direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Westeinde 25, Noordwijkerhout
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van het bollenteeltbedrijf aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' zijn de gronden aan Westeinde 25 bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' en is uitsluitend binnen het bouwvlak maximaal 3.000 m2 aan bedrijfsgebouwen toegestaan. De gewenste ontwikkeling, te weten de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw past niet binnen de bouwmogelijkheden van de geldende bestemmingsplanregeling. Afstemming heeft plaatsgevonden met het Overlegplatform Greenport Duin- en Bollenstreek en de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM).

Om de uitbreiding mogelijk te maken, kan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Dit is opgenomen in onderhavig rapport.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout, ten westen van de bebouwde kom Noordwijkerhout. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0001.jpg"

Overzichtskaart plangebied, bron: Google Maps

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0002.png"

Locatie plangebied (rood omlijnd), bron: luchtfoto 2020

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Noordwijkerhout op 30 juni 2016. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' met een aanduiding bouwvlak. Binnen het aangegeven bouwvlak mag maximaal 3.000 m2 oppervlakte aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd. Voorts heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Op het perceel zijn bedrijfsgebouwen aanwezig met een oppervlakte van circa 5.650 m2. De beoogde uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout met 422 m2 past niet binnen de geldende bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan Buitengebied 2015, vanwege de gedeeltelijke overschrijding van het bouwvlak en de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. De nieuwbouw buiten het bouwvlak bedraagt circa 242 m2.

Met behulp van een ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw met 422 m2 ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weer. Eerdere uitbreidingen aan de achterzijde is eerder toegestaan middels een afzonderlijke procedure.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0003.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2015 met uitbreiding bedrijfsgebouw (B)

1.4 Leeswijzer

In de planbeschrijving, hoofdstuk 2, wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten opgenomen. In hoofdstuk 5 vindt de integrale afweging van de ontwikkeling plaats en in hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het bedrijf aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout is in 1954 opgericht en is gespecialiseerd in de kweek van bloembollen. De huidige bedrijfsbebouwing bestaat uit vijf schuren, twee kassen en twee bedrijfswoningen. De schuren hebben een oppervlakte van circa 5.650 m2 en de kassen hebben een oppervlakte van circa 3.400 m2.

Het bedrijf is gelegen in het strandwallen- en strandvlaktenlandschap in agrarisch gebied. De agrarische gronden worden gebruikt voor (bloem)bollenteelt. Naast de agrarisch functie zijn in het omliggende gebied een aantal burgerwoningen te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0004.jpg"

Bestaande situatie, bron: Google Streetview

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan beoogt het bestaande bedrijfsgebouw aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout uit te breiden met ca. 422 m², waarvan ca. 242 m² buiten het bouwvlak. Dit is nodig voor de personele voorzieningen zoals de kantoor- en toiletruimtes alsmede een kantine.

Daarnaast zal er verharding worden aangebracht voor een laaddock van ca. 396 m² voor het efficiënter in- en uitladen. Dit valt deels binnen het bouwvlak. En er worden vijf extra halfdoorlatende parkeerplaatsen als personeelsvoorziening aangelegd, zie ook de onderstaande situatietekening. In het bestemmingsplan zijn in artikel 3.1 voor 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' de aangewezen gronden bestemd voor o.a. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen. De laaddock en parkeerplaatsen zijn reeds toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan.

De uitbreiding vindt ten oosten van de bestaande schuren plaats. De bouw- en goothoogte van de uitbreiding bedragen, in overeenstemming met het bestemmingsplan buitengebied, maximaal 10 respectievelijk 8 m. Onderstaande afbeelding geeft de uitbreiding van het bedrijfsgebouw weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0005.png"

Locatie uitbreiding bedrijfsgebouw, bron: luchtfoto 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0006.png"

Situatietekening uitbreiding, bron: Jan van Egmond Aannemers

Om de uitbreiding goed landschappelijk in te passen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie bijlage 1. Aan de achterzijde van het perceel zal (bloeiend) struweel worden aangeplant van gemiddeld drie meter breed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0007.png"

Uitwerking landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op het Rijksbeleid. In paragraaf 3.2 is het provinciaal beleid opgenomen en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 is het gemeentelijk beleid beschreven. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Afweging plangebied
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van het reeds bestaande bedrijfsgebouw aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout.

Deze uitbreiding wordt toegestaan door het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder 3 Wabo. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht is de ladder van overeenkomstige toepassing op een buitenplanse omgevingsvergunning.

Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden aangetoond en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Afweging plangebied
Voorafgaande aan de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking dient getoetst te worden of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1, onder 1, aanhef en onder i wordt stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout is een bollenteeltbedrijf gevestigd. Het perceel aan Westeinde 25 is gelegen is landelijk gebied. In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw met 422 m2. Gelet op de agrarische bestemming en de aard van het bedrijf wordt de uitbreiding niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Geconcludeerd kan worden dat de Ladder voor Duurzame Verstedelijking geen belemmering vormt voor voorliggende ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en mobiliteit

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland geeft aan waar de provincie voor staat. De visie beschrijft hoe de provincie de toekomst van Zuid-Holland voor zich ziet. De Omgevingsvisie bevat verschillende onderdelen. In de ambities wordt omschreven waar de provincie naartoe wil. De beleidsdoelen geven hier richting aan en de beleidskeuzes bepalen hoe de ambities bereikt dienen te worden. Daarnaast zijn in het omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken deel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit. De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0008.png"
Ruimtelijke hoofdstructuur provincie Zuid-Holland (bron: provincie Zuid-Holland)

Uit deze bovenstaande kaart volgt dat het plangebied in de visie van de provincie Zuid-Holland deel uitmaakt van het kustlandschap en de bollenstreek.

Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol. Richtpunten in het kustlandschap betreffen:

  • Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
  • Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen "hoog en droog" en "laag en nat" en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.

Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.

De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.

Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. Richtpunten in het bollenlandschap betreffen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

Greenport Duin- en bollenstreek
Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. De sturing door middel van rode contouren is vervallen. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek is duidelijkheid gegeven over de greenports. Bij schaalvergroting en bedrijfsontwikkeling wordt de provincie bij de uitwerking betrokken.

Bollenlandschap
Het plangebied is aangewezen als Bollenlandschap. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In samenhang met de Omgevingsvisie, is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland (2020) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het plan:

Artikel 6.9 - Ruimtelijke kwaliteit
Met behulp van artikel 6.9 poogt de provincie Zuid-Holland te sturen op de ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid;
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

  • 1. Inpassing:
    Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of de stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • 2. Aanpassing:
    Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat.
  • 3. Transformatie:
    Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden.

Indien sprake is van inpassing stelt artikel 6.9, eerste lid, sub a, dat:

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen)."

Hiervan is sprake. Wel moet een gebiedseigen ontwikkeling of functie naadloos aansluiten op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied. Een gebiedseigen ontwikkeling draagt bij aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en heeft daarmee geen negatieve invloed op de (kenmerken) van de omgeving. Het ondersteunt bestaande landschappelijke structuren of heeft een belangrijke functie bij het instandhouden van de bestaande gebiedskenmerken en kwaliteiten. De inpassing is uitgewerkt in paragraaf 2.2.

Artikel 6.17 Bollenteeltgebied
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Voornoemd artikel uit de Omgevingsverordening verzet zich dus niet tegen dit plan met inachtneming van het regionale beleid.

Artikel 6.18 Agrarische bedrijven
De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en is voor grote delen van de provincie de drager van de landschappelijke kwaliteit. Uitgangspunt van het beleid is dat voldoende ruimte wordt geboden voor landbouw zodat de landbouw een vitale sector blijft en waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterken van landschappelijke kernkwaliteiten en biodiversiteit.

Voor het toelaten van agrarische bebouwing en gebruik zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit als opgenomen in artikel 6.18 van toepassing. Aanvullend daarop zijn voor agrarische bedrijven aanvullende regels opgenomen. Er is opgenomen dat het oprichten van agrarische bebouwing alleen mogelijk is indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. Hiermee wordt voorkomen dat hobbymatige of andere niet-volwaardige bedrijven bebouwing kunnen oprichten. De agrarische bebouwing moet geconcentreerd worden op een agrarisch bouwperceel, dat een maximale omvang heeft van 2 hectare.

3.2.3 Afweging plangebied

Aan Westeinde 25 is een bollenteeltbedrijf gevestigd. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijfsgebouw aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout met 422 m2 en een laaddock van 396 m2. Het bedrijf past qua aard binnen de bestaande gebiedskwaliteiten van het bollenteeltgebied en de bedrijfsactiviteiten zijn streekgebonden. De uitbreiding sluit direct aan bij de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel en het perceel omvat niet meer dan 2 hectare. Daarnaast is de uitbreiding noodzakelijk en doelmatig voor de bedrijfsvoering en om toekomstbestendig te zijn. Gelet op het voorgaande kan het voorgenomen plan worden gekenmerkt als een gebiedseigen ontwikkeling en past deze bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van het gebied. Geconcludeerd kan worden dat voorgenomen plan past binnen de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek

De raden van de zes Greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige plannen.

De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:

  • 1. de economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
  • 2. de gemeenten zullen de herstructureringsopgave combineren met landschapsverbetering;
  • 3. de gemeenten zullen verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  • 4. met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmer-meer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  • 5. de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 ha duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
  • 6. primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen is het Landschapsperspectief. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek wordt het landschap verdeeld in verschillende 'kamers' en worden de beleidsregels op hoofdlijnen weergegeven. Onderstaande kaart geeft het landschapsperspectief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0009.jpg"

Kaart Landschapsperspectief, plangebied binnen rode cirkel

In het plangebied is uitbreiding in principe niet toegestaan. Het beleid is gericht op sanering en uitbreiding van bebouwing is toegestaan indien openheid actief wordt vergroot. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. Vanwege bestaande concentratie van bebouwing op het perceel is er met voorgenomen ontwikkeling geen sprake van onevenredige aantasting van de openheid en/of zichtlijnen vanaf de Westeinde en Gooweg. Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de ambities van de ISG zoals onder andere opgenomen in de Kaart Landschapsperspectief. Omdat de uitbreiding in afwijking is van het bestemmingsplan heeft in het kader van Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (lSG) een zogenaamde maatwerkbeoordeling door het Overlegplatform Greenport Duin- en Bollenstreek plaatsgevonden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

