direct naar inhoud van Regels
Plan: Zee, Strand en Duin, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPZSD1eherziening-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zee, Strand en Duin, 1e herziening met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPZSD1eherziening-VA01 van de gemeente Noordwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan- of uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

het, onder voorwaarden, uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

  • a. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn aangeduid als categorie 1 of 2, of daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
  • b. geen horeca of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • c. in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • d. bed & breakfast en gastouderopvang worden onder bedrijfsmatige activiteiten aan huis begrepen;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 badseizoen:

periode van 1 februari tot 1 november;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

het percentage van een bestemmingsvlak of een bouwvlak dat bebouwd mag worden;

1.13 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het, binnen een woning en door de bewoner, bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit aan maximaal 4 personen;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.17 bijgebouw:

een bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains, kruipruimtes, kappen en dakopbouwen, niet zijnde geschikt voor zelfstandige verblijfsruimte;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.25 dakopbouw:

een bijzondere bovenste bouwlaag waarvan het vloeroppervlak ten hoogste 95% van het vloeroppervlak van de direct daaronder gelegen bouwlaag omvat;

1.26 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor verbruik, gebruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.29 duinvoet:

de overgang van het duinbeloop naar het strand, in dit geval de benedenrand van het duin zoals dat door de waterkeringsbeheerder Hoogheemraadschap van Rijnland danwel haar opvolger wordt aangegeven door middel van een afrastering;

1.30 exploitatievlak:

een binnen een bestemmingsvlak gelegen en vrij beweegbaar aaneengesloten vlak dat ingevolge de regels mag worden benut voor het exploiteren van gronden en het oprichten van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van:

  • a. strandhoreca, met dien verstande dat:
    • 1. een bijbehorend verhard dan wel onverhard terras onderdeel uitmaakt van het exploitatievlak, met uitzondering van een strandterras;
    • 2. de onverharde gronden waar verhuur van strandmeubilair plaatsvindt geen onderdeel uitmaken van het exploitatievlak;
    • 3. de onverharde gronden waar strandrecreatie plaatsvindt geen onderdeel uitmaken van het exploitatievlak;
  • b. strandhuisjes ten behoeve van toeristische overnachtingen;
  • c. verenigingsactiviteiten die betrekking hebben op strandrecreatie en/of watersport;
  • d. bedrijfsactiviteiten die betrekking hebben op training en scholing ten behoeve van ongemotoriseerde watersport;
1.31 gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang die met behoud van de woonfunctie door een bewoner van een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van kinderopvang voor maximaal 6 kinderen tegelijkertijd;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 horeca:

een bedrijf waarvan de activiteiten in hoofdzaak gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf, op het verstrekken en/of ter plaatse te laten nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie waarbij de volgende specifieke vormen onder horeca worden begrepen:

  • 1. categorie 1 daghoreca: een bedrijf dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak en dranken, met uitzondering van alcoholische dranken;
  • 2. categorie 2 restaurant/cafetaria: een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  • 3. categorie 3 café/bar: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakende van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomend bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
  • 4. categorie 4 bar-dancing of dancing (discotheek): een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomend bedrijf waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij gelegenheid wordt geboden tot dansen, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond en de nacht, waarbij de bedrijvigheid zich binnen de grenzen van de lokaliteit voltrekt;
  • 5. categorie 5 zaalaccommodatie: een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het bieden van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  • 6. categorie 6 hotel: een bedrijf, waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.
1.35 kap:

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden;

1.36 kelder:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de daarboven gelegen bouwlaag niet hoger dan het zandbanket mag zijn gelegen, niet zijnde een kruipruimte;

1.37 KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport:

een archeologisch onderzoeksrapport dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.38 kruipruimte:

een bijzondere bouwlaag met een hoogte van maximaal 1 meter, welke is gelegen tussen de vloer van de begane grondlaag en de bodemafsluiting en welke is bedoeld voor ventilatie, leidingen en gelegenheid tot reparaties, niet zijnde een kelder of souterrain;

1.39 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarbinnen eenzelfde maximum bouwhoogte en goothoogte en/of bebouwingspercentage geldt;

1.40 nutsvoorzieningen:

gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding zoals een rioolgemaal of bergbezinkbassin, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden;

1.41 ondergeschikte horeca:

horeca ten dienste van een andere functie, waarbij de horecafunctie qua oppervlak en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan die andere functie, de horecafunctie uitsluitend te bereiken is via de entree van die andere functie en de openingstijden van de horecafunctie niet langer zijn dan de openingstijden van die andere functie;

1.42 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.43 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden, op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van de gebruiksmogelijjkheden van het gebouw;

1.44 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.45 peil:
  • a. peil ten aanzien van de weg: voor een zich niet op het strand bevindend bouwwerk waarvan de voorgevel direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van die weg ter plaatse van de voorgevel;
  • b. peil voor een zich op het strand bevindend gebouw: de gemiddelde hoogte van het aansluitende zandbanket ter plaatse van de voorgevel, vermeerderd met 20 centimeter;
  • c. peil voor een zich op het strand bevindend ander bouwwerk: de voet van het betreffende bouwwerk;
  • d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van het bouwwerk;
1.46 prostitutiebedrijf:

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt;

1.47 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin bedrijfsmatig handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel;

1.48 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1 meter boven het zandbanket is gelegen, niet zijnde een kruipruimte;

1.49 standplaats:

op of aan de weg of aan een openbaar water, dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

  • a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats innemen of hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;
  • b. anderszins goederen uitstallen of uitgestald hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek;
1.50 strand:

de zone tussen de duinvoet en de gemiddelde laagwaterlijn;

1.51 strandhoreca:

een bedrijf dat primair is gericht op de verhuur van strandmeubilair, strandrecreatie en/of het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en secundair op het exploiteren van zaalaccommodatie voor een besloten publiek, niet zijnde een café/bar, een bar-dancing of dancing (discotheek), een hotel en/of naar de aard daarmee te vergelijken horecabedrijven;

1.52 strandrecreatie:

elke recreatieve activiteit die een directe of indirecte relatie heeft met het strand en de zee, niet zijnde strandhoreca of een voorziening ten behoeve van toeristische overnachtingen;

1.53 strandterras:

een aan het exploitatievlak grenzend terras welke mag worden gebruikt voor het plaatsen van terrasmeubilair maar waar geen vaste terrasinrichting, zoals terrasschermen, en/of verharding is toegestaan;

1.54 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.55 verblijfsgebied:

een niet voor gemotoriseerd verkeer openbaar toegankelijke en ongebouwde ruimte, tevens bestemd voor groen;

1.56 verkeersareaal:

gronden die in gebruik zijn als verkeersruimte voor al dan niet gemotoriseerd verkeer, bestaande uit rijwegen, fiets- en voetpaden, niet zijnde autowegen of autosnelwegen;

1.57 voorgevel:

de naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw/het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt;

1.58 woning:

een gebouw of een gedeelte daarvan bevattende een complex van ruimten, dat blijkens zijn aard en indeling geschikt is om door één of meer personen permanent te worden bewoond;

