoet te komen aan wensen van belanghebbenden. Zo zijn de rotondes iets verschoven zodat deze verder van de nabijgelegen woningen komen te liggen. Figuur 2.2 geeft het geoptimaliseerde ontwerp van de verbindingsweg en de tekeningen van de rotondes weer. Een grotere weergave van dit het ontwerp van de verbindingsweg is opgenomen in bijlage 1.
Figuur 2.1 Ontwerp van de verbindingsweg
Door de verschuiving van de rotondes is ook de as van de weg marginaal verschoven. Daardoor is aan de zuidzijde van de verbindingsweg een strook, variërend in breedte van circa 21 tot circa 50 centimeter, extra nodig voor de verbindingsweg. Met dit plan wordt deze strook bestemd als 'Verkeer'.
Figuur 2.2 Nieuw ontwerp rotondes
Door de ontwikkelingen van het Bavoterrein in Noordwijkerhout zal meer verkeer gebruik maken van de aanvoerroutes naar het Bavoterrein, waaronder de nieuwe verbindingsweg. Over het algemeen heeft dit geen verkeersproblemen tot gevolg.
Op wegvakniveau is de N206 tussen Sassenheim en Noordwijk een aandachtspunt: in de autonome situatie is de I/C-verhouding hier groter dan 0,8 (wat duidt op potentiële filevorming). Door het toevoegen van het verkeer van en naar het Bavoterrein wordt de intensiteit hier groter, waardoor de kans op vertraging hier tijdens de spitsperiodes toeneemt. Er ontstaan hier geen nieuwe structurele verkeersproblemen, maar er is wel kans op verminderde verkeersafwikkeling tijdens piekmomenten.
De N206 tussen Noordwijkerhout en Sassenheim zal na volledige ontwikkeling van het Bavoterrein tijdens de ochtendspits in de plansituatie de grenswaarde voor een I/C-verhouding benaderen, namelijk een waarde van 0,8. Er is echter geen sprake van structurele verkeersproblemen, daarmee is de situatie aanvaardbaar.
Op kruispuntniveau blijkt dat de verkeersafwikkeling op de nieuwe rotondes in de verbindingsweg en op de kruisingen van de N206 met de Herenweg acceptabel is en er geen grote wachtrij ontstaat. De wachttijden blijven onder de 20 seconden. Een wachttijd van meer dan 20 seconden wordt als ongewenst beschouwd omdat een dergelijke wachttijd verkeersonveilig gedrag uit kan lokken. Bijlage 2 bevat meer informatie over het voorgaande.
Aan de zuidzijde van de verbindingsweg tussen de Langevelderweg en de Herenweg is een fietspad voorzien. Uit bijlage 2 blijkt dat die oplossing verkeersveilig is, met name doordat de aansluitingen van de verbindingsweg op de Langevelderweg en de Herenweg vorm zijn gegeven als rotondes. Door het fietspad aan de zuidzijde van de Langevelderweg te leggen, hoeven fietsers die van het Bavoterrein en omgeving komen en de verbindingsweg gebruiken om naar het centrum van Noordwijkerhout te rijden zo min mogelijk oversteekbewegingen te maken. Omdat het fietspad in het zicht van het sportpark ligt, komt dit de sociale veiligheid op het fietspad ook ten goede.
Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.
Het relevante rijksbeleid bestaat uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In deze beleidsdocumenten zet het Rijk in op het concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig houden van Nederland. De aanpak van het Rijk geeft ruimte aan regionaal maatwerk en stelt de gebruiker voorop.
Waar nodig stelt het rijk in het Bro en Barro voorwaarden die juridisch doorwerken in de ruimtelijke plannen van provincies, waterschappen en gemeenten. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.
