direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ambachtsweg perceel B1977
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP10542-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de beoogde verplaatsing van twee bestaande bollenteeltbedrijven naar onderhavig plangebied; perceel B1977 aan de Ambachtsweg. Deze verplaatsing maakt deel uit van het beleid om in de Hoogeveensepolder kassen en schuren uit te verplaatsen met als doel daar een open bollenlandschap te creëren. Zowel in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (2016) als in de Landschapsvisie Hoogeveensepolder (2014) heeft de gemeente Noordwijkerhout de ambitie geformuleerd de Hoogeveensepolder meer 'open' te maken door het herstructureren van het gebied. Middelen daartoe zijn het verwijderen / verplaatsen van bestaande bedrijfsbebouwing en het bieden van kansen voor schaalvergroting aan bollenareaal. In dit kader hebben de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) en de gemeente samen met de bedrijven Weijers (Herenweg 302e) en De Koning (Herenweg 300a) gekeken welke mogelijkheden er zijn tot uitplaatsing van de kassen en schuren. Daarbij kwam perceel B1977 aan de Ambachtsweg in Noordwijkerhout in beeld als mogelijk geschikte locatie waar beide bedrijven hun bedrijfsvoering voort kunnen zetten.

De vestiging van de twee betreffende bedrijven past niet in de ter plaatse vigerende regeling waardoor het opstellen van een nieuw planologisch-juridisch kader vereist is. Het voorliggende plan voorziet daarin.

Daarnaast wordt de bestemming van de bestaande (oude) locatie van de twee bedrijven aangepast in het voorliggende bestemmingsplan. De daar aanwezige bedrijfswoningen worden bestemd tot burgerwoning en op de resterende agrarische gronden vervalt het bouwvlak.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied valt uiteen in drie deelgebieden:

1) dit deelgebied is gelegen aan de Ambachtsweg in de gemeente Noordwijkerhout, zie afbeelding 1.1. Hier zullen de bedrijven naartoe verhuizen. Het deelgebied ligt aan de westelijke zijde van de kern. Globaal wordt het plangebied begrensd door waterlopen in het zuidwesten, noordwesten, noordoosten en deels aan de zuidoostelijke zijde. Op de gronden grenzend aan deze waterlopen zijn diverse agrarische percelen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Globale ligging en begrenzing van deelgebied 1.

2) deelgebied 2 betreft de bestaande kavel van het bedrijf Weijers, gelegen aan de Herenweg 302e. Afbeelding 1.2. geeft de ligging en begrenzing van dit deelgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Globale ligging en begrenzing van deelgebied 2.

3) deelgebied 3 betreft de bestaande kavel van het bedrijf De Koning, gelegen aan de Herenweg 300a. Afbeelding 1.3. geeft de ligging en begrenzing van dit deelgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Globale ligging en begrenzing van deelgebied 3.

In het voorliggende bestemmingsplan is, in de toelichting, met name deelgebied 1 uitgebreid beschreven en onderbouwd, vanwege het feit dat hier bebouwing en functies worden toegevoegd. Binnen deelgebied 2 en 3 worden juist functies en bebouwing wegbestemd, waardoor een uitgebreide onderbouwing veelal niet nodig is.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert, totdat het voorliggende plan in werking treedt, het bestemmingsplan "Buitengebied 2015" dat op 30 juni 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Noordwijkerhout. Op grond van het vigerende bestemmingsplan kent deelgebied 1 de bestemming "Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1" (zonder bouwvlak). Ter plaatse zijn de gronden onder andere bestemd voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf (alleen in de periode van oktober t/m maart vanwege het ontbreken van een bouwvlak). Ter plaatse van deelgebied 2 en 3 geldt dezelfde bestemming, maar dan met een bouwvlak en met een bedrijfswoning.

1.3.1 Strijdigheid met vigerend plan

Qua bedrijfsvoering past het bedrijf Weijers binnen de vigerende bestemming ter plaatse van deelgebied 1. Ter plaatse van het plangebied is echter geen bouwvlak opgenomen waardoor de gronden alleen in de periode oktober t/m maart voor bollenteeltbedrijven gebruikt mogen worden. De bedrijfsvoering van het bedrijf De Koning past niet binnen de bestemming, daar dit bedrijf als glastuinbouwbedrijf is aan te merken. Omdat op het perceel voorts geen bouwvlak is opgenomen, kan voor beide bedrijven de benodigde bebouwing niet gerealiseerd worden. Om de gewenste bebouwing en het gebruik (ook het hele jaar door voor Weijers) mogelijk te maken, dient een nieuw juridisch-planologisch kader opgesteld te worden.

Ter plaatse van deelgebied 2 en 3 zijn de bestaande bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen en zijn de bouwvlakken van de resterende agrarische gronden geschrapt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt er een beschrijving van de beoogde ontwikkeling gegeven en er wordt ingegaan op de bestaande situatie. Ook wordt de wijze van bestemmen nader toegelicht. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling in hoofdstuk 3 getoetst aan het beleid van het Rijk, provincie en de gemeente Noordwijkerhout. In de hoofdstukken 4, 5, 6 en 7 wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten 'Mobiliteit', ‘Natuur', ‘Water’ en ‘Archeologie en cultuurhistorie’. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op diverse sectorale milieuaspecten, waaronder geluid. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 10 wordt tot slot de bestemmingsplanprocedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is deelgebied 1 in gebruik voor agrarische doeleinden. Het gebied is onbebouwd. Rondom het perceel zijn waterlopen aanwezig. De ontsluiting van het gebied verloopt via de Ambachtsweg. Afbeelding 2.1. geeft de huidige situatie weer. Deelgebied 2 en 3 zijn in de huidige situatie bebouwd met een bedrijfswoning en bedrijfsopstallen. Afbeelding 2.2. en 2.3. geven dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Impressie huidige situatie deelgebied 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie deelgebied 2, Herenweg 302e (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0006.jpg"

Afbeelding 2.3: Luchtfoto huidige situatie deelgebied 3, Herenweg 300a (bron: Google Earth)

2.2 Ontwikkelingen

Door beleidskeuzes die zijn gemaakt, is de verplaatsing van de bestaande bollenteeltbedrijven Weijers en De Koning naar onderhavig plangebied gewenst. Voor de inpassing van deze bedrijven is een stedenbouwkundige visie opgesteld (Stedenbouwkundige visie Gooweg - Ambachtsweg, Noorwijkerhout; landschappelijke inpassing bedrijven Weijers en De Koning, KuiperCompagnons d.d. oktober 2017), die is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. In afbeelding 2.2 is een impressie te zien van een mogelijke invulling van deelgebied 1.

Qua opzet en beeldkwaliteit wordt zoveel mogelijk aangesloten bij (de planologische mogelijkheden van) al gerealiseerde bedrijven om zo veel mogelijk een eenduidig beeld langs de Ambachtsweg te laten ontstaan. Het bedrijf Weijers is aan te merken als een bollenteeltbedrijf, terwijl het bedrijf De Koning kan worden aangemerkt als een glastuinbouwbedrijf. Beide typen bedrijven maken evenwel gebruik van bedrijfsloodsen, al dan niet gecombineerd met bedrijfskassen. De ruimtelijke uitstraling is, zeker aan de voorzijde, dan ook gelijkwaardig.

