Plan: | Kraaierslaan 4 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BPDRKraaierslaan4-ON01 |
Aan de Kraaierslaan 4, in het buitengebied van Noordwijk is een agrarisch bedrijfsperceel aanwezig. In het verleden zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten door omstandigheden beëindigd. De eigenaar (tevens initiatiefnemer) is voornemens de bedrijfsbebouwing, bestaande uit een moderne schuur, te slopen. Op basis van de bestaande rechten voor één (bedrijfs)woning en door gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimte regeling van de gemeente Noordwijk, wil de initiatiefnemer één nieuwe woning bouwen naast de huidige bestaande (bedrijfs)woning (zie figuur 1.1). Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de oostelijke grens van het grondgebied van de gemeente Noordwijk. Direct ten oosten van het perceel begint het grondgebied van de gemeente Noordwijkerhout. Het plangebied ligt aan de Kraaierslaan, op enkele honderden meters afstand van het duinengebied. Aan de overzijde van de Kraaierslaan, aan de noordzijde, ligt een groot bungalowpark (de Duinpan). Ten oosten liggen langs de Kraaierslaan meerdere bollenbedrijven en bloemkwekerijen. De gronden rondom de bedrijfsbebouwing worden gebruikt voor de bollenteelt.
De beoogde nieuwbouwlocatie ligt aan de oostzijde naast de huidige bedrijfswoning in het open gebied. Ten zuiden en westen van de woning ligt een manege en een paardenfokkerij. De gronden aan de westzijde van het plangebied zijn eigendom van de manege en worden gebruikt als graasweide. Aan de voorzijde van het plangebied ligt een watergang die onder een hoek doorloopt aan de westzijde van het plangebied.
Zowel aan de zuidelijke kop als verderop langs de Kraaierslaan zijn, tussen de bestaande bedrijfsbebouwing in, recent al enkele vrijstaande burgerwoningen gebouwd. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Earth)
Op het perceel vigeert het bestemmingsplan Duinrand uit 2011 van de gemeente Noordwijk dat op 21 december 2011 is vastgesteld. In het bestemmingsplan Duinrand is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, maar deze is niet van toepassing op de Ruimte voor Ruimte-regeling. Voor de beoogde ontwikkeling dient dan ook een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Daarnaast wordt op basis van artikel 3.30 Wro de coördinatieregeling toegepast (coördinatie van bestemmingsplan en omgevingsvergunning bouwen).
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.
Het plangebied aan de Kraaierslaan 4 ligt in de Noordzijderpolder binnen een duidelijke overgangszone tussen recreatiegebied en agrarisch gebied in het buitengebied van de gemeente Noordwijk. De Kraaierslaan ligt op de rand van de strandwal met daarachter de strandvlakte. De Kraaierslaan verbindt de Duindamseweg met de Randweg. De zone ten noorden van de locatie tussen Kraaierslaan en Randweg bestaat geheel uit verschillende dicht verkavelde verblijfsrecreatieterreinen tegen de duinrand. Ten zuiden van de Kraaiersweg ligt een areaal min of meer open en aaneengesloten bollentapijt tussen de dorpsrand van Noordwijkerhout, de duinrand en de (voormalige) zorglandgoederen van Sint Bavo en Sancta Maria.
De locatie ligt aan de zuidzijde van de Kraaierslaan in het bollenlandschap. Ten westen van de locatie ligt nog een open perceel met daarachter een manege. Op de hoek van de Duindamseweg ligt een grote woning op een zeer ruim perceel.
In noordoostelijke richting heeft de Kraaierslaan nog min of meer het uiterlijk van een bollenlint. Achter de woningen op de kop van de kavels liggen de langgerekte bollengronden met her en der rolkassen van de verschillende kwekers. De woningen langs het lint staan op kavels van verschillende grootte. Smallere kavels van 60 m diep en meer komen voor, naast brede kavels met een geringere diepte. Al met al zijn de woonkavels ruim. De woningen langs de Kraaiersweg bestaan uit één bouwlaag met kap. De meeste woningen hebben een eenvoudige basisvorm met zadeldak. Direct naast de locatie is een open stuk waardoor vanaf de Kraaierslaan het bollengebied ingekeken kan worden richting Noordwijkerhout.
Het te saneren bedrijfscomplex bestond oorspronkelijk uit enkele geschakelde moderne bedrijfsgebouwen opgetrokken uit grijs plaatstaal. De bedrijfsgebouwen achter op het terrein zijn echter door brand verloren gegaan. Ook de bedrijfsactiviteiten, die waren gericht op de teelt en de verwerking van bloembollen, zijn beëindigd.
Figuur 2.1: locatie plangebied.