1.59 zandbanket:

een (kunstmatige) verhoging van het strand nabij de duinvoet waarbij de hoogte van het zandbanket minimaal NAP + 4,50 meter en maximaal NAP + 6,00 meter bedraagt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is, tussen of vanaf de buitenwerkse gevelvlakken, waarbij uitstekende delen tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bruto vloeroppervlak:

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld;

2.8 het bebouwingspercentage:

door projectie van de bebouwing in het bestemmingsvlak, tenzij anders in de regels is bepaald, de kelders en souterrains niet mee gerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Horeca - Strand Badseizoen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - Strand Badseizoen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strand;
  • b. strandrecreatie;
  • c. strandhoreca met inbegrip van bijbehorende terras- en andere voorzieningen, uitsluitend gedurende het badseizoen;

alsmede voor:

  • d. toeristische overnachtingen, ter plaatse van de aanduiding 'strandhuis', uitsluitend gedurende het badseizoen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. bouwwerken slechts zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken en gedurende het badseizoen;
  • b. per bestemmingsvlak is maximaal één exploitatievlak toegestaan waarbij:
    • 1. het exploitatievlak uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3';
    • 2. een exploitatievlak een maximum omvang van 1.000 m² mag hebben;
    • 3. de langste zijde van het exploitatievlak evenwijdig aan de duinvoet dient te zijn gelegen.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak alsmede binnen het in lid 3.2.1 onder b genoemde exploitatievlak te worden gebouwd;
  • b. per exploitatievlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  • c. de maximum bebouwde oppervlakte van het gebouw als bedoeld onder b bedraagt 600 m², met dien verstande dat:
    • 1. de langste zijde van het gebouw evenwijdig aan de duinvoet is gesitueerd;
    • 2. de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend evenwijdig aan de duinvoet zijn gelegen minimaal twee keer zo lang is als de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend haaks of schuin op de duinvoet zijn gesitueerd;
  • d. naast het onder b en c genoemde gebouw zijn per exploitatievlak tevens nog de volgende gebouwen toegestaan:
    • 1. 40 m² containers of vergelijkbare bijgebouwen ten behoeve van de opslag van strandmeubilair, met dien verstande dat containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van strandmeubilair geheel onder het exploitatievlak dienen te worden geplaatst;
    • 2. maximaal 5 strandhuisjes ten behoeve van toeristische overnachtingen mits een bestemmingsvlak tevens is aangeduid als 'strandhuis' en met dien verstande dat een maximum bebouwd oppervlak van 32 m² per strandhuisje geldt;
  • e. de maximum bouwhoogte van gebouwen bedraagt:
    • 1. 2,5 meter voor strandhuisjes als bedoeld onder d;
    • 2. 2,5 meter voor containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van strandmeubilair als bedoeld onder d;
    • 3. 5 meter voor overige gebouwen;
  • f. voor een gebouw, niet zijnde een strandhuisje, container of vergelijkbaar bijgebouw voor de opslag van strandmeubilair, geldt een maximum goothoogte van 4 meter;
  • g. gebouwen bestaan uit maximaal één bouwlaag welke eventueel is voorzien van een kap en een kruipruimte;
  • h. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  • i. de onderkant van de begane grondvloer van een gebouw mag maximaal 0,3 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.

3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken ten behoeve van strandhoreca dienen binnen het in lid 3.2.1 onder b genoemde exploitatievlak te worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de voet van een overig bouwwerk niet hoger dan het zandbanket mag zijn gelegen;
    • 2. overkappingen van terrassen niet zijn toegestaan;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van parasols mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • d. de hoogte van verlichting- en verwarmingsarmaturen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • e. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en per exploitatievlak geldt voor speeltoestellen een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m²;
  • f. terrasschermen zijn alleen toegestaan ter plaatse van verharde terrassen als bedoeld in lid 3.5.3;
  • g. de hoogte van terrasschermen over de lengte van maximaal 3 meter aan weerszijden van een in- of uitgang van een hoofdgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
  • h. de hoogte van overige terrasschermen en andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van het exploitatievlak als bedoeld in lid 3.2.1 onder b almede de situering en entree van gebouwen als bedoeld in lid 3.2.2 voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • b. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Logistieke aanbouw

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b-2 en lid 3.2.2 onder a en d voor één of meerdere bestemmingsvlakken een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een logistieke aanbouw ten behoeve van de opslag van fust, afval, rolcontainers, voorraad en vergelijkbare goederen, met dien verstande dat:

  • a. een exploitatievlak met maximaal 50 m² mag worden uitgebreid ten behoeve van een logistieke aanbouw met een maximale omvang van 50 m² maximum bebouwde oppervlakte;
  • b. de maximum bouwhoogte van de logistieke aanbouw 4 meter bedraagt;
  • c. geen kelders en souterrains zijn toegestaan onder de logistieke aanbouw.

3.4.2 Opslag strandmeubilair

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a, d en i voor één of meerdere bestemmingsvlakken een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van containers of vergelijkbare bijgebouwen ten behoeve van de opslag van strandmeubilair buiten het exploitatievlak, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van de containers in mindering wordt gebracht op de maximum oppervlakte van het exploitatievlak, zoals bedoeld in lid 3.2.1 onder b, mits:

  • a. de betreffende containers of vergelijkbare bijgebouwen in het zandbanket worden geplaatst;
  • b. er een positief advies van de welstandscommissie is;
  • c. plaatsing in en onder het exploitatievlak niet mogelijk is als gevolg van de aanwezigheid van een fundering met heipalen.

3.4.3 Kelders en souterrains

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder h en i een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een kelder of souterrain als opslagfunctie ten behoeve van het bovengelegen horecapaviljoen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de kelder of het souterrain niet meer bedraagt dan het bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. de kelder of het souterrain uitsluitend direct onder het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
  • c. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien de primaire waterkeringsfunctie niet wordt geschaad door het realiseren van de kelder of het souterrain;
  • d. advies is ingewonnen bij de betrokken waterkeringsbeheerders Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijkswaterstaat danwel hun opvolgers, waarbij geldt dat de betrokken waterkeringbeheerders binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn hun zienswijze kenbaar hebben kunnen maken.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verboden gebruik

De opslag van fust, afval, rolcontainers, voorraad en vergelijkbare goederen is uitsluitend toegestaan binnen een gebouw, voor zover dit geen betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden dan wel afvalstoffen die verband houden met de verwerkelijking van de bestemming.

3.5.2 Strandhoreca

Voor strandhoreca gelden de volgende regels:

  • a. per exploitatievlak als bedoeld in 3.2.1 onder b is maximaal één strandhorecabedrijf toegestaan.