Aan de zuidwestkant van het perceel wordt het bedrijf Weijers ondergebracht. Aan de noordoostkant wordt het bedrijf De Koning ondergebracht. De bedrijfsbebouwing per bedrijf mag maximaal 70 m breed zijn. Aan de voorzijde van het perceel, aan de Ambachtsweg, ligt de bedrijfsbebouwing een stuk terug. De minimale afstand van de bedrijfsbebouwing tot aan de perceelsgrens daar, is 40 m. Vóór de bedrijfsbebouwing worden twee bedrijfswoningen mogelijk gemaakt: voor elk bedrijf één. De afstand van die woningen tot de voorste perceelsgrens bedraagt minimaal 25 m. Op die manier wordt een open, zo groen mogelijke ruimte langs de Ambachtsweg bewerkstelligd. De bedrijfsbebouwing mag maximaal 10 m hoog zijn en dient aan de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 5 m afstand aan te houden. De bedrijfswoningen mogen een maximale goothoogte krijgen van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 8 m. Achter het perceel (buiten het bestemmingsplangebied) is ruimte bedacht voor de benodigde waterberging, om dit niet ten koste te laten gaan van de grootte van de bedrijfspercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0007.jpg"

Afbeelding 2.2: Impressie mogelijke situering bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen in nieuwe situatie (bron: stedenbouwkundige visie)

Ter plaatse van deelgebied 2 en 3 zal de bestaande bedrijfsbebouwing worden afgebroken. De twee bestaande bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen en blijven dus behouden. De percelen van de betreffende woningen bestemd als 'Wonen' zijn geoptimaliseerd en goed ingepast in de Hoogeveensepolder. De bedrijfsbebouwing is wegbestemd zodat ontwikkelingen op deze locatie die strijdig zijn met de Landschapsvisie Hoogeveensepolder niet meer mogelijk zijn.

2.3 Juridische aspecten

2.3.1 Inleiding
2.3.2 Bestemmingsmethodiek

Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is om binnen deelgebied 1 de bedrijfsvoering en de bijbehorende bedrijfswoningen van de bollenteeltbedrijven Weijers en De Koning mogelijk te maken. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee aan elkaar grenzende bedrijfspercelen met daarop bedrijfsbebouwing, één bedrijfswoning per bedrijf, een passende ontsluiting en de noodzakelijke waterberging. Binnen deelgebied 2 en 3 worden de bestaande bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen en wordt het bouwvlak van de bedrijfsbebouwing geschrapt.

Voor de juridische regeling is de opzet van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2015" aangehouden, aangevuld met specifieke regelingen. Bij de opzet van het plan is gekozen voor de eindbestemmingen 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1', 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1', 'Tuin', 'Water' en 'Wonen'. De bollenteeltbestemming is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan, maar dan met bouwvlak en mogelijkheden voor een bedrijfswoning. Ook in de glastuinbouwbestemming is een bouwvlak opgenomen alsmede een mogelijkheid voor een bedrijfswoning. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kan direct na inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden afgegeven, indien het bouwplan past binnen de regels die gelden bij de bestemming.

2.3.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende artikelen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard, dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna volgt een toelichting per artikel.

'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' en "Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1'

De agrarische bestemmingen in het buitengebied van Noordwijkerhout zijn ondergebracht in vier verschillende bestemmingen. In het plangebied komt slechts één type zone voor: bollenzone 1. Deze is voor de verschillende productietakken (bollenteelt en glastuinbouw) voorzien van verschillende bestemmingen (bollenteelt - bollenzone 1 en glastuinbouw - bollenzone 1). Elke combinatie van zone en productietak krijgt binnen de gemeente namelijk een unieke bestemming. Op deze manier worden de mogelijkheden van een bedrijf in één oogopslag duidelijk zonder dat er aanvullende of afwijkende regels in bijvoorbeeld gebiedsaanduidingen zijn opgenomen. Het onderscheid is gebaseerd op het Landschapsperspectief zoals opgenomen in de ISG. Dit Landschapsperspectief vormt voor de ISG de basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten te komen. In het Landschapsperspectief zijn drie bollenzones, een zone met waardevolle graslanden en glastuinbouwconcentratiegebieden onderscheiden. In dit bestemmingsplan komt alleen de hiervoor al gememoreerde zone Bollenzone 1 voor.

Bollenzone 1 geldt voor de binnenduinrandzone en het gebied rond de Keukenhof. In de studie Open Geest worden de gebieden die deel uitmaken van deze bollenzone aangeduid als zeer gave en kenmerkende open gebieden. De ISG geeft aan dat het beleid hier gericht is op het actief open maken van het gebied. Er geldt het nee, tenzij-beleid gericht op het wegnemen van verrommeling door het saneren van glasopstanden en onrendabele bedrijven. In afwijking van dit algemene uitgangspunt wordt in dit bestemmingsplan juist nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt op deze gronden, ter uitvoering van het beleid uit de ISG.

Voor de twee toekomstige bollenbedrijven is een bouwvlak toegekend. De vorm en oppervlakte van bouwvlakken in deelgebied 1 is afgestemd op de uitgangspunten uit de Stedenbouwkundige visie Gooweg - Ambachtsweg, Noorwijkerhout; landschappelijke inpassing bedrijven Weijers en De Koning, KuiperCompagnons d.d. oktober 2017.
Voor de bedrijven geldt dat bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is in dit plan per vlak maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan (één per aanduiding).

De oppervlakte en maximale bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen is geregeld in de bouwregels. Voor bollenteeltbedrijven is hierbij onderscheid gemaakt in ondersteunend glas en bedrijfsgebouwen.

'Tuin' en 'Wonen'

De tuinbestemming is opgenomen aan de voorzijde van de bestaande woningen op de bestaande bedrijfslocaties van de bedrijven; de percelen waar de bedrijven vandaan worden uitgeplaatst dus. De bestaande woningen hebben de woonbestemming gekregen, waar de woningen in de voorgaande planologische regeling nog bedrijfswoningen waren.

'Water'

Voor de hoofdwatergangen, zoals opgenomen op de legger van het Hoogheemraadschap, in het plangebied is de bestemming 'Water' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

In de bestemming is een regeling opgenomen voor de watergangen, verkeer te water, bruggen en ondergeschikt groen. Onder verkeer te water is begrepen extensief recreatief gebruik in en op het water.

'Waarde - Archeologie 2'

Deze archeologische dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van deelgebied 2 en 3 en betreft een voortzetting van de voorheen geldende planologische regeling.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 worden enkele algemene regels gegeven, zoals de anti-dubbeltelregel. Ook worden algemene gebruiksregels gegeven en een algemene aanduidingsregel ('Overige zone - Hogeveensepolder'). Daarnaast worden enkele algemene afwijkings- en wijzigingsregels gegeven die de flexibiliteit van het plan vergroten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

2.3.4 Geometrische plaatsbepaling / verbeelding

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BTG-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

De gegevens zijn digitaal raadpleegbaar. Via de digitale portal waarop het plan wordt gepubliceerd kan, door te klikken op een bepaalde locatie, de bijbehorende bestemmingsregeling worden opgeroepen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ordening

3.1 Rijksbeleid

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

De Greenport Duin- en Bollenstreek, waarin het plangebied is gelegen, is als één van de Greenports in de SVIR opgenomen als nationaal belang en nationale opgave in de Zuidvleugel / Zuid-Holland. Daarnaast staat in de SVIR beschreven dat belangrijke innovatieve economische sectoren voor Nederland op Europees en mondiaal niveau zich bevinden in de stedelijke regio’s. Als voorbeeld daarvan worden de sectoren Agro & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen genoemd, waarbij is aangegeven dat deze sectoren een ketenclustering van innovatie, productie, handel en logistiek kennen die zich grotendeels afspeelt in de Greenports. Voor het versterken van deze Greenports is volgens de SVIR een multimodaal logistieknetwerk nodig evenals ruimte voor vernieuwing, schaalvergroting en intensivering van de productiefunctie in combinatie met de beschikbaarheid van CO2, zoet water en geothermie.

De ontwikkeling die in het voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan bij de belangen uit de SVIR; de versterking van de Greenport, en zorgt voor een kwaliteitsverbetering in het bollenlandschap.

De ontwikkeling die met dit plan mogelijk wordt gemaakt, kan niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling waardoor toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet benodigd is.