Figuur 2.2: uitsnede verbeelding (bron; ruimtelijkeplannen.nl)
De oppervlakte van het huidige agrarische bouwvlak is circa 3.000 vierkante meter, circa 40 meter breed en 75 meter diep. Daarnaast is sprake van omliggende agrarische gronden.
De bestaande bedrijfsrechten worden door de eigenaar niet meer ingezet voor herbouw van de loodsen. Op basis van de bestaande rechten voor een (bedrijfs)woning én toepassing van de 'Ruimte-voor-Ruimte'-regeling, wil de eigenaar de bestaande woning handhaven, één nieuwe woning toevoegen en resterende gronden (terug) omvormen tot bollengrond. De huidige kavel van de (bedrijfs)woning met tuin heeft een omvang van ongeveer 1.300 m2 (exclusief het open voorterrein bedraagt de oppervlakte 1.000 m2). De beoogde nieuwe woonkavel sluit hierop aan (perceel van 1.000 m2, exclusief een open voorterrein).
De meerwaarde voor het landschap betreft het opruimen van (in dit geval: het niet meer benutten van de bouwmogelijkheden voor) de agrarische bedrijfsbebouwing achter de woonkavel en het terugbrengen van deze gronden naar bollengrond en het versterken van de rand van de bollenkamer. Aan de noord-oostzijde van het agrarische bouwvlak wordt bollengrond omgezet naar een woonbestemming met tuin.
Door de verspreide bebouwing langs de wegen wordt de ruimtelijke opbouw van het bollenlandschap ervaren als 'kamers'. Het zijn vlakke open ruimtes met verdichte randen. Het maken van een groen landschappelijk kader kan zorgen voor een natuurlijke windbeschutting voor de bollen en voor een betere recreatieve ontsluiting van het landschap. Sterke groene randen van de kamers vormen een duidelijk landschappelijk kader voor de bebouwing. Belangrijk hierbij is om de specifieke kwaliteiten van het landschap als 'bollentuin' te versterken door open zone open te houden en de groene randen langs de kamers op de strandwallen te maken.
Met de nieuwe ontwikkeling wordt de rand van de bollenkamer in het beeld versterkt. Een zorgvuldige plaatsing van de woningen in het lint in combinatie met een bij het landschap passende groene inrichting aan de randen versterkt de landschapsstructuur langs het lint. De nieuwe woning wordt als vrijstaande woning aan de voorzijde van het perceel beoogd, zo veel mogelijk in lijn met en in aansluiting op de positie van de bestaande woning. Dit sluit aan bij de typering van de Kraaierslaan uit het provinciale Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek, waarin deze is aangeduid als lint.
De extra woning heeft effect op de breedte van het doorzicht vanaf de Kraaierslaan. Echter door de bestaande maat heeft dit nauwelijks invloed op de ruimtebeleving van het achterliggende open bollengebied. De gronden die voorheen voor bedrijfsbebouwing en verharding werden gebruikt worden weer omgevormd tot en verhuurd als bollengrond. Figuur 2.2 geeft een impressie van de nieuwe verkaveling.
Figuur 2.2: plangebied met indicatieve locatie nieuwe woning
In het kader van de ontwikkeling is in het verleden een Landschapsadvies opgesteld. Het advies is als bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Het landschappelijke raamwerk laat nieuwe bebouwing toe, zonder dat het beeld te rommelig wordt. Een zorgvuldige vormgeving en positionering van de bebouwing is belangrijk voor de beeldkwaliteit van het landschap.
Er wordt op twee vlakken een kwaliteitsverbetering ingezet:
Om de ontwikkeling optimaal in te passen en de beeldkwaliteit ter plaatse te verbeteren worden de volgende richtlijnen gesteld voor de nieuwe kavels en de bebouwing:
Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er moet worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en (voor zover de ontwikkeling niet-binnenstedelijk is) of de locatie multimodaal kan worden ontsloten (trede 3).
Toetsing
De ontwikkeling van de ruimte voor ruimte woningen is mogelijk binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Wonen
De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.
De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio’s over de actualisering van regionale woonvisies. De hoofdlijnen van dat kader staan in het Programma ruimte.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied
Lid 1 Bollenteeltgebied primair bestemmen voor bollenteelt
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 3 Teeltgebieden, laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.
Lid 4: Greenportwoningen en 'ruimte voor ruimte' woningen
Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in Greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.
Lid 8 Compensatie bollenteeltgebied
In artikel 2.1.7 lid 7 is een bepaling over bollengrondcompensatie opgenomen. Voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied, zoals aangegeven op kaart 3 (teeltgebieden), die nieuwe bebouwing en of functies toestaan op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, dient voorzien te worden in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek .
Figuur 3.1: Uitsnede kaart 3 Verordening Ruimte 2014 (Bollenteeltgebied)
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toetsing
Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Het gebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als bollenteeltgebied. In dit geval is er sprake van aanpassen, waarbij het voormalige bedrijfsgebouw niet wordt teruggebouwd en één nieuwe woning worden gebouwd.
Algemeen
De ontwikkeling is gericht op duurzame sanering van (bedrijfs)bebouwing. Per saldo is sprake van een kwaliteitsverbetering, vooral als gevolg van het wegnemen van de planologische mogelijkheden voor de voormalige bedrijfsgebouwen. Dit past binnen de uitgangspunten van de kwaliteitskaart. In bijlage 1 is het landschappelijk advies opgenomen waarin is beschreven dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In bijlage 2 is een inrichtingstekening opgenomen die een verdere uitwerking is van het landschappelijk advies. Zowel bijlage 1 als bijlage 2 laten zien dat de richtpunten van de kwaliteitskaart niet in het geding zijn. Bovendien valt het gebied niet onder een bijzondere beschermingscategorie. Extra aanvullende maatregelen worden daarom niet noodzakelijk geacht.
Middels dit plan wordt het erf met bedrijfsbebouwing en verharding gesaneerd (zie figuur 2.2; het agrarische bouwvlak van ongeveer 3.000 m2 wordt teruggebracht naar 2 kavels van 1.000 m2 met een open voorterrein) en de gronden terug gebracht als bollengrond. Per saldo neemt het areaal bollengrond met deze ontwikkeling niet af.
1 nieuwe woning in ruil voor sloop van bedrijfsgebouwen
Artikel 2.2.1. a. is van toepassing (inpassen). Op basis van artikel 2.1.7 lid 4 kan een Ruimte voor Ruimte woning worden toegestaan bij sloop van bedrijfsbebouwing (zie voor toetsing paragraaf 3.4).
1 bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning
Artikel 2.2.1.b. is van toepassing (aanpassen). Met het beëindigen van het bedrijf en sanering van de bedrijfsbebouwing resteert de bestaande bedrijfswoning. Aangezien er geen sprake meer is van bedrijfsactiviteiten willen initiatiefnemers deze bedrijfswoning omzetten in een burgerwoning. De bestaande woning blijft behouden. In bijlage 1 is het landschappelijk advies opgenomen waarin is beschreven dat vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het open karakter van het landschap niet substantieel veranderd, omdat er reeds sprake is van een redelijk verrommeld gebied. Ook ontstaan er geen waardevolle zichtlijnen door het slopen van het complex. Wel is er sprake van positieve landschappelijke inpassing op deze locatie omdat het opruimen van de uit gebruik geraakte bebouwing en verharding, de omgeving, het bestaande bollenlandschap, versterkt. Naast het openmaken van het bollenlandschap worden door de positionering van de nieuwe woning en de invulling en aankleding van het perceel positieve aanvullende kwaliteitsverbeterende ruimtelijke maatregelen getroffen.
Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek (2009)
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld.
De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.
Het doel
Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:
De ambities
De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:
De uitwerking
Als uitwerking op de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de 6 gemeente naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.
Afsprakenkader Duin- en Bollenstreek
Na de vaststelling van Visie ruimte en mobiliteit (VRM) (zie paragraaf 2.3.10 zal de ISG op onderdelen moeten worden geactualiseerd om beleidsinhoudelijk en juridisch weer volledig op het provinciaal beleid aan te sluiten. Ter overbrugging van de periode tot de ISG geactualiseerd is hebben de Provincie Zuid-Holland en de 6 samenwerkende bollengemeenten een afsprakenkader opgesteld (Afsprakenkader Vitale Greenport Duin- en Bollenstreek, 30 september 2014).
Enkele hoofdpunten uit het Afsprakenkader Vitale Greenport Duin- en Bollenstreek zijn de volgende punten.
Dit Afsprakenkader past binnen de uitgangspunten van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het kan daarom worden gezien als een uitwerking van het provinciaal beleid door de bollengemeenten, die door de provincie wordt erkend en onderschreven. Provincie en bollengemeenten behouden met dit Afsprakenkader hun eigen belangen en verantwoordelijkheden voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
Wat betreft de onderdelen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan geldt het volgende.
