direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordwijk aan Zee - Prins Hendrikweg 17 e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Prins Hendrikweg 17 te gemeente Noordwijk is een woonhuis gevestigd. Aangrenzend ligt aan de oostelijke kant een perceel waarop een garage staat. Het betreft de percelen met de kadastrale nummers 4005, 4006 en 3566. De eigenaar is voornemens om de bestaande woning te slopen. Hiervoor in de plaats wil de eigenaar twee nieuwe woningen oprichten. Ten zuiden van deze percelen ligt een groenstrook. De gemeente wil een deel van deze groenstrook toevoegen aan de al aanwezige begraafplaats. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Prins Hendrikweg, in het duinengebied van Noordwijk aan Zee, gemeente Noordwijk. Het plangebied bevindt zich aan de oostelijke grens van de woonwijk Dobbelmannduin waar veelal vrijstaande villa's gerealiseerd zijn. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een woonperceel en het Dompad. Het plangebied grenst aan de westkant aan het Benedict Noordwijk, het geheel vernieuwde voormalige Hightop Hotel Noordwijk. Aan de zuidelijke kant van het perceel bevindt zich een begraafplaats. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee'

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee' van de gemeente Noordwijk, onherroepelijk sinds 3 september 2014.

In de toelichting van het vigerende bestemmingsplan is in paragraaf 2.4 reeds een aankondiging gemaakt van de beoogde ontwikkeling aan de Prins Hendrikweg. De volgende tekst is opgenomen in het vigerende plan:

'Ad g High Top Hotel aan de Oude Zeeweg 72 en Prins Hendrikweg 19

Er is een verzoek ingediend voor het ontwikkelen van twee percelen, te weten Oude Zeeweg 72 (High Top Hotel) en Prins Hendrikweg 19 (de bijbehorende villa). Geadviseerd is om in het huidige hotel drie appartementen te realiseren en op de twee kavels aan de Prins Hendrikweg vier villakavels te realiseren, rekening houdend met het doorzicht vanuit het Dobbelmannduin en met ruimte aan het Dompad om dit meer toegankelijk te maken. Ook is besproken om eventueel een gedeelte dat grenst aan de begraafplaats aan de gemeente te verkopen om zo ruimte te creëren voor de begraafplaats. In het bestemmingsplan is vooralsnog geen rekening gehouden met het verzoek, omdat eerst overeenstemming over de planologische uitgangspunten en financiering van de herontwikkeling moet zijn verkregen. Dit in het kader van het hotelbeleid'.

De voorgenomen plannen passen binnen bovengenoemd kader. De genoemde vier villakavels hebben namelijk betrekking op de huidige villa, gelegen aan de Prins Hendrikweg 19 en behorend bij het voormalige High Top Hotel en de mogelijkheid nog 3 villa's op het naastgelegen perceel, Prins Hendrikweg 17, te ontwikkelen. Met de voorgenomen plannen worden twee woningen gebouwd ter hoogte van het perceel aan de Prins Hendrikweg 17, één minder dan zoals beschreven in het vigerend bestemmingsplan. Ook wordt er rekening gehouden met het behoud van de doorzichten en de ruimte aan het Dompad. De uitbreiding van de begraafplaats is tevens al benoemd.

 

In het vigerende bestemmingsplan is het meest oostelijke perceel van de twee percelen binnen het plangebied bestemd als 'Groen'. Het westelijke perceel, waar reeds één woonhuis is gevestigd is voorzien van één bouwvlak. De gronden waar de uitbreiding van de begraafplaats voorzien is, zijn ook bestemd als 'Groen'. Voor de beoogde ontwikkeling moet dan ook een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

Paraplu Bestemmingsplan Grondwater

Het 'Paraplu Bestemmingsplan Grondwater' is vastgesteld op 12 april 2018. Op de locatie is vanwege dit parapluplan Grondwater een dubbelbestemming 'Waterstaat – Ondergrondsbouwen' van toepassing. Deze dubbelbestemming met maatvoeringen is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Paraplu Bestemmingsplan Parkeren

Dit paraplubestemmingsplan is vastgesteld op 15 maart 2018. Voor de locatie zijn de relevante bepalingen uit dit parapluplan opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit drie percelen. Het westelijke perceel is bebouwd met één woonhuis. Dit woonhuis is gevestigd op de westelijke kant van het perceel, dicht bij het voormalige Hightop Hotel Noordwijk. De woning is in noord-zuid richting geplaatst met de voorgevel richting de Prins Hendrikweg. De west- en noordgrens van het perceel zijn voorzien van veel groen in de vorm van struiken en bomen. Het oostelijke perceel is op dit moment bebouwd met een garage. Er is in de huidige situatie sprake van een graslandschap dat niet gebruikt wordt. Het meest zuidelijke perceel is de groenstrook richting de begraafplaats. De ligging van het plangebied is in figuur 2.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1: Indeling plangebied

2.2 Beoogde situatie

De bestaande woning zal worden gesloopt. In plaats hiervan worden volgens de gewenste ontwikkeling twee vrijstaande woonhuizen gerealiseerd, verdeeld over de twee bestaande percelen aan de Prins Hendrikweg binnen het plangebied. In de beoogde ontwikkeling worden deze percelen onderverdeeld in twee kavels van beide circa 1.500 m2. De derde kavel betreft de meest zuidelijke hoek van het plangebied. Deze zal niet bebouwd worden. Wel is de intentie dat deze hoek wordt ingericht als groenstrook en deels als onderdeel van de al aanwezige begraafplaats.

2.2.1 Positiebepaling en uitgangspunten twee villa's

Voor de invulling van de kavels aan de Prins Hendrikweg te Noordwijk, is door Elberfeld. bureau voor landschap en stedenbouw (juli 2019) een nadere studie verricht naar de exacte positionering van twee mogelijke villa's, zodanig dat optimaal wordt rekening gehouden met de omliggende kavels en woonbebouwing met betrekking tot doorzicht, uitzicht, privacy en mogelijke schaduwwerking.

In eerste instantie is onderzocht en in kaart gebracht hoe het terrein in de omgeving verloopt en vanuit welke positie de nieuwbouw kan worden beleefd. Ook zijn er enkele belangrijke uitgangspunten getoetst die eerder door de gemeente zijn meegegeven die betrekking hebben op de mogelijke positionering van de villa's.

Reliëf

Op dit moment staat op de kavel een villa aan de westzijde en een kleiner bijgebouw aan de oostzijde. Het terrein loopt af van west naar oost. Met name aan de westzijde is het terrein hoger (+20 NAP), naar het oosten richting het Dompad loopt het af tot +13 NAP aan de Prins Hendrikweg en naar het zuiden, richting de begraafplaats loopt het terrein verder af in de structuur van de steilrand.