3.2 Provinciaal beleid

Kader

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. In 2016 en 2017 zijn actualisaties vastgesteld.

Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio’s verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:

  • 1. beter benutten van wat er is
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen.

Visie Ruimte en Mobiliteit

Uit de Visie Ruimte en Mobiliteit blijkt dat het plangebied is gelegen in een Greenport en het Zuid-Hollandse kustlandschap. Binnen de Greenportgebieden wordt ingezet op versterking waar mogelijk en het versnellen van de transitie. Voor het kustlandschap zijn geen relevante waarden voor het plangebied opgenomen. Het plangebied voorziet in een transitie binnen de Greenport waarbij het landschap wordt gerespecteerd.

Op de kwaliteitskaart wordt het plangebied aangeduid als kustcomplex, water als structuurdrager en bijzonder reliëf en aardkundige waarden. De relevante richtpunten bij een ontwikkeling een dergelijk landschap zijn:

  • Ontwikkelingen houden rekening met hun invloed op het watersysteem als geheel en dragen bij aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem.
  • Ontwikkelingen versterken de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. Ruimte voor natuurlijke dynamiek is hierbij een uitgangspunt.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.
  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.

De ontwikkeling respecteert het huidige watersysteem en wordt ingepast in de structuren die het landschap van oudsher al kent. Zo worden de historische vaarten als karakteristieke watergangen in het gebied behouden en wordt inzake de bedrijven qua opzet en beeldkwaliteit zoveel mogelijk aangesloten bij al aanwezige bebouwing, om een eenduidig beeld langs de Ambachtsweg en de Gooweg te laten ontstaan.

Programma ruimte

In het Programma ruimte is het plangebied opgenomen in het gebied dat als opgave de herinrichting van de greenport Duin- en Bollenstreek kent. Het beleid in de deze streek is gericht op verdere ontwikkeling tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport, met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit.

De ontwikkeling die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, sluit aan bij het beleid. De landschappelijke kwaliteit wordt door de ontwikkeling aanziening verbeterd omdat de openheid hersteld wordt. Daarnaast worden de bedrijven uitgeplaatst naar een gebied met meerdere vergelijkbare bedrijven waardoor sprake is van clustering. De ontwikkeling past binnen het Programma ruimte.

3.3 Regionaal beleid

Holland Rijnland: Regionale structuurvisie 2020

Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland werkt namens en voor de vijftien gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 525.000 inwoners). Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen.

In juni 2009 is in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De structuurvisie is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten waaraan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 worden getoetst. Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top-woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenports;
  • 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

De verplaatsing van de bedrijven en realisatie van de bijbehorende bedrijfswoningen past binnen dit beleidskader, aangezien sprake is van een ingreep ten behoeve van de openheid van de Bollenstreek. Daarnaast wordt de stedelijke ontwikkeling geconcentreerd en geclusterd.

Holland Rijnland: Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (2016)

De Duin- en Bollenstreek staat voor een omvangrijke economische en landschappelijke vitaliseringsopgave. Om deze opgave voortvarend ter hand te nemen, richtten de greenportgemeenten de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) op. Het was van belang een wettelijk bindend planologisch kader vast te stellen, waarbinnen de GOM goed zou kunnen opereren. Mede daarom besloot Holland Rijnland samen met de greenportgemeenten om de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) op te stellen voor de Duin- en Bollenstreek. Deze visie is vastgesteld in 2008 en herzien in 2016.

In deze visie wordt beschreven dat het plangebied aangewezen is voor herstructurering naar vitale Greenport met landschapsverbetering en integratiewateropgaven, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex. Deze visie ligt mede ten grondslag aan de keuze om de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen.

Vooorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de vitale Greenport waar het landschap met de kenmerkende openheid aantrekkelijker gemaakt wordt. Bovendiend draagt de ontwikkeling bij aan de schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex en is het daarmee in overeenstemming met de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport.

Landschapsvisie Hogeveensepolder Deelgebied 1

In 2014 is in opdracht van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij, Duin- en bollenstreek (GOM) de landschapsvisie Hogeveensepolder Deelgebied 1 opgesteld. Deze Landschapsvisie voor de Hogeveensepolder is een middel om het doel voor de structuurverbetering te bereiken.

In deze visie wordt ingezet op het tegengaan van verdere verrommeling van het landschap en het verder open maken van het landschap door het opruimen van deze verrommeling en bebouwing. Onderhavige ontwikkeling past volledig binnen dit beleid en komt overeen omdat bebouwing, die een open landschap in de weg staat, opgeruimd wordt.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Kernen Noordwijkerhout en De Zilk 2020 (2010)

De Structuurvisie Kernen Noordwijkerhout en De Zilk 2020 heeft een kaderstellende status voor andere ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en beheersverordeningen die de gemeente vaststelt. Met deze structuurvisie wil de gemeente voor iedereen duidelijk maken hoe de gemeente de ontwikkeling binnen de rode contouren ziet en op welke wijze zij deze gewenste ontwikkeling mogelijk denkt te maken. De structuurvisie is bedoeld om richting te geven aan toekomstige ontwikkelingen. Deze structuurvisie zal dan ook als toetsingskader dienen voor verschillende ruimtelijke initiatieven in het gebied en heeft een tijdshorizon tot 2020.

In de structuurvisie worden geen uitspraken gedaan met betrekking tot het buitengebied, waarin het plangebied is gelegen. Deze structuurvisie sluit evenwel aan bij de ISG waardoor de ontwikkeling als passend binnen het gemeentelijk beleid wordt geacht.

Economische Visie (2010)

In de economische visie van de gemeente Noordwijkerhout zijn de ambities van de gemeente geformuleerd ten aanzien van de economische thema's:

  • agrarische sector;
  • detailhandel en horeca;
  • toerisme en recreatie;
  • bedrijventerreinen en overige sectoren;
  • arbeidsmarkt.

Deze ambities zijn doorvertaald in een actieprogramma, uitgesplitst in korte termijn en lange termijn acties.

Ambities agrarische sector

De agrarische sector is een belangrijke economische drager voor de regio en is van internationale betekenis. De benoeming van de Duin- en Bollenstreek als Greenport onderstreept dit. Binnen de Greenport Duin- en Bollenstreek beschikt de gemeente Noordwijkerhout over het grootste areaal aan bollengrond.

De toekomstvisie van de Greenport is vastgelegd in de ISG. De ambitie voor de Greenport Duin- en Bollenstreek is economische structuurversterking. Deze ambitie betekent het volgende:

  • Economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
  • Gemeenten zullen herstructureringsopgave combineren met landschapsverbetering;
  • Met de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer- Bollenstreek is overeengekomen, is de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt;
  • Duurzaam handhaven van het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 hectare;
  • Primaire Greenportfuncties, zoals bollencluster, bloemencluster en toerisme, krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire Greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

De voorgenomen ontwikkeling komt overeen met de ambities die met betrekking tot de agrarische sector zijn uitgesproken. Het gaat zoals eerder aangegeven om een herstructurering waarbij landschapsverbetering optreedt.

3.5 Afweging en conclusie

Voorgenomen ontwikkeling past binnen het voorgestane beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

4.1 Kader

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en vormt de visie van het Rijk op het gebied van mobiliteit, bereikbaarheid, ruimte, milieu en leefbaarheid tot 2040.

De SVIR voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio's. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 - 2020 
In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid.

De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren.

Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen.

Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd.

De groei van de mobiliteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Eén van de ambities van de provincie is dan ook het duurzaam verbeteren van de omgevingskwaliteit in Zuid-Holland door het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de omgevingskwaliteit (te hoge uitstoot van vervuilende stoffen, geluidsoverlast en ruimtelijke versnippering) en het voorkomen van nieuwe knelpunten.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2012-2020

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 4 juni 2012 beschrijft de gemeente Noordwijkerhout hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid.