Ruimte voor ruimte regeling
Ruimte voor ruimte betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Met de vaststelling van de Visie Ruimte en Mobiliteit in 2014 heeft de provincie Zuid-Holland de Ruimte voor Ruimte-regeling geschrapt. In de Verordening heeft de provincie geen specifieke regels meer voor de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Dat wordt in het vervolg aan de gemeenten overgelaten, waarbij geldt dat plannen passend moeten zijn binnen het ruimtelijk beleid van de provincie, waaronder de richtlijnen voor ruimtelijke kwaliteit (zie paragraaf 3.3.2)
Omdat de Intergemeentelijke Structuurvisie Duin- en Bollenstreek op dit punt nog niet is geactualiseerd, is onderhavig plan daarom nog getoetst aan de voorheen geldende Ruimte voor Ruimte-regeling. Daarbij moest worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Vanaf 22 juli 2016 is de Ruimte voor Ruimte-regeling komen te vervallen. De samenwerkende bollengemeenten verlenen geen medewerking meer aan nieuwe verzoeken om toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte. Ook is besloten om geen intergemeentelijke Ruimte voor Ruimte-regeling meer op te stellen. Omdat voor onderhavig plan reeds in het verleden door de gemeente Noordwijk medewerking aan de Ruimte voor Ruimte-regeling is bevestigd, zijn op dit bestemmingsplan nog de voorwaarden uit de Verordening van toepassing.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de Ruimte voor Ruimte-regeling.
Regionale woonagenda
De gemeenten in Holland Rijnland werken samen aan een nieuwe regionale woonagenda. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten in Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.
Een andere reden voor de woonagenda is dat de provincie Zuid-Holland om een actualisatie vraagt van de regionale woonvisies. Regionale afstemming is daarin een eis.
De regio wil netto 17.660 woningen toevoegen voor de periode tot 2020 om te voorzien in de regionale behoefte. De plancapaciteit wordt per subregio afgestemd op de behoefte. Hiertoe wordt een planlijst opgesteld.
Op 12 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Noordwijk de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 vastgesteld met als thema: 'Noordwijk Energieke 7-sterren kustplaats'. De omgevingsvisie is een uitnodiging aan onder andere initiatiefnemers om zelf vorm te geven aan de toekomst, daarin geleid door de 7 sterren.
Deze 7 sterren zijn: energieke samenleving, geweldige sportmogelijkheden, sfeervolle dorpscentra, aantrekkelijke leefomgeving, rijke natuur, mooi landschap en vitale Greenport, uitstekende bereikbaarheid en veelzijdige economie en toerisme. Duurzaamheid loopt als een groene draad door de visie heen.
'Rijke natuur, mooi landschap en vitale Greenport' is voor Kraaierslaan van belang. Op de kaart 'Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief' zijn de agrarische gronden in de omgeving van de Kraaierslaan aangewezen voor het behoud van het bollengebied. Hoofdlijn van beleid blijft daarbij de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en bollenstreek.
In het door de gemeenteraad van Noordwijk vastgestelde vigerende bestemmingsplan 'Duinrand' (vastgesteld op 21 december 2011), zijn de binnen de plangebieden gelegen gronden bestemd voor Agrarische doeleinden, gericht op tuinbouw en bollenteelt (zie figuur 3.1). Naast een bestemming 'Agrarisch' ligt er op de gronden een bestemming 'Waarde-Archeologie'.
Figuur 3.1: uitsnede verbeelding (bron; ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3 'Agrarisch'
Voor de gronden ter plaatse van de huidige bedrijfslocatie, alsmede de locatie van de nieuwe woning is sprake van agrarisch gebied. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarisch bedrijfsdoeleinden ten behoeve van volwaardige agrarisch activiteiten gericht op tuinbouw en bollenteelt. Het bestemmingsplan maakt één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf mogelijk. In artikel 4 is geen wijzigingsbevoegdheid Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Er bestaat voor Burgemeester en wethouders dus geen mogelijkheid om de agrarisch bestemde gronden te wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Tuin'. Een nieuw bestemmingsplan dient derhalve te worden opgesteld.
Artikel 13 'Waarde-Archeologie'
Voor de gronden ter plaatse van de huidige bedrijfslocatie, alsmede de locatie van de nieuwe woning is sprake van een dubbelbestemming waarde - archeologie. De gronden zijn - behalve voor de geldende agrarische bestemming - tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor de gronden geldt dat Burgemeester en wethouders op grond van artikel 17.2 van de Algemene wijzigingsregels bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk kunnen verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Geconcludeerd wordt dat het plan wel past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan en er kan geen gebruik gemaakt worden van een in het vigerende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Voor onderhavig plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van bedrijfsbebouwing en de realisatie van één extra woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Gezien de omvang van het project zijn er ook geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Er behoeft geen passende beoordeling op grond van artikel 2.8 lid 2 Wet natuurbescherming te worden gemaakt en daarom ook geen milieueffectrapport.