3.5.3 Terrassen

Per exploitatievlak als bedoeld in 3.2.1 onder b zijn verharde en onverharde terrassen toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' of 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3' een oppervlak van maximaal 1.000 m² aan verharde en onverharde terrassen is toegestaan;
  • b. de omvang van de bebouwde oppervlakte van gebouwen in mindering dient te worden gebracht op het toegestane oppervlak van 1.000 m² aan verharde en onverharde terrassen als bedoeld onder a.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Strandterrassen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 3.5.3 een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een strandterras buiten het exploitatievlak, met dien verstande dat:

  • a. per strandhorecabedrijf maximaal één strandterras buiten het exploitatievlak is toegestaan;
  • b. een strandterras dient op een afstand van minimaal 10 meter van de gemiddelde hoogwaterlijn te worden gerealiseerd;
  • c. het strandterras ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' een omvang van maximaal 250 m² mag hebben;
  • d. het strandterras ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3' een omvang van maximaal 500 m² mag hebben;
  • e. ter plaatse van het strandterras uitsluitend terrasmeubilair is toegestaan.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om, met toepassing van het in artikel 3,6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde, één of meerdere aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3' als bedoeld in lid 3.6.1 onder c te wijzigen in één of meerdere aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' mits het gebruik als strandterras met een omvang van meer dan 250 m² meer dan een half jaar is beëindigd.

Artikel 4 Horeca - Strand Jaarrond

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - Strand Jaarrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strand;
  • b. strandrecreatie;
  • c. strandhoreca met inbegrip van bijbehorende terras- en andere voorzieningen;

alsmede voor:

  • d. toeristische overnachtingen, ter plaatse van de aanduiding 'strandhuis', uitsluitend gedurende het badseizoen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. bouwwerken slechts zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. per bestemmingsvlak is maximaal één exploitatievlak toegestaan waarbij:
    • 1. het exploitatievlak uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3';
    • 2. een exploitatievlak een maximum omvang van 1.000 m² mag hebben;
    • 3. de langste zijde van het exploitatievlak evenwijdig aan de duinvoet dient te zijn gelegen.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak alsmede binnen het in lid 4.2.1 onder b genoemde exploitatievlak te worden gebouwd;
  • b. per exploitatievlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  • c. de maximum bebouwde oppervlakte van het gebouw als bedoeld onder b bedraagt 600 m², met dien verstande dat:
    • 1. de langste zijde van het hoofdgebouw evenwijdig aan de duinvoet is gesitueerd;
    • 2. de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend evenwijdig aan de duinvoet zijn gelegen minimaal twee keer zo lang is als de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend haaks of schuin op de duinvoet zijn gesitueerd;
  • d. naast het onder b en c genoemde gebouw zijn per exploitatievlak tevens nog de volgende gebouwen toegestaan:
    • 1. 40 m² containers of vergelijkbare bijgebouwen ten behoeve van de opslag van strandmeubilair, met dien verstande dat containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van strandmeubilair geheel onder het exploitatievlak dienen te worden geplaatst;
    • 2. maximaal 5 strandhuisjes ten behoeve van toeristische overnachtingen mits een bestemmingsvlak tevens is aangeduid als 'strandhuis' en met dien verstande dat een maximum bebouwd oppervlak van 32 m² per strandhuisje geldt;
  • e. de maximum bouwhoogte van gebouwen bedraagt:
    • 1. 2,5 meter voor strandhuisjes als bedoeld onder d;
    • 2. 2,5 meter voor containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van strandmeubilair als bedoeld onder d;
    • 3. 5 meter voor overige gebouwen;
  • f. voor een gebouw, niet zijnde een strandhuisje, container of vergelijkbaar bijgebouw voor de opslag van strandmeubilair, geldt een maximum goothoogte van 4 meter;
  • g. gebouwen bestaan uit maximaal één bouwlaag welke eventueel is voorzien van een kap en een kruipruimte;
  • h. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  • i. de onderkant van de begane grondvloer van een gebouw mag maximaal 0,3 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.

4.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken dienen binnen het in lid 4.2.1 onder b genoemde exploitatievlak te worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de voet van een overig bouwwerk niet hoger dan het zandbanket mag zijn gelegen;
    • 2. overkappingen van terrassen niet zijn toegestaan;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van parasols, mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • d. de hoogte van verlichting- en verwarmingsarmaturen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • e. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en per exploitatievlak geldt voor speeltoestellen een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m²;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e bedraagt het gezamenlijk maximum oppervlak aan speeltoestellen 80 m² per exploitatievlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende speelvoorziening';
  • g. terrasschermen zijn alleen toegestaan ter plaatse van verharde terrassen als bedoeld in lid 4.5.3;
  • h. de hoogte van terrasschermen over de lengte van maximaal 3 meter aan weerszijden van een in- of uitgang van een hoofdgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
  • i. de hoogte van overige terrasschermen en andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen.

4.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van het exploitatievlak als bedoeld in lid 4.2.1 onder b alsmede de situering en entree van gebouwen als bedoeld in lid 4.2.2, voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • b. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Logistieke aanbouw

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 onder b-2 en lid 4.2.2 onder a en d voor één of meerdere bestemmingsvlakken een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een logistieke aanbouw ten behoeve van de opslag van fust, afval, rolcontainers, voorraad en vergelijkbare goederen, met dien verstande dat:

  • a. een exploitatievlak met maximaal 50 m² mag worden uitgebreid ten behoeve van een logistieke aanbouw met een maximale omvang van 50 m² maximum bebouwde oppervlakte;
  • b. de maximum bouwhoogte van de logistieke aanbouw 4 meter bedraagt;
  • c. geen kelders en souterrains zijn toegestaan onder de logistieke aanbouw.

4.4.2 Opslag strandmeubilair

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a, d en j voor één of meerdere bestemmingsvlakken een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van containers of vergelijkbare bijgebouwen ten behoeve van de opslag van strandmeubilair buiten het exploitatievlak, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van de containers in mindering wordt gebracht op de maximum oppervlakte van het exploitatievlak, zoals bedoeld in lid 4.2.1 onder b, mits:

  • a. de betreffende containers of vergelijkbare bijgebouwen in het zandbanket worden geplaatst, uitsluitend in de periode 1 februari tot 1 november;
  • b. er een positief advies van de welstandscommissie is;
  • c. plaatsing in en onder het exploitatievlak niet mogelijk is als gevolg van de aanwezigheid van een fundering met heipalen.

4.4.3 Kelders en souterrains

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 onder h en i een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een kelder of souterrain als opslagfunctie ten behoeve van het bovengelegen horecapaviljoen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de kelder of het souterrain niet meer bedraagt dan het bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. de kelder of het souterrain uitsluitend direct onder het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
  • c. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien de primaire waterkeringsfunctie niet wordt geschaad door het realiseren van de kelder of het souterrain;
  • d. advies is ingewonnen bij de betrokken waterkeringsbeheerders Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijkswaterstaat danwel hun opvolgers, waarbij geldt dat de betrokken waterkeringbeheerders binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn hun zienswijze kenbaar hebben kunnen maken.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Verboden gebruik

De opslag van fust, afval, rolcontainers, voorraad en vergelijkbare goederen is uitsluitend toegestaan binnen een gebouw, voor zover dit geen betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden dan wel afvalstoffen die verband houden met de verwerkelijking van de bestemming.

4.5.2 Maximum aantal horecabedrijven

Voor strandhoreca gelden de volgende regels:

  • a. per exploitatievlak als bedoeld in 3.2.1 onder b is maximaal één strandhorecabedrijf toegestaan.