In de nieuwe situatie bij ontwikkeling van de 2 villa's moet deze karakteristiek behouden blijven. Dit gebeurt door de villa's met bijgebouw op afstand te houden van de Prins Hendrikweg (ervaarbaarheid landschap en reliëf) en van de steilrand (begroeide helling), door het begane grondniveau en aangrenzende tuin/terras goed op te nemen in de bestaande maaiveldhoogtes en door logische aansluitingen te maken op de Prins Hendrikweg voor een oprit (niet onmogelijk steil). Daarnaast wordt aangegeven dat het Dompad aan de oostzijde met de opgaande begroeiing eromheen waarneembaar en karakteristiek moet blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: bestaande situatie terrein (links) en mogelijk voorstel opbouw terrein en hoogtelijnen (rechts)

Landschap

In de ontwikkeling staat een optimale beleving van de plek, met de karakteristieken van flinke hoogteverschillen, slingerende wegen met groene bermen, vrijstaande villa's, doorzichten en een aanwezige steilrand (overgang duin - strandvlakte) centraal. De opritten naar de parkeergelegenheid op de eigen kavel is zodanig gepositioneerd dat er zo min mogelijk hoogteverschillen ontstaan, zodat zo min mogelijk keerwanden of andere constructies nodig zijn om de garage te bereiken. Dit houdt het straatbeeld rustig en laat het groen met daarachter een villa bepalend zijn (en niet de erfgrens of de auto-oprit).

Op de kavels zijn twee locaties bepaald waar gebouwd kan worden. Daarnaast blijft er voldoende ruimte over voor een groene invulling aan de weerszijden van de kavels en tussen de villa's. Ook is er voldoende ruimte over om de steilrand met de karakteristieke helling en (gezonde) begroeiing intact te houden. Dit is belangrijk voor de beleving vanuit het zuiden (begraafplaats Middengebied). Het aanzicht van de steilrand met veel groen en enkele vrijstaande villa's wordt daarmee gerespecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: groene straat (links) en tuin- en groenstructuur (rechts) (impressie)

Doorzicht

Een andere karakteristiek op deze plek is het doorzicht. Op deze hoger gelegen plek is het uiteraard een grote kwaliteit om uitzicht te bieden op het (lagere) ommeland. Op dit moment is dat in de openbare ruimte met name vanaf de Dobbelmannduin het geval, komende vanuit het noorden. Ook op de Prins Hendrikweg zelf is, komende vanuit het westen, het ommeland waarneembaar, ware het niet dat de begroeiing van de steilrand hier het uitzicht grotendeels verspert. Behalve vanuit de openbare ruimte, is er een uitzicht vanuit de omliggende hoger gelegen woningen en hun erf. Dit uitzicht of doorzicht is uiteraard een waardevolle karakteristiek die optimaal moet worden gerespecteerd.

Gesteld is dat bij de positionering van de nieuwe villa's veel aandacht moet zijn voor de bestaande doorzichten. Zo is er een vrije zone (bestemming 'Tuin') gereserveerd tussen de twee bouwkavels in het verlengde van de Dobbelmannduin. Ook is er een vrije zone (bestemming 'Tuin') richting de buurpanden aan de oost- en westzijde. Er is onderzocht hoe de huidige doorzichten per pand zijn en hoe dit bij de ontwikkeling van de villa's gerespecteerd kan worden (zie bijlage 1 van deze toelichting). Bij de positionering van de twee te realiseren villa's is rekening gehouden met maximaal behoud van uitzicht en doorzichten. Vanuit de woningen ten noorden van de kavels (hoger gelegen) liggen de nieuwe villa's lager. Eromheen is vrij uitzicht. De bijgebouwen liggen zodanig lager dat hier overheen wordt gekeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0008.png"

Figuur 2.4: open doorzicht (links) en bebouwingslijn (rechts) (impressie)

Schaduwwerking

Om verslechtering van schaduwwerking tegen te gaan is een maximale bouwcontour bepaald aan de oost- en westzijde. Deze is gebaseerd op de bestaande bebouwing op de kavel. Aan de westzijde wordt de afstand beduidend groter en daarmee voordeliger voor de buren. Aan de oostzijde is de positie van het bestaande bijgebouwtje bepalend. Overigens is aan deze zijde de begroeiing bij het Dompad bepalender voor de schaduwwerking.

2.2.2 Stedenbouwkundige principes

In de volgende tekst en afbeeldingen zijn de stedenbouwkundige principes opgesomd. Hierbij zijn de mogelijke posities van hoofd- en bijgebouwen aangegeven, alsmede de opbouw van het groen / tuin. Daarmee is rekening gehouden met behoud van Dompad en aangrenzende groenzone (behoud gezonde bomen en onderbegroeiing voorkomt ongewenste erfafscheidingen en confrontatie met nieuwe privetuin), een berm langs de Prins Hendrikweg, de mogelijke posities van de opritten en bouwvrije zones aan weerszijden van en tussen de villa's.

Een vergelijking van het oude uitzicht en het nieuwe uitzicht vanuit de aangrenzende kavels op de situering van de twee te realiseren villa's is in bijlage 1 van deze toelichting vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0009.png"

Figuur 2.5: uitgangspunten terreinindeling (impressie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0010.png"

Figuur 2.6: bouwcontouren op basis van zichtlijnen, schaduwvlakken en rooilijnen (impressie)

2.3 Kwaliteitsverbetering

In het kader van de Omgevingsverordening Zuid-Holland dient elk bestemmingsplan waarbij een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, voorzien te zijn van een motivering, bij voorkeur een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft dan wel verbeterd wordt. Het landschappelijke raamwerk laat nieuwe bebouwing toe, zonder dat het beeld rommelig wordt. Een zorgvuldige vormgeving en positionering van de bebouwing is belangrijk voor de beeldkwaliteit van het landschap.

Er wordt, zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, op meerdere manieren rekening gehouden met de beeldkwaliteit van het landschap en de gebouwde omgeving in dit plan:

  • Er wordt rekening gehouden met de noord-zuid zichtlijnen. De nieuwe woningen zullen zo geplaatst worden dat er vrije zichtlijnen blijven;
  • de zuidelijke punt van het plangebied zal in de gewenste ontwikkeling eigendom van de gemeente worden. Dit deel van het perceel zal de bestemming 'Groen' en 'Maatschappelijk' krijgen. Op deze manier is er ruimte voor uitbreiding van de bestaande aangrenzende begraafplaats, met een bufferzone tussen de begraafplaats en de woonpercelen;
  • de te bouwen woningen sluiten aan bij het bestaande beeld in de directe omgeving. In de huidige situatie is er sprake van een verzameling van grote vrijstaande huizen in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied wordt deze vorm voortgezet door twee vrijstaande woonvilla's te ontwikkelen;
  • de bouwhoogte wordt 7 meter, waarmee gestuurd wordt op drie bouwlagen, waarvan twee bovengronds en één bouwlaag ((gedeeltelijk) ondergronds. Dit is overeenkomstig met het bestaande bebouwingsbeeld in de omgeving. Ter illustratie is in bijlage 2 van deze toelichting een tabel opgenomen met de toegestane maatvoering van aangrenzende woningen aan de Prins Hendrikweg;
  • door de achterste kavel grotendeels te behouden als groengebied en door een groot deel van het plangebied te bestemmen als 'Tuin' blijft ook de groene uitstraling van het plangebied behouden. De overgang naar dit groengebied wordt in het plan versterkt door circa 11 meter van de gronden ten westen van het Dompad te bestemmen als Groen.