Conclusie
Het rijksbeleid kent een hoog abstractieniveau en uit het beleid volgen geen concrete kaders of uitgangspunten voor de optimalisatie van de weg. Het relevante beleidskader wordt gevormd door beleid van de provincie, het hoogheemraadschap en de gemeente.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, meermaals (gedeeltelijk) herzien en geconsolideerde op 12 januari 2017 geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Separate programma's zoals het 'Programma Ruimte' en het 'Programma Mobiliteit' geven verdere uitvoering aan de VRM.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om deze het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Verordening Ruimte. De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De Visie Ruimte en Mobiliteit onderscheidt drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen, namelijk: inpassing, aanpassing en transformatie.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Conclusie
Een belangrijke opgave in het bebouwd gebied is het beter benutten van de beschikbare gronden. Het beter benutten van dat gebied krijgt invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Om de beschikbare ruimte beter te benutten wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gebruikt. De provincie Zuid-Holland wil, door het nader invullen van enkele begrippen die in de ladder gebruikt worden in de Verordening ruimte 2014, een consequente toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking bevorderen. Het voornemen tot transformatie van het Bavoterrein met de daarbij behorende en benodigde verbindingsweg sluit aan bij de provinciale ambitie op dit gebied. Immers, de voorgenomen transformatie voorziet in een betere benutting van op dit moment grotendeels braakliggende ruimte en is in het omgevingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggend plan voorziet enkel in een optimalisatie van de verbindingsweg en is daarmee niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.
De Verordening ruimte Zuid-Holland (geconsolideerde versie 12 januari 2017) is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is verder uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1)
Conclusie
Zoals in paragraaf aangegeven, is in het kader van voorliggende ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Daarnaast betreft het hier een optimalisatie van de noordelijke ontsluiting van het Bavoterrein. Dit zorgt voor een betere ontsluiting en bereikbaarheid van Noordwijkerhout. Voor het overige zijn er geen bepalingen uit de Verordening Ruimte van toepassing op voorliggende ontwikkeling.
De structuurvisie heeft betrekking op de kern Noordwijkerhout, de kern De Zilk, de bebouwingsconcentratie Sancta Maria en de bebouwingsconcentratie Delfweg. De structuurvisie stelt kaders aan de inrichting van de bebouwde kom van de gemeente Noordwijkerhout. De structuurvisie stelt ook kaders aan de transformatie van het Bavoterrein. In de structuurvisie is onder andere uitgegaan van de bouw van 450 woningen en 224 zorgwoningen op het Bavoterrein. Als gevolg van een nog te kiezen verkeersstructuurvariant kan dit aantal woningen wijzigen. Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan voorziet in een nieuwe ontsluiting voor het Bavoterrein waardoor er 700 woningen op het Bavoterrein gebouwd kunnen worden. De structuurvisie biedt daar ruimte voor.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in een optimalisatie van de ontsluitingsstructuur (zie paragraaf 3.4.2) en past daarmee in de kaders die de structuurvisie stelt.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2022 zijn met behulp van de Regionale Verkeers- en Milieukaart (RVMK) varianten voor de toekomstige ontsluiting van de gemeente Noordwijkerhout doorgerekend. De ontwikkelingen in de gemeente maken het noodzakelijk om na te denken over de toekomstige verkeersstructuur van de kern Noordwijkerhout. De ontwikkeling van het Bavoterrein tot woongebied is reeds opgenomen in dit plan.
In het verkeers- en vervoersplan is onderzocht hoe het Bavoterrein het beste ontsloten kan worden. De voorkeursvariant die hier naar voren kwam (zie figuur 3.1), is in het omgevingsplan vastgelegd.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet in een optimalisatie van deze ontsluiting voor de directe omgeving. Dit bestemmingsplan past daarmee in de kaders die het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2022 stelt.
Figuur 3.1 Voorkeursvariant ontsluiting Bavoterrein (Goudappel Coffeng, 2012)
In 2007 heeft archeologisch adviesbureau RAAP een beleidsnota opgesteld voor de gemeenten Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout. In 2013 en 2014 heeft RAAP de beleidsnota, samen met de beleidsnota's van enkele nabijgelegen gemeenten, geactualiseerd. Deze geactualiseerde en intergemeentelijke archeologienota en de bijbehorende kaart met archeologische verwachtings- en beleidswaarden moeten in beschouwing worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen.
In paragraaf 4.7 wordt de aanleg van de verbindingsweg getoetst aan het gemeentelijk archeologiebeleid en aan het archeologiebeleid van hogere overheidslagen. Mocht het na toetsing noodzakelijk blijken, dan worden in de regels bepalingen opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden in het plangebied.