4.5.3 Terrassen

Per exploitatievlak als bedoeld in 4.2.1 onder b zijn verharde en onverharde terrassen toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' of 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3' een oppervlak van maximaal 1.000 m² aan verharde en onverharde terrassen is toegestaan;
  • b. de omvang van de bebouwde oppervlakte van gebouwen in mindering dient te worden gebracht op het toegestane oppervlak van 1.000 m² aan verharde en onverharde terrassen als bedoeld onder a.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Strandterrassen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 4.5.3 een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een strandterras buiten het exploitatievlak, met dien verstande dat:

  • a. per strandhorecabedrijf maximaal één strandterras buiten het exploitatievlak is toegestaan;
  • b. een strandterras dient op een afstand van minimaal 10 meter van de gemiddelde hoogwaterlijn te worden gerealiseerd;
  • c. het strandterras ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' een omvang van maximaal 250 m² mag hebben;
  • d. het strandterras ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3' een omvang van maximaal 500 m² mag hebben;
  • e. ter plaatse van het strandterras uitsluitend terrasmeubilair is toegestaan.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om, met toepassing van het in artikel 3,6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde, één of meerdere aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 3' als bedoeld in lid 4.6.1 onder c te wijzigen in één of meerdere aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 2' mits het gebruik als strandterras met een omvang van meer dan 250 m² meer dan een half jaar is beëindigd.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strand;
  • b. strandrecreatie;
  • c. veiligheidsposten.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat bouwwerken slechts zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  • b. de maximum bebouwde oppervlakte van het gebouw als bedoeld onder a bedraagt 300 m² per bouwvlak;
  • c. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt 4 respectievelijk 5 meter;
  • d. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  • e. de onderkant van de begane grondvloer van een gebouw mag maximaal 0,3 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.

5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de voet van een overig bouwwerk mag niet hoger dan het zandbanket zijn gelegen
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. de hoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen.

5.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en entree van gebouwen als bedoeld in lid 5.2.2, voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • b. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Maximum goot- en bouwhoogte

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 onder c een omgevingsvergunning te verlenen voor het overschrijden van de maximale goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding van de maximale goot- en bouwhoogte alleen is toegestaan ten behoeve van een uitzichtpost bij een veiligheidspost;
  • b. de uitzichtpost noodzakelijk is in verband met het bieden van voldoende zicht over het strand en de zee vanuit de veiligheidspost;
  • c. per bestemmingsvlak maximaal één uitzichtpost is toegestaan;
  • d. het maximum grondoppervlak van de uitzichtpost 6,5 m² bedraagt;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d is een uitzichtpost met een maximum grondoppervlak van 16 m² toegestaan mits minimaal twee gevelwanden van de uitzichtpost onder een hellingshoek van maximaal 75 graden worden uitgevoerd;
  • f. de maximum goot- en bouwhoogte mag worden overschreden tot 7,5 meter ten opzichte van peil.

5.4.2 Kelders en souterrains

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 onder d en e een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een kelder of souterrain als opslagfunctie ten behoeve van een bovengelegen veiligheidspost, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de kelder of het souterrain niet meer bedraagt dan het bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. de kelder of het souterrain uitsluitend direct onder het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
  • c. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien de primaire waterkeringsfunctie niet wordt geschaad door het realiseren van een kelder of souterrain;
  • d. advies is ingewonnen bij de betrokken waterkeringsbeheerders Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijkswaterstaat danwel hun opvolgers, waarbij geldt dat de betrokken waterkeringbeheerders binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn hun zienswijze kenbaar hebben kunnen maken.

Artikel 6 Natuur - Duinen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Duinen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur in de vorm van duinen en bossen;

met de bijbehorende functies:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water;

alsmede voor:

  • d. ten tijde van inwerkingtreding van het plan aanwezige fiets- en voetpaden met bijbehorende stallingsmogelijkheden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de in lid 6.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bestaande overige bouwwerken ten dienste van de aldaar genoemde bestemming toegestaan.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Overige bouwwerken

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het realiseren van nieuwe overige bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. voor het bouwen van overige bouwwerken de volgende regels gelden:
    • 1. maximum bebouwingspercentage: 2%;
    • 2. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en het maximum oppervlak bedraagt 4 m² per speeltoestel;
    • 3. maximum bouwhoogte andere overige bouwwerken: 2,5 meter.
  • b. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien:
    • 1. de realisatie van het overige bouwwerk direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het Natura 2000-gebied (Kennemerland-Zuid), of;
    • 2. de realisatie van het overige bouwwerk niet leidt tot mogelijke significante gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied, of;
    • 3. voor de realisatie van het overige bouwwerk een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, lid 2 van de Wet natuurbescherming is verleend.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Fiets- en voetpaden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 onder d een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het realiseren van nieuwe fiets- en/of voetpaden, met dien verstande dat toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien:

  • a. de realisatie van het fiets- en/of voetpad niet leidt tot mogelijke significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied, of;
  • b. voor de realisatie van het fiets- en/of voetpad een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, lid 2 van de Wet natuurbescherming is verleend.

Artikel 7 Natuur - Duinen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Duinen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur in de vorm van duinen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. voetpaden;
  • d. stallingsmogelijkheden voor fietsen;

alsmede voor:

  • e. een ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van en naar het strand, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de in lid 7.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bestaande overige bouwwerken ten dienste van de aldaar genoemde bestemming toegestaan.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het realiseren van nieuwe overige bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. voor het bouwen van overige bouwwerken de volgende regels gelden:
    • 1. maximum bebouwingspercentage: 2%;
    • 2. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en het maximum oppervlak bedraagt 4 m² per speeltoestel;
    • 3. maximum bouwhoogte andere overige bouwwerken: 2,5 meter.
  • b. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen mogelijk is indien in voldoende mate is aangetoond dat de realisatie van een bouwwerk niet leidt tot een overtreding van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming dan wel dat voldoende aannemelijk is dat voor de overtreding van de verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming een ontheffing van de Wet natuurbescherming kan worden verkregen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Op en onder de in 7.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 2. het verrichten van graafwerkzaamheden;
    • 3. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het normaal onderhoud en beheer van de duinen;
    • 2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  • c. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de aanwezige flora en fauna onevenredig wordt geschaad.
  • d. Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van de aanwezige flora en fauna voorschriften worden verbonden betreffende:
    • 1. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor de flora en fauna worden beschermd en/of hersteld.
  • e. Alvorens over te gaan tot de verlening van een vergunning als bedoeld onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij een onafhankelijke deskundige.

Artikel 8 Recreatie - Strand

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Strand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strand;
  • b. strandrecreatie;
  • c. zee;

alsmede voor:

  • d. verhuur van strandmeubilair, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - verhuur strandmeubilair - 1' en 'specifieke vorm van recreatie - verhuur strandmeubilair - 2'.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan gedurende het badseizoen, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - verhuur strandmeubilair - 2'.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verhuur strandmeubilair - 2' is maximaal één hoofdgebouw toegestaan, waarbij:
    • 1. een maximum bebouwd oppervlak van 100 m² aan gebouwen geldt;
    • 2. de maximum bouwhoogte 3 meter bedraagt;
  • b. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  • c. de onderkant van de begane grondvloer van een gebouw mag maximaal 0,3 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.