Omdat de woonwijk is opgebouwd uit vrijstaande villa's, sluit de gewenste ontwikkeling goed aan op de ruimtelijke opbouw binnen de wijk. Deze vrijstaande setting is tevens geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee is de ontwikkeling passend binnen de huidige situatie rondom het plangebied.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro))

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing

De NOVI kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (Rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Toetsing

De omvang van het plan, de netto toevoeging van één woning aan de bestaande woonvoorraad, is op basis van jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraken Raad van State 23 december 2015, 201408383/1 en 10 februari 2016, 201505424/1) niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Ook de uitbreiding van de begraafplaats is dermate beperkt dat dit niet aan te merken valt als een stedelijke ontwikkeling. Daarom hoeft dit ruimtelijk plan in principe niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Desondanks blijkt uit het feit dat de ontwikkeling van deze woningen een particulier initiatief is dat er een behoefte is aan de woningen. Bovendien worden de woningen geplaatst binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Daarnaast zijn nieuwe woningen gasloos of energieneutraal of leveren zelfs energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (extreme regenval, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.

Toetsing

Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.

Het voorliggende plan voorziet in een herontwikkeling waarbij de gronden opnieuw worden ingericht en bebouwd ten behoeve van een bij de wijk passende bebouwing en ten behoeve van de uitbreiding van de al aanwezige begraafplaats. Met deze herontwikkeling wordt een kleine bijdrage geleverd aan het opvangen van de (regionale) behoefte aan nieuwe woningen door middel van het opwaarderen van gronden binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de provinciale doelstelling 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' (speerpunt 1). Ook wordt er door de herontwikkeling van het gebied een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (speerpunt 3).

Het plangebied is tevens onderdeel van een door de provincie aangewezen 'stads- of dorpsrand'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van een stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu doordat stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen en er vaak sprake is van vrij uitzicht. In de voorgenomen planontwikkeling is stedenbouwkundig gezien een relatie gezocht met de naastgelegen begraafplaats en het daarachter gelegen open landschap. In hoofdstuk 2 is hier nader op ingegaan.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen in Zuid-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de verordening regelmatig aangepast. De meest recente versie is de geconsolideerde versie van 1 april 2023.

Voor dit plan is het volgende van belang:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft de voorkeur aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en de onderstaande bepaling in de Omgevingsverordening.

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie, beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing

Gelet op het karakter van de ontwikkeling is er sprake van inpassen. De ontwikkeling sluit qua aard en omvang aan bij de bestaande gebiedsidentiteit. Met de ontwikkeling blijft tevens de structuur van de bestaande situatie behouden.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking het uitgangspunt. De ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd aansluitend op de huidige locatie. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.2 hoeft de ontwikkeling niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (bijvoorbeeld uitspraken Raad van State 23 december 2015, 201408383/1 en 10 februari 2016, 201505424/1). Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)

Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. Concentratie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van de regionale bereikbaarheid zijn hierbij een van de speerpunten.

Doel is het voorzien in voldoende woningen in gedifferentieerde woonmilieus zodat de regio een topwoonregio in de Randstad wordt. Aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving is daarbij een speerpunt. Ten aanzien van woningbouw zijn de volgende kernbeslissingen geformuleerd:

  • tot 2020 moeten er 40.000 woningen in de regio gebouwd worden;
  • per gemeente wordt 30% van de woningbouw in de sociale huursector gerealiseerd;

Toetsing

Noordwijk is onderdeel van de Kustzone die gekenmerkt wordt door een aantrekkelijk woonklimaat, zowel in de kustzone als in het achterland (Noordwijk-Binnen). Dit zorgt voor druk op het woningareaal en de authenticiteit van het gebied. Noordwijk heeft een eigen woningbouwprogramma om aan de vraag van bestaande inwoners en potentiële nieuwe inwoners te kunnen voldoen. De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee (één herbouw plus één extra villa) kwalitatief hoogwaardige woningen. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de kwantitatieve taakstelling en wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd. De ontwikkeling is passend binnen de RSV.

3.4.2 Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023

De Regionale Woonagenda is 28 juni 2023 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Hierin is de regionale woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) beschreven en de bijbehorende planlijst regionaal afgestemd.

Woningbouwontwikkelingen in aantallen moeten passen binnen de kaders die de provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) biedt. Beide prognoses kennen verschillende uitgangspunten, waardoor een bandbreedte voor de woningbehoefte ontstaat.

Toetsing

Op basis van de WBR is er voor de gehele regio Holland Rijnland een behoefte aan 30.500 woningen voor de periode 2021 tot en met 2030. In de subregio Noord, waar Noordwijk onder valt, is er behoefte aan 6.650 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0011.png"

Figuur 3.1: Woningbehoefteraming 2021, periode 2021-2030

De beoogde woningen leveren een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

3.4.3 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (2016)

De Intergemeentelijke structuurvisie kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie (RSV). In tegenstelling tot de RSV heeft de ISG voor de Duin- en Bollenstreek voor de betreffende gemeenten wel een zelfbindend karakter. De greenportgemeenten hebben gezamenlijk de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht die zich vanuit deze intergemeentelijke structuurvisie richt op herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Er is namelijk een grote herstructurering van de sector nodig om te overleven in de versterkte internationale concurrentiestrijd. Een herstructurering waar ruimte is voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opgave om verdergaande verrommeling van het kostbare landschap tegen te gaan en de kostbare kwaliteiten van het landschap te verbeteren.

Toetsing

Deze extra woningbouwopgave van de regionale structuurvisie is een zeer wenselijke impuls voor de sociaaleconomische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de gemeenten. Een toevoeging van woningen geeft een extra impuls aan de noodzakelijke herstructurering van de woningvoorraad en woonomgeving. Een toevoeging van woningen (en daarmee inwoners) draagt bij aan versterking van het draagvlak van maatschappelijke en commerciële voorzieningen en biedt tegenwicht aan te veel ontgroening en vergrijzing in de regio. Tot 2030 betreft de extra woningbouwopgave 5200 woningen. Dit plan voorziet deels in deze woningbehoefte en is daarmee passend binnen dit beleid.