Ontsluiting
Het bestaande woonperceel behoud zijn bestaande aansluiting op de doorgaande weg. Door de positionering van de nieuwe woning aan de wegzijde, kan hier op soortgelijke wijze op de doorgaande weg worden aangesloten. Per saldo is geen sprake van een noemenswaardige verkeerstoename, waardoor geen verdere ingrepen nodig zijn aan de infrastructuur in de directe omgeving.
Parkeren
Bij de woningen wordt op eigen terrein in parkeergelegenheid voorzien. Hier is voldoende ruimte voor, waardoor er geen problemen verwacht worden bij het parkeren.
Conclusie
Er is sprake van een goede bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai.
Onderzoek
In het plangebied wordt een voormalige agrarische bedrijfswoning gewijzigd in wonen en wordt ruimte gemaakt voor een extra woning. De wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning valt buiten het toetsingskader van de Wgh, het is een bestaande – ongewijzigde - geluidgevoelige functie. De nieuwe woning is een nieuwe geluidgevoelige functie en ligt binnen de geluidszones van de Kraaierslaan en de Duindamseweg. Naar de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op deze wegen is akoestisch onderzoek uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012). Het overdrachtsmodel is opgesteld in het softwareprogramma Geomilieu versie 4.10 van DGMR.
Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 3 (Noordwijk, Woningbouw Kraaierslaan 4, akoestische onderzoek; projectnummer 20160836; dd 30 maart 2017) bij deze toelichting. Hierin is de geluidsbelasting onderzocht indien de nieuwe woning in (het verlengde van) de voorgevelgrens van de bestaande woning zou worden gerealiseerd en is onderzocht op welke afstand van de weg de maximaal toelaatbare hogere waarde wordt bereikt.
Kraaierslaan
De geluidsbelasting ten gevolge van de gezoneerde weg Kraaierslaan bedraagt, indien de nieuwe woning in de voorgevelgrens van de bestaande woning wordt gebouwd, op de voorgevel van de nieuwe woning ten hoogste 55 dB. Op de zijgevels bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 50 dB.
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij de woningbouw als gevolg van het verkeer op de Kraaierslaan overschreden. De uiterste grenswaarde van 53 dB wordt overschreden op een afstand van 19 meter uit de as van de Kraaierslaan.
Duindamseweg
De geluidsbelasting ten gevolge van de gezoneerde weg Duindamseweg bedraagt ten hoogste 38 dB. Deze geluidbelasting wordt berekend aan de westzijde van het bouwvlak. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij de woningbouw als gevolg van het verkeer op de Duindamseweg niet overschreden.
Maatregelen
Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat het treffen van maatregelen om de geluidsbelasting als gevolg van de Kraaierslaan reduceren niet mogelijk zijn door overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige, of financiële aard. Wel bestaat de mogelijkheid om de geluidsbelasting op de voorgevel terug te dringen tot de uiterste grenswaarde. Wanneer de voorste bebouwingslijn minstens 19 meter uit de as van de weg ligt, wordt de uiterste grenswaarde niet overschreden. Om de nieuwe woning in lijn te kunnen bouwen met de bestaande woning is ervoor gekozen om de voorste grens van het bouwvlak niet aan te passen. Indien de woning binnen de afstand van 19 meter uit de as van de weg wordt gebouwd zijn maatregelen nodig die in het plan worden vastgelegd.
Conclusie
Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de nieuwe woning alleen in het verlengde van de voorgevelgrens van de bestaande woning (huidige bedrijfswoning) kan worden gebouwd indien de nieuwe woning gerealiseerd wordt met een dove gevel. Bij toepassing van een dove gevel is bij de aanvraag van een omgevingsvergunning aanvullend bouwtechnisch akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Hierin moet aangetoond worden dat de geluidbelasting in de verblijfsruimten van de nieuwe woning niet hoger is dan de gestelde eisen uit het Bouwbesluit 2012 voor wat betreft de karakteristieke geluidwering.
Indien de woning op 19 meter uit de as van de Kraaierslaan wordt gebouwd is een dove gevel niet nodig omdat dan aan de uiterste grenswaarde wordt voldaan. Omdat de situering van de woning binnen het bouwvlak verder niet precies vastgelegd is, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk noodzakelijkerwijs de maximale hogere grenswaarde vast te stellen conform onderstaande tabel. In de regels van het plan wordt opgenomen dat indien de woning binnen een afstand van 19 meter uit de as van de Kraaierslaan wordt gerealiseerd, een dove gevel noodzakelijk is.
Omschrijving | Locatie | Ontheffingswaarde | Bron |
Nieuwbouwwoning | Kraaierslaan 4 | 53 dB | Kraaierslaan |
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
Door Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd om met het oog op de beoogde functiewijziging in beeld te brengen of er op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is. De beknopte conclusies uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven, voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 4.