8.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de voet van een overig bouwwerk mag niet hoger dan het zandbanket zijn gelegen;
  • b. maximum bebouwingspercentage: 1%;
  • c. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en het maximum oppervlak bedraagt 4 m² per speeltoestel;
  • d. maximum bouwhoogte andere overige bouwwerken: 6 meter.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Opslag

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.1 en 8.2.2 een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van containers ten behoeve van de opslag van goederen die bedoeld zijn voor het houden van evenementen en/of activiteiten op het strand, met dien verstande dat:

  • a. per evenement dan wel per activiteit maximaal twee containers op het strand zijn toegestaan;
  • b. de containers uitsluitend zijn toegestaan tijdens het badseizoen;
  • c. de maximum bebouwde oppervlakte aan containers 500 m² bedraagt.

Artikel 9 Sport

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een golfterrein met inbegrip van ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan';
  • b. een manege met inbegrip van ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • c. een dienstwoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. in- en uitritten;
  • e. parkeren;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. natuur in de vorm van duinen en bossen;
  • i. water.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken.

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. maximum bebouwingspercentage per bouwvlak: 100%;
  • b. maximum goot- en bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' staat aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één dienstwoning toegestaan met een maximum inhoud van 750 m³.

9.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. maximum bebouwingspercentage: 2% per bestemmingsvlak;
  • b. maximum bouwhoogte: 3 meter.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Gebouwen buiten het bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.1 en lid 9.2.2 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het realiseren van gebouwen buiten de aangegeven bouwvlakken, met dien verstande dat:

  • a. de gebouwen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan', waarbij de volgende gebouwen ten behoeve van het uitoefenen van de golfsport zijn toegestaan:
    • 1. schuilhutten en toiletgebouwen met een maximum bebouwd oppervlak van 9 m² per gebouw en een maximale bouwhoogte van 3,5 meter;
    • 2. een gebouw waar halverwege het parcours kan worden gepauzeerd (halfway house) met een maximum bebouwd oppervlak van 15 m² en een maximale bouwhoogte van 3,5 meter;
    • 3. vergelijkbare gebouwen met een maximum bebouwd oppervlak van 12 m² per gebouw en een maximale bouwhoogte van 3,5 meter;
  • b. het maximum bebouwd oppervlak aan gebouwen buiten een bouwvlak in totaal niet meer dan 100 m² mag bedragen;
  • c. het college van burgemeester en wethouders advies inwint bij de beheerder van de waterkering alvorens zij een besluit nemen ten aanzien van de afwijkingsbevoegdheid.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid
9.4.1 Verplaatsen bouwvlak Driving Range

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde, ter plaatse van de als 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1' aangeduide gronden het bestemmingsplan te wijzigen door het bouwvlak met de bijbehorende maatvoeringsaanduidingen te verplaatsen, met dien verstande dat:

  • a. verplaatsing van het bouwvlak met de bijbehorende maatvoeringsaanduidingen alleen is toegestaan naar de eveneens als 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1' aangeduide gronden;
  • b. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend is toegestaan indien zeker is gesteld dat de realisatie niet leidt tot significante gevolgen voor de tot de Natura 2000 behorende flora en fauna;
  • c. het college van burgemeester en Wethouders advies inwint bij de beheerder van de waterkering alvorens zij een besluit nemen ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid;
  • d. het college van burgemeester en Wethouders advies inwint bij de beheerder van de gasleiding alvorens zij een besluit nemen ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid.
9.4.2 Verplaatsen bouwvlakken

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde, ter plaatse van de als 'golfbaan' aangeduide gronden het bestemmingsplan te wijzigen door één of meerdere bouwvlakken met de bijbehorende maatvoeringsaanduidingen te verplaatsen, met dien verstande dat:

  • a. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid er niet toe mag leiden dat het oppervlak aan bouwvlakken toeneemt;
  • b. het college van burgemeester en wethouders advies inwint bij de beheerder van de waterkering alvorens zij een besluit nemen ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid;
  • c. het college van burgemeester en Wethouders advies inwint bij de beheerder van de gasleiding alvorens zij een besluit nemen ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 10 Sport - Strand Badseizoen - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Strand Badseizoen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strand;
  • b. strandrecreatie;
  • c. watersport, uitsluitend gedurende het badseizoen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. bouwwerken slechts zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken en gedurende het badseizoen;
  • b. per bestemmingsvlak maximaal één exploitatievlak met een maximum omvang van 300 m² is toegestaan waarbij:
    • 1. het exploitatievlak uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 1';
    • 2. de langste zijde van het exploitatievlak evenwijdig aan de duinvoet dient te zijn gelegen.

10.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak alsmede binnen het exploitatievlak te worden gebouwd;
  • b. per exploitatievlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  • c. de maximum bebouwde oppervlakte van het gebouw als bedoeld onder b bedraagt 165 m², met dien verstande dat:
    • 1. de langste zijde van het hoofdgebouw evenwijdig aan de duinvoet is gesitueerd;
    • 2. de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend evenwijdig aan de duinvoet zijn gelegen minimaal twee keer zo lang is als de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend haaks of schuin op de duinvoet zijn gesitueerd;
  • d. naast het onder b en c genoemde gebouw zijn per exploitatievlak tevens nog de volgende gebouwen toegestaan:
    • 1. 40 m² containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van sport- en strandmaterialen, met dien verstande dat in containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van sport- en strandmaterialen geheel onder het exploitatievlak dienen te worden geplaatst;
  • e. de maximum bouwhoogte van gebouwen bedraagt:
    • 1. 2,5 meter voor containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van strandmeubilair als bedoeld onder d;
    • 2. 5 meter voor overige gebouwen;
  • f. voor een gebouw, niet zijnde een container of vergelijkbaar bijgebouw voor de opslag van sport- en strandmaterialen, geldt een maximum goothoogte van 4 meter;
  • g. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  • h. de onderkant van de begane grondvloer van een gebouw mag maximaal 0,3 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.

10.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken dienen binnen het in lid 10.2.1 onder b genoemde exploitatievlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voet van een overig bouwwerk niet hoger dan het zandbanket mag zijn gelegen;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van parasols mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • d. de hoogte van verlichting- en verwarmingsarmaturen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • e. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en het maximum oppervlak bedraagt 4 m² per speeltoestel;
  • f. de hoogte van terrasschermen over de lengte van maximaal 3 meter aan weerszijden van een in- of uitgang van een hoofdgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
  • g. de hoogte van overige terrasschermen en andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen.

10.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de zone als bedoeld in lid 10.2.1 onder b alsmede de situering en entree van gebouwen als bedoeld in lid 10.2.2, voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • b. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Opslag sport- en strandmaterialen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.2 onder a, d en i een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het plaatsen van containers of vergelijkbare bijgebouwen bedoeld voor de opslag van sport- en strandmaterialen buiten het exploitatievlak, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van de containers in mindering wordt gebracht op de maximum oppervlakte van het exploitatievlak, zoals bedoeld in lid 10.2.1 onder b, mits:

  • a. de betreffende containers of vergelijkbare bijgebouwen in het zandbanket worden geplaatst;
  • b. er een positief advies van de welstandscommissie is;
  • c. plaatsing in en onder het exploitatievlak niet mogelijk is als gevolg van de aanwezigheid van een fundering met heipalen.