Conclusie
Het beleid ten aanzien van archeologie wordt in acht genomen bij het opstellen van dit bestemmingsplan. Indien noodzakelijk worden eventueel aanwezige archeologische waarden op een passende manier beschermd.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van milieuhinderlijke functies nabij woningen of andersom:
Om de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. Ingeval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd.
Onderzoek
Er worden met voorliggend plan geen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt of nieuwe gevoelige functies nabij bedrijvigheid gerealiseerd. Een toetsing aan de richtafstanden van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is niet nodig.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. Sinds 1 januari 2007 geldt de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd.
Uitzonderingen op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven. De zonebreedte bij een binnenstedelijke weg bedraagt 200 meter gemeten vanuit het hart van de weg. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Dit wil zeggen dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van een woning, vanwege de weg, ten hoogste 48 dB mag bedragen. De waarde wordt berekend op basis van Lden (day, evening en night), ofwel op basis van de gemiddelde geluidsbelasting op een gevel gedurende 24 uur uitgedrukt in dB (= decibel). Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar voorzien worden.
Indien de gemeten waarden de grenswaarde van 48 dB overschrijden, dient er een hogere grenswaarde aangevraagd te worden door het college van burgemeester en wethouders. Een hogere waarde kan in binnenstedelijk gebied worden aangevraagd tot een hoogte van maximaal 63 dB. Als deze waarde wordt overschreden, dan kan een project slechts worden gerealiseerd door het toepassen van 'dove gevels'.
Onderzoek
Met voorliggend plan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarnaast leidt voorliggend plan niet tot een toename van het geluid. Het betreft een optimalisatie van het bestaande ontwerp.
Wegverkeerslawaai en verbindingsweg
Voor de verbindingsweg tussen het Bavoterrein en de N206 (via de Herenweg) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Dit rapport is aangevuld met een oplegnotitie (bijlage 4). Binnen de geluidzone van de nieuwe verbindingsweg zijn enkele bestaande woningen gelegen. Bij de aanleg van een nieuwe weg geldt vanuit de Wet geluidhinder bij bestaande woningen voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wet geluidhinder biedt, onder voorwaarden, de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. Daarbij geldt in stedelijk gebied een maximum van 63 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt, dat bij twee woningen sprake is van een geluidbelasting hoger dan 48 dB. De geluidbelasting bij de woning Boekhorsterweg 1 (zuidgevel) bedraagt 55 dB en bij de woning Herenweg 29 (zuidgevel) ten hoogste 53 dB. Het vaststellen van een hogere waarde is noodzakelijk om de aanleg van de nieuwe weg mogelijk te maken.
Het treffen van bronmaatregelen aan de Herenweg om de geluidbelasting bij de woning Herenweg 29 te reduceren, stuit op bezwaren van technische en verkeers- en vervoerskundige aard. Het treffen van een bronmaatregel aan de nieuwe verbindingsweg om de geluidbelasting bij de woningen Boekhorsterweg 1 en Herenweg 29 te reduceren, is niet doelmatig en stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard.
Het treffen van overdrachtsmaatregelen is vanuit stedenbouwkundig oogpunt op al deze locaties niet wenselijk.
Het vaststellen van de hogere waarden zoals getoond door tabel 4.1 is noodzakelijk om de aanleg van de nieuwe weg mogelijk te maken. De hogere waarden moeten vastgesteld worden door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout.
Tabel 4.1 Overzicht hogere waarden, incl aftrek ex. art. 110g Wgh
Reconstructie
In de Wet geluidhinder geldt bij de wijziging van een bestaande weg een grenswaarde, die gelijk is aan de heersende geluidbelasting, met een minimum van 48 dB. Indien vanwege die wijziging de geluidbelasting bij bestaande woningen met (afgerond) 2 dB of meer toeneemt ten opzichte van de grenswaarde, is sprake van een reconstructiesituatie. De Wet geluidhinder biedt, onder voorwaarden, de mogelijkheid om bij reconstructie een hogere waarde vast te stellen. De toename mag in dat geval niet meer bedragen dan 5 dB, met een plafondwaarde van 68 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt, dat in het geval van de woning aan de Herenweg 29 sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder omdat de Herenweg fysiek gewijzigd wordt. De toename van de geluidbelasting bedraagt ten hoogste 2,9 dB op de oostgevel van de woning. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB. Het nemen van maatregelen om de reconstructie ongedaan te maken is niet mogelijk. Het vaststellen van een hogere waarde is noodzakelijk om de wijziging van de weg mogelijk te maken.