Het in september 2020 gepubliceerde beleidsdocument: 'Samen maken we de toekomst van Noordwijk!' bevat de omgevingsvisie van Noordwijk. Op gebied van economie wil de gemeente de lokale bedrijvigheid stimuleren en inzetten op innovatie en een circulaire economie. Over het wonen geeft de gemeente aan in te willen zetten op starterswoningen in een betaalbaar segment en met een duurzame vorm van ontwerp en realisatie. Vanwege de sterke sociale cohesie in de gemeente wil de gemeente inzetten op betrokkenheid tussen burgers en overheid, op gezondheid en levendigheid van de bewoners en het woonmilieu en op een verbetering van de veiligheid, zowel de feitelijke veiligheid als het veiligheidsgevoel. De gemeente Noordwijk kiest voor een samenhangende verkeers- en vervoeroplossing, waarbij alle vormen van vervoer belangrijk zijn. Er moet geen hiërarchie meer zijn tussen de verschillende vormen van transitie. Daarom wil de gemeente inzetten op de verbetering van het openbaar vervoer, fiets- en wandelroutes. Tot slot zet de gemeente haar middelen in om haar gebied zo milieuvriendelijk mogelijk te maken. De gemeente gaat op zoek hoe zonnepanelen, energiebesparende maatregelingen en klimaatbestendigheid zo goed mogelijk kunnen worden toegepast. Al deze ambities staan in het licht van het Noordwijkse landschap, de zee, het strand en de duinen en zeker de bollenvelden zijn de kracht van de gemeente, iets dat ze wil omarmen.

In de omgevingsvisie beschrijft de gemeente de koers die in de komende jaren gevaren gaat worden. Het gaat ook om lokale ontwikkelingen en pijnpunten die om aandacht vragen. De vijf thema's voor de toekomst zijn:

  • 1. Een ondernemende gemeente met voldoende welvaart voor iedereen. Noordwijk is een gemeente van ondernemende mensen en harde werkers. De bollen, de zorg en het toerisme zitten de inwoners van Noordwijk in het bloed. In de bollenteelt is men al druk bezig met innovatie en verduurzaming om steeds beter in balans te komen met biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaat. Voor de vitalisering in het buitengebied, blijft de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport het kompas. De ISG is een (bestaand) programma als uitwerking van deze omgevingsvisie.
  • 2. Prettig wonen met voldoende woningen voor iedereen. Noordwijk is een fijne gemeente om in te wonen. Het strand en de duinen, de relatieve rust binnen de Randstad en de nabijheid van de grote steden: het zijn de ingrediënten waardoor mensen graag in Noordwijk willen wonen. Neveneffect van de hoge woonkwaliteit is dat juist door deze aantrekkelijkheid de huizenprijzen hoog zijn. Jongeren maken zich zorgen of zij in de toekomst zelf ook nog in de gemeente Noordwijk kunnen wonen. Om aan deze vraag te kunnen voldoen wordt expliciet ingezet op behoud en nieuwbouw van betaalbare woningen en starterswoningen. Er is nadrukkelijk aandacht voor passende voorzieningen voor tijdelijke huisvesting.
  • 3. Een betrokken gemeenschap; Een plek waar we prettig samenleven en gelukkig oud worden. De gemeente Noordwijk vormt een energieke, betrokken samenleving. Veel inwoners voelen zich verbonden met hun omgeving en dat willen ze graag zo houden. Of het nu gaat om sport, cultuur of ontspanning: evenementen en verenigingen spelen een belangrijke rol. Dit imago, Noordwijk als sportieve, culturele gemeente, blijft gekoesterd worden. De gemeente zet in op interpersoonlijke hulp en wil dit stimuleren door ontmoetingsplekken te creëren en initiatieven te ondersteunen die hier stimulerend en constructief aan bijdragen.
  • 4. Goede bereikbaarheid en minder (parkeer)overlast op topdagen. Een goede bereikbaarheid, voor alle vormen van vervoer, is erg belangrijk voor de gemeente Noordwijk. Mensen moeten hun woning, werkplek, relaties, (middelbare) scholen en voorzieningen goed kunnen bereiken. Het gaat om goede verbinding tussen de dorpen en met de dorpen van omliggende gemeenten. Dit geldt zowel voor het autoverkeer als voor het openbaar vervoer. Om de bestaande overlast van gemotoriseerd verkeer te verminderen, is het belangrijk een openbare ruimte te creëren waar ruim baan wordt gegeven aan groen, lopen, en fietsen. Noordwijk wil (bewoners en) bezoekers uitdagen de auto te laten staan. Dit draagt ook bij aan een beter milieu en een betere gezondheid.
  • 5. Een duurzame gemeente Noordwijk; Klimaatneutraal en -bestendig. Op het gebied van duurzaamheid komen er mondiaal grote veranderingen op ons af. Dit vraagt om forse aanpassingen, ook binnen de gemeente Noordwijk. Het gaat om het tegengaan van de klimaatverandering en tegelijkertijd om het opvangen van de gevolgen daarvan. Waar het om het terugdringen van klimaatverandering gaat is de inzet: een klimaatneutraal Noordwijk in 2050. Dit heeft gevolgen voor zowel bedrijven als voor wonen. Noordwijk stimuleert initiatieven tot vergroening. Biodiversiteit heeft in smalle en brede zin de aandacht. Zowel op buurtniveau als op gemeentelijk niveau zet Noordwijk zich actief in voor het behoud en versterken van de natuurlijke rijkdom die het landschap kenmerkt.