10.4.2 Kelders en souterrains

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.2 onder g en h een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een kelder of souterrain als opslagfunctie ten behoeve van het bovengelegen verenigingsgebouw, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de kelder of het souterrain niet meer bedraagt dan het bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. de kelder of het souterrain uitsluitend direct onder het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
  • c. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien de primaire waterkeringsfunctie niet wordt geschaad door het realiseren van een kelder of souterrain;
  • d. advies is ingewonnen bij de betrokken waterkeringsbeheerders Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijkswaterstaat danwel hun opvolgers, waarbij geldt dat de betrokken waterkeringbeheerders binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn hun zienswijze kenbaar hebben kunnen maken.

Artikel 11 Sport - Strand Badseizoen - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Strand Badseizoen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strand;
  • b. strandrecreatie;
  • c. bedrijfsactiviteiten die betrekking hebben op training en scholing ten behoeve van ongemotoriseerde watersport, uitsluitend gedurende het badseizoen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. bouwwerken slechts zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken en gedurende het badseizoen;
  • b. per bestemmingsvlak is maximaal één exploitatievlak met een maximum omvang van 300 m² toegestaan waarbij:
    • 1. het exploitatievlak uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 1';
    • 2. de langste zijde van het exploitatievlak evenwijdig aan de duinvoet dient te zijn gelegen.

11.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak alsmede binnen het exploitatievlak te worden gebouwd;
  • b. per exploitatievlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  • c. de maximum bebouwde oppervlakte van het gebouw als bedoeld onder b bedraagt 250 m², met dien verstande dat:
    • 1. de langste zijde van het hoofdgebouw evenwijdig aan de duinvoet is gesitueerd;
    • 2. de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend evenwijdig aan de duinvoet zijn gelegen minimaal twee keer zo lang is als de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend haaks of schuin op de duinvoet zijn gesitueerd;
  • d. de minimum afstand van het gebouw tot de afrastering van de duinvoet dient 5 meter te bedragen;
  • e. de maximum bouwhoogte van het gebouw bedraagt 5 meter;
  • f. de maximum goothoogte van het gebouw bedraagt 4 meter;
  • g. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  • h. de onderkant van de begane grondvloer van het gebouw mag maximaal 0,3 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.

11.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken dienen binnen het in lid 11.2.1 onder b genoemde exploitatievlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voet van een overig bouwwerk niet hoger dan het zandbanket mag zijn gelegen;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van parasols mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • d. de hoogte van verlichting- en verwarmingsarmaturen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • e. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en het maximum oppervlak bedraagt 4 m² per speeltoestel;
  • f. de hoogte van terrasschermen over de lengte van maximaal 3 meter aan weerszijden van een in- of uitgang van een hoofdgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
  • g. de hoogte van overige terrasschermen en andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen.

11.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de zone als bedoeld lid 11.2.1 onder b alsmede de situering en entree van gebouwen als bedoeld in lid 11.2.2, voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • b. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Maximum goot- en bouwhoogte

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.2 onder e en f een omgevingsvergunning te verlenen voor het overschrijden van de maximale goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding van de maximale goot- en bouwhoogte alleen is toegestaan ten behoeve van een uitzichtpost;
  • b. de uitzichtpost noodzakelijk is in verband met het bieden van voldoende zicht over het strand en de zee vanuit het watersportbedrijf;
  • c. per bestemmingsvlak maximaal één uitzichtpost is toegestaan;
  • d. het maximum grondoppervlak van de uitzichtpost 6,5 m² bedraagt;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d is een uitzichtpost met een maximum grondoppervlak van 16 m² toegestaan mits minimaal twee gevelwanden van de uitzichtpost onder een hellingshoek van maximaal 75 graden worden uitgevoerd;
  • f. de maximum goot- en bouwhoogte mag worden overschreden tot 7,5 meter ten opzichte van peil.

11.4.2 Opslag sport- en strandmaterialen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.2 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het plaatsen van containers of vergelijkbare bijgebouwen bedoeld voor de opslag van sport- en strandmaterialen buiten het exploitatievlak, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van de containers in mindering wordt gebracht op de maximum oppervlakte van het exploitatievlak, zoals bedoeld in lid 11.2.1 onder b, mits:

  • a. de betreffende containers of vergelijkbare bijgebouwen in het zandbanket worden geplaatst;
  • b. er een positief advies van de welstandscommissie is;
  • c. plaatsing in en onder het exploitatievlak niet mogelijk is als gevolg van de aanwezigheid van een fundering met heipalen.

11.4.3 Kelders en souterrains

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.2 onder g en h een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een kelder of souterrain als opslagfunctie ten behoeve van het bovengelegen verenigingsgebouw, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de kelder of het souterrain niet meer bedraagt dan het bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. de kelder of het souterrain uitsluitend direct onder het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
  • c. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien de primaire waterkeringsfunctie niet wordt geschaad door het realiseren van een kelder of souterrain;
  • d. advies is ingewonnen bij de betrokken waterkeringsbeheerders Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijkswaterstaat danwel hun opvolgers, waarbij geldt dat de betrokken waterkeringbeheerders binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn hun zienswijze kenbaar hebben kunnen maken.

11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Maximum aantal bedrijven

Per exploitatievlak is maximaal één bedrijf toegestaan.

Artikel 12 Sport - Strand Jaarrond

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Strand Jaarrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strand;
  • b. strandrecreatie en/of watersport.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. bouwwerken slechts zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. per bestemmingsvlak is maximaal één exploitatievlak met een maximum omvang van 300 m² toegestaan waarbij:
    • 1. het exploitatievlak uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone exploitatievlak - 1';
    • 2. de langste zijde van het exploitatievlak evenwijdig aan de duinvoet dient te zijn gelegen.

12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak alsmede binnen het exploitatievlak te worden gebouwd;
  • b. per exploitatievlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  • c. de maximum bebouwde oppervlakte van het gebouw als bedoeld onder b bedraagt 250 m², met dien verstande dat:
    • 1. de langste zijde van het hoofdgebouw evenwijdig aan de duinvoet is gesitueerd;
    • 2. de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend evenwijdig aan de duinvoet zijn gelegen minimaal twee keer zo lang is als de zijde van alle bouwdelen tezamen die overwegend haaks of schuin op de duinvoet zijn gesitueerd;
  • d. naast het onder b en c genoemde gebouw zijn per exploitatievlak tevens nog de volgende gebouwen toegestaan:
    • 1. 40 m² containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van sport- en strandmaterialen, met dien verstande dat in containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van sport- en strandmaterialen geheel onder het exploitatievlak dienen te worden geplaatst;
  • e. de maximum bouwhoogte van gebouwen bedraagt:
    • 1. 2,5 meter voor containers of vergelijkbare bijgebouwen voor de opslag van strandmeubilair als bedoeld onder d;
    • 2. 5 meter voor overige gebouwen;
  • f. voor een gebouw, niet zijnde een container of vergelijkbaar bijgebouw voor de opslag van sport- en strandmaterialen, geldt een maximum goothoogte van 4 meter;
  • g. er zijn geen kelders en souterrains toegestaan;
  • h. de onderkant van de begane grondvloer van een gebouw mag maximaal 0,3 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.