Gevelgeluidwering
Voor alle woningen of andere (geluidgevoelige) bestemmingen waarvoor het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout hogere waarden vaststelt, moet met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. Daarbij moet worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting (zie tabel 4.1).
Gecumuleerde geluidbelasting
Een onderdeel van de procedure voor het vaststellen van hogere waarden is het inzichtelijk maken van de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle relevante geluidbronnen (wegverkeer, railverkeer, industrie en luchtvaart). Een geluidbron is relevant indien de ten hoogste toelaatbare waarde voor de betreffende bron wordt overschreden.
De berekeningswijze voor de gecumuleerde geluidbelasting is vastgelegd in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg). Bij de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting wordt voor wegverkeer de aftrek ex artikel 110g Wgh niet toegepast.
Er geldt geen wettelijke norm voor de gecumuleerde geluidbelasting. Conform artikel 110a lid 6 Wgh, wordt een hogere waarde verleend indien is gebleken dat deze gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een naar oordeel van het bevoegd gezag onaanvaardbare geluidbelasting.
Bij de woning Boekhorsterweg 1 is sprake van cumulatie van geluid vanwege de nieuwe verbindingsweg en de Langevelderweg. Uit de oplegnotitie van Antea Group blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting bij deze woning ten hoogste 60 dB bedraagt. Bij de woning Herenweg 29 is sprake van cumulatie van geluid van de nieuwe verbindingsweg, de Herenweg en de N206. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt bij deze woning ten hoogste 61 dB. Deze geluidbelasting is niet hoger dan de maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB en de plafondwaarde van 68 dB voor de individuele bron. De gecumuleerde geluidbelasting kan daarmee als aanvaardbaar worden beoordeeld.
Binnenwaarde
Voor alle woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, dient met behulp van een gevelgeluidweringonderzoek te worden vastgesteld of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau van 33 dB kunnen voldoen. Voor de bestaande woningen is de wettelijke grondslag daarvoor te vinden in artikel 111b Wgh. Voor nieuwe woningen is de wettelijke grondslag hiervoor terug te vinden in artikel 3.3 van het Bouwbesluit 2012.
In twee geluidisolatieonderzoeken van SGS Search is voor de bestaande woningen Boekhorsterweg 1 (bijlage 5)en Herenweg 29 (bijlage 6) bepaald of aan de wettelijke binnenwaarde wordt voldaan. Uit het onderzoek blijkt, dat bij beide woningen aanvullende voorzieningen getroffen dienen te worden om aan deze binnenwaarde te voldoen.
De te treffen voorzieningen bestaan uit de volgende maatregelen:
Boekhorsterweg 1
Herenweg 29
Na het treffen van deze voorzieningen voldoet de binnenwaarde in alle verblijfsruimten aan de eis van 33 dB.
Naar aanleiding van overleg tussen de bewoners en de gemeente Noordwijkerhout heeft Antea Group nader onderzoek gedaan naar het plaatsen van geluidschermen. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in de memo “Aanvullend onderzoek effecten geluidschermen”, nummer 180320-409310.01, d.d. 20-03-2018 (bijlage 7).
Na het realiseren van de geluidschermen met een hoogte van 4 meter, bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting bij de woning Boekhorsterweg 1 nog ten hoogste 55 dB en bij de woning Herenweg 29 nog ten hoogste 60 dB.
Door het plaatsen van de geluidschermen neemt de geluidbelasting bij de woningen af. Het is mogelijk dat daardoor minder voorzieningen aan de gevel getroffen hoeven te worden om aan de binnenwaarde te voldoen. Dit dient uit aanvullend onderzoek te blijken. Zonder aanvullend onderzoek dienen bovenstaande voorzieningen gerealiseerd te worden.