Conclusie

Met de omgevingsvisie 1.0 voor Noordwijk zet de gemeente koers uit voor de toekomst. De visie werkt als graadmeter voor initiatieven en ideeën. Voor het beoogde initiatief, de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen van een belangrijk bollenteeltbedrijf in het buitengebied van De Zilk, is de visie ook van toepassing. De uitspraken omtrent de economische weerbaarheid van het Duin- en Bollengebied zijn zeer relevant voor de beoogde ontwikkeling. De gemeentelijke visie sluit in grote lijnen aan bij de ISG. Het gemeentelijk beleid stelt daarmee het voortbestaan van de bollenbedrijven op een hoge prioriteit. Daarnaast doet de gemeente uitspraken over het milieuvriendelijker maken van deze bedrijven. De uitbreiding zal resulteren in een grote afname van vervoersbewegingen. Hiermee draagt het deels bij aan de vermindering van emissies. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijk beleid en de uitspraken in de gemeentelijke omgevingsvisie vormen geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijf.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Water

Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Voor de voorliggende ontwikkeling is daarom een digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) uitgevoerd (geactualiseerd d.d. 16-05-2023). Het toets resultaat van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 2. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

Plangebied
Onderhavige ontwikkeling heeft gevolgen voor het aspect water. Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 30 maart 2023 wateradvies uitgebracht en aangegeven dat er een waterbelang is. Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend.

Bij een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2 moet het totaal aan verhard oppervlakte worden gecompenseerd in hetzelfde peilvak door het graven van 15% in de vorm van open water, wat in verbinding moet staan met de rest van het watersysteem. De gronden in het plangebied zijn reeds deels verhard. De toename van verharding in het plangebied is netto circa 818 m2. Er is compensatie daarom nodig in de vorm van oppervlaktewater. Enige jaren geleden is er een vijver gegraven die in verbinding staat met het watersysteem en reeds voorzag in overcapaciteit (zie ook de situatietekening in paragraaf 2.2). Voor het restant aan compensatie wordt de bestaande sloot aan de zuidzijde van het perceel met de benodigde oppervlakte verbreed. Er zijn geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Conclusie
Het aspect water levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is in 2018 een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Deze is inmiddels verouderd en is daarom door middel van een bureauonderzoek geactualiseerd. Het doel van dit bureauonderzoek is om na te gaan of het plan vanuit ecologisch oogpunt zo uitvoerbaar is of dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen zijn door de opdrachtgever recente foto's van het projectgebied (d.d. 2 november 2022) aangeleverd, zowel van de binnenzijde van de loodsen als van de uitbreidingslocatie buiten de loodsen.

Er is gekozen voor een bureau-inventarisatie omdat de inrichting van het projectgebied niet is gewijzigd en omdat in 2018 is vastgesteld op de uitbreidingslocatie geen opgaande beplanting, permanent oppervlaktewater of voor beschermde soorten geschikte ruimtes in de bedrijfsbebouwing aanwezig zijn.

Projectgebied
Het projectgebied ligt aan de achterzijde van het erf van Westeinde 25 in Noordwijkerhout. Op het erf staan een woning en een aantal geschakelde bedrijfsloodsen en kassen. De woning is opgetrokken uit bakstenen muren en een pannendak. De kassen zijn opgetrokken uit glas en plaatmateriaal. De woning en kassen zijn niet betrokken bij het plan.

De bedrijfsloodsen zijn opgetrokken uit metalen damwandplaten en hebben goed afsluitende (rol)deuren. Ten noordoosten van de bedrijfsloodsen zijn op de uitbreidingslocatie in de huidige situatie een pad van betonplaten en een rand van een (bollen)akker aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0010.png" Impressie van het projectgebied. Links de zuidzijde van het plangebied. Rechts de noordzijde van het plangebied.

Aan de noordoostzijde van de loodsen wordt een kleine uitbouw gerealiseerd met een oppervlak van 422 m2. Hierbij wordt de noordoostgevel van de bedrijfsloodsen uitgebouwd. Bij uitvoering van het project wordt de hier aanwezige verharding verwijderd en grond vergraven. Op de locatie waar activiteiten mogelijk worden gemaakt, is geen opgaande beplanting of permanent oppervlaktewater aanwezig. In de tuin van de woning die niet bij het project betrokken is, zijn wel jonge bomen en struiken aanwezig. Aan de zuidwestrand van het erf en om het projectgebied zijn kavelsloten aanwezig. De opgaande beplanting en kavelsloten liggen op ruime afstand van de uitbreidingslocatie.