Mobiliteit van personen en goederen is van cruciaal belang voor het functioneren van de gemeente Noordwijkerhout. Dat wil niet zeggen dat mobiliteit ten koste van alles mag gaan. Mobiliteit mag, maar binnen bepaalde randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om de gewenste kwaliteit van de leefomgeving, de verkeersveiligheid en het milieu te waarborgen. De bereikbaarheid moet met name naar voorzieningen en belangrijke bestemmingen verbeterd worden voor de fiets en het openbaar vervoer. Het is niet de bedoeling om autoverkeer tegen te gaan maar de reistijd kan op een aantal trajecten langer worden. In lijn hiermee kiest de gemeente voor een samenhangend verkeers- en vervoersysteem, waar alle vervoerwijzen belangrijk zijn.

De gemeente zet in op het verbeteren van de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid door het terugdringen van het aantal en de ernst van verkeersongevallen.

Het thema leefbaarheid heeft als doel de verkeersoverlast van vooral het autoverkeer terug te dringen De leefbaarheid mag door nieuwe ontwikkelingen in de gemeente en door eventuele aanpassingen van de verkeersstructuur niet verslechteren. De gemeente zet in op het verbeteren van de leefbaarheid.

4.2 Onderzoek

Mobiliteit

Om de verkeersintensiteit te berekenen, is het van belang te bepalen waar deelgebied 1 ligt en wat voor type te realiseren woningen het betreft. In het geval van de voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van maximaal twee agrarische bedrijven met een bijbehorende bedrijfswoning. De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom.

Om de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling te bepalen is gebruik gemaakt van kentallen voor de verkeersgeneratie. Normaliter wordt hiervoor gebruik gemaakt van kentallen van het CROW1.

In de CROW zijn kentallen opgenomen voor een vrijstaande woning in het buitengebied. Voor een dergelijke woning varieert de verkeersgeneratie tussen 7,8 en 8,6 motorvoertuigbewegingen voor een gemiddelde weekdag (mvt/etm). De verkeersgeneratie varieert voor 2 woningen van 15,6 mvt/etm tot maximaal 17,2 mvt/etm.

Aangenomen is dat de verkeersaantrekkende werking van een bollenteeltbedrijf is te vergelijken met een glastuinbouwbedrijf. Echter voor glastuinbouwbedrijven zijn in de CROW geen kentallen beschikbaar. Uit andere onderzoeken naar glastuinbouwbedrijven2 komt naar voren dat de verkeersgeneratie varieert van 7,5 tot 8,0 mvt/etm per hectare. De oppervlakte van de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' en 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1' in deelgebied 1 tezamen is ongeveer 3 hectare. De verkeersaantrekkende werking voor de bedrijvigheid varieert van 22,5 mvt/etm tot maximaal 24,0 mvt/etm.

In totale verkeersaantrekkende werking varieert van 38,1 mvt/etm tot maximaal 41,2 mvt/etm. Uit de broncijfers blijkt dat van het extra verkeer 85% licht verkeer betreft. De overige 15% is vrachtverkeer en bestaat voor 60% middelzwaar verkeer en voor 40% zwaar verkeer.

Het plangebied wordt ontsloten op de Ambachtsweg. Verwacht wordt dat de maximale toename van het aantal extra motorvoertuigen op de Ambachtsweg acceptabel wordt geacht en niet leidt tot verkeersbelemmeringen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt opgelost binnen het plangebied op eigen terrein, waardoor het parkeren geen belemmering oplevert.

4.3 Conclusie

De aspecten 'mobiliteit' en 'parkeren' staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Natuur

5.1 Kader

5.1.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soorten
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.

2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
• er geen andere bevredigende oplossing is, en
• geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
• sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:

      • a. de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • b. de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aarden voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing is, en
  • indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Noordwijkerhout is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de Wnb. Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

5.1.2 Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door ‘externe werking’) op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een ‘habitattoets’ dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

5.1.3 Natuurnetwerk Nederland en overige bos- en natuurgebieden

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

5.1.4 Stikstof

Programma Aanpak Stikstof
Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor het tijdvak 2015-2021 in werking getreden, voor de duur van zes jaar. In het programma zijn enerzijds maatregelen opgenomen die zorgen voor een daling van de stikstofdepositie (brongerichte maatregelen) en anderzijds maatregelen die bijdragen aan het herstel van de natuurkwaliteit in Natura 2000-gebieden (gebiedsgerichte maatregelen). Hierdoor ontstaat ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen. Deze ruimte wordt 'depositieruimte' genoemd. Een deel van de 'depositieruimte' wordt ter beschikking gesteld aan nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimte is de 'ontwikkelingsruimte'. Deze 'ontwikkelingsruimte' is alleen gekoppeld aan concrete projecten en andere handelingen waarvoor in de lopende programmaperiode toestemming wordt verleend.

Voorliggende toets is uitgevoerd om te beoordelen of bij de ontwikkeling van het plan Ambachtsweg perceel B1977 sprake kan zijn van een (significant) negatief effect als gevolg van een toename van stikstofdepositie.

Voorliggend project is niet aangemerkt als 'prioritair project' in de Regeling programmatische aanpak stikstof. Als een project niet als 'prioritair project' is opgenomen, geldt in het PAS thans een grenswaarde van 1,00 mol stikstof per hectare per jaar. Als de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat of leefgebied hoger is, is een project of andere handeling vergunningplichtig en dient een aanvraag te worden ingediend bij het bevoegd gezag om een deel van de 'vrije ontwikkelingsruimte' (segment 2 uit het PAS) te mogen gebruiken. Ligt de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat of leefgebied in een Natura 2000-gebied tussen 0,05 en 1,00 mol stikstof per hectare per jaar, dan is een vergunning niet nodig. Als 95% van de gereserveerde depositieruimte door het beroep op de ontwikkelingsruimte is benut, wordt de grenswaarde van rechtswege verlaagd tot 0,05 mol stikstof per hectare per jaar. AIs de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat of leefgebied in een Natura 2000-gebied minder is dan 0,05 mol/ha/jr, dan is het effect verwaarloosbaar en treden volgens het PAS ecologisch gezien geen aantoonbare verschillen in de kwaliteit van een habitat of leefgebied van een soort op. Verplichtingen zijn dan niet aan de orde.

AERIUS Calculator

Tegelijk met het van kracht worden van het PAS is het reken- en registratieinstrument AERIUS Calculator beschikbaar gesteld. Daarmee moet worden berekend wat de gevolgen van een ontwikkeling zijn voor de stikstofdepositie op de verschillende gebieden en habitats. Aan de hand van de resultaten kan worden beoordeeld of door de ontwikkeling sprake kan zijn van significante gevolgen door stikstofdepositie. AERIUS geeft ook aan of er nog ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor de betreffende habitats en leefgebieden van soorten. Bovendien dient in AERIUS voor bepaalde typen projecten of handelingen melding te worden gedaan indien de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat/leefgebied in een Natura 2000-gebied uitkomt tussen de 0,05 en 1,00 mol stikstof per hectare per jaar, ervan uitgaande dat er voor het betreffende habitat op dat moment nog ontwikkelingsruimte beschikbaar is. Voor woningbouwprojecten geldt dat een dergelijke melding niet nodig is.

5.2 Onderzoek

5.2.1 Quickscan flora en fauna

In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarvan de rapportage als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen. Uit de quickscan blijkt dat er mogelijk verstoring of vernieling van broedsels optreedt voor de soorgroep 'overige vogels'. Dit kan worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen en/of een check te laten uitvoeren door een ecologisch deskundige. Ook komt Grote Modderkruiper mogelijk voor. Er is vervolgonderzoek nodig als watergangen (deels) gedempt worden. Voor de overige soortgroepen geldt alleen de zorgplicht.