3.4.4 Regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW)

Het regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven. Het resultaat is een dynamische lijst van woningbouwplannen met een realistische planning die jaarlijks wordt gemonitord en besproken. De afstemming is subregionaal of bovenregionaal, de terugkoppeling vindt plaats in het regionale portefeuillehoudersoverleg Ruimte. Jaarlijks biedt het dagelijks bestuur van de regio na advies van het portefeuillehoudersoverleg Ruimte de actuele planlijst aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan ter verantwoording van bestemmingsplannen.

Toetsing

Indien het plan past binnen de totale capaciteit die benodigd is voor de woningbehoefte zoals opgenomen in de bandbreedte van de WBR en BP is er verder geen (sub)regionale afstemming nodig.

3.4.5 Regionale ambitie energie

Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken door het opstellen en ondertekenen van een Energieakkoord. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Tevens is afgesproken nieuwbouw niet meer aan te sluiten op het gas, aangezien het aardgas eindig is. Ook wordt energie neutrale bouw gestimuleerd.

Toetsing

De woningen worden gasloos gerealiseerd.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Vigerend bestemmingsplan en afwijkingen

In het door de gemeenteraad van Noordwijk vastgestelde vigerende bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee' (onherroepelijk sinds 3 september 2014), zijn de binnen het plangebied gelegen gronden bestemd voor 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' (zie figuur 3.2) Naast deze bestemmingen ligt er op de gronden een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het bouwplan is op een aantal punten strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Deze strijdigheden zijn in deze paragraaf uiteengezet.

Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is in de toelichting van het vigerende bestemmingsplan in paragraaf 2.4 reeds een aankondiging gemaakt van de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0012.jpg"

Figuur 3.2: Uitsnede verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 6 'Groen'

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen-, speel-, nuts- en geluidwerende voorzieningen, duinen en natuur, water, fiets- en voetpaden, voorwerpen van beeldende kunst en bergingen ten behoeve van wonen. Op de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts ten behoeve van nutsvoorzieningen en bergingen in de vorm van bijgebouwen zijn toegestaan. Er bestaat voor burgemeester en wethouders geen mogelijkheid om de 'Groen' bestemde gronden te wijzigen in 'Wonen' of 'Maatschappelijk'. Een nieuw bestemmingsplan dient derhalve te worden opgesteld.

Artikel 10 'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, duinlandschap, in- en uitritten en verkeersareaal ter plaatste van de aanduiding 'ontsluiting'. Op de gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd. Als uitzondering hierop geldt dat de bouw van een bijbehorend bouwwerk (in de vorm van een erker en/of luifel) ten behoeve van de direct aangrenzende bestemming 'Wonen' aan de voorgevelgrens onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. Voor burgemeester en wethouders bestaat de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het toestaan van parkeren. Het is derhalve niet mogelijk een woning te bouwen op deze gronden of om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'. Een nieuw bestemmingsplan dient derhalve te worden opgesteld.

Artikel 12 'Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersareaal en bijbehorende functies als omschreven in het bestemmingsplan. In de huidige werkelijke situatie en in de gewenste ontwikkeling bevindt het voorerf zich in een smalle strook binnen de bestemming 'Verkeer'.

Artikel 13 'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en bijbehorende functies als omschreven in het bestemmingsplan. Hoofdgebouwen en ondergrondse parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de gewenste ontwikkeling is het woonhuis op dit perceel buiten het huidige bouwvlak gesitueerd.

Artikel 16 'Waarde-Archeologie 2'

Voor de gronden ter plaatse van het plangebied is sprake van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor de gronden geldt dat het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 16.4 van de bestemmingsregels bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kunnen verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden, dan wel dat het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee' zijn tevens het paraplubestemmingsplan 'Grondwater' en het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' vastgesteld. Met deze twee plannen is in dit bestemmingsplan rekening gehouden.

3.5.2 Omgevingsvisie Noordwijk 'Samen maken we de toekomst voor Noordwijk!' (ontwerp)

Vanwege de samenvoeging van Noordwijk en Noordwijkerhout heeft de gemeente een nieuwe Omgevingsvisie voor het gehele grondgebied in voorbereiding. Het ontwerp van deze Omgevingsvisie heeft van 30 september tot en met 10 november 2020 ter inzage gelegen. De omgevingsvisie is samengesteld uit 30 toekomstvisies, gemaakt door inwoners, ondernemers, ambtenaren en andere betrokkenen bij de gemeente Noordwijk.

De Omgevingsvisie is voor de gemeenteraad het strategisch toetsinstrument waar het gaat om de fysieke leefomgeving. Op basis van deze visie stuurt de gemeenteraad op de lange termijn. De Omgevingsvisie is bindend voor de gemeente: voor de raad en ook voor het college van B&W. Alleen met een inhoudelijke onderbouwing kan het gemeentebestuur ervan afwijken. Er blijft altijd sprake van belangenafweging. Daarbij zal uiteindelijk de gemeenteraad beslissen wat binnen de visie het zwaarste weegt.

In de Omgevingsvisie zijn vijf thema’s voor de toekomst geformuleerd:

  • 1. Ondernemende gemeente; voldoende welvaart voor iedereen
  • 2. Prettig wonen met voldoende woningen voor iedereen
  • 3. Welzijn en gezondheid (cultuur en sport)
  • 4. Bereikbaarheid
  • 5. Duurzaam, klimaatneutraal en klimaatbestendig (natuur).

Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan is thema 2 relevant. Dit hoofdthema is onderverdeeld in een aantal deelopgaves:

  • Variatie in wonen met voldoende woningen voor jong en oud(er).
  • Betaalbaar bouwen, juist voor inwoners van de gemeente.
  • Bouw starterswoningen actief stimuleren.
  • Duurzaam bouwen en wonen, verduurzamen bestaande bouw.
  • Levensloopbestendige woon-/zorgconcepten voor senioren.

Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats in de dorpen, of er tegenaan. Daarbij is de identiteit van de dorpen zelf leidend, ook qua sfeer en architectuur. Bouwen in hogere dichtheid zorgt voor meer woningen en tegelijkertijd minder ruimtebeslag. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om meer woningen per perceel, het bebouwen van open plekken in dorpen of om gestapelde bouw. Bij alle nieuwbouw wordt voortgebouwd op de identiteit van de dorpen. Met bouwen in het buitengebied wil de gemeente terughoudend omgaan. Wanneer er wel wordt gebouwd, geldt ook hier dat wordt aangesloten op de identiteit. Ook innovatieve woonvormen, behoren tot de mogelijkheden. Net als passende woningen voor senioren, zodat zij langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Renovatie en verbouw van het huidige woningbestand kan daarbij wenselijk zijn.