4.2.1 Soortbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie
Uit het raadplegen van gegevens van de laatste vijf jaar in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF © 8 november 2022) blijkt dat in de directe omgeving (0 – 1 kilometer) van het projectgebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreft vogels met jaarrond beschermde nesten, zoogdieren, reptielen en een amfibie (rugstreeppad).

Op de foto's is zichtbaar dat op de uitbreidingslocatie tussen en langs de betonplaten weinig vegetatie aanwezig is, die lijkt te bestaan uit enkele tredplanten zoals straatgras. Ook de akkerrand bevat nauwelijks vegetatie, omdat de grond op de foto's recent is omgewerkt. Beschermde plantensoorten zijn vanuit de omgeving van het projectgebied niet bekend (NDFF). Vanwege het aanwezige biotoop, de terreingesteldheid en de hoge voedselrijkdom van de akker worden beschermde plantensoorten ook niet in het projectgebied verwacht.

Uit de omgeving van het projectgebied zijn verschillende gebouw- en boombewonende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten bekend, zoals huismus en gierzwaluw (NDFF). De uit te bouwen loodsen zijn niet gewijzigd sinds het onderzoek in 2018. De muren en daken van de uit te bouwen loodsen zijn vanwege het ontbreken van geschikte invliegopeningen en de gebruikte materialen, namelijk namelijk metalen (damwand)platen, nog steeds ongeschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Hierdoor kan de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van gebouwbewonende vogels worden uitgesloten.

Door het ontbreken van bomen op de uitbreidingslocatie kunnen jaarrond beschermde nesten van boombewonende vogels, zoals buizerd (NDFF), worden uitgesloten.

De uitbreidingslocatie vormt gezien de geringe grootte en de huidige inrichting als betonnen pad en smalle akkerrand naast de loodsen hooguit marginaal geschikt foerageergebied voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten die in de omgeving kunnen broeden.

Op de akkers buiten het projectgebied en op het erf van de woning op ruime afstand van de uitbreidingslocatie kunnen algemene vogels broeden. Nesten van algemene soorten zijn alleen tijdens de broedperiode beschermd.

In de omgeving zijn ook enkele gebouwbewonende vleermuissoorten bekend, zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger (NDFF). In 2018 is vastgesteld dat de muren en daken van de loodsen voor vleermuizen niet toegankelijk zijn door het ontbreken van geschikte in- en uitvliegopeningen. Ook is in de muren en daken, gezien het snelle opwarmen en afkoelen van het materiaal, geen geschikt microklimaat aanwezig voor vleermuizen om verblijfplaatsen te hebben. De uit te bouwen loodsen zijn niet gewijzigd sinds 2018. Hierdoor kunnen verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen in het projectgebied worden uitgesloten.

Vanwege het ontbreken van bomen op de uitbreidingslocatie kunnen verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten, zoals rosse vleermuis en watervleermuis (NDFF), worden uitgesloten.

Het projectgebied kan een zeer klein onderdeel vormen van het foerageergebied van soorten die rondom bebouwing foerageren, zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. In het projectgebied zijn geen groenstroken aanwezig die een onderdeel kunnen vormen van een doorgaande structuur, die dienst kan doen als essentiële vliegroute.

Langs de akkerrand kunnen enkele exemplaren van enkele algemene grondgebonden zoogdieren voorkomen, zoals de uit de omgeving bekende soorten veldmuis en huisspitsmuis (NDFF). Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de omgeving van het projectgebied zijn ook de niet-vrijgestelde boommarter en damhert bekend (NDFF). Door het ontbreken van grote bomen in en rondom het projectgebied kan de aanwezigheid van boommarter worden uitgesloten. Damhert komt voor in enkele duingebieden van Zuid-Holland en Noord-Holland en is niet te verwachten in het open gebied direct naast de bebouwing. Gezien de terreingesteldheid en/of het ontbreken van waarnemingen uit de omgeving (NDFF) kan de aanwezigheid van niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdiersoorten in het projectgebied worden uitgesloten.

Uit de omgeving van het projectgebied zijn ook de beschermde reptielensoorten hazelworm en zandhagedis bekend (NDFF). Geschikt leefgebied voor hazelworm, zoals bosranden met dichte ondergroei, een goed ontwikkelde strooisellaag en/of opgeslagen materialen, is niet aanwezig in het projectgebied. Ook voor zandhagedis ontbreekt geschikt leefgebied, zoals duin- en heidegebied, in en direct rondom het projectgebied. Hazelworm, zandhagedis en andere beschermde reptielensoorten worden vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied en/of waarnemingen uit de omgeving (NDFF) niet in het projectgebied verwacht.