5.2.2 Stikstof

De effecten van het project moeten berekend worden voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase (bouwfase/inrichtingsfase). De situatie met de hoogste toename aan stikstofdepositie op (overspannen) stikstofgevoelige habitats/leefgebieden is bepalend voor de eventueel aan te vragen ontwikkelingsruimte. Uit de ervaring met soortgelijk projecten is gebleken dat de gebruiksfase leidt tot de hoogste emissie en depositie van stikstof. In deze quickscan is in eerste aanleg daarom alleen uitgegaan van de gebruiksfase. In het geval de gerbuiksfase leidt tot een (dreigende) overschrijding van de plandrempel dan dient ook de aanlegfase te worden beschouwd.

Bedrijfswoningen
De komst van de extra bedrijfswoningen resulteert in de gebruiksfase in een toename van de emissie van NOx. De emissie van NOx wordt vooral veroorzaakt door de emissie van de stookinstallaties in de bedrijfswoningen. In de AERIUS-berekening van de gebruiksfase (zie Bijlage 2 AERIUS berekening, KuiperCompagnons, d.d. 26 oktober 2017) zijn de nieuwe bedrijfswoningen met algemene kenmerken ingevoerd. Uitgangspunt is een emissie per bedrijfswoning van 3 kg stikstof per jaar.

Het aantal bedrijfswoningen van twee is gebaseerd op de maximumaantallen zoals die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. In AERIUS is voor de (gemiddelde) uitstoothoogte uitgegaan van 6,0 meter met een spreiding van 3,0 meter.

Bedrijven

In de AERIUS-berekening is er geen categorie die qua type bedrijvigheid in de buurt komt van het bollenteeltbedrijf. Om de emissie voor het bedrijf te bepalen wordt daarom gebruik gemaakt van emissiekengetallen per milieucategorie. De maximaal toegestane categrorie is categorie 2. Dat kent een emissie van 98 NOx kg/ha/jaar. De maximale oppervlakte van het bedrijf bedraagt 1,15 hectare wat resulteert in een emissie van maximaal 231 NOx in kg/ha/jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0008.jpg"

Verkeersgeneratie

Gemotoriseerd verkeer stoot NOx en NH3 uit. De ontwikkeling leidt in de gebruiksfase tot extra verkeersbewegingen op de rond het projectgebied gelegen wegen. In dit onderzoek is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per bedrijswoning per weekdag. Voor de bedrijven is uitgegaan van een toename van 12 verkeersbewegingen per bedrijf. In totaal is de toename daarmee 41,2 verkeersbewegingen per weekdag. In de praktijk zal vermoedelijk blijken dat dit een ruime inschatting is (worst case). Daarnaast is uitgegaan van de volgende verdeling van typen verkeer:

  • 85% licht verkeer;
  • 9% middelzwaar vrachtverkeer;
  • 6% zwaar vrachtverkeer.


De inschattingen van de percentages vrachtverkeer (en dus van de stikstofemissies) zijn daarmee eveneens ruim ingeschat.

Vanaf deze punten is het verkeer opgenomen in het heersende verkeersbeeld en hoeft het niet langer meegenomen te worden in de AERIUS-berekening.

Uit de AERIUS-berekening van de gebruiksfase blijkt dat er als gevolg van het project geen natuurgebieden zijn waar de rekenresultaten hoger liggen dan de drempelwaarden.

5.3 Conclusie

Uit de quickscan blijkt dat er mogelijk verstoring of vernieling van broedsels optreedt voor de soortgroep 'overige vogels'. Dit kan worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen en/of een check te laten uitvoeren door een ecologisch deskundige. Ook komt Grote Modderkruiper mogelijk voor. Er is vervolgonderzoek nodig als watergangen (deels) gedempt worden. Voor de overige soortgroepen geldt alleen de zorgplicht.

Uit onderzoek blijkt dat op het gebied van stikstof geen belemmeringen worden verwacht.

Hoofdstuk 6 Water

6.1 Kader

6.1.1 Europees en Rijksbeleid

Nationaal Waterplan 

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterberingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

6.1.2 Provinciaal beleid

Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 - 2021

De provincie herziet het regionaal waterbeleid eens in de 6 jaar. Het waterbeleid met een ruimtelijk component staat in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021. Voor de overige onderwerpen is het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 ongewijzigd van kracht gebleven.

Voor het ruimtelijk component hanteert de provincie het volgende beleid: vanuit de ambitie om Zuid-Holland een duurzame, concurrerende en leefbare Europese topregio te laten zijn, bevordert de provincie de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Die rode draad door de Visie ruimte en mobiliteit staat centraal in het beleid voor water, bodem en energie.

Verordening Ruimte

In de Verordening Ruimte is regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

6.1.3 Beleid waterbeheerder

Waterbeheerplan

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat ons gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met onze omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Handreiking watertoets

Rijnland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Rijnland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.

Keur en beleidsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beinvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een ''ja, tenzij'' benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is er een watervergunning vereist. Deze zijn te vinden op de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Hemelwater

Indien ene toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.

In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het onstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

6.2 Onderzoek

Bestaande situatie

Algemeen

In het kader van het wettelijk vooroverleg is dit bestemmingsplan voorgelegd aan het Hoogheemreedschap van Rijnland. Het plangebied beslaat 33.135 m2.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de kernzone of beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt in landbouwgebied. Rondom het perceel zijn perceelssloten gelegen, welke behouden blijven. De Zanderijkvaart is de hoofdwatergang in de polder. In de huidige situatie is in het plangebied 3505 m2 oppervlaktewater aanwezig.

Waterkwaliteit

Het plangebied is niet gelegen in de buurt van een een natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland. Wel is het plangebied omkaderd door boezemwater.

Afvalwater en riolering

In de huidige situatie is geen riolering aanwezig. In het plangebied is geen afvalwatertransportleiding aanwezig.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt met de volgende aspecten als volgt omgegaan.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kernzone of beschermingszone van een primairen of regionale waterkering.

Riolering

Afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk riool (droogweerafvoer - DWA). Hemelwater dat op daken, parkeerverharding en opritten valt, moet als dat mogelijk is worden afgekoppeld van het DWA en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hemelwater dat op wegen valt, dient via bodempassages te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Volksgezondheid

Door het afkoppelen van hemelwater van de DWA worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico’s van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Indien nieuwe wateren worden gerealiseerd en/of oevers van bestaande wateren worden vergraven, verdient het aanbeveling flauwe, natuurvriendelijke oevers te creëren.

Waterkwantiteit

Het bestemmingsplan maakt een toename mogelijk van het verharde oppervlak in het plangebied. De benodigde watercompensatie kan worden gerealiseerd bij de achterzijde van de bestaande woningen aan de Gooweg of achterzijde kavels Van der Weijdenlaan, zodat dit niet ten koste gaat van het oppervlak van het bedrijfsperceel, maar wel voldaan wordt een de eisen rondom watercompensatie. De aanwezige watergangen zijn op de verbeelding weergegeven en als zodanig bestemd. De benodigde watercompensatie is in de regels geborgd middels een voorwaardelijke verplichting.


Hieronder hebben is een indicatie gegeven van het benodigde aantal m2 waterberging ter compensatie en de afbeelding van de toekomstige sitautie als toelichting bij de berekening:


De bouwvlakken (10.709m2 + 10.740m2 + 900m2 + 900m2) zijn meegenomen als 100% verhard oppervlak en alles daarbuiten als 50% verhard oppervlak (6.424 m2).

De verharding neemt in totaal met 26.461m2 toe, uitgaande van 15% moet er 3.969,15 m2 water worden gecompenseerd.

Bovenstaande geldt voor het plangebied aan de Ambachtsweg, het plangebied aan de Heerenweg geniet geen compensatie, omdat de situatie ter plekke juist verbeterd.