12.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken dienen binnen het in lid 12.2.1 onder b genoemde exploitatievlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voet van een overig bouwwerk niet hoger dan het zandbanket mag zijn gelegen;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van parasols mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • d. de hoogte van verlichting- en verwarmingsarmaturen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • e. de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen en het maximum oppervlak bedraagt 4 m² per speeltoestel;
  • f. de hoogte van terrasschermen over de lengte van maximaal 3 meter aan weerszijden van een in- of uitgang van een hoofdgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
  • g. de hoogte van overige terrasschermen en andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen.

12.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de zone als bedoeld in lid 12.2.1 onder b alsmede de situering en entree van hoofdgebouwen als bedoeld in lid 12.2.2, voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
  • b. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Maximum goot- en bouwhoogte

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.2 onder e2 en f een omgevingsvergunning te verlenen voor het overschrijden van de maximale goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding van de maximale goot- en bouwhoogte alleen is toegestaan ten behoeve van een uitzichtpost;
  • b. de uitzichtpost noodzakelijk is in verband met het bieden van voldoende zicht over het strand en de zee vanuit de watersportvereniging;
  • c. per bestemmingsvlak maximaal één uitzichtpost is toegestaan;
  • d. het maximum grondoppervlak van de uitzichtpost 6,5 m² bedraagt;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d is een uitzichtpost met een maximum grondoppervlak van 16 m² toegestaan mits minimaal twee gevelwanden van de uitzichtpost onder een hellingshoek van maximaal 75 graden worden uitgevoerd;
  • f. de maximum goot- en bouwhoogte mag worden overschreden tot 7,5 meter ten opzichte van peil.

12.4.2 Opslag sport- en strandmaterialen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.2 onder a en d een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het plaatsen van containers of vergelijkbare bijgebouwen bedoeld voor de opslag van sport- en strandmaterialen buiten het exploitatievlak, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van de containers in mindering wordt gebracht op de maximum oppervlakte van het exploitatievlak, zoals bedoeld in lid 12.2.1 onder b , mits:

  • a. de betreffende containers of vergelijkbare bijgebouwen in het zandbanket worden geplaatst;
  • b. er een positief advies van de welstandscommissie is;
  • c. plaatsing in en onder het exploitatievlak niet mogelijk is als gevolg van de aanwezigheid van een fundering met heipalen.

12.4.3 Kelders en souterrains

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.2 onder g en h een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een kelder of souterrain als opslagfunctie ten behoeve van het bovengelegen verenigingsgebouw, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de kelder of het souterrain niet meer bedraagt dan het bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. de kelder of het souterrain uitsluitend direct onder het hoofdgebouw exclusief bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
  • c. de onderkant van de begane grondvloer van een gebouw mag na realisatie van een souterrain maximaal 1 meter hoger dan het zandbanket zijn gelegen.
  • d. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen is toegestaan indien de primaire waterkeringsfunctie niet wordt geschaad door het realiseren van een kelder of souterrain;
  • e. advies is ingewonnen bij de betrokken waterkeringsbeheerders Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijkswaterstaat danwel hun opvolgers, waarbij geldt dat de betrokken waterkeringbeheerders binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn hun zienswijze kenbaar hebben kunnen maken.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende beschermingszone aan weerszijden uit het hart van de kabel.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden is bebouwing slechts toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1 zijn toegestaan;
  • b. overige bouwwerken zijn niet toegestaan, tenzij toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 13.3 onder a.

13.2.2 Uitzondering verbodsregel

Het verbod als bedoeld in lid 13.2.1 onder b is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

13.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bouwverbod voor overige bouwwerken zoals bedoeld in lid 13.2.1 onder b van dit artikel een omgevingsvergunning te verlenen indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1.
  • b. Voorafgaand aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s) omtrent de voorgenomen afwijking en vraagt zij tevens aan de betrokken leidingbeheerder(s) om binnen een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn haar zienswijze kenbaar te maken.

13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Voorwaarden verplichting ligging kabel

Bij de aanleg van de hoogspanningsleidingen zoals bedoeld in 13.1, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de ligging van de kabel en de wijze van aanleggen:

  • a. het hart van de kabel dient minimaal 3 meter van de bestemmingsgrens te liggen;
  • b. de kabel dient op een minimale diepte gelegen te zijn, waarbij een minimale diepte van 1,2 meter geldt, gemeten ten opzichte van maaiveld.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Op en onder de in 13.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven, dieper dan 1 m onder peil;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 1 m onder peil;
    • 3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    • 4. diepploegen, dieper dan 1 m onder peil;
    • 5. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, dieper dan 1 m onder peil;
    • 6. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, dieper dan 1 m onder peil;
    • 7. het aanbrengen van verhardingen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het normaal onderhoud en beheer;
    • 2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • 3. werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. werken en werkzaamheden die plaatsvinden voordat de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1 worden aangelegd;
  • c. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden een onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleidingen als bedoeld in lid 13.1;
  • d. Alvorens over te gaan tot de verlening van een vergunning als bedoeld onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2

14.1 Bestemmingsoverschrijding

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, met in achtneming van het bepaalde in artikel 26.2.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Bepaling 1

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

14.2.2 Bepaling 2

Het college van burgemeester en wethouders verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 14.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -activiteit bouwen verbonden planregels.

14.2.3 Bepaling 3

In de situatie als bedoeld in 14.2.2, onderdeel b, kan het college van burgemeester en wethouders de volgende planregels aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.2.4 Bepaling 4

14.2.1, 14.2.2 en 14.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

14.2.5 Bepaling 5

Indien 14.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Bepaling 1

Het is verboden om op of in de in 14.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

14.3.2 Bepaling 2

Het verbod als bedoeld in 14.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 14.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning; of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

14.3.3 Bepaling 3

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 14.3.1 legt een KNA- conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

14.3.4 Bepaling 4

Het college van burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 14.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden planregels.

14.3.5 Bepaling 5

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.3.6 Bepaling 6

Indien 14.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de planregels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

14.4 Wijzigingsbevoegdheid
14.4.1 Bepaling 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 14.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

14.4.2 Bepaling 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 14.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 3

15.1 Bestemmingsoverschrijding

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, met in achtneming van het bepaalde in artikel 26.2.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Bepaling 1

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

15.2.2 Bepaling 2

Het college van burgemeester en wethouders verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 15.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -activiteit bouwen verbonden planregels.

15.2.3 Bepaling 3

In de situatie als bedoeld in 15.2.2, onderdeel b, kan het college van burgemeester en wethouders de volgende planregels aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15.2.4 Bepaling 4

15.2.1, 15.2.2 en 15.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

15.2.5 Bepaling 5

Indien 15.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Bepaling 1

Het is verboden om op of in de in 15.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

15.3.2 Bepaling 2

Het verbod als bedoeld in 15.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 15.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning; of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

15.3.3 Bepaling 3

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 15.3.1 legt een KNA- conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

15.3.4 Bepaling 4

Het college van burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 15.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden planregels.