De akkerrand in het projectgebied vormt mogelijk geschikt landbiotoop voor lage aantallen van enkele algemene amfibieënsoorten, zoals de uit de omgeving bekende gewone pad of bruine kikker (NDFF). Voor deze soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In de omgeving van het projectgebied zijn ook waarnemingen van de niet-vrijgestelde rugstreeppad bekend (NDFF). Deze soort is voor de voortplanting aangewezen op ondiepe wateren en overwinterd door zich in te graven in goed vergraafbare zand of aarde. Op de uitbreidingslocatie waren op het moment van het nemen van de foto's geen laagtes aanwezig die zich met water kunnen vullen. Ook zijn de binnenkanten van de loodsen voor rugstreeppad niet toegankelijk en zijn geen aarde- of zandhopen aanwezig waar rugstreeppad zich in kan ingraven. Hierdoor wordt rugstreeppad niet in het projectgebied verwacht. Andere niet-vrijgestelde amfibieën zijn door het ontbreken van geschikt leefgebied en/of waarnemingen uit de omgeving (NDFF) eveneens niet in het projectgebied te verwachten.

Overige beschermde soorten uit de soortgroepen vissen en ongewervelden zijn in de directe omgeving niet bekend (NDFF). Het projectgebied biedt deze soortgroepen ook geen geschikt leefgebied. Hierdoor kan de aanwezigheid van beschermde vissen en ongewervelden worden uitgesloten.

Toetsing
Bij de uitvoering van de plannen gaan geen jaarrond beschermde nesten van vogels verloren. Als gevolg van de plannen verandert het projectgebied als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten die in de omgeving kunnen broeden, maar zal niet geheel ongeschikt worden. De uitbreidingslocatie vormt bovendien hooguit marginaal foerageergebied voor de te verwachten soorten. Bovendien is in de directe omgeving van het projectgebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Het vernietigen of verstoren van in gebruik zijnde nesten van (algemene) vogelsoorten die rondom het projectgebied kunnen broeden is bij wet verboden. Dit kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli.

Als gevolg van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Het projectgebied zal naar verwachting na uitvoering van de plannen niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die rondom bebouwing foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het projectgebied in ruime mate alternatief en bovendien hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied treden niet op.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

Voor alle in het wild levende planten- en dierensoorten in Nederland geld de zorgplicht van de Wnb. Dit houdt onder andere in dat handelingen met negatieve gevolgen voor in het wild levende dieren en planten worden nagelaten of de negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij uitvoering van de plannen moet dan ook rekening worden gehouden met alle in het projectgebied levende soorten en moeten negatieve effecten, voor zover redelijkerwijs mogelijk, worden voorkomen. Een zorgplichtmaatregel voor de voorliggende situatie is om eventueel aanwezige vegetatie in het projectgebied een week voor de start van de werkzaamheden te maaien. Hierdoor wordt het projectgebied onaantrekkelijk voor algemene zoogdieren en amfibieën waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op deze manier hebben deze soorten de tijd om zich te verplaatsen naar een nieuwe locatie buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden, zodat wordt voldaan aan de zorgplicht die wel geldt voor deze vrijgestelde soorten.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd, is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Dit netwerk moet voldoende robuust zijn voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN en de bijbehorende natuurverbindingen is voor Zuid-Holland uitgewerkt in de Omgevingsverordening Zuid-Holland (vastgesteld 25 oktober 2022).

Overige provinciale natuur
Behalve voor het NNN zijn in de provincie Zuid-Holland in het kader van de Omgevingsverordening Zuid-Holland nog gronden aangewezen als ecologische verbindingszone. Ook heeft de provincie Zuid-Holland enkele belangrijke weidevogelgebieden aangewezen ten behoeve van weidevogels. Daarnaast zijn bepaalde gebieden aangewezen met de strategische reservering natuur en zijn van enkele gebieden de karakteristieke landschapselementen beschermd.

Inventarisatie
De gronden van het projectgebied maken geen onderdeel uit van beschermde Natura 2000-, NNN- en weidevogelgebieden of van gebieden die zijn aangewezen als strategische reservering natuur. Ook zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Het projectgebied ligt op een afstand van ruim 1 kilometer ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid'. Op 850 meter ten zuiden van het projectgebied ligt het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied ligt op circa 2,2 kilometer ten zuidoosten van het projectgebied.

Toetsing
Het projectgebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het projectgebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Bij uitvoering van de plannen wordt slechts een kleine uitbreiding van de bestaande bebouwing gerealiseerd. Het is echter niet op voorhand uitgesloten dat in de gebruiksfase sprake is van een toename van stikstofdepositie in stikstofgevoelige delen van Natura 2000-gebieden.

Een eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase is sinds 2 november 2022 niet langer vrijgesteld van vergunningsplicht. Hierdoor kan er in potentie ook sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tijdens de aanlegfase.

Daarom is een AERIUS-berekening (zie Bijlage 4) gemaakt waaruit blijkt dat tijdens de aanlegfase en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten van Natura 2000-gebieden. Deze berekening is in een aparte rapportage opgenomen.

Het projectgebied is niet in of direct aan het NNN, ecologische verbindingszones, belangrijke weidevogelgebieden of gebieden met de strategische reservering natuur of karakteristieke landschapskenmerken. Met de uitvoering van de plannen gaat van de voorgenoemde gebiedstypes geen oppervlakte verloren en worden geen wezenlijke kenmerken en waarden of kwaliteit aangetast. Negatieve effecten op de voorgenoemde gebieden kunnen hierdoor worden uitgesloten.

Beschermde houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 1.000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom.