Bij vaststelling van de Omgevingsvisie is een amendement aangenomen dat bepaald dat de geldende ruimtelijke (structuur)visies van kracht blijven opdat daarmee een toereikend ruimtelijk toetsingskader geborgd blijft in afwachting van de vaststelling van de Omgevingsvisie 2.0.

Toetsing

Vanwege het amendement wordt hierna de vooralsnog van kracht blijvende Omgevingsvisie 2030 ‘Noordwijk voor elkaar’ behandeld.

3.5.3 Omgevingsvisie Noordwijk 2030 'Noordwijk voor elkaar'

Op 12 oktober 2017 is door de gemeenteraad de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 vastgesteld. Met deze visie wordt geanticipeerd op de nieuwe Omgevingswet, maar juridisch gesproken is het een structuurvisie, zoals bedoeld in de Wro. De essentie van de omgevingsvisie is: “Noordwijk is een energieke, duurzame, inspirerende en gastvrije kustplaats met topkwaliteit en allure.”

De gemeenteraad heeft op 8 november 2018 de actualisatie van de omgevingsvisie vastgesteld. In de actualisatie zijn onder meer wijzigingen in nieuw vastgesteld regionaal en lokaal beleid opgenomen. Op de beleidsvelden Cultuur en Natuur heeft een meer ingrijpende aanpassing plaatsgevonden.

In de Omgevingsvisie is uitgesproken dat de gemeente Noordwijk een ambitieus woningbouwprogramma heeft om in te spelen op de verwachte vraag van een grote diversiteit aan doelgroepen. De Noordwijkse woningmarkt is onderdeel van de regionale woningmarkt. Tot 2030 moeten gemiddeld ruim 200 woningen per jaar gebouwd worden in een aantrekkelijke woonomgeving. Uitbreiding van de sociale woningvoorraad is noodzakelijk en wordt geborgd door bij binnenstedelijke projecten en bij nieuwbouw in uitleggebieden, met 3 of meer woningen, het uitgangspunt minimaal 30% ‘sociaal’ (waarvan minimaal 20% sociale huur) te hanteren.


afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0013.jpg"

Figuur 3.3: uitsnede uit Kaart Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief met plangebied in rood

Duurzaam bouwen

Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken stelt de gemeente het instrument "de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw" (GPR Gebouw) beschikbaar. De gemeente vraagt initiatiefnemers een GPR berekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MPG-berekening voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).

De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouw ontwikkelingen. Het streven voor nieuwbouwwoningen is nu een gemiddelde score van 8,5 voor energie en milieu (DPG score) en voor de andere thema's een 8. De wettelijke verplichting voor energie, zoals vastgelegd in het huidige Bouwbesluit, komt in woningbouwprojecten overeen met een 7,8.

Toetsing

Het planvoornemen levert een bijdrage aan de benodigde extra woningbouw. Omdat er sprake is van de realisatie van één extra woning is er geen noodzaak sociale woningbouw te realiseren. De woningen zullen daarnaast in ieder geval voldoen aan de gestelde eisen ten aanzien van duurzaamheid zoals vastgelegd in het Bouwbesluit.

3.5.4 Woonvisie 2020-2030

De gemeenteraad heeft op 26 januari 2021 de woonvisie ‘Alle zeilen bij voor voldoende en juiste woningen’ vastgesteld. In de woonvisie staan twee prioriteiten voorop: zorg voor het toevoegen van voldoende woningen in de gemeente Noordwijk én zorg voor de juiste woningen in het bijzonder voor mensen die zonder onze aandacht geen huis kunnen krijgen. Daarnaast wordt ingezet op prettig zelfstandig thuis wonen en verduurzaming. De Woonvisie kent dan ook 4 belangrijke opgaven:

Volle inzet voor meer nieuwbouw

In de woonvisie worden maatregelen voorgesteld om volop op de bouw van voldoende woningen voor minimaal de lokale woningbehoefte in te zetten, te zoeken naar meer bouwmogelijkheden én om de druk op de woningmarkt te verlichten het toevoegen van tijdelijke woningen.


Juiste woningen toevoegen

In de woonvisie worden maatregelen voorgesteld om te zorgen dat groepen die nu moeilijk aan bod komen in Noordwijk extra huisvestingsmogelijkheden krijgen én om actief te sturen op meer passend woningaanbod voor lage en middeninkomens: en dan in het bijzonder jongeren en jonge gezinnen.


Mogelijkheden voor prettig thuis wonen

In de woonvisie worden maatregelen voorgesteld om ouderen en andere mensen met een ondersteuningsbehoefte of zorgvraag passende huisvesting te kunnen bieden én voor leefbare buurten met een sluitende woonzorginfrastructuur in onze kernen, waardoor mensen langer thuis kunnen wonen.


Op naar een klimaatneutraal Noordwijk

De gemeente wil in 2050 klimaatneutraal zijn. Hieraan levert een energiezuinige woningvoorraad een belangrijke bijdrage. Daarom worden in de woonvisie maatregelen voorgesteld om de energetische verbeteringen van bestaande huur- en koopwoningen te bevorderen én een klimaatbestendige woonomgeving. De maatregelen, prioriteitsstelling en actiehouders zijn gevat in een bijhorend uitvoeringsprogramma.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt een verouderde woning vervangen door twee energiezuinige nieuwbouwwoningen. De ontwikkeling is niet in strijd met de gemeentelijke woonvisie.

3.5.5 Nota Parkeernormen 2020

De Nota Parkeernormen 2020 is in december 2020 vastgesteld door het college. De gemeente Noordwijk zet in deze Nota Parkeernormen 2020 in op flexibiliteit in de omgang met parkeernormen door meer gebiedsgerichte en meer doelgroep specifieke normen. Zowel het normenkader als het toepassingskader geeft hier invulling aan. Met het benoemde toepassingskader kiest de gemeente ook voor een duidelijke rolverdeling tussen de gemeente en de initiatiefnemer van een nieuwe ontwikkeling of transformatie (wijziging bestemming en/of functie).

Toetsing

In paragraaf 4.3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de geldende parkeernormen. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat voldoende parkeerruimte gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden ten behoeve van de beoogde woningbouw.

3.6 Conclusie

De conclusie is dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan en er is geen wijzigingsbevoegdheid bij de betreffende bestemmingen opgenomen om de gewenste ontwikkeling te realiseren. Wel is in de toelichting van het vigerende bestemmingsplan deze ontwikkeling al aangekondigd. Voor onderhavig plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

4.2 Mer-beoordeling

Normstelling en beleid

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van een woning en de realisatie van twee nieuwe woningen inclusief een beperkte uitbreiding van de aanwezige begraafplaats. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voor het ontwerpbestemmingsplan zal het bevoegd gezag besluiten dat geen milieueffectrapportage noodzakelijk is.