Conclusie
Het uitgevoerde onderzoek heeft aangetoond dat de aanleg van de verbindingsweg vanuit het aspect wegverkeerslawaai uitvoerbaar is. Voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, wordt een hogere waarde vastgesteld. Het hogerewaardenbesluit wordt in een separate doch parallele procedure genomen. Nadat de in deze paragraaf benoemde maatregelen genomen zijn, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
IDDS heeft een quickscan voor het sportpark De Boekhorst (in het kader van de revitalisatie van het sportpark) uitgevoerd om na te gaan in hoeverre er op basis van de historische beschikbare informatie van de locatie verontreinigingen in de bodem kunnen worden verwacht (zie bijlage 8).
Op basis van het onderzoek wordt verwacht dat in de bodem onder het tracé van de verbindingsweg geen sprake is van mogelijke verontreiniging van de bodem of het grondwater. Wel is aangrenzend aan het sportpark een verontreiniging van het grondwater met nikkel geconstateerd. Die verontreiniging moet nader onderzocht worden. Daarnaast zijn op aangrenzende percelen enkele ondergrondse opslagtanks bekend. Een historisch en verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5725 en NEN 5740) zijn nodig om na te gaan of er sprake is van bodemverontreiniging als gevolg van de opslagtanks. Deze onderzoeken kunnen uitgevoerd worden voor aanleg van de verbindingsweg. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is als uitgangspunt gehanteerd dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de aanleg van de nieuwe weg.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet natuurbescherming kent twee dimensies: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor wat betreft gebiedsbescherming verandert er niet veel. De bescherming van Natura 2000-gebieden wordt overgenomen, maar behelst niet meer dan wat strikt noodzakelijk is volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn. Er zijn ook geen mogelijkheden voor provincies om zwaardere eisen te stellen. Buiten de Natura 2000-gebieden kan een provincie wel verdergaande bescherming bewerkstellingen door daarover in verordeningen regels te stellen.
Bij de soortenbescherming blijven de verboden behouden. De lijst met beschermde soorten wijzigt echter. De indeling in beschermingsniveaus verdwijnt. Er komen drie regimes voor beschermde soorten: de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen en 'andere soorten'. Dit betekent dat bij nieuwe projecten deels met andere soorten rekening gehouden moet worden dan voorheen. Een aantal nu nog beschermde soorten, vooral vaatplanten en zeevissen, wordt – afgezien van de algemene zorgplicht – straks niet meer beschermd.
Met de nieuwe wet wordt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning bij de gemeente meteen getoetst wat de gevolgen voor de natuur zijn. Het is echter nog steeds mogelijk om de natuurvergunning/ontheffing rechtstreeks bij het bevoegd gezag, de provincie waar de activiteit plaatsvindt, aan te vragen. Voor activiteiten van nationaal belang geldt het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) nog steeds als bevoegd gezag. Voor activiteiten waar een omgevingsvergunning nodig blijft, moet die binnen 13 (+7) weken worden verleend.
In de praktijk blijven bij plannen en projecten ecologische onderzoeken, toetsingen aan de wet en de vergunning- of ontheffingsplicht nodig.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Wet natuurbescherming en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van dergelijke gebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.
Onderzoek
Voor de verbindingsweg is een jaar lang flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (bijlage 9). Uit dat onderzoek blijkt dat aanvullend onderzoek (bijlage 10) voor diverse soorten flora en fauna noodzakelijk is. Uit het nader onderzoek blijkt dat de aanleg van de verbindingsweg niet strijdig is met het bepaalde in de Wet natuurbescherming.
Daarnaast is extra onderzoek gedaan naar uilen en buizerds. Op 17 januari is een eerste veldbezoek uitgevoerd. Op 16 februari 2018 is een tweede veldbezoek uitgevoerd. Tijdens die veldbezoeken zijn in de directe invloedssfeer van de verbindingsweg en het sportpark (75 meter rondom het plangebied) geen grote nesten of jaarrond beschermde vogels aangetroffen. Tijdens het veldbezoek op 17 januari 2018 is op twee locaties de aanwezigheid van de buizerd vastgesteld (de rode en blauwe stippen op de navolgende figuur).