  Oude situatie (m2)   Nieuwe situatie (m2)  
Bouwvlak(100% verhard)   0   23.249  
Tuin/geen bebouwingsmogelijkheden (50% verhard)   0   3.212 (50% van 6.424)  
Onverhard   29.673   0  
Water   3.463   3.463  
Totaal verhard   0   26.461  

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0009.png"

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente, tot aan het eindgemaal, dat in beheer is van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud.

6.3 Conclusie

In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak ter plaatse van deelgebied 1 toe. Dit ligt boven de drempelwaarde die door het hoogheemraadschap is gesteld, waardoor watercompensatie benodigd is. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.

De waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan het Hoogheemraadschap van Rijnland voorgelegd. Er zijn geen opmerkingen gemaakt.

Hoofdstuk 7 Archeologie en cultuurhistorie

7.1 Archeologie

7.1.1 Kader

Erfgoedwet

In de Erfgoedwet d.d. 1 juli 2016 is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

Regionaal beleid

In opdracht van de Duin- en Bollenstreekgemeenten heeft eind 2013, begin 2014 een actualisatie van de bestaande archeologische verwachtingskaarten en beleidskaarten uitgevoerd. Deze actualisatie heeft geleid tot een breed gedragen, eenduidig regionaal beleid, waarin de belangen van archeologie zijn afgewogen tegen economische, maatschappelijke en overige belangen. Op basis van deze geactualiseerde verwachtingskaarten en beleidskaarten kan worden bepaald wat de verwachtingswaarde van een bepaald gebied is.

7.1.2 Onderzoek

Erfgoedwet

De Erfgoedwet doet geen specfieke uitspraken over het plangebied. De wet is doorgevoerd op provinciaal en gemeentelijk beleid waardoor er indirect toch aan getoetst wordt.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur

Uit de cultuurhistorische atlas van de provincie blijkt dat deelgebied 1 een hoge archeologische waarde bezit op 0-3 meter onder maaiveld, 3-5 meter onder maaiveld en dieper dan 5 meter onder het maaiveld. Het gaat hier om afzettingen die getypeerd kunnen worden als duinen en strandzanden. Deze waardes geven nog niet alles weer en vaak wordt er op gemeentelijk niveau specfieker ingegaan op de archeologische waarden van een gebied.

Gemeentelijk beleid

Uit de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente (zie afbeelding 7.1) blijkt dat de gronden ter plaatse van deelgebied 1 zijn aangeduid als 'omgespoten gronden of vlakte van getijafzettingen', waar archeologische sporen niet verwacht worden. Hierdoor is dit gebied volledig vrijgegeven. Ter plaatse van deelgebied 2 en 3 geldt op grond van het voorgaande bestemmingsplan een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2", welke is voortgezet in het voorliggende plan. Hier zijn geen bodemingrepen voorzien. Het is derhalve niet nodig een archeologisch onderzoek uit te voeren voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0010.jpg"

Afbeelding 7.1 Uitsnede plangebied archeologische verwachtingskaart gemeenten Duin- en Bollenstreek

7.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

7.2 Cultuurhistorie

7.2.1 Kader

Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’

In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat. Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

7.2.2 Onderzoek

Visie erfgoed en ruimte

In de visie erfgoed en ruimte worden geen concrete uitspraken gedaan die specifiek voor het plangebied voor plangebied van belang zijn.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

Uit afbeelding 7.2 blijkt dat aan de rand van deelgebied 1 een historische landschappelijk lijn is gesitueerd met een hoge waarde. Deze landschappelijke lijn wordt in de nieuwe situatie gerespecteerd en blijft ongeroerd. Hierdoor worden geen belemmeringen verwacht inzake de cultuurhistorische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0011.jpg"

Afbeelding 7.2: uitsnede van de laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Uit de kwaliteitskwaart blijkt dat deelgebied 1 gelegen is binnen het bollenlandschap. Richtpunten in een dergelijk landschap zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in een ontwikkeling die de openheid van het bollenlanschap elders in de gemeente versterkt door uitplaatsing. Op deze manier draagt het bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het landschap. Daarnaast vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats in een gebied dat als reeds bestaande verdichte zone gezien kan worden. De voorgenomen ontwikkeling is dus in lijn met de richtpunten die uit het beleid van de provincie naar voren komen.

7.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan

Hoofdstuk 8 Milieu

8.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden vanuit diverse milieuaspecten inzichtelijk gemaakt.

8.2 M.e.r-beoordeling

Het voorkómen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De ontwikkeling van het perceel aan de Ambachtsweg is namelijk aan te merken als een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 50 hectare. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
• Kenmerken van het project;
• Plaats van het project;
• Kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in voorgaande hoofdstukken en verderop in dit hoofdstuk diverse (milieu)aspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.- beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.

8.3 Bodemkwaliteit

8.3.1 Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

8.3.2 Onderzoek

PM bodemonderzoek wordt nog ingevoegd

8.3.3 Conclusie

8.4 Akoestische aspecten

8.4.1 Kader

Wegverkeer

Onderzoekszone

Op grond van artikel 74 Wgh bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat nieuwe agrarische bedrijfswoningen binnen deze zone kunnen worden geprojecteerd (Deelgebied 1) dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied).

De definities van stedelijk en buitenstedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom (bepaald door komgrensborden) met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de bebouwde kom dat is gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.


Op grond van het bovenstaande heeft de Provincialeweg N206 en het buiten de bebouwde kom gelegen deel van de Ambachtsweg een zone van 250 m (2x1 rijstroken, buitenstedelijk gebied). Het binnen de kom gelegen deel van de Ambachtsweg heeft een zone van 200 m (2x1 rijstroken, stedelijk gebied). Deze zone wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Normstelling

In het geval er nieuwe agrarische bedrijfswoningen worden gerealiseerd binnen de zone van een weg, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijkerhout bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. In tabel 1 is aangegeven wat de voorkeurswaarde en de maximale ontheffingswaarde is voor nieuwe agrarische bedrijfswoningen door het verkeer op de genoemde wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0012.png"
Tabel 8.1: Normstelling wegverkeerslawaai.

Reductie geluidsbelasting wegverkeerslawaai

Op grond van de verwachting dat de geluidproductie van motorvoertuigen in de toekomst afneemt, mogen de berekende geluidbelastingen op de gevels worden gereduceerd. Er is gerekend met het vernieuwde ‘Reken- en meetvoorschrift geluid 2012’ (RMG 2012). De resultaten zijn, voor wegen met een rijsnelheid van 70 km/uur, op grond van het RMG 2012 in veel situaties 1 tot 2 dB hoger dan berekend met het oudere reken- en meetvoorschrift. Deze hogere geluidbelasting veroorzaakt extra belemmeringen voor nieuwbouwplannen. Met de toekomstige invoering van Swung-2 wordt de maximale waarde voor geluidgevoelige bestemmingen langs wegen met een snelheid vanaf 70 km/uur versoepeld. De versoepeling heeft als gunstig effect dat daarmee ook de hiervoor genoemde extra belemmeringen voor de woningbouw door de hogere berekende geluidniveaus met het RMG 2012 grotendeels worden voorkomen. Deze eventuele belemmeringen zijn dus tijdelijk van aard en daarom ongewenst. De tijdelijke extra belemmeringen worden zoveel mogelijk voorkomen door een aanpassing van de aftrek ex artikel 110g Wgh. Dit gebeurt door de toe te passen aftrek, voor wegen met een snelheid vanaf 70 km/uur, bij een geluidbelasting van 1 of 2 dB boven de maximale ontheffingswaarde, respectievelijk 1 en 2 dB te verhogen. Zo werkt deze aanpassing in de praktijk hetzelfde als het verhogen van de maximale waarde. Het betreft een aanpassing van artikel 3.4 uit het RMG 2012 die vanaf 20 mei 2014 van kracht is geworden.