4.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De Prins Hendrikweg wordt ontsloten via de Oude Zeeweg/Beeklaan. Via deze wegen kan de N206 bereikt worden. De Prins Hendrikweg is een rustige éénrichtingsweg. Het is een erftoegangsweg binnen de 30km/u zone waar de fietsers de rijbaan delen met het gemotoriseerde verkeer.

Parkeren

De gemeente Noordwijk heeft een eigen parkeerbeleid, de Nota Parkeernormen 2020. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan bepaald worden op basis van deze nota. De nota is gebaseerd op de normen die zijn opgesteld door het CROW. Voor Noordwijk wordt de stedelijkheidsgraad “matig stedelijk” gehanteerd. De ontwikkeling is gelegen in de “Zone B” wat geschaald kan worden in de categorie rest bebouwde kom. Voor vrijstaande woningen wordt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Voor de twee vrijstaande woningen zijn (2 x 2,2 = 4,4) zijn afgerond in totaal 4 parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd waar ruim voldoende ruimte is. De uitbreiding van de begraafplaats leidt niet direct tot een aanvullende parkeervraag aangezien de parkeerbehoefte per plechtigheid wordt bepaald. Het aantal plechtigheden zal niet direct toenemen als gevolg van de uitbreiding.

In de regels van dit bestemmingsplan (zie artikel 13.1) is een parkeerregeling geborgd die zorgt dat bij vergunningverlening voldoende parkeerplaatsen aangelegd worden.

Verkeersafwikkeling

Er zijn geen verkeersintensiteiten bekend van de Prins Hendrikweg. Aangezien het hier een rustige erftoegangsweg betreft wordt verwacht dat de verkeersintensiteit in de huidige situatie zeer beperkt is.

De ontwikkeling van de twee woningen hebben een verkeersgeneratie tot gevolg. Deze is berekend op basis van kentallen die afkomstig zijn uit het ASVV 2012 (CROW). Voor deze kentallen zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als bij parkeren. De verkeersgeneratie bedraagt maximaal 8,6 mvt/etmaal per woning. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie (2 x 8,6 = 17,2) afgerond 17 mvt/etmaal. Omdat er reeds een woning aanwezig is, is de toename in verkeersgeneratie afgerond 9 mvt/etmaal. Een dergelijke verkeersgeneratie is dermate beperkt dat deze geen invloed heeft op de verkeersafwikkeling.

De uitbreiding van de begraafplaats leidt niet direct tot een aanvullende verkeersgeneratie aangezien de verkeersgeneratie per plechtigheid wordt bepaald. Het aantal plechtigheden zal niet direct toenemen als gevolg van de uitbreiding.

Conclusie

Door de ontwikkeling neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen slechts in geringe mate toe waardoor er geen problemen zullen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte kan opgevangen worden binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Oude Zeeweg met een snelheidsregime van 50 km/uur. Naar aanleiding hiervan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige akoestisch onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de berekenende geluidbelasting ten gevolge van de Oude Zeeweg ter plaatse van het plangebied ten hoogste 38 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidsbelasting voldoet hiermee aan de grenswaarde van 48 dB Lden.

Tevens is in dit akoestisch onderzoek, onderzoek gedaan naar de geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van de Prins Hendrikweg. Deze weg is een 30 km/uur weg en daarom niet onderzoeksplichtig, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch de geluidbelasting onderzocht. De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Prins Hendrikweg bedraagt ten hoogste 45 dB Lden (inclusief aftrek). De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB Lden (exclusief aftrek). Dit is in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Het aanvragen van hogere waarden is niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan.

Binnen het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde van de gezoneerde Oude Zeeweg. Ook de geluidbelasting ten gevolge van de Prins Hendrikweg is aanvaardbaar. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn in de grond geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Tevens zijn op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. Uit het chemisch onderzoek bleek dat de ondergrond niet verontreinigd is, maar dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK en PCB's. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel niet noodzakelijk is. Het grondwater is in het onderzoek niet meegenomen omdat het grondwater zich beneden de 5,5 meter onder maaiveld bevindt. Het volledige bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 4.

Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige grondgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

4.6 Grondwater

Normstelling en beleid

In de winter van 2013/2014 trad grondwateroverlast in Noordwijk aan Zee op. De overlast betrof grondwater in ongeveer 30 kelders van winkelpanden en woongebouwen aan en nabij de Hoofdstraat. Door de inzet van een pompinstallatie en het aanbrengen van drainage is de grondwaterstand langzaam gedaald. Op dit moment treedt nog beperkt grondwateroverlast op, maar bij een langdurig natte periode kan dit wel weer ernstiger worden. Om in de toekomst problemen te voorkomen is door de gemeente Noordwijk besloten specifiek voor ondergrondse bouwwerken nadere regels te stellen. Dit is vastgelegd in het paraplubestemmingsplan Grondwater Noordwijk (vastgesteld 12-04-2018).

Onderzoek en conclusie

Het grondwaterniveau ligt binnen de kern Noordwijk aan Zee boven de 0 meter +NAP. Anders dan in 'reguliere' bestemmingsplannen wordt de maximale bouwdiepte gerelateerd aan NAP en niet aan het gemiddelde maaiveld.

Ter hoogte van het plangebied gelden meerdere toegestane verticale bouwdiepten op basis van het paraplubestemmingsplan. Deze variëren van 4 tot 2 meter +NAP. Onder de beide woningen komen kelders. De gemiddelde hoogte van het maaiveld ter hoogte van de westelijk gelegen woning bedraagt 19 meter +NAP en ter hoogte van de oostelijk gelegen woning 14 meter +NAP. Omdat er vanaf 9,4 meter +NAP een archeologische onderzoeksplicht geldt (zie paragraaf 4.13) zullen de kelders tot maximaal dit niveau komen. Grondwateronderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate bijdragen (NIBM)

In dit Besluit NIBM is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met één toe en wordt de begraafplaats beperkt uitgebreid. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit NIBM. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Ter plaatse van de dichtstbijzijnde rekenpunten (Oude Zeeweg) wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden. Omdat ter plaatse van de rekenpunten wordt voldaan aan de grenswaarden, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van een weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.8 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Volgens de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect (planologisch relevante) kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

De ontwikkeling is gelegen in een woongebied dat redelijkerwijs is aan te merken als een 'rustige woonwijk'.