Figuur 4.1 Locaties waar de buizerd is waargenomen
Op de locatie die met een rode stip is aangeduid (gelegen op het Bavoterrein) is de aanwezigheid van de buizerd vastgesteld. Op de zuidwestelijke locatie bleef de buizerd (blauwe stip op het voorgaande figuur) na het opvliegen in de omgeving en toonde territoriaal gedrag (roepen). Grote nesten zijn in de directe omgeving van de waargenomen buizerds niet aangetroffen. Rond het sportpark en ten zuidoosten van de planlocatie zijn wel enkele grotere (soms deels uitgewaaide) nesten van bijvoorbeeld de ekster/kraai aanwezig. Verder zijn algemeen voorkomende vogels als merel, gaai, roodborst, ekster, kauw, vink, koolmees, halsbandparkiet etc. gezien. Daarnaast is boven de landerijen rondom het Bavoterrein en het sportpark tijdens het veldbezoek op 17 januari 2018 een jagende buizerd waargenomen.
Tijdens het veldbezoek op 16 februari 2018 zijn geen buizerds waargenomen.
Omdat de veldbezoeken vroeg in het seizoen plaatsvonden (buiten de geschikte periode volgens het kennisdocument buizerd) en mogelijke nestbomen door de aanwezige begroeiing niet overal goed te onderzoeken waren, worden nogmaals enkele veldbezoeken uitgevoerd om te beoordelen of er broedende uilen en buizerds (inclusief locaties van eventuele nesten) aanwezig zijn. Indien tijdens werkzaamheden de aanwezigheid van buizerds, uilen of andere beschermde soorten vastgesteld wordt, dan worden passende maatregelen ter bescherming van deze soorten genomen.
Uilen zijn tijdens de veldbezoeken van 17 januari 2018 en 16 februari 2018 niet waargenomen.
Conclusie
Het aspect flora en fauna is voldoende onderzocht en vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR (zie ook figuur 4.2). Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve (figuur 4.2).
Figuur 4.2 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport
Verantwoording groepsrisico
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals weergegeven in figuur 4.3.
Figuur 4.3 Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico
Onderzoek
Voorliggend plan voorziet enerzijds in de optimalisatie van het tracé van en de rotondes inn de noordelijke ontsluitingsweg zoals opgenomen in het 'Omgevingsplan Bavoterrein'. Deze wijzigingen brengen geen verandering in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico met zich mee.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische relicten in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Onderzoek
De bodem onder het tracé van de verbindingsweg is in het kader van het opstellen van het omgevingsplan voor de transformatie van het Bavoterrein reeds onderzocht op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een verkennend bureau- en veldonderzoek (bijlage 11) en een inventariserend veldonderzoek, karterende fase (bijlage 12).
Uit het verkennend bureau- en veldonderzoek blijkt dat het middendeel van het tracé van de verbindingsweg, waar het maaiveld lager ligt dan 0,5 meter boven NAP, geen archeologische verwachtingswaarde kent. Alle archeologische resten die in het middendeel voorkwamen zijn weggegraven. Het gaat daarbij om het deel tussen boringen 3 en 15 op figuur 4.4.
Uit het verkennend bureau- en veldonderzoek blijkt verder dat aan de beide uiteinden (links van boorlocatie 3 en rechts van boorlocatie 15) van het tracé van de verbindingsweg nog resten van het oorspronkelijke duinlandschap aanwezig zijn. Op deze gronden blijft de hoge verwachting die reeds in het bestemmingsplan Boekhorst voor archeologische waarden intact. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien in de duingebieden gegraven wordt tussen het maaiveld (ongeveer 3,0 tot 4,0 meter boven NAP) en 0,5 meter boven NAP.
Het verkennend bureau- en veldonderzoek is gevolgd door een inventariserend veldonderzoek, karterende fase. Uit dat onderzoek blijkt dat in de bodem onder de verbindingsweg archeologische vindplaatsen uit het Neolithicum (5.300 tot 2.000 jaar voor Christus) tot en met de Nieuwe tijd (1.500 tot en met heden) verwacht worden. In het inventariserend veldonderzoek, karterende fase wordt geadviseerd om vervolgonderzoek naar de bovengenoemde potentiële archeologische waarden uit te voeren in de vorm van archeologische begeleiding bij de werkzaamheden die reiken tot in de archeologische lagen. Dit heeft als doel de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen uit alle perioden vast te stellen en eventueel aanwezige archeologische resten te documenteren. De archeologische begeleiding vindt plaats bij de voorbereidende werkzaamheden voor aanleg van de verbindingsweg.