Asbest
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Bouwkavel ter plaatse van/nabij het erf en voormalige loods
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocatie A als 'heterogeen
verdacht' kan worden beschouwd, wordt voor deellocatie A, aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Bouwkavel overig terreindeel
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocatie B als 'onverdacht' kan worden beschouwd, wordt voor deellocatie B, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Conclusie
Gelet op bovenstaande bevindingen bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2:. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met één toe. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Duindamseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Volgens de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) zijn ten noordoosten van het plangebied vanaf circa 30 m twee campings gelegen (Camping Club Soleil en Camping De Carlton) welke vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen worden gezien als risicovolle inrichtingen. Camping De Carlton heeft geen PR 10-6 contour. Camping Club Soleil heeft een PR 10-6 contour van 10 m. Het plangebied ligt ruimschoots buiten deze contour. Beide campings hebben geen invloedsgebied waarvoor een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Toetsing
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
De ontwikkeling is gelegen in een gemengd gebied omdat naast wonen, ook andere functies in de nabije omgeving voorkomen, waaronder agrarisch (bollenteelt), een paardenfokkerij, manege en recreatie. Voor de manege en paardenfokkerij is geurhinder het maatgevende criterium. Voor de paardenstal en mestopslag van de manege en paardenfokkerij dient volgens het Activiteitenbesluit buiten de bebouwde kom rekening te worden gehouden met een minimale afstand van 50 m tot geurgevoelige objecten. Onder geurgevoelige objecten worden gebouwen verstaan die gebruikt worden voor menselijk wonen of verblijf. De stal en mestopslag van de manege is gelegen circa 70 m ten zuiden van de bestaande en beoogde woning in het plangebied. De stal en mestopslag van de paardenfokkerij is gelegen circa 100 m ten zuidwesten van de bestaande en beoogde woning in het plangebied. Aan de minimale afstandseis van 50 m wordt dan ook voldaan.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse recreatieterreinen gelegen. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van een gemengd gebied. De bestaande en beoogde woning in het plangebied liggen op circa 20 m afstand van het dichtstbijzijnde recreatieterrein (Chaletpark De Duinpan). Aan de algemene richtafstand voor een recreatieterrein als geheel wordt zodoende niet voldaan. Een nadere beoordeling van de situatie leert echter dat binnen 30 m afstand van het plangebied alleen recreatiewoningen voorkomen welke geen milieuhinder veroorzaken. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De overige recreatieterrein vormen gezien de ruime afstand geen belemmering.
Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
De locatie van de nieuwe beoogde woning wordt ten noordoosten en zuidwesten begrensd door gronden voor bollenteelt. Op deze gronden worden mogelijk gewasbeschermingsmiddelen gebruikt welke zich in de omgeving kunnen verspreiden. Voor dit onderwerp bestaat nog geen wettelijk toetsingskader. Er is sprake van lage teelt, waardoor drift van gewasbeschermingsmiddelen over het algemeen beperkt blijft. Tussen de bollengronden en beoogde woningen wordt in het ontwerp voorzien in afschermende beplanting/windhaag. De beplanting/windhaag voorkomt de drift van de bestrijdingsmiddelen richting de woningen. De aanplant van deze afschermende beplanting is noodzakelijk om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en zal in de regels van het plan worden vastgelegd. Verder is van belang dat in de praktijk ook de watergangen in en nabij het plangebied leiden tot een beperking van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen. In het Activiteitenbesluit zijn voorwaarden opgenomen die moeten voorkomen dat de watergangen worden verontreinigd door bestrijdingsmiddelen. Zo dient er rekening te worden gehouden met een spuitvrije zone langs deze watergangen. Verder is van belang dat de bollengronden onderdeel zijn van de identiteit van deze regio. In de hele bollenstreek zijn woningen en bollengronden op korte afstand van elkaar aanwezig, zonder dat daarbij in de praktijk vaak sprake is van klachten door omwonenden die zijn gerelateerd aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Op basis van het voorgaande wordt de realisatie van de woningen aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en NNN- gebied (Kennemerland-Zuid) bedraagt circa 450 m, zie figuur 4.1. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied is gelegen op circa 3 km ten zuiden van het plangebied.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling, kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De verkeersgeneratie als gevolg van de realisatie van één extra woning is dermate laag dat er geen sprake zal zijn van meetbare toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. De extra stikstofemissie als gevolg van de verwarmingsketel is eveneens verwaarloosbaar. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland ten aanzien van het NNN staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld door middel van een bureauonderzoek. Het plangebied bestaat uit een erf met daarop een bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing. De bedrijfsbebouwing is grotendeels afgebrand. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van bedrijfsbebouwing en de realisatie van een woning naast de bestaande woning (zie figuur 4.1).