15.3.5 Bepaling 5

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15.3.6 Bepaling 6

Indien 15.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de planregels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid
15.4.1 Bepaling 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 15.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

15.4.2 Bepaling 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 15.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 4

16.1 Bestemmingsoverschrijding

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, met in achtneming van het bepaalde in artikel 26.2.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Bepaling 1

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

16.2.2 Bepaling 2

Het college van burgemeester en wethouders verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 16.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -activiteit bouwen verbonden planregels.

16.2.3 Bepaling 3

In de situatie als bedoeld in 16.2.2, onderdeel b, kan het college van burgemeester en wethouders de volgende planregels aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

16.2.4 Bepaling 4

16.2.1, 16.2.2 en 16.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 50.000 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

16.2.5 Bepaling 5

Indien 16.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Bepaling 1

Het is verboden om op of in de in 16.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

16.3.2 Bepaling 2

Het verbod als bedoeld in 16.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 16.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50.000 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning; of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

16.3.3 Bepaling 3

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 16.3.1 legt een KNA- conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

16.3.4 Bepaling 4

Het college van burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het KNA-conforme archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in 16.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden planregels.

16.3.5 Bepaling 5

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

16.3.6 Bepaling 6

Indien 16.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de planregels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

16.4 Wijzigingsbevoegdheid
16.4.1 Bepaling 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 16.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

16.4.2 Bepaling 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 16.3.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 17 Waarde - Natuur - Natura2000

17.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'Waarde - Natuur - Natura2000' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de instandhouding en bescherming van Natura2000-gebieden, met in achtneming van het bepaalde in artikel 26.2.

17.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de Natura2000-gebieden en de aldaar genoemde medebestemming.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd als primaire waterkering, met in achtneming van het bepaalde in artikel 26.2.

18.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de waterkering en de aldaar genoemde medebestemming, met dien verstande dat burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de beheerder(s) van het strand en de zee (Hoogheemraadschap en Rijkswaterstaat) alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend, waarbij de beheerder(s) in de gelegenheid wordt gesteld om binnen 4 weken advies uit te brengen aan burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw- en bestemmingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1,5 meter, buiten beschouwing gelaten.

20.2 Bestaande bebouwing
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afmetingen en afstandsmaten afwijken van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. indien de bestaande afmetingen groter zijn dan de genoemde afmetingen, de afmetingen van de bestaande bouwwerken de maximale afmetingen zijn;
    • 2. indien de bestaande afstandsmaten kleiner zijn dan de genoemde afstandsmaten, de afstandsmaten van de bestaande bebouwing de minimale afmetingen zijn;
  • b. In geval van herbouw is hetgeen vermeld in lid 20.2 onder a sub 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in artikel 27 van dit plan niet van toepassing.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutiebedrijf;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een automatenhal, voor zover niet anders bepaald;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
  • f. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 Vrijwaringszone - duin

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - duin' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de primaire waterkering.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

23.1 Algemeen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd met een omgevingsvergunning afwijking te verlenen van:

  • a. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages waarbij deze afwijking niet mag worden toegepast bij de bestemmingen 'Horeca - Strand Badseizoen', 'Horeca - Strand Jaarrond', 'Maatschappelijk', 'Sport - Strand Badseizoen - 1', 'Sport - Strand Badseizoen - 2' en 'Sport - Strand Jaarrond';
  • b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 1,5 meter ten behoeve van balkons;
  • d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • e. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van bouwwerken binnen de bestemmingen 'Horeca - Strand Badseizoen', 'Horeca - Strand Jaarrond', 'Maatschappelijk', 'Sport - Strand Badseizoen - 1', 'Sport - Strand Badseizoen - 2' en 'Sport - Strand Jaarrond' en toestaan dat de bouwhoogte mag worden overschreden ten behoeve van architectonische elementen, waaronder torentjes en andere dakonderbrekingen of - toevoegingen worden verstaan, voor maximaal 3% van het dakvlak van het betreffende gebouw waarbij de maximale bouwhoogte met ten hoogste 2 meter mag worden overschreden;
  • f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 30 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, abri's, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair.

23.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

24.1 Wijzigen bestemmingsvlakken 'Horeca - Strand Badseizoen', 'Horeca - Strand Jaarrond', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Strand', 'Sport - Badseizoen - 1', 'Sport - Badseizoen - 2' en/of 'Sport - Jaarrond'

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde, de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Horeca - Strand Badseizoen', 'Horeca - Strand Jaarrond', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Strand', 'Sport - Strand Badseizoen - 1', 'Sport - Strand Badseizoen - 2' en/of 'Sport - Strand Jaarrond' alsmede de bijbehorende bouwvlakken en aanduidingsvlakken te verplaatsen, met dien verstande dat:

  • a. het te verplaatsen bestemmingsvlak, bouwvlak of aanduidingsvlak in ieder geval niet groter mag worden;
  • b. een verplaatsing van het betreffende bestemmingsvlak, bouwvlak of aanduidingsvlak alleen is toegestaan indien door de waterkeringsbeheerder Hoogheemraadschap van Rijnland danwel haar opvolger is vastgesteld dat de duinvoet richting zee is verschoven;
  • c. het college van burgemeester en wethouders advies inwint bij de waterkeringsbeheerder Hoogheemraadschap van Rijnland danwel haar opvolger, alvorens zij een besluit nemen ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 25 Algemene procedureregels

Bij de toepassing van een nadere eis ingevolge dit bestemmingsplan is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behoudens dat:

  • a. slechts schriftelijk een zienswijze naar voren kan worden gebracht, een en ander in afwijking van artikel 3:15, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht;
  • b. de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht twee weken bedraagt, een en ander in afwijking van artikel 3:16, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 26 Overige regels

26.1 Verwijzing naar andere wetgeving

Waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

26.2 Voorrangsregeling

Voor zover de in het bestemmingsplan aangegeven dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met andere bestemmingen gelden:

in de derde plaats de regels in artikel 14 t/m 16 'Waarde - Archeologie - 2 t/m 'Waarde - Archeologie - 4';

26.3 Parkeren
26.3.1 Parkeernorm

Het gebruiken en / of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading zoals die zijn neergelegd in 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013', dan wel de opvolger daarvan. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

26.3.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.3.1, overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ dan wel de opvolger daarvan, indien het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie geborgd is.

26.3.3 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in 26.3.1, overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ dan wel de opvolger daarvan, ten einde een hogere parkeereis en/of zwaardere eisen ten aanzien van de bijbehorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading toe te passen indien het gebruik en/of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, op overwegende bezwaren stuit. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie te borgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

27.2 Afwijken

Het college van burgemeester en wethouders kan eenmalig in afwijking van lid 27.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 27.1 met maximaal 10%.

27.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

27.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 27.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

27.6 Strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 27.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

27.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 27.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zee, Strand en Duin, 1e herziening.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Noordwijk,

gehouden op ...............

De griffier De voorzitter