Bouwbesluit 2012

In het Bouwbesluit 2012 zijn eisen vastgelegd voor de karakteristieke geluidswering van de gevels. De hoogte van de karakteristieke geluidwering voor wegverkeerslawaai is in het Bouwbesluit 2012 gedefinieerd als de vastgestelde hogere grenswaarde minus 33 dB.

8.4.2 Onderzoek en conclusie

Voor de nieuwe agrarische bedrijfswoningen in deelgebied 1 is onderzocht of aan de normen van de Wgh kan worden voldaan. Hieronder worden de onderzoeksresultaten beknopt beschreven. De totale rapportage van het akoestisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat alleen het verkeer op de Provincialeweg N206 leidt tot een geluidsbelasting die hoger is dan voorkeursgrenswaarde, en ook hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Omdat de maximaal berekende geluidsbelasting op de zijde van deze weg hoger is dan 58 dB kunnen op deze plaats zonder maatregelen geen (bedrijfs)woningen worden gebouwd. Voor het geringe aantal van maximaal twee agrarische bedrijfswoningen ligt het voor de hand deze zijde van de woning uit te voeren als een zogenoemde dove gevel. Andere maatregelen zoals de aanleg van een stiller wegdek op de Provincialeweg N206 of het aanleggen van een geluidsscherm zijn financieel niet doelmatig. Om een dove gevel aan de zijde van de Provincialeweg N206 juridisch af te dwingen, is hiertoe in de regels een specifieke regeling opgenomen.

Omdat de geluidsbelasting aan de zij- en achterkanten van de woningen de voorkeursgrenswaarde overschrijdt is het noodzakelijk dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan een hogere grenswaarde-procedure wordt doorlopen. De eerste stap daartoe is dat het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde ter inzage wordt gelegd gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan. Op de achterzijde van de woningen veroorzaakt de reflectiebijdrage van de nieuw te bouwen bedrijfsloodsen een geluidsbelasting die de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op beide bouwlagen overschrijdt. Dit betekent dat beide woningen geen geluidsluwe zijde hebben en op dit onderdeel niet voldoen aan het hogere waarden-beleid.

Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen te realiseren, dient de geluidwering van de gevels van de nieuwe woningen zodanig te worden gedimensioneerd dat wordt voldaan aan de vereiste binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012.

8.5 Luchtkwaliteit

8.5.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

8.5.2 Onderzoek

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

Het voorgenomen bouwplan past niet in één van de hiervoor genoemde functiecategorieën. Daardoor is een onderzoek nodig om aan te tonen of aan de normen van de Wet luchtkwaliteit wordt voldaan.

Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. In deze tool wordt de toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 aan de hand van de verkeerstoename als gevolg van de realisatie van de bedrijven met bijbehoren bedrijfsactiviteiten.

De verkeersgeneratie zoals in paragraaf 4.2 is opgesteld, heeft als uitgangspunt gediend voor het invullen van de NIBM-tool. In afbeelding 8.1 zijn de resultaten van de berekening met de NIBM-tool te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0013.jpg" Afbeelding 8.1: Resultaten NIBM-tool 2017, rekenjaar 2017.

Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool blijkt, dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal met 0,03 µg/m3 toeneemt en de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal met 0,01 µg/m3. De beide toenamen zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m3. Daardoor draagt de toename van het verkeer door de realisatie van het voorgenomen bouwplan in deelgebied 1 NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is niet aan de orde.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn daarnaast de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het projectgebied. In de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In de afbeelding 8. zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Ambachtsweg weergegeven voor het peiljaar 2015. Dit zijn de rekenpunten die het dichtst bij het plangebied gelegen zijn.

Uit afbeelding 8.2 blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter hoogte van het plangebied voor de voorgenoemde stoffen niet meer bedragen dan respectievelijk 19,5 µg/m3, 17,8 µg/m3 en 10,6 µg/m3. De jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10)

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0014.jpg"

Afbeelding 8.2 overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool)

8.5.3 Conclusie

De realisatie van de bedrijven Weijers en De Koning met bijbehorende bedrijfswoningen in deelgebied 1 is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om die reden is toetsing aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit niet aan de orde.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 inzichtelijk gemaakt. Deze waarden zijn lager dan de gestelde normen uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijding verwacht.

8.6 Milieuzonerig

8.6.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

8.6.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied kan volgens de definitie van uit de VNG-brochuren worden gezien als 'gemengd gebied' aangezien het plangebied gelegen is aan een lint in het buitengebied met agrarische en andere bedrijvigheid en (bedrijfs)woningen. Daarnaast is het gebied direct langs de hoofdinfrastructuur gelegen.

Nieuwe bedrijvigheid op omliggende gevoelige bestemmingen

Uit afbeelding 8.3 blijkt dat richtafstand van de nieuwe bedrijvigheid in deelgebied 1 niet reikt tot omliggende gevoelige functies. De nieuwe bedrijvigheid zorgt niet voor conflicten met de reeds bestaand gevoeligefuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0015.jpg"

Afbeelding 8.3: richtafstand van de voorgenomen bedrijvigheid ten opzichte van de omgeving

Bestaande bedrijven op nieuwe bedrijfswoningen

In afbeelding 8.4 zijn de richtafstanden van de omliggende functies verbeeld. Uit deze afbeelding blijkt dat de richtafstanden van de omliggende bedrijven kleiner zijn dan de werkelijke afstand tot het bestemmingsvlak waar de gevoelige bedrijfswoningen op gerealiseerd worden. Geconcludeerd kan worden dat de agrarische bedrijfswoningen geen hinder ondervinden van de omliggende functies.

Adres   Bedrijf of functie   VNG categorie   Richtafstand   Maatgevend aspect  
1   Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1   2   10   Geluid  
2   Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1   2   10   Geluid  
3   Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1   2   10   Geluid  
4   Maatschappelijk   2   10   Geluid  
5   De Ridder bloemen- en bloembollenkwekerij   2   10   Geluid  

Tabel 8.2 Overzicht omliggende functies en richtafstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP10542-0003_0016.jpg"

Afbeelding 8.4: richtafstanden van de omliggende bedrijven ten opzichte van de voorgenomen ontwikkeling.

Onderlinge hinder

In het plangebied worden twee afzonderlijke bedrijven mogelijk gemaakt met elk een 'eigen' bedrijfswoning. Een bedrijfswoning van derden is qua milieuhinder/richtafstanden te beschouwen als een burgerwoning. Dit betekent dat de bedrijven elk de richtafstand van (gereduceerd) 10 m moeten aanhouden tot aan de bedrijfswoning van het andere bedrijf. Daarom is deze minimale afstand van 10 m vastgelegd op de verbeelding: de afstand van de aanduidingsvlakken 'bedrijfswoning' tot aan de 'andere' bestemming is 10 m. Daarmee worden de richtafstanden gerespecteerd.

Deelgebied 2 en 3

De bedrijfswoningen in deelgebied 2 en 3 worden omgezet naar burgerwoningen. Aangezien een bedrijfswoning van derden reeds dezelfde beschermingsstatus heeft als een burgerwoning, en de bouwmogelijkheden voor de eigen bedrijvigheid zijn wegbestemd, leidt dit niet tot belemmeringen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering leidt niet tot belemmeringen in het kader van het voorliggende bestemmingsplan.

8.7 Externe veiligheid

8.7.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

8.7.2 Onderzoek

Beoordeling risicobronnen

Bij de inrichtingen Bloemenkwekerij Hans Heemskerk (Gooweg 19), C.J. van Delft (Gooweg 21) en J.J.J.M. Hoogeveen VOF (Ambachtsweg 14) is een propaantank aanwezig. Alle propaantanks hebben een inhoud < 5.000 liter. Daardoor bedraagt de PR 10-6 10 meter en is er geen invloedsgebied aanwezig. De ontwikkellocatie is op ruimere afstand gelegen, waardoor deze propaantanks niet relevant zijn.