Voor een begraafplaats moet volgende de VNG-Brochure 'Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 meter worden aangehouden ten opzichte van rustig woongebied. Aan deze afstand wordt voldaan, omdat tussen de woningen en de ligging en uitbreiding van de begraafplaats een groenstrook komt te liggen van 10 meter. De begraafplaats vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling. Anderzijds vormen de woningen ook geen beperking voor het functioneren van de begraafplaats. De woningen vormen ook geen geluidsveroorzakende functie waarbij sprake is van een verstoring van rust, respect en stilte op de begraafplaats. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Ten westen van het plangebied is een hotel aanwezig. Ook voor een hotelfunctie moet 10 meter worden aangehouden ten opzichte van rustig woongebied. Aan deze afstand wordt niet voldaan. De dichtstbijzijnde beoogde woning in het plangebied ligt namelijk op een afstand van circa 9 meter tot het perceel van het hotel. Ondanks dat er niet aan de richtafstand wordt voldaan is er alsnog sprake van een goede ruimtelijke ordening. Dit komt door het volgende:

  • Er is aan de westzijde van het hotel al een woning op een kortere afstand gesitueerd.
  • De beoogde woning in het plangebied bevindt zich op een grotere afstand tot het hotel dan de bestaande woning in het plangebied, de situatie wordt hierdoor verbeterd;
  • Het gaat hier om een hotel van beperkte omvang en dus redelijkerwijs ook een lager in te schatten omvang van de hinder naar de directe omgeving (geluidsoverlast, verkeersaantrekkende werking).

Deze hotelfunctie kan dus redelijkerwijs bestaan naast de bestaande woningen, maar ook de nieuw te realiseren woningen. De ligging van het hotel vormt geen belemmering voor dit plan. Evenmin wordt het hotel in haar bedrijfsvoering beperkt als gevolg van dit plan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.11 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk project dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit plan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.

In de provincie Zuid-Holland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebieden. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de NNN. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Coepelduynen) bedraagt circa 250 meter.

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling, kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Gezien de ligging nabij Natura 2000-gebied is een stikstofonderzoek noodzakelijk. Op basis van stikstofberekeningen van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase heeft IDDS een notitie opgesteld (bijlage 5). De conclusie van deze notitie luidt dat er geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebied zal plaatsvinden als gevolg van het planvoornemen. De verschillende berekeningen komen uit op een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/j (zie bijlage 6, 7 en 8).

Soortenbescherming

In 2018 is een ecologische quickscan in het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 9. Bij dit onderzoek is geconstateerd dat uitvoering van dit plan niet zal leiden tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied van strikt beschermde soorten. Met inachtneming van de algemene zorgplicht `(artikel 11 Wet natuurbescherming) en het broedseizoen van vogels staat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg.

Ten aanzien van de algemene zorgplicht dient rekening gehouden te worden met het volgende:

  • 1. Werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode tussen half februari en half augustus.
  • 2. Grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, moeten de gelegenheid krijgen om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen.

De volgende aanbevelingen worden daarnaast gegeven op de ecologische structuren in het plangebied en de omgeving te versterken:

  • 1. Een kleine poel biedt voordelen voor vogels, amfibieën als gewone pad en mogelijk rugstreeppad, zandhagedis en kleine zoogdieren.
  • 2. Voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op >2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woningen. Eveneens kunnen vleermuisstenen worden ingemetseld.
  • 3. Het gebruik van vleermuisvriendelijke terrein- of tuinverlichting wordt aanbevolen. Vleermuizen zijn ongevoelig voor oranje/rode verlichting.
  • 4. Het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten.
  • 5. Er kunnen nestpannen of neststenen worden aangebracht ten behoeve van huismussen en gierzwaluwen. Deze beschermde soorten verliezen steeds meer nestmogelijkheden.
  • 6. Voor huismussen blijken uit onderzoek zogenaamde mussenvides uitstekend te functioneren als nestplaats. In de nabijheid het plangebied zijn foerageer- en schuilmogelijkheden genoeg, waardoor met de aanleg van mussenvides het plangebied interessant voor huismussen kan worden.

In de verdere uitwerking van de planvorming wordt gekeken of en hoe invulling gegeven wordt aan de bovenstaande aanbevelingen.

Conclusie

Zowel de Wet natuurbescherming als het provinciaal natuurbeleid vormen geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.12 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
  • Omgevingsverordening Zuid-Holland
  • Omgevingsvisie Zuid-Holland

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 29 september 2021 het nieuwe Waterbeheerplan 'Water wijst de weg' (WBP6) vastgesteld. In het WBP6 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2022 -2028. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP6 speelt goed waterbeheer, in meerdere maatschappelijke uitdagingen waaronder klimaatverandering, de hoofdrol.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Op 1 juni 2020 is de meest recente Keur van Rijnland in werking getreden. De Keur is een juridisch document (verordening) waarin Rijnland regelt stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen. Hierop kan echter door het waterschap ontheffing worden verleend.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Noordwijk. De ondergrond bestaat uit zandig materiaal met over het algemeen een zeer goede doorlatendheid. Er is in het plangebied geen sprake van (grond) wateroverlast.

Waterkwantiteit

In het plangebied en aangrenzend aan het plangebied zijn geen oppervlakte water aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering. Het voor de waterveiligheid relevante deel van het duingebied ligt op ruime afstand van het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Ter plaatse van het plangebied is gemeentelijke riolering aanwezig, waarop kan worden aangesloten. Het gaat hier om een gescheiden stelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de herbouw van één woning, de realisatie van één extra woning en de uitbreiding van de begraafplaats. De extra woning wordt gerealiseerd op een voornamelijk onverhard terrein.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet 15% van de extra verharding gecompenseerd worden. In dit plan gaat het om het herbouwen van één woning en het toevoegen van één woning. Het bestaande verharde terrein is 435 m2. De toekomstige verharding bedraagt circa 516 m2 (woningen, erfbebouwing en verhardingen). Naar verwachting wordt ook nog een deel van de achtertuin verhard. Afgerond zal de verharding in de toekomstige situatie maximaal 600 m2. bedragen. De grenswaarde van 500 m2 extra verharding wordt echter niet overschreden, compensatie van water is daarmee niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-VA01_0014.jpg"

Figuur 4.1: Verhardingen in toekomstige situatie (impressie)

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Voor dit plan wordt ingezet op plaatselijke infiltratie van hemelwater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • 1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • 2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • 3. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • 4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • 5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • a. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • b. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Ter plaatse zal voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater (DWA) worden aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater wordt niet afgevoerd via de riolering maar ter plaatse geïnfiltreerd.

Watervergunningsplicht

Omwille van een toename van de verhardingen groter dan 500 m2 geldt in beginsel een watervergunningsplicht wanneer hemelwater wordt afgevoerd. Indien het plan voorziet in hemelwaterinfiltratie in het plangebied zelf (dit is gezien de ondergrond toepasbaar), dan is geen watervergunning noodzakelijk.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Een vergunning is tevens niet noodzakelijk.