Inventarisatie en conclusie
In het projectgebied zijn geen bomen en daarmee ook geen beschermde houtopstanden aanwezig. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Zuid-Holland is niet nodig.

4.2.3 Conclusie

Voor dit plan is een bureauonderzoek uitgevoerd op basis van aangeleverde foto's en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het projectgebied uit de NDFF geraadpleegd. Het bureauonderzoek en de verspreidingsgegevens geven voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Het aanvragen van een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig.

Bij uitvoering van de werkzaamheden moet wel rekening worden gehouden het broedseizoen en met de zorgplicht van de Wnb.

Bij de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels die op de randen of nabij het projectgebied kunnen broeden. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli.

Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het projectgebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.

Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het projectgebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

In het kader van de zorgplicht dient eventuele vegetatie één week voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden te worden gemaaid.

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. De uitkomsten van de Aerius-berekening zijn in een aparte rapportage opgenomen. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid of het onderdeel houtopstanden van de Wnb.

4.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Er dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Plangebied
In augustus 2018 is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat enkel in de bovengrond lichte overschrijdingen zijn aangetoond van de achtergrond- dan wel streefwaarden. De betreffende waarden geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van verkregen resultaten worden beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Geluid

Wegen
Een belangrijke basis in de ruimtelijke afweging voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

Inrichtingen
Het Activiteitenbesluit geeft doelvoorschriften voor geluid. Het Activiteitenbesluit biedt bescherming tegen het geluid afkomstig van:

  • in de inrichting aanwezige installaties en toestellen
  • in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en
  • laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.

Het Activiteitenbesluit biedt aan een beperkt aantal objecten bescherming. Het gaat om gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen. Het Activiteitenbesluit sluit hierbij aan bij het begrippenkader uit de Wet geluidhinder.

Plangebied
De voorliggende ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. Er is geen sprake van een geluidsgevoelige functie, zoals een woning. Ook vindt er geen reconstructie van een weg plaats of wordt een nieuwe weg aangelegd. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.2 Archeologie

Het archeologiebeleid van de gemeente Noordwijk is opgenomen in de Nota Archeologie en bijbehorende archeologische beleidskaart. In deze nota zijn de archeologische waarden van de gemeente Noordwijkerhout beschreven en op welke wijze deze waarden beschermd moeten worden. Deze waarden zijn weergegeven op de archeologische beleidskaart.

Plangebied
Een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan het Westeinde 25 in Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk (zie Bijlage 5 Archeologisch onderzoek).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een tweetal strandwallen. Aangezien het plangebied in een gebied ligt met een duidelijk lagere maaiveldhoogte dan verder in het oosten en ten zuidoosten waar resten van de strandwal nog aanwezig zijn, heeft er in het plangebied waarschijnlijk afgraving/egalisatie plaatsgevonden. Het plangebied lijkt op de grens te liggen van deze afgraving. Op de kaart van het Hoogheemraadschap Rijnland van 1615 is de meest westelijke strandwal ook niet ingetekend. Vermoedelijk zijn de strandwallen ter plaatse van het plangebied dus al vóór 1615 afgegraven/geëgaliseerd. Die afgraving is vermoedelijk beperkt aangezien er volgens de Bodemkaart van 1950 nog kalkloos zand aanwezig is. Op historisch kaartmateriaal is te zien dat er op de locatie bollenteelt heeft plaatsgevonden sinds ca. 1915. Hierbij zal de grond regelmatig omgewerkt zijn. Uit onderzoeken uit de directe omgeving blijkt over het algemeen dat de bovenste meter grond is omgewerkt ten behoeve van bollenteelt. Op basis hiervan wordt verwacht dat eventuele archeologische niveaus en daarin aanwezige archeologische resten zullen zijn verdwenen. Indien er in het plangebied weinig is afgegraven en omgewerkt, dan is het mogelijk dat er nog archeologische resten voorkomen.

Eventuele archeologische waarden in het gehele plangebied kunnen voorkomen vanaf de onderzijde van de bouwvoor of in eventuele vegetatieniveaus in de ondergrond. De diepte hiervan is op voorhand niet vast te stellen. Op basis van de ouderdom van de strandwal kunnen eventuele archeologische resten dateren vanaf het Laat Neolithicum. Strandwallen waren sinds het ontstaan ervan gunstige vestigingslocaties vanwege hun relatief hoge en droge ligging. Er zouden dan ook resten van bewoning kunnen worden aangetroffen, in de vorm van sporen zoals paalsporen, greppels en kuilen, en vondsten zoals aardewerk. Ook andere complextypes, zoals landgebruik (ploegsporen) en begravingen zijn mogelijk.

Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied inderdaad ligt op een strandwal, maar er kan geen onderscheid worden gemaakt tussen twee strandwallen. De mate van afgraving kan niet worden afgeleid van de diepte van de ontkalking van het zand omdat er geen directe relatie lijkt te zijn tussen de hoogteligging en de ontkalkingsdiepte. Uit de boringen blijkt wel duidelijk dat de bodem tot een diepte van 0,7-0,8 m -mv is omgewerkt en dat naast door het afgraven van de strandwal ook door deze omwerking eventuele archeologische waarden zullen zijn verdwenen. Onder de aangetroffen bouwvoor zijn geen vegetatieniveaus aangetroffen en daarom worden ook in de resten van de strandwal geen archeologische waarden meer verwacht. Op basis van het veldonderzoek wordt de archeologische verwachting van het plangebied bijgesteld naar laag.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied ligt op een afgegraven en diep omgewerkte strandwal met nog slechts een lage archeologische verwachting. Geadviseerd wordt om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden.

4.5.3 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in het door de provincie op de Kwaliteitskaart aangewezen bollenlandschap. Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.

De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van de bestaande agrarisch bedrijfsbebouwing op het perceel aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout met 422 m2. Vanwege bestaande concentratie van bebouwing op het perceel is er met voorgenomen ontwikkeling geen sprake van onevenredige aantasting van de openheid en/of zichtlijnen vanaf de Westeinde en Gooweg. Ook past het bedrijf qua aard binnen de bestaande gebiedskwaliteiten van het bollenteeltgebied

In het plangebied ligt geen bebouwing dat als rijks- of gemeentelijke monumenten is aangewezen.

4.5.4 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de bedrijfsuitbreiding aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout.

4.6 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

Verkeer
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijfsgebouw met 422 m2 op het perceel aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 kan de verkeersgeneratie per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte worden berekend. Uitgaande van een 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' in 'het buitengebied' bedraagt de verkeersgeneratie 4,8 extra voertuigbewegingen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw leidt tot een verkeersgeneratie van circa 20 mvt/weekdagetmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient met een factor van 1,33 te worden omgerekend. Hiermee komt de verkeersgeneratie uit op circa 27 mvt/werkdagetmaal. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen.

Parkeren
Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 bedraagt de parkeernorm in het buitengebied circa 0.8 per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte (categorie bedrijf arbeidsexentensief, bezoekersextensief), met in totaal 3 parkeerplaatsen ten behoeve van de uitbreiding. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgevangen. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plangebied
Voorliggende ontwikkeling betreft de uitbreiding van het bedrijfsgebouw aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. Het bedrijfsgebouw wordt uitgebreid met 422 m2. Met behulp van de nibm-rekentool (zie onderstaande afbeelding) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van de verkeersgeneratienormen uit de CROW publicatie Kencijfer parkeren en verkeersgeneratie 317.

Het bollenteeltbedrijf past onder de noemer 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' in het buitengebied. De uitbreiding van het bedrijf brengt 4.8 extra voertuigbewegingen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte per etmaal met zich mee en in totaal circa 20 verkeersbewegingen/weekdagetmaal. De geschatte verkeersgeneratie per werkdagetmaal bedraagt circa 27 mvt. Om het aandeel vrachtverkeer te bepalen is aangesloten bij CROW-publicatie 256 van een distributieterrein. Hieruit blijkt dat circa 22% van het verkeer vrachtverkeer is (CROW-256).

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 ug/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0011.png"

Rekentool luchtkwaliteit 2021

Het project is niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit. Er behoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Risicokaart
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.OMGWesteinde25-VA01_0012.jpg"

Uitsnede risicokaart (plangebied groene cirkel), bron: www.risicokaart.nl

In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Plangebied
In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Noordwijkerhout. Afgezien van enkele woningen komen vrijwel geen andere functies voor rondom het plangebied.VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering passen de activiteiten onder categorie 2 (SBI - 2008 011, 012, 013). Voor dit bedrijf geldt in een rustig buitengebied een richtafstand van 30 meter tot kwetsbare objecten, volgens de VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Wanneer ten minste 30 meter wordt aangehouden tussen woningen en kassen/bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de afstand tussen de uitbreiding van het bedrijfsgebouw en de dichtstbijzijnde woning 70 meter bedraagt wordt ruimschoots aan deze eis voldaan.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 M.e.r.- beoordeling

Het voorkómen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is niet opgenomen in de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Bovendien zijn in het kader van de voorliggende ontwikkeling in voorgaande hoofdstukken en verderop in dit hoofdstuk diverse (milieu)aspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.- beoordeling of MER niet noodzakelijk wordt geacht.

Hoofdstuk 5 Afweging

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. Het bedrijfsgebouw neemt toe met een oppervlakte van 422 m2.

De ontwikkeling past binnen het geldende rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het sluit aan op de regionale ambitie voor de ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek, zoals geformuleerd in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek. Het initiatief is verder niet strijdig met de duurzaamheidsladder. Wat betreft de milieuaspecten kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn.

Kortom, op basis van het geldende beleid en de onderzoeksgegevens zijn geen belemmeringen bekend voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond. Het voorliggende project wordt gerealiseerd op initiatief van de eigenaar van het bedrijf aan Westeinde 25 te Noordwijkerhout. De kosten die gepaard gaan met het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing en de uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten worden verhaald via legesheffing.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ter voorbereiding op de aanvraag is overleg gevoerd met omwonenden /belanghebbenden en zijn knelpunten besproken c.q. opgelost.

De ontwerpomgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing heeft met ingang van 24 oktober 2023 zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.