direct naar inhoud van Artikel 20 Algemene bouwregels
Plan: Victor en Dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201200021-0003

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Overschrijding bouwgrens

Het overschrijden van de op de verbeelding aangeduide bouwgrens voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen is toegestaan, mits wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

  • a. de diepte ten hoogste 1/3 van de diepte van de voortuin bedraagt, tot een maximum van 1,5 meter;
  • b. de breedte ten hoogste 40% van de voorgevelbreedte, of de volle breedte van het bestaande raamkozijn bedraagt;
  • c. de goothoogte ten hoogste 3 meter bedraagt.
20.2 Hoogteaanduidingen
20.2.1 Bouwhoogten

Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van gebouwen dienen - onverminderd hetgeen in sublid 20.2.3 of hoofdstuk 2 van de regels is bepaald - de op de verbeelding aangegeven hoogten te worden aangehouden.

20.2.2 Kapvorm

Tenzij op de verbeelding of in de regels ten aanzien van de afdekking van gebouwen anders is opgenomen, mogen de gebouwen zowel plat als met kap worden afgedekt. Voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de op de verbeelding aangegeven ten hoogste toelaatbare goothoogte, de ten hoogste toelaatbare hoogte van het boeibord daktrim van het platte dak aan.

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij op de verbeelding, in hoofdstuk 2 of de overige regels anders in bepaald- ten hoogste bedragen:

  Bouwhoogte  
van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevellijn en openbare weg   1 m  
van erf- en terreinafscheidingen elders   2 m  
van overkappingen   3 m  
van speeltoestellen   5 m  
van vlaggenmasten   6 m  
van lichtmasten   10 m  
nutsvoorzieningen   3 m  
van (schotel) antennes   5 m  
van tuinmeubilair   2 m  
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m  
geluidsschermen   5 m  
20.3 Ondergronds bouwen
20.3.1 ondergrondse gebouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouw van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover zich op het bouwvlak een woning bevindt;
  • b. voor het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder de woning of onder de bijgebouwen behorende bij de woning;
    • 3. de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gestitueerd te zijn aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel;
    • 4. ondergrondse ruimten tellen niet mee bij het bepalen van de inhoudsmaat van woningen.
20.3.2 ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

20.4 Bestaande maten en afstanden
20.4.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

20.4.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

20.4.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 20.4.1 en 20.4.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.