4.13 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Integrale Erfgoednota Noordwijk ‘Erfgoed op de kaart’

In juni 2011 is de Integrale Erfgoednota Noordwijk ‘Erfgoed op de kaart’ vastgesteld met de Erfgoedverordening Gemeente Noordwijk 2011. Deze erfgoednota is opgesteld in samenhang met ‘In de bodem van Noordwijk’: de archeologische waarde verwachtings- en beleidsadvieskaart en de bouwhistorische verwachtingenkaart. De Erfgoednota biedt een goede basis voor de uitvoering van de wettelijke eisen ten aanzien van gebouwde (rijks)monumenten, het van rijkswege beschermd dorpsgezicht en archeologie. De Erfgoednota biedt tevens een visie en structuur voor de omgang met het erfgoed, de formatie voor uitvoering van het beleid en de wettelijke taken voor het erfgoed en een verbinding van de planologische kaders van ruimtelijk beleid.

Ter plaatse van het plangebied is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' opgenomen. Daarin is geregeld dat de aanvrager van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voorlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

Onderzoek

Om te achterhalen of binnen het plangebied sprake is van archeologische resten, is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen in een onverstoord deel van de Jonge Duinen. In de boringen zijn geen oude oppervlaktes aangetroffen waarop resten vanaf de Late Middeleeuwen worden verwacht. Oudere resten worden pas verwacht op 0 meter +NAP. De kans dat de graafwerkzaamheden archeologische resten verstoren is daarom zeer klein en er wordt geen nader onderzoek geadviseerd. Door de gemeente Noordwijk wordt daarbij het voorbehoud gemaakt dat dit advies alleen geldt voor ingrepen die niet dieper reiken dan 9,4 meter +NAP. Om te borgen dat niet dieper gegraven wordt, is in de regels bij de bepalingen over kelders opgenomen dat deze niet dieper mogen zijn dan het hiervoor genoemde niveau.

Op basis van deze bevinding is een vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Het volledige archeologische onderzoek is opgenomen in bijlage 10. Het archeologisch onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden door de gemeente Noordwijk.

Op basis van de cultuurhistorische kaart Zuid-Holland en de Omgevingsvisie Zuid-Holland blijken er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig te zijn.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling bestaat uit:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3 Bestemmingsregels

Aan de oostzijde van het plangebied is de bestemming Groen opgenomen. Deze gronden (11 meter breed) behoren tot de beoogde nieuwe woning, maar erfbebouwing is hier niet gewenst om het doorzicht te behouden. Wel is het mogelijk om een erfafscheiding (overige bouwwerken) te bouwen tot 2 meter.

De tuinen die onbebouwd dienen te blijven hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Langs een groot deel van de Prins Hendrikweg is reliëf in de vorm van een steilrand aanwezig. De woningen langs deze weg en steilrand zijn hoger gelegen en ter plaatse van de steilrand zijn schuin aflopende tuinen aanwezig. Deze tuinen zijn onbebouwd. De steilrand heeft daardoor een duinachtige uitstraling. Het heeft de voorkeur om deze duinachtige uitstraling zoveel mogelijk te behouden. In- en uitritten zijn binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - inrit' toegestaan in de bestemming ‘Tuin’.

In de bestemming 'Wonen' dient het hoofdgebouw binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maximum bouwhoogte van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding aangegeven. Tevens is de gehanteerde peilmaat voor beide woningen aangegeven op de verbeelding. Voor de westelijke woning is dit 19 meter +NAP en de oostelijke woning 14 meter +NAP.

In de woningen mag onder voorwaarden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend. De voorwaarden staan onder de 'specifieke gebruiksregels'. Ook de begripsomschrijvingen zijn bepalend voor wat is toegestaan.

De begraafplaats is bestemd als 'Maatschappelijk' met de specifieke functieaanduiding 'begraafplaats'. Er zijn hier geen gebouwen toegestaan. Ook zijn er geen geluidgevoelige maatschappelijke functies toegestaan. Tussen de uitbreiding van de begraafplaats en de bestemming 'Wonen' zit een 10 meter brede groenstrook zodat zicht op de begraafplaats voorkomen wordt.

5.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten regels die in beginsel op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel die onder de algemene regels moet worden geplaatst, zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.

De overige regels bevatten een parkeerregeling op basis waarvan de aanleg en instandhouding van parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden vereist.

Bij de algemene afwijkingsregels is sprake van een bevoegdheid en dus geen plicht van het college om daar aan mee te werken.

5.5 Overgangs- en slotregels

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Prins Hendrikweg 17 e.o.' heeft van met ingang van 3 oktober tot en met 13 november 2018 voor eenieder ter inzage gelegen. Tevens heeft op 22 oktober 2018 een, door de gemeente en initiatiefnemer georganiseerde, inloopavond plaatsgevonden op locatie Goohorstlaan 10 te Noordwijk.

Er zijn twee vooroverlegreacties en 11 inspraakreacties ingediend. De vooroverlegreacties hebben geen consequenties voor het plan. Naar aanleiding van de inspraakreacties is het plan voor wat betreft de situering van de bouwvlakken en bestemmingsvlakken aangepast. De nota van beantwoording van de overleg- en inspraakreacties en de ambtshalve wijzigingen is als bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.

6.1.2 Terinzagelegging eerste ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingplan 'Noordwijk aan Zee - Prins Hendrikweg 17 e.o.' identificatienummer NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-ON01 heeft vanaf 27 oktober 2021 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn negen zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een nota van beantwoording zienswijzen (zie bijlage 12). In deze nota is tevens een overzicht opgenomen van de ambtshalve wijzigingen die na deze terinzagelegging hebben plaatsgevonden.

6.1.3 Terinzagelegging tweede ontwerpbestemmingsplan

Na de publicatie van het eerste ontwerpbestemmingsplan bleek dat de planverbeelding per abuis onjuist was gedigitaliseerd. Op de verbeelding op www.ruimtelijkeplannen.nl waren hierdoor kleinere bouwvlakken binnen de bestemming 'Wonen' ingetekend, dan op de oorspronkelijke verbeelding het geval was. Omdat de kleinere bouwvakken niet met de rest van het eerste ontwerpbestemmingsplan en met het ontwerp van de woningen overeenkomt, is er voor gekozen om het ontwerpbestemmingplan opnieuw ter inzage te leggen.

In het nieuwe - tweede - ontwerpbestemmingsplan is de planverbeelding herstelt op basis van de oorspronkelijke verbeelding. Tevens zijn de wijzigingen uit de nota van beantwoording zienswijzen van het eerste ontwerpbestemmingsplan in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Het tweede ontwerpbestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee - Prins Hendrikweg 17 e.o.' identificatienummer NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-ON02 heeft vanaf woensdag 8 november 2023 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Eventuele planschadekosten zullen door initiatiefnemer vergoed moeten worden conform de af te sluiten planschadeovereenkomst. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.