Figuur 4.4 Boorlocatie kaart inventariserend bureau- en veldonderzoek archeologie verbindingsweg (IDDS, 2016)
De voorbereidende werkzaamheden voor de aanleg van de verbindingsweg starten eind 2017. Dan worden eventuele archeologische resten onder archeologische begeleiding opgegraven. Na het veiligstellen van die archeologische resten kent de bodem onder het tracé van de verbindingsweg geen archeologische waarden meer.
Conclusie
De voorbereidende werkzaamheden voor aanleg van de verbindingsweg worden onder archeologische begeleiding uitgevoerd, waarmee eventueel aanwezige waarden worden onderkend en beschreven. Een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische relicten wordt geborgd. Daarmee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de aanleg van de verbindingsweg.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op basis hiervan gelden de onderstaande grenswaarden (zie tabel 4.2).
Tabel 4.2 Grenswaarden luchtkwaliteit
Stof | Toetsing van | Grenswaarden |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
In het kader van het 'Omgevingsplan Bavoterrein' is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 13). In dit onderzoek is ook de verbindingsweg meegenomen. Het luchtkwaliteitsonderzoek wijst uit dat na ontwikkeling van het Bavoterrein zowel in 2017 als 2027 wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Om deze reden kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming (Wet milieubeheer, artikel 5.16, lid 1, onder a).
Onderhavig plan voorziet enkel in de optimalisatie van het tracé van en de twee rotondes in de verbindingsweg. Deze wijzigingen zorgen niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en hebben geen invloed op het aspect luchtkwaliteit. De conclusie van het luchtkwaliteitsonderzoek voor het Bavoterrein blijft gehandhaafd.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.
Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het Hoogheemraadschap van Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het Hoogheemraadschap van Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet-uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Toekomstige situatie
Algemeen
De optimalisatie van de rotondes en het toevoegen van een extra strook met de bestemming 'Verkeer' zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. De compensatie van dit verhard oppervlak is opgenomen in het omgevingsplan voor het Bavoterrein dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan gepubliceerd wordt. De compensatie zal plaatsvinden ter plaatse van het Bavoterrein.
Hemelwater
Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Normstelling en beleid
In het kader van de voorgenomen transformatie van het sportpark De Boekhorst is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. In dit onderzoek is ook het tracé van de verbindingsweg betrokken. Als er niet gesprongen explosieven aanwezig zijn, dan bestaat de kans dat deze ongecontroleerd tot ontploffing komen. Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en Veiligheid dienen alle risico's vooraf de voorgenomen werkzaamheden in kaart te worden gebracht waarbij de risico's zoveel mogelijk moeten worden ingeperkt. Met behulp van een vooronderzoek is bepaald of en zo ja, waar er sprake is van een risico op het aantreffen van niet-gesprongen explosieven.
Onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat op sportpark De Boekhorst sprake is van de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Het gaat om niet-gesprongen explosieven als gevolg van:
Tabellen 4.3 en 4.4 tonen de niet-gesprongen explosieven die aangetroffen kunnen worden.
Tabel 4.3 Mogelijk aan te treffen niet-gesprongen explosieven als gevolg van militaire aanwezigheid in de vorm van mitrailleurstellingen (Bombs Away, 2017)
Tabel 4.4 Mogelijk aan te treffen niet-gesprongen explosieven als gevolg van militaire aanwezigheid in de vorm van geschutstellingen (Bombs Away, 2017)
Specifiek voor de verbindingsweg geldt dat de in de gronden die in de oranje cirkels op figuur 4.5 vallen niet-gesprongen explosieven aangetroffen kunnen worden. De overige gronden zijn onverdacht. Op figuur 4.4 is de contour van de nieuwe verbindingsweg aangegeven met behulp van rode lijnen.
Figuur 4.5 Tracé verbindingsweg (rode contour) met locaties waar mogelijk niet-gesprongen explosieven aanwezig zijn (oranje cirkel) (Bombs Away, 2017, bewerking Antea Group)
Op de onverdachte gronden kunnen werkzaamheden plaatsvinden zonder dat vervolgonderzoek naar eventueel aanwezige niet-gesprongen explosieven noodzakelijk is.