De watergang ten zuidwesten van het plangebied biedt mogelijk leefgebied aan de kleine modderkruiper. Beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten. De watergangen worden echter niet aangepast, negatieve effecten op vissoorten zijn hierdoor uitgesloten.
Mogelijk komen ter plaatse van de nieuw te bouwen woning, agrarische gronden, algemeen voorkomende beschermde soorten voor, zoals konijn of haas waarvoor een vrijstellingsregeling van de verbodsbepalingen Wet natuurbescherming geldt. Daarnaast kan het leefgebied zijn van algemeen voorkomende vogelsoorten als ganzen en zwanen. Vanwege het intensieve beheer van de gronden en het ontbreken aan schuilmogelijkheden kan het voorkomen van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten worden uitgesloten. De te slopen bedrijfsbebouwing bestaat uit enkele overgebleven muren. Door het ontbreken aan een schuilplaatsen, een dak en geschikte muren, kan het voorkomen van vleermuizen worden uitgesloten. Overige beschermde soorten worden op grond van de aanwezige ecotopen uitgesloten.
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig i s, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 14 september 2016. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Gemeentelijk:
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.
Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Gemeentelijk rioleringsplan 2013-2017
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is een belangrijk hulpmiddel voor het maken van de juiste afwegingen op het terrein van bodembescherming, waterkwaliteit en rioleringszorg. Conform de Wet milieubeheer geeft de gemeente in het GRP aan op welke wijze zij haar wettelijke taak voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater wil uitvoeren. Het plan is gericht op de instandhouding van een goede riolering. Het GRP 2013-2017 is in de raadsvergadering van 20 december 2012 vastgesteld. Jaarlijks wordt op basis van het GRP een Operationeel Plan opgesteld, waarin de voor dat jaar uit te voeren beheer- en onderhoudswerkzaamheden en –investeringen zijn opgenomen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van Noordwijk en bestaat uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. In het plangebied is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert van 0,25 m tot 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van 0,5 m tot 0,8 m beneden het maaiveld.
Waterkwantiteit
Het plangebied grenst ten zuidwesten aan een overige watergang. Hiervoor geldt een beschermingszone van 2 m. Binnen deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. In voorliggend plan is hier rekening mee gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en de realisatie van één extra woning.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Vanwege de sloop van de bedrijfsbebouwing zal verharding niet toenemen. Watercompensatie is voor dit plan dan ook niet vereist.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Riolering en afkoppelen
Conform het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse
Regelgeving en beleid
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Figuur 4.2: Uitsnede archeologische beleidskaart
In de door de gemeente Noordwijk vastgestelde Erfgoednota wordt in bijlage 8 het archeologiebeleid van de gemeente toegelicht. Het archeologiebeleid is omvangrijk en bestaat uit een beleidskader met als instrument een archeologische waarden-, verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op kaart 5, de Archeologische Waarden en verwachtingen en Archeologische Beleidskaart (zie figuur 4.2), zijn de met voorschriften ten behoeve van de Archeologische Monumentenzorg verbeeld. De gronden waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd kennen een middelhoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden het maaiveld en groter dan 500 m2 dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden verricht. Voor de (bollen)gronden ten oosten en ten zuiden daarvan geldt een lage archeologische waarde. Hiervoor geldt geen onderzoeksverplichting.
Onderzoek
De beleidskaart kent ter plaatse een middelhoge verwachtingswaarde, gebaseerd op historische bodem- en gebruiksgegevens. In de meer recente geschiedenis hebben er bodembewerkingen plaatsgevonden waardoor de ondergrond ingrijpend is geroerd. Dit betreft het omzuigen van de bollengrond tot een diepte van 6 meter om op die maner de zandlagen uit de ondergrond boven te krijgen.
Dit heeft plaatsgevonden in / rond 1979. Tot die tijd behoorden de gronden tot de boerderij van Jacobus Pennings aan de Zeestraat te Noordwijkerhout en bestonden de gronden uit grasland. De gronden waren gelegen tussen de Kraaierslaan (ter hoogte van nu nrs 2 & 4) en Schulpweg ten oosten van camping De Wijde Blik. Het land viel onder de gemeenten Noordwijkerhout en Noordwijk
(Gemeente Noordwijkerhout, sectie E, kadastrale nummers 4510, 4512, 4513, 4514, 4516, 451. Gemeente Noordwijk, sectie C, kadastrale nummers C713, 726, 727).
Voor het omzuigen van de ondergrond tot een diepte van 6 meter is destijds zowel door de gemeente Noordwijk als Noordwijkerhout vergunning verleend, waarna de gronden in 1979 als bollengrond in gebruik zijn genomen.
Deze bewerking van de ondergrond, maakt dat de gronden tot 6 meter diepte zijn geroerd. Tot deze diepte worden daarom geen waarden meer verwacht die vanuit archeologisch oogpunt beschermd dienen te worden. De onderzoeksplicht die voortkomt uit de archeologische beleidskaart is daarom opgenomen met een aangepaste dieptebepaling, zodat onderzoek pas nodig is vanaf 6 meter diepte.
Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding. Gekozen is voor dit bestemmingsplan aan te sluiten bij het bestemmingsplan Duinrand 2011 van de gemeente Noordwijk.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Agrarisch
Het huidige agrarische bouwvlak heeft een omvang van ongeveer 0,3 ha en wordt gedeeltelijk bestemd voor Wonen en Tuin. Het resterende gedeelte behoudt de agrarische bestemming maar wordt niet langer als agrarisch bouwvlak aangemerkt. In de regels is een bestemming Agrarisch opgenomen en een begripsbepaling voor agrarische bedrijfsactiviteiten. Het opnemen van een archeologisch dubbelbestemming is, zoals beschreven in paragraaf 4.12, niet nodig.
Tuin
Zowel de zij-, voor- als achterzijde van het perceel zijn voorzien van de bestemming Tuin. Binnen deze bestemming is slechts in zeer beperkte mate bebouwing toegestaan, om daarmee een groene c.q. open uitstraling te bewerkstelligen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming geheel uitgesloten.
Wonen
Voor de twee woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Uitgangspunt is dat alle gebouwen en overkappingen binnen deze bestemming worden gerealiseerd. De regels zijn qua toegestane maatvoering afgestemd op het bestemmingsplan Duinrand.
Waarde - Archeologie 3
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Hiermee wordt bij toekomstige bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 6 m archeologisch onderzoek verplicht gesteld.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Algemene bouwregels
In de algemene regels zijn uniforme mogelijkheden opgenomen voor kleine overschrijdingen van bouwgrenzen, wordt maatwerk geboden voor bestaande bouwwerken met afwijkende maten en zijn de kaders vastgelegd waarmee dakkapellen worden toegestaan.
Algemene gebruiksregels
Om een goed woon- en leefklimaat te realiseren is het noodzakelijk dat:
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel maakt het mogelijk van de bestemmingsregels af te wijken voor kleine afwijkingen.
Algemene wijzigingsregels
In het plan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarmee het college de bevoegdheid heeft het plan op onderdelen te wijzigen. De eerste heeft betrekking op het wijzigen van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 m, de tweede biedt de mogelijkheid de archeologische dubbelbestemming aan te passen of (deels) te verwijderen.
Overige regels
Aan het plan zijn regels voor parkeren toegevoegd, overeenkomstig de parkeernormen, afwijkingsbevoegdheid en nadere eisenregeling die in Noordwijk voor bestemmingsplannen is opgenomen met het plan 'Paraplu Bestemmingsplan Parkeren' (vastgesteld 15 maart 2018).
Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Het concept-voorontwerpbestemmingsplan is door de Omgevingsdienst West-Holland beoordeeld. De opmerkingen die door de Omgevingsdienst zijn gemaakt zijn verwerkt in het plan. Belangrijkste aanpassingen zijn:
Voor de reactie van de omgevingsdienst wordt verwezen naar bijlage 5.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerp ter beoordeling voorgelegd aan de Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Rijnland, het Gom (Greenport Ontwikkelingsmaatschappij) en de aangrenzende gemeente Noordwijkerhout. Het Gom heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan; van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.
Daarnaast is het voorontwerp conform de gemeentelijke inspraakverordening van 15 november tot 27 december 2017 ter inzage gelegd voor ingezetenen en belanghebbenden en is op 12 december 2017 een inloopavond georganiseerd. Op de inloopavond is niemand verschenen en er zijn geen inspraakreacties ingediend.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Noordwijk. Tevens is het plan dan ook online te raadplegen via de gemeentelijke website en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
Coördinatieregeling
In artikel 3.30 Wro is de zogenaamde coördinatieregeling opgenomen, een instrument om verschillende procedures die noodzakelijk zijn voor vergunningverlening gezamenlijk en gelijktijdig te doorlopen. De gemeente is voornemens de omgevingsvergunningverlening bouwen voor de nieuwe woning, inclusief het verzoek hogere grenswaarde en de bestemmingsplanprocedure te coördineren.
Voor aanvang van de coördinatieprocedure dient de raad een besluit te hebben genomen waaruit blijkt dat hij daarmee instemt.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.