Plan: | Oosterduinen 8, 10 en 12 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BP201800053-ON01 |
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een tweetal ontwikkelingen op de locatie Oosterduinen 8-12 te Noordwijkerhout mogelijk, die wenselijk zijn in verband met de bedrijfsvoering van de hier aanwezige teeltbedrijven.
Allereerst heeft het bedrijf op de locatie Oosterduinen 12 het voornemen om het bouwvlak naar achteren toe uit te breiden met ca. 4.000 m2, ten behoeve van het realiseren van een nieuwe kas van één hectare op het achtererf.
De tweede ontwikkeling betreft een bescheiden uitbreiding van het bouwvlak op het achtererf van huisnummer 8. De kas die hier nu feitelijk aanwezig is, overschrijdt aan de westkant namelijk het in december 2016 vastgestelde bouwvlak. Met dit bestemmingsplan kan deze mismatch worden verholpen, door het bouwvlak overeen te laten komen met de contour van de nu aanwezige kas.
Ter compensatie van de bovenstaande bouwvlakvergrotingen, wordt het bouwvlak op huisnummer 10 fors verkleind en worden de aanwezige bedrijfsgebouwen op het achtererf gesloopt. Als gevolg hiervan ontstaat er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, in de vorm van blijvende doorzichten aan weerszijden van huisnummer 10, met doorkijk naar het achterliggende landschap.
De beoogde ontwikkelingen op de locaties Oosterduinen 8-12 passen niet binnen de hier geldende bestemmingsplannen, zoals toegelicht in paragraaf 1.3. Vandaar dat het nodig is om hiervoor een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het plangebied is gelegen ten noorden van Noordwijkerhout aan de weg Oosterduinen (huisnummers 8-12). De globale ligging van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven. In hoofdstuk 2 wordt op het precieze plangebied op kavelniveau beschreven en weergegeven.
Figuur 1.1. - Globale ligging plangebied in Noordwijkerhout
Ter plaatse van het plangebied gelden momenteel twee bestemmingsplannen:
In figuur 1.2 is de huidige planologische situatie in kaart gebracht.
Figuur 1.2 - Momenteel geldende planologische situatie. Binnen het rode vlak geldt 'Oosterduinen 4-8', in het blauwe vlak 'Buitengebied 2015'. De getallen zijn de huisnummers.
Op het achterste deel van het perceel Oosterduinen 8 geldt de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1', in combinatie met de functieaanduiding 'gemengd teeltbedrijf' en een archeologische dubbelbestemming. Binnen de geldende enkelbestemming is de uitoefening van een bollenteeltbedrijf mogelijk met een beperkte oppervlakte aan bedrijfsbebouwing (250 m2 per hectare duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond, met een maximumoppervlakte van 3.000 m2 per bedrijf). Daarnaast is 9.000 m2 aan ondersteunend glas toegestaan. De functieaanduiding 'gemengd teeltbedrijf' bepaalt dat tevens een bedrijf is toegestaan dat 'in gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft'.
Ter plaatse van de bouwvlakken op de huisnummer 10 en 12 geldt door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' een vergelijkbare regeling, met eenzelfde enkelbestemming 'Agrarisch Bollenteelt - Bollenzone 1' en een archeologische dubbelbestemming. Op huisnummer 10 is, net als op nr. 8, de aanduiding 'gemengd teeltbedrijf' van toepassing.
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de ontwikkeling die het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het geldende rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt de juridische regeling toegelicht, zoals deze is opgenomen in dit bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. In hoofdstuk 6, tot slot, wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In de huidige situatie bevindt zich op de percelen Oosterduinen 5, 6 en 8 agrarische teeltbedrijvigheid met ondersteunend glas (zie figuur 2.1). Ook op huisnummers 4, 10 en 12 bevinden zich bouwvlakken bestemd voor agrarische teeltbedrijven en met de planologische mogelijkheid voor ondersteunend glas (zie figuur 2.2). Op de locaties Oosterduinen 10 en 12 zijn de bouwmogelijkheden binnen de bouwvlakken nog nauwelijks benut.
De meest recente ontwikkeling vond in december 2016 plaats, toen het bestemmingsplan 'Oosterduinen 4-8' werd vastgesteld. Deze ontwikkeling bestond uit de vergroting van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van een kas op het perceel achter Oosterduinen 8 én ter compensatie hiervan het verkleinen van het bouwvlak op het perceel nr. 4.
Figuur 2.1 - Schets van de bestaande situatie. De gronden die in het plangebied vallen zijn oranje omlijnd.
Figuur 2.2 - Schets van de planologisch mogelijke situatie. De gronden die in het plangebied vallen zijn oranje omlijnd.
Voor de percelen die binnen het plangebied vallen, wordt hieronder de huidige situatie kort toegelicht.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een bedrijfsontwikkeling op het perceel Oosterduinen nummer 12 en een kleine bouwvlakuitbreiding op het perceel nummer 8. Ter compensatie wordt het bouwvlak op nummer 10 fors verkleind, met een verbetering van de landschappelijke kwaliteit als gevolg. De nieuwe situatie in het plangebied is in figuur 2.2 gevisualiseerd en wordt in het vervolg van deze paragraaf nader toegelicht. Op de landschappelijke en ruimtelijk-visuele impact wordt in paragraaf 2.3 ingezoomd.
Figuur 2.2 - Schets van de toekomstige situatie. De gronden die in het plangebied vallen zijn oranje omlijnd.
Overzicht mutaties in oppervlaktes bouwvlakken
In onderstaande tabel is een optelsom gemaakt van de mutaties in de oppervlaktes van de bouwvlakken. Per saldo neemt de oppervlakte aan bouwvlakken af en daarmee ook het planologisch mogelijke ruimtebeslag.
Tabel 2.1 - Mutatie van de bouwvlakoppervlaktes
Locatie | Bestaande opp. | Nieuwe opp. | Mutatie | |
Oosterduin 8 | 10.080 m2 | 10.300 m2 | + 220 m2 | |
Oosterduin 10 | 7.523 m2 | 1.307 m2 | - 6.216 m2 | |
Oosterduin 12 | 8.548 m2 | 12.567 m2 | + 4.019 m2 | |
Totalen | 26.151 m2 | 24.174 m2 | - 2.037 m2 |
Beschrijving landschap in de omgeving van het plangebied
De Oosterduinen ligt aan de noordzijde, langs de N206, ten noorden van de kern Noordwijkerhout. Het landschap tussen de N206 en de Boekhorsterweg/Duinschoten kent een zeer strakke rechthoekige verkaveling van bollengrond en er ligt de recreatieve zone van het Oosterduinse Meer. De kavels bestaan uit een woonkavel aan de straat met daarnaast en daarachter bollengrond en her en der bedrijfsbebouwing zoals schuren en kassen.
De N206 is een infrastructuurlijn die het bollengebied doorsnijdt. Nabij de locatie is een knoop met op- en afritten. Ter plaatse van deze knoop staat tussen de wegdelen stevige opgaande beplanting. Vanaf de N206 zijn de percelen aan de Oosterduinen daarom niet of nauwelijks in beeld.
Vanaf de Oosterduinen is er wel her en der een goed zicht over de bollenvelden tussen de bedrijfswoningen en kassen door. Op andere plekken is door beplanting en bebouwing nauwelijks zicht op dit unieke landschap.
Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in dit gebied. De bedrijfstechnisch gunstige bebouwingsmogelijkheden die aan de initiatiefnemers wordt geboden, gaat hand in hand met een vergroting van de beleefbare openheid in het lint. Tussen de huisnummers 8-10 en 10-12 worden de bestaande doorzichten verdiept door het saneren van een aantal kleine bedrijfsgebouwen en rolkassen. Door het bouwvlak op nummer 10 te verkleinen, wordt bovendien voorkomen dat deze doorzichten in de toekomst verstoord worden, zoals onder het huidige planologische regime nog mogelijk is.
Per saldo wegen de positieve landschappelijke effecten op tegen de ontwikkelmogelijkheden die op kavelniveau aan de initiatiefnemers worden geboden. Allereerst omdat de bouwvlak-uitbreidingen tezamen ruim 2.000 m2 achterblijven bij de bouwvlakverkleining op huisnummer 10. Ten tweede vanwege het feit dat deze verkleining ruimtelijk-visueel meer effect heeft, dan de verder naar achteren en deels verscholen gelegen uitbreidingen op de huisnummers 8 en 12. De conclusie dat de ontwikkelingen in het plangebied bijdragen aan de landschappelijke doelstellingen van zowel de provincie als de gemeente is dan ook gerechtvaardigd.
Bovenstaande landschappelijke afweging en conclusie vormen een samenvatting van het document 'Ruimtelijke kwaliteitsverbetering Oosterduinen'. In dit document, opgenomen als bijlage 1, wordt deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering nader toegelicht en gevisualiseerd in kaart en beeld, mede aan de hand van het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek en een landschappelijke analyse.
Voor het plangebied zijn diverse rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidstukken relevant. In dit hoofdstuk wordt dit relevante beleid samengevat en wordt de ontwikkeling van het bestemmingsplan getoetst.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een lavendelbedrijf. De ontwikkeling draagt bij aan het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door een directe bijdrage te leveren aan de versterking van de Greenport Duin- en Bollenstreek.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.3 wordt de ladder verder doorlopen aan de hand van het provinciale beleid.
Visie ruimte en mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit is de provinciale Structuurvisie zoals in de wet RO is voorgeschreven. De VRM wordt periodiek gewijzigd, de laatste wijziging was op 20 december 2017 en is in werking getreden per 19 januari 2018.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.
Deze vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Toetsing
Met vitale en aantrekkelijke agrarische cultuurlandschappen wil de provincie bereiken dat de landbouw een sprong naar voren kan maken op het gebied van verduurzaming, ruimtelijke kwaliteit en het inspelen op omgevingsfactoren. Het lavendelbedrijf is van grote waarde voor de Greenport Duin- en Bollenstreek. Met de uitbreiding wordt de economische drager van deze greenport versterkt, met oog voor de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee wordt aangesloten bij de globale en strategische doelstellingen uit de visie.
Verordening ruimte
Naast de structuurvisie heeft de provincie ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld (juli 2014). In 2016 werd deze verordening geactualiseerd. In de provinciale verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan moet voldoen. De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. De ontwikkeling aan de Oosterduinen 8-12 wordt hieronder getoetst aan de relevante onderwerpen uit de Verordening ruimte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 2.1.1)
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.
Toetsing
In dit geval is sprake van uitbreiding van agrarische bebouwing. Agrarische functies vallen niet onder de definitie van nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals opgenomen in het besluit ruimtelijke ordening.
Los van de vraag of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', voldoet de ontwikkeling wel aan de uitgangspunten van de rijks- en provinciale ladder. De ontwikkeling voorziet namelijk in een actuele regionale behoefte aan bedrijven die zijn gericht op de productie, verwerking, opslag en distributie van lavendel. Uitbreiding is gewenst om de logistieke processen te optimaliseren. Verplaatsing van het agrarisch bedrijf is financieel niet realistisch. De ontwikkeling past bij de ambities van het gebied, namelijk versterking van Greenport Duin- en Bollenstreek. Die ambitie is breder dan alleen bollenteeltbedrijven. De locatie is ook passend ontsloten, omdat het perceel naast een aansluiting op de N206 ligt. Onder het kopje ruimtelijke kwaliteit is aangetoond dat sprake is van bij de Bollengrond passende kwaliteiten. De ontwikkeling is kleiner dan 3 ha en hoeft daarom niet in het programma ruimte te worden opgenomen.
Bollenteeltgebied (art. 2.1.7)
In artikel 2.1.7. zijn de regels voor bebouwing in het bollenteeltgebied opgenomen. Primair worden hier bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toegelaten, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Bij een volwaardig bollenteeltbedrijf zijn op grond van de verordening ten hoogste 3.000 m2 aan kassen toegestaan. Het toestaan van méér dan 3.000 m2 aan kassen is mogelijk met de Glas voor glas-regeling, onder de voorwaarde dat tegenover de uitbreiding van de bestaande kassen in gelijke mate de duurzame sanering staat van kassen elders binnen het bollenteeltgebied, de ruimtelijke kwaliteit binnen het bollenteeltgebied per saldo wordt verbeterd en de te saneren kassen zijn opgericht vóór 1 januari 2014.
Toetsing
Dit bestemmingsplan omvat de uitbreiding van de agrarische bouwvlakken aan de Oosterduinen 8 en 12, waarmee er op die locaties méér dan 3.000 m2 aan kassen worden gerealiseerd. Dat is op basis van de Verordening ruimte alleen onder voorwaarden mogelijk via de glas voor Glas-regeling. Hoewel er met de ontwikkeling aan de Oosterduinen geen sprake is van het saneren van bestaand glas, worden er wel directe bouwrechten ingeleverd. Als gevolg van de ontwikkeling neemt het oppervlakte aan agrarische bouwmogelijkheden (zowel bedrijfsgebouwen als kassen) namelijk met 2.000 m2 af. Dit hangt grotendeels samen met de forse verkleining van het bouwvlak aan de Oosterduinen 10. Op dit adres worden ook de aanwezige bedrijfsgebouwen op het achtererf gesloopt. Als gevolg hiervan ontstaat er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, in de vorm van blijvende doorzichten aan weerszijden van huisnummer 10, met doorkijk naar het achterliggende landschap.
Al met al strookt de ontwikkeling niet geheel met de regels van artikel 2.1.7. maar wordt wel invulling gegeven aan wat het provinciaal beleid en de verordening ruimte beoogd: versterking van het bollencomplex in combinatie met een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit (zie ook onderstaande toetsing aan artikel 2.2.1.).
Ruimtelijke kwaliteit (art. 2.2.1)
Op grond van artikel 2.2.1 zijn regels voorgeschreven met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. De criteria die aan een ontwikkeling worden gesteld zijn afhankelijk van het type ontwikkeling. De provincie maakt in dit kader onderscheidt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen: inpassing, aanpassing en transformatie (figuur 3.1).
Figuur 3.1 - Typologie van ruimtelijke ontwikkelingen in de Verordening ruimte.
In de Verordening ruimte is opgenomen dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen de bestaande structuur van een gebied. Is dit niet het geval, dan is er sprake van aanpassen. Aan aanpassingen wordt zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving als voorwaarde gesteld, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Toetsing
Bij deze ontwikkeling is er sprake van aanpassen, omdat het plan een beperkte wijziging van de bestaande structuur inhoudt, maar aansluit bij de gebiedsidentiteit. De ontwikkeling aan de Oosterduinen wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving, zoals in paragraaf 2.3 en bijlage 1 nader is toegelicht. Ook sluit de ontwikkeling aan bij de relevante richtpunten op de kwaliteitskaart (zie tabel 3.1). Daarmee past de ontwikkeling in het provinciale beleid met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit.
Tabel 3.1 - Toetsing aan de relevante richtpunten uit de kwaliteitskaart
Laag en kwaliteit | Richtpunten | Toetsing |
Ondergrond: kustcomplex |
Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen “hoog en droog” en “laag en nat” en bouwen voort op de parallelle kuststructuur. | De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de herkenbare verschillen en bouwt voort op de parallelle kuststructuur. |
Cultuur- en natuur- landschappen: bollenlandschap |
- Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones. - Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap. |
- De verdichting die met deze ontwikkeling gepaard gaat, vindt plaats in het reeds verdichte lint langs de Oosterduinen. - Door deze ontwikkeling neemt de totale oppervlakte aan bouwvlak af. Bij de situering van de vergroting van de bouwvlakken van nrs. 8 en 12 is rekening gehouden met de doorzichten naar het achterliggende bollenlandschap. |
Agrarische bedrijven (art. 2.3.1)
In lid 1 sub c van dit artikel wordt gesteld dat nieuwe agrarische bebouwing alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
Toetsing
De bedrijven aan de Oosterduinen 8 en 12 zijn volwaardige teeltbedrijven. De aanleiding van de ontwikkelingen ligt in het bewerkstelligen van een meer doelmatige bedrijfsvoering, zoals in paragraaf 2.2 per locatie wordt toegelicht.
Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek
De Duin- en Bollenstreek is een productielandschap. Dat betekent dat dit vorm krijgt door de ontwikkelingen in de productiemethoden en wijzen van bedrijfsvoering. Aan het beleid tot verbetering van de productieomstandigheden in de Duin- en Bollenstreek wordt vanuit het gemeentelijk en provinciaal beleid ook de ambitie van de landschapsbouw gekoppeld. Het blijft immers wel een landschap dat als zodanig een eigen waarde heeft. Bij een ontwikkeling kan de voorwaarde worden gesteld een nieuwe landschappelijke kwaliteit toe te voegen of weer terug te brengen. Een groen landschappelijk kader kan bijvoorbeeld zorgen voor een natuurlijke windbeschutting voor de bollen en voor een betere recreatieve ontsluiting van het landschap. Een zorgvuldige vormgeving en positionering van de bebouwing is belangrijk voor de beeldkwaliteit van het productielandschap. Afwisselende doorzichten moeten eraan bijdragen dat de ruimte van het bollenlandschap vanaf de wegen inzichtelijk en beleefbaar is en blijft.
Vanuit het gebiedsprofiel dient bij een ontwikkeling op de volgende aspecten te worden gelet om ook de landschappelijke kwaliteit te verbeteren:
Toetsing
Bij de inpassing van de ontwikkeling aan de Oosterduinen wordt op de in het gebiedsprofiel genoemde aspecten gelet. Zo is er bij de situering van de aangepaste bouwvlakken rekening gehouden met de openheid (doorkijkjes) en bebouwingsstructuur van het 'lint'. Ook worden de kassen achterop het kavel gesitueerd, achter de rooilijn van de bedrijfsbebouwing. In bijlage 1 wordt in meer detail beschreven hoe op de aanwezige landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit is geanticipeerd, waarbij nadrukkelijk een brede landschappelijke afweging is gemaakt met oog op de recente bedrijfsontwikkelingen langs de Oosterduinen 4-12.
Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) (herziening 2016)
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld. In 2016 heeft de ISG een herziening ondergaan.
De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het plassengebied en de ontwikkellocatie Valkenburg) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.
Het doel
Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:
De ambities
De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:
De uitwerking
Als uitwerking op de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de 6 gemeente naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.
Toepassing en conclusie
Uitbreiding van het agrarisch bedrijf past binnen de doelstelling van de structuurvisie. Door de uitbreiding achter de bestaande bebouwing te realiseren worden de bestaande zichtlijnen gehandhaafd en door de sloop van een rolkas en het verkleinen en versmallen van het bouwvlak ook geborgd dat niet in de zichtlijn gebouwd kan worden. De openheid wordt hierdoor ook niet aangetast en het zicht op de openheid wordt verbeterd.
Economische Visie 2010
De agrarische sector en andere - al dan niet agrarisch-gelieerde - economische sectoren in Noordwijkerhout vormen de economische structuur van de voormalige gemeente Noordwijkerhout. Vanuit verschillende functies liggen er veel ruimteclaims. Dit vraagt om een actuele en heldere Economische Visie, die helderheid schept over toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden in de gemeente. De Economische Visie is in nauwe regionale samenwerking tot stand gekomen en vastgesteld op 17 juni 2009. De Visie richt zich op vijf economische thema's: agrarische sector, detailhandel & horeca, toerisme & recreatie, bedrijventerreinen & overige sectoren en arbeidsmarkt.
Voor het thema 'agrarische sector' noemt de Visie de volgende ambities:
Via de ISG wordt gericht uitvoering gegeven aan de economische structuurversterking van de Greenport en wordt een stap gezet in het veilig stellen van de toekomst van de agrarische sector in de Duin- en Bollenstreek. De gemeente zet, binnen de randvoorwaarden van het ISG, haar juridisch-planologisch instrumentarium zo goed mogelijk in om de wensen en behoeften van individuele ondernemers in te willigen.
Toepassing en conclusie
De ontwikkeling aan de Oosterduinen 8, 10 en 12 betreft de uitbreiding van een teeltbedrijf dat onderdeel uitmaakt van de Greenportsector. De beoogde bedrijfsontwikkeling, in samenhang met de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die hiermee ter plaatse wordt gerealiseerd, past binnen de ambities die in de Economische Visie voor de agrarische sector zijn uitgewerkt.
Bestemmingsplan Buitengebied 2015
Op het perceel vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de voormalige gemeente Noordwijkerhout dat op 30 juni 2016 is vastgesteld. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'. In paragraaf 1.3 is de ontwikkeling langs de lat gelegd van de vigerende planologische situatie, met als conclusie dat deze strijdig is en een postzegelbestemmingsplan zal moeten worden opgenomen. Daar is met dit bestemmingsplan in voorzien.
De ontwikkeling past in het rijks-, provinciaal- en regionaal/gemeentelijk beleid. De ontwikkeling voorziet in een versterking van een voor de Bollenstreek economisch belangrijke sector.
In dit hoofdstuk wordt het planvoornemen getoetst aan de geldende sectorale wet- en regelgeving. Hierbij wordt per aspect eerst ingegaan op het geldende beleid, daarna wordt de ontwikkeling hieraan getoetst, waarna ten slotte een conclusie volgt dat het planvoornemen past binnen deze kaders.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten via de Oosterduinen, een parallelweg van de N206. Richting het zuidwesten sluit de weg na circa 500 meter aan op de N206. De N206 leidt in zuidelijke richting naar Noordwijkerhout, Noordwijk en Katwijk en in noordelijke richting naar De Zilk en Haarlem. De Oosterduinen is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Er zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Gezien het beperkte aantal bestemmingen aan de weg en een beperkte verkeersintensiteit, wordt dit niet als probleem gezien.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie voor kassen bedraag 7,47 mvt/etmaal per netto hectare. De ontwikkeling voorziet in 5.000 m2 aan nieuwe kassen, oftewel 0,5 netto hectare. Hieruit volgt een verkeersgeneratie van 4 mvt/etmaal (afgerond naar boven). De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is van dermate orde dat deze niet tot problemen zal leiden in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
In de regels is opgenomen dat parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak dient plaats te vinden. Uitgaande van een extra verkeersgeneratie van 4 mvt/etmaal, is op eigen terrein ruim voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is, mede gezien de ligging nabij de N206, goed. Door de uitbreiding zal meer verkeer naar het plangebied komen. Gezien het geringe aantal extra verkeersbewegingen zal dit niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. Het aspect verkeer staat de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Voor nieuwe geluidsgevoelige functies en nieuwe wegen dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen of voldaan wordt aan de normen ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) voor nieuwe situaties.
Onderzoek en conclusie
Onderhavig plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies en/of nieuwe wegen mogelijk. Akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/ m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 4 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 50%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename voor een toename van het gehalte stikstof en fijn stof zorgt die ruim beneden de 1,2 µg/m³ ligt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Provincialeweg N206 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusie
Voor kassen geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 10 m in een gemengd gebied.
Het plangebied en de omgeving zijn te karakteriseren als een gemengd gebied door de menging van de functies woningen en (agrarische) bedrijvigheid en de ligging langs een drukke doorgaande provinciale weg. De dichtstbijzijnde woningen, niet behorende tot de eigen inrichting, liggen op circa 35 meter afstand van de planlocatie. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.
De conclusie is dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Het aspect bodem levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen zal actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat ons gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met onze omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen regels waar dat moet.
Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit de percelen Oosterduinen 8, 10 en 12 te Noordwijkerhout en worden gebruikt voor agrarische teeltbedrijvigheid met ondersteunend glas.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,1 m.
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. Ten noordoosten, zuidoosten en zuidwesten van het plangebied zijn overige boezemwatergangen gelegen. Ten noordwesten van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Primaire oppervlaktewateren kennen een beschermingszone van 5 m breed. Van overige oppervlaktewateren is dit 2 m breed. De afmetingen van de beschermingszone zijn gebaseerd op de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van onderhoud en/of inspectie.
De bebouwing van Oosterduinen 8 is al eerder gerealiseerd en bevindt zich binnen de beschermingszone van de primaire watergang in het noordwesten. In voorliggend plan wordt niet binnen de beschermingszones gebouwd.
Figuur 4.1 Watergangen binnen het plangebied (Legger Hoogheemraadschap van Rijnland)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een bedrijfsontwikkeling op het perceel Oosterduinen nummer 12 en een kleine bouwvlakuitbreiding op het perceel nummer 8. Ter compensatie wordt het bouwvlak op nummer 10 verkleind.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding van meer dan 500 m2 dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. 15% van de toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Door de ontwikkeling ontstaat een toename in verharding van 7.500 m2. Voor de ontwikkeling dient dan ook 1.125 m2 aan extra water ter compensatie te worden aangelegd. De waterberging wordt in zijn geheel gerealiseerd op de gronden van de initiatiefnemer en wordt als volgt ingevuld:
Extra water, als gevolg van verschil tussen de legger en de praktijk voor wat betreft de oppervlakte van de huidige sloten | 126 m2 |
Verbreding van de sloot tussen de percelen nr. 10 en 12 (alleen op het stuk waar het gerealiseerd kan worden op grond van de initiatiefnemer) | 357 m2 |
Alternatieve waterberging door middel van een waterbassin, dat dienst doet als hemelwateropvangvoorziening. | 450 m3 per halve hectare |
Bovenstaande invulling is tot stand gekomen in overleg met het waterschap. De exacte invulling van de benodigde waterberging wordt nog verder afgestemd met het waterschap. Voor het te realiseren waterbassin gelden de volgende voorwaarden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Hemelwater zal worden afgekoppeld van het riool en afstromen op een aangrenzende watergang.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg met gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met het ruimtelijk plan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan dan wel het besluit tot afwijking van het bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Het plangebied bestaat uit landbouwgrond met agrarische bedrijvigheid (teeltbedrijven) met ondersteunend glas.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000 gebieden. Circa 1,6 km ten westen ligt het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN) of van een ecologische verbindingszone. Deze liggen op ruime afstand van het plangebied.
Gezien de afstand zijn enkel vermestende/verzurende effecten als gevolg van de uitbreiding van het kassencomplex van belang. Omdat de kassen in het plangebied niet worden verwarmd, leidt deze ontwikkeling niet tot een toename van de stikstofemissie.
Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura-2000 gebied Kennemerland-Zuid (bruin gearceerd) (bron: www.ruimtelijkeplannenzuidholland.nl)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl). De te slopen bebouwing kan geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen en of broedvogels met vaste nesten als huismus, kerk- of steenuil. Het slopen van de bebouwing kan hierdoor leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen in de Wnb. Voorafgaand aan de sloop dient de geschiktheid van de bebouwing voor beschermde soorten te worden onderzocht, mogelijk is nader onderzoek naar vleermuizen of broedvogels noodzakelijk.
Er komen daarnaast algemene broedvogels voor in het gebied van de uitbreiding. In verband met de aanwezigheid van deze vogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op het aspect gebiedsbescherming. Effecten op soorten zijn niet uit te sluiten. Ten tijde van de aanvraag van de sloopvergunning, is het uitvoeren van nader onderzoek noodzakelijk.
Regelgeving en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk archeologisch beleid
De gemeenten in de Duin- en Bollenstreek - Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en
Hillegom - beschikken over een gezamenlijke archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart, zie figuur 4.3. Deze kaart geldt als uitgangspunt bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen in deze gemeentes. De verwachtingswaarden op deze kaart zijn namelijk recenter dan de archeologische informatie waarop de archeologische dubbelbestemmingen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' zijn gebaseerd.
Onderzoek en conclusie
De archeologische beleidskaart laat zien dat een deel van het plangebied is gesitueerd in een gebied met een hoge kans op archeologische sporen. Het gebied ligt namelijk in de strandwal (gele gebied). Bij bodemingrepen die zowel dieper dan 1 m reiken als groter dan 500 m² zijn, dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Met de beoogde ontwikkeling wordt de grond niet dieper dan 1 m geroerd. Daarom is archeologisch onderzoek nu niet aan de orde. In dit bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen met de voornoemde onderzoeksdrempel.
Figuur 4.3 - Uitsnede uit de archeologische beleidskaart. Het plangebied is indicatief aangegeven met de oranje ovaal.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
In dit hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten conform SVBP2012 opgenomen.
Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemming. Ten aanzien van de bestemmingsregels is aangesloten bij de modelregels die zijn opgesteld in het kader van de Kadernota Bestemmingsplannen Buitengebied, welke de gemeentes in de Duin- en Bollenstreek gezamenlijk hebben opgesteld. De bestemming is Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1.
In het plangebied geldt een middelhoge verwachting op archeologische waarden (paragraf 4.11). Om deze verwachtingswaarde te waarborgen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
Dit hoofdstuk bevat algemene bouwregels, afwijkingsregels en de antidubbeltelregel. Dit laatste standaardartikel is bindend voorgeschreven voor ieder bestemmingsplan. Daarnaast is in de algemene regels opgenomen dat ten aanzien van parkeren moet worden voorzien, zoals dat eerder in de bouwverordening was geregeld. Hierbij wordt verwezen naar de beleidsregels die binnen de gemeente Noordwijk gelden voor parkeren, zoals is opgenomen in de ASVV2012.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Inspraak en overleg
In het kader van de inspraak en vooroverleg heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van terinzagelegging heeft een ieder de gelegenheid gehad op het plan te reageren. Er is één inspraakreactie ingediend. De Nota van beantwoording inspraakreactie is toevegoed als bijlage 2. De indiener merkt op dat de waterparagraaf in de toelichting onduidelijk is. Het is onduidelijk op welke wijze de watercompensatie en de verbreding van de sloot gerealiseerd gaan worden. De exacte invulling van de benodigde waterberging wordt nog afgestemd met het waterschap, maar wordt volledig ingevuld op de gronden van de initiatiefnemer. De toelichting is aangevuld met deze informatie, daarnaast zijn aan de verbeelding twee aanduidingsvlakken 'overige zone - voorwaardelijke verplichting watercompensatie' toegevoegd: ter plaatse van de uitbreidingen van de bouwvlakken op de percelen Oosterduinen 8 en 12.
Aan de regels is een voorwaardelijke verplichting aan de regels toegevoegd (artikel 3.5.5) die waarborgt dat de watercompensatie daadwerkelijk zal worden gerealiseerd.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzenfase worden hier te zijner tijd gepresenteerd.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.