Op gronden die verdacht zijn verklaard voor het mogelijk aantreffen van niet-gesprongen explosieven moeten voorafgaand aan werkzaamheden vervolgstappen ondernomen worden. Voor deze vervolgstappen bestaan twee mogelijkheden:
Bij het voorgaande moet worden opgemerkt dat na de Tweede Wereldoorlog veel grondroerende werkzaamheden plaats hebben gevonden in het plangebied. In de gebieden waar de bodem aantoonbaar meer dan twee meter ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld is afgegraven, zijn geen niet-gesprongen explosieven meer te verwachten omdat deze door de ontgravingswerkzaamheden verwijderd zijn.
Conclusie
Op de gronden in de oranje cirkels is nader onderzoek naar niet-gesprongen explosieven nodig voor de verbindingsweg kan worden aangelegd. Op de overige gronden is geen nader onderzoek nodig. Na het nader onderzoek en het eventueel ruimen van niet-gesprongen explosieven, vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Bijlage 14 bevat het volledige verkennend onderzoek naar niet-gesprongen explosieven.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De hoofdstukindeling bestaat uit:
In de navolgende paragrafen wordt de inhoud van de hoofdstukken in dit bestemmingsplan toegelicht.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Dit plan voorziet enkel in de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming vallen onder andere wegen, straten, voet- dan wel fietspaden, groenvoorzieningen, bermen/beplanting en geluidwerende voorzieningen.
Deze bestemming heeft betrekking op de verkeersgebieden, met bijbehorende groen- en watervoorzieningen, in het plangebied en stelt randvoorwaarden aan de aanleg van dergelijke gebieden en voorzieningen.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. In de bouwregels zijn de bouwhoogte voor de diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
De gronden met deze bestemming zijn, naast de bestemming 'Verkeer' mede bestemd voor het beschermen van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het artikel bepaalt dat bij bodemingrepen die dieper reiken dan 30 centimeter onder het maaiveld of bodemingrepen die een oppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan, het uitvoeren van nader onderzoek noodzakelijk is. De bouwregels en het omgevingsvergunningstelsel in dit artikel borgen de feitelijke bescherming van de gronden.
De algemene regels bevatten regels die in beginsel op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. Dit hoofdstuk bevat de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel. Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels, een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Artikel 4 Waarde - Archeologie 1' te verwijderen mits nader onderzoek aantoont dat er geen te beschermen en veilig te stellen waarden in de bodem aanwezig zijn en algemene wijzigingsregels opgenomen.
De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan worden toegezonden aan diverse belanghebbenden partijen (onder andere provincie Zuid-Holland, Veiligheidsregio Hollands Midden, Omgevingsdienst IJmond en het Hoogheemraadschap van Rijnland). De provincie Zuid-Holland heeft in een reactie (zie ook bijlage 15) gevraagd welke effecten de ontwikkeling van het Bavoterrein op de doorstroming op de N206 heeft. Naar aanleiding van deze vraag is de toelichting (paragraaf 2.3) aangevuld met een paragraaf over de gevolgen van ontwikkeling van het Bavoterrein voor de doorstroming op de N206.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 29 november 2017 tot en met 9 januari 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn was iedereen in de gelegenheid een zienswijze in te dienen. In totaal zijn vijf zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen die als bijlage 15 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd. Bij vaststelling van het plan is rekening gehouden met de ontvangen zienswijzen, waarbij deze leiden tot een planaanpassing zoals is beschreven in bijlage 15 van dit bestemmingsplan.
Na afronding van de ontwerpfase kan de gemeenteraad overgaan tot vaststelling van het bestemmingsplan. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan eveneens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, bij de Raad van State beroep instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Om de transformatie van het Bavoterrein mogelijk te maken, is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin is ook de aanleg van de verbindingsweg opgenomen. Die overeenkomst biedt zekerheid over het kostenverhaal dat gemoeid is met de ontwikkeling. De kosten die de gemeente moet maken in de planvorming voor het Bavoterrein bestaan uit de kosten die gemoeid zijn met het opstellen van het omgevingsplan en de kosten die gemoeid zijn met het verlenen van omgevingsvergunningen. Deze kosten worden afgedekt door middel van leges. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.