Daarnaast zijn de N208 en de N206 (ten zuidwesten van de N208) aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. De ontwikkellocatie is op ruim 550 meter gelegen van beide routes voor gevaarlijke stoffen. Het verantwoordingsgebied van 200 meter is zodoende niet over de ontwikkellocatie gelegen. De hoogte van het groepsrisico op een dergelijk route wordt hoofdzakelijk bepaald door de stofsoort GF3 (zoals LPG). Het invloedsgebied van deze stofsoort bedraagt 355 meter vanaf de as van de route. Om die reden wordt het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico niet nodig geacht.

Advies Veiligheidsregio

Zoals ook in paragraaf 10.1.3 aangegeven, heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden een vooroverlegreactie ingediend bij het voorontwerpbestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied met circa 4 minuten wordt overschreden ten opzichte van de zorgnormtijd voor woonfuncties (norm: 8 minuten), en met circa 2 minuten voor gebouwen met een industriefunctie (norm: 10 minuten). Geadviseerd wordt om de volgende aanvullende maatregelen op te nemen in de nieuwe woningen: extra rookmelders voor een snellere alarmering, woningsprinkler of waterleidingssprinkler voor geringere brandschade.

Verder is in de vooroverlegreactie aangegeven dat de huidige ondergrondse brandkraan op ongeveer 210 meter tot aan de bedoelde bouwlocatie ligt. Dit voldoet niet aan het Bouwbesluit 2012 waarin een afstand van 40 meter wordt voorgeschreven. Gezien de grote hoeveelheid oppervlaktewater, de aard en omvang van zowel de woning als de industriefunctie en de brandscenario’s is de bluswaterwinning voor deze locatie afdoende wanneer het oppervlaktewater als primaire bluswaterwinning wordt beschouwd. Voor open water dient de horizontale afstand tussen de bluswatervoorziening en de opstelplaats maximaal 5 meter te
bedragen. De waterdiepte moet minimaal één meter bedragen. De opstelplaats voldoet aan de minimale afmetingen indien deze een breedte van 4,5 meter, een lengte van 10 meter en een hoogte van 4,2 meter heeft. Verder is de benodigde minimale aslast 10 ton en het totaal belastbaar gewicht 25 ton.

In de nog op te starten vergunningfase wordt nader beoordeeld of deze aspecten voldoende geborgd zijn in het bouwplan.

8.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen in het kader van het voorliggende bestemmingsplan.

8.8 Overige belemmeringen

In het plangebied 'Ambachtsweg perceel B1977' spelen overige aspecten (zoals waterleidingen, rioolleidingen, beschermingszones, hoogspanningsverbindingen) geen rol.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens geldt, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, dat deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Met betrekking tot voorgenomen ontwikkeling wordt tussen de gemeente en de bedrijven een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.

9.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt de verplaatsing van twee bestaande bollenteeltbedrijven alsmede twee nieuwe bijbehorende bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Dit plan is onderdeel van een groter beleidsgeheel dat er op gericht is om in de Hoogeveensepoder kassen en schuren te verplaatsen met als doel daar een open bollenlandschap te creëren. Dit plan draagt dus bij aan het herstel van landschappelijke waarden elders.

Deze ontwikkeling is passend binnen de ruimtelijk kaders van de gemeente en heeft als uitgangspunt de bestaande ruimte beter in te richten en de kwaliteit van de leefomgeving te beteren. Daarmee wordt verondersteld dat er voldoende draagvlak is. Bovendien wordt in de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen (zie ook hoofdstuk 10 Procedure van deze toelichting).

Gezien het bovenstaande wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.

9.3 Handhavingaspecten

9.3.1 Inleidend

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Woningwet (Ww) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

9.3.2 Vertaling naar bestemmingsregeling

Bij het opstellen van de bestemmingsregeling van dit plan is aangesloten bij de actuele behoefte aan bedrijfsruimte voor bollenteeltbedrijven, en is aangesloten op de planologische regeling die op sommige omliggende gronden al geldt. Er zijn waar mogelijk flexibiliteitsregels opgenomen om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op toekomstige, nog niet bekende behoeften. Tot slot zijn de regels en de verbeelding zo duidelijk mogelijk opgesteld en op elkaar afgestemd, zodat onduidelijke situaties (en dus potentiële handhavingssituaties) zoveel mogelijk worden voorkomen.

Hoofdstuk 10 Procedure

10.1 Voorbereidingsfase

10.1.1 Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan, waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging heeft voor dit plan plaatsgevonden.

10.1.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Gedurende de inspraaktermijn is een ieder in de mogelijkheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan.

Er zijn geen inspraakreacties ontvangen.

10.1.3 Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan verschillende instanties. Er zijn twee vooroverlegreacties ontvangen:

1) Veiligheidsregio Hollands Midden, vooroverlegreactie d.d. 22 februari 2018

Samenvatting vooroverlegreactie

De opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt met circa 4 minuten overschreden ten opzichte van de zorgnorm voor woonfuncties. De wettelijke norm bedraagt 8 minuten voor gebouwen met een woonfunctie, en circa 2 minuten overschrijding voor gebouwen met een industriefunctie (zorgnormtijd is 10 minuten). Geadviseerd wordt, aanvullende maatregelen op te nemen.

Verder kan de oppervlakte aan de voorzijde van het perceel voor deze situatie als primaire bluswaterwinning worden beschouwd. Geadviseerd wordt de benodigde voorzieningen (opstelplaats brandweervoertuig) te laten treffen.

Voor een goede beoordeling van de brandveiligheidsmaatregelen in de bouwwerken zal een nadere uitwerking benodigd zijn. Nadat een uitwerking van de bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen is gemaakt, ontvangt de brandweer graag een adviesaanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen en activiteit gebruik om de maatregelen te beoordelen.

Beantwoording gemeente

De in de vooroverlegreactie genoemde maatregelen en adviezen zijn verwekt in de paragraaf 'externe veiligheid' bij dit bestemmingsplan. Ten tijde van het vergunningtraject zal een adviesaanvraag worden overlegd waarmee de nadere beoordeling kan plaatsvinden.

Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Paragraaf '8.7 Externe veiligheid' is aangevuld.

2) Gemeente Katwijk, vooroverlegreactie d.d. 20 maart 2018

Samenvatting vooroverlegreactie

De plannen voor verplaatsing van de twee genoemde bedrijven met bedrijfswoning naar de Ambachtsweg in Noordwijkerhout, sluiten in principe aan bij de doelstellingen van de ISG. Echter was het logischer geweest om het wegbestemmen van de bebouwing elders gelijktijdig in hetzelfde bestemmingsplan te realiseren. Naar nu is begrepen, gebeurt dit pas op een later moment, waardoor een kans bestaat dat de mogelijkheid voor bebouwing op de bestaande locaties niet verdwijnt.
Door dit wel gelijktijdig te doen, komt enerzijds duidelijker en completer in beeld hoe deze verplaatsing bijdraagt aan de doelstellingen van de ISG en wordt ook geborgd, dat op de oorspronkelijke kavels de bebouwing ook daadwerkelijk verdwijnt.

Verzoek is om borging van het wegbestemmen van bestaande bebouwing op de andere locaties alsnog in hetzelfde bestemmingsplan op te nemen.

Beantwoording gemeente

De reactie is terecht. De bestaande percelen worden toegevoegd aan het plangebied van dit plan, waarbij de bestaande bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen en de bestaande bouwvlakken voor de bedrijfsbebouwing worden geschrapt.

Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De toelichting, regels en verbeelding zijn aangevuld.

10.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er is op het plan 1 zienswijze ingediend, deze is samenegevat en beantwoordt in de Nota Zienswijzen (bijlage 5) en eventuele aanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

10.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot vergunningverlening kan worden overgegaan.