4.8.1 Inleiding
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB’21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder Keurontheffing en, indien nodig, een Wvo-vergunning (Wet verontreiniging oppervlaktewater) verlenen.
4.8.2 Algemeen beleid waterschap Rivierenland
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zullen in de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland. Het NBW betreft vooral kwantiteitsaspecten van het waterbeheer, zoals de waterberging bij hevige regenval. De KRW richt zich met name op de chemische en ecologische waterkwaliteit. Waterschap Rivierenland is volop bezig met beide richtlijnen. Het Nationaal Bestuursakkoord Water heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gaan dit samen aanpakken. Dit is in juli 2003 vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig met als uitgangspunt het eerst vasthouden, dan bergen en vervolgens afvoeren van water.
Het plangebied ligt tussen de oude en de nieuwe Lekdijk. Achter het, naast het plangebied gelegen, watertorenterrein loopt een slootje dat voor de opvang van het water van de ‘mini polder’, die als het ware gevormd is door de oude en de nieuwe dijk, moet zorg dragen. De rivier de Lek ligt achter de nieuwe dijk. Het is op geen enkele wijze toegestaan om vanaf het terrein via de nieuwe dijk een directe toegang naar de rivier aan te leggen. Het dijklichaam van de Lekdijk heeft de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering. Deze dubbelbestemming zal tevens ook gelden voor het gebied gelegen binnen een afstand van 100 meter uit de teen van de dijk.
Het waterschap heeft tevens als beleid om het gebruik van uitlogen materialen voor hemelwaterafvoer zoveel mogelijk te beperken. Bij uitwerking van de nieuwbouw conform het bestemmingsplan zal getracht worden uitlogende materialen zo veel mogelijk te beperken.
4.8.3 Keur- en ontheffingbeleid waterschap Rivierenland
Een belangrijke taak van het waterschap is de zorg voor de functie van waterkeringen en daarmee voor de veiligheid van het gehele beheergebied. Het waterschap geeft daarbij ook uitvoering aan wet- en regelgeving van rijk en provincies. De waterkeringen hebben vaak een bovenregionaal belang.
Keur
De Keur van Waterschap Rivierenland (1 januari 2007), geeft onder andere aan welke beperkingen en verboden er op en rond de waterkering gelden. Zo is het onder meer verboden om binnen de kernzone en beschermingszone van de waterkering activiteiten te verrichten zoals, spitten en graven, slepen, houden van dieren, het leggen van drainage, het oprichten van bouwwerken, het aanbrengen van opgaande houtbeplantingen, etc. Tevens geeft de Keur aan eigenaren en andere gerechtigden aan welke zaken zij dienen te gedogen (zoals onderhoudswerkzaamheden en werkzaamheden in geval van calamiteiten) en welke geboden eigenaren dienen te volgen (zoals inzake afrasteringen en coupures). Tenslotte geldt dat op de eigendommen van het waterschap geen (bouw)activiteiten worden toegestaan. Het bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van de in de Keur gestelde verboden.
Ontheffingenbeleid
Voor handelingen die voldoen aan de algemene regels gesteld in de Keur is geen ontheffing nodig; deze kunnen afgedaan worden met een melding. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet vol-doen aan de criteria van de algemene regels, moet ontheffing worden aangevraagd. Eventuele ontheffingen worden alleen verleend als waterstaatkundige belangen niet in het gedrang komen. Om op dit punt zoveel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te bieden zijn duidelijke, vaste uitgangspunten geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels.
Het ontheffingenbeleid is erop gericht om de invloed van dergelijke werken of activiteiten zoveel als mogelijk te beperken. Daarom worden ontheffingsaanvragen aan de beleidsregels getoetst. De belangrijkste regels zijn:
Ontheffingsaanvragen worden beoordeeld op grond van de afmeting en zonering zoals deze in de Keur en in de legger zijn opgenomen.
- Waar waterkeringen overgedimensioneerd zijn, wordt gestreefd naar het behouden van deze overdimensie. Daarom worden activiteiten binnen het beheerprofiel in principe niet toegestaan.
- Het waterschap is terughoudend in het toestaan van constructies in de waterkering.
- Het waterschap streeft naar functiescheiding.
- Tussen voorzieningen voor de waterkerende functie en voorzieningen voor overige functies moet een duidelijke scheiding aanwezig zijn.
- Het waterschap zal in overleg met andere partijen de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waar-den (LNC-waarden) van de waterkering zelf, of van andere elementen, zoveel mogelijk beschermen.
- Activiteiten waarvoor ontheffing wordt aangevraagd mogen het beheer van de waterkering (o.a. uitvoeren van inspecties, type maaibeheer, ontwikkeling grasmat) en het onderhoud (o.a. maaien van waterkering, toegankelijkheid voor materieel, bekleding) niet belemmeren. In de periode van 15 oktober tot 1 april zijn geen werkzaamheden op en aan de waterkering toegestaan.
Met betrekking tot bouwbeleid:
- Buitendijks mag niet op het talud gebouwd worden. Er dient een strook van 4 meter vanuit het buitentalud vrij te blijven.
- Nieuwbouw binnen het profiel van vrije ruimte (dit is de ruimte die nodig is voor een eventueel benodigde toekomstige dijkverbetering) is niet toegestaan.
- Binnen het profiel van vrije ruimte mogen geen open ruimten aanwezig zijn. Ook onder nieuwe constructies boven het profiel van vrije ruimte is dit niet toegestaan.
- Nutsvoorzieningen dienen bij voorkeur aan de achterzijde aangebracht te worden. Wanneer dit niet mogelijk is, dan dient een strook van 4 meter uit de buitenkruinlijn overgehouden te worden, waardoor de bebouwingslijn naar achter (van de kering af) verschuift.
- Bij een fundering op palen geldt dat alleen gladde betonpalen, stalen buispalen of in de grond gevormde boorpalen gebruikt worden.
- Bij verbouwingen geldt dat het bebouwde oppervlak met maximaal 20% mag toenemen.
Met betrekking tot kabels en leidingen:
- Bij verlening van ontheffing ten behoeve van distributienet van Nutsbedrijven worden de daarbij behorende huisaansluitingen geaccepteerd.
- Een schriftelijke melding aan het waterschap is nodig voor de aanleg / vervanging van huisaansluitingen.
- Een schriftelijke melding aan het waterschap en goedkeuring van het waterschap zijn nodig bij onderhoud aan kabels en leidingen.
- Het kabel- en leidingtracé moet in principe aangelegd worden buiten de kern- en beschermingszones.
- Dijkkruisingen dienen zoveel mogelijk geclusterd te worden.
- Spuiten, boren of persen van kabel en/of leiding door het leggerprofiel of ontwerpprofiel is niet toegestaan.
- Riolering, drainages, pulsen, kabels en leidingen waarvan de functie is vervallen, dienen verwijderd te worden.
Met betrekking tot beplanting:
- Bij voorland alleen toegestaan wanneer er voldoende kleidek aanwezig is, anders daar in voorzien door eventuele ophoging. Niet op buitentalud en kruin.
- Op kruin of bij vervanging van bestaande beplanting alleen wanneer de wortel-zone buiten het leggerprofiel blijft.
- In principe toegestaan mits voldoende overhoogte ten opzichte van het leggerprofiel.
- Op stabiliteitsberm bomen en struiken minimaal 4 meter uit de teen, hagen of tuinafscheidingen 2 meter uit de teen Op pipingberm hetzelfde als op stabiliteitsberm. Wel dient extra overhoogte aan gebracht te worden: gras:0 meter / struiken: 0,50meter / bomen: 1,00 meter.
- Bij achterland (strook vlakke grond tussen einde binnenberm en grens van beschermingszone) alleen toegestaan wanneer voldoende kleidek aanwezig is. Geen voorzieningen ten behoeve van beluchting of watertoevoer toegestaan.
- Beplanting mag geen belemmering vormen voor onderhoud / onderhoudspad.
- Geen anti-worteldoek toegestaan.
Waterkeringen zijn niet berekend op eventuele toekomstige niet-waterkerende elementen. Daarom hebben elementen die later in de kern- of beschermingszone worden aangebracht een nadelige invloed op de kwali-teit van de waterkering. Aanwezigheid hiervan is niet gewenst.
- De aanwezigheid van niet-waterkerende elementen of werkzaamheden die hiermee verband houden, op of nabij een waterkering, kunnen invloed hebben op de bestaande waterkerende functie van de waterkering.
- De aanwezigheid van niet-waterkerende elementen op of nabij een waterkering kan een latere verzwaring belemmeren c.q. aanzienlijk duurder maken.
- De aanwezigheid van niet-waterkerende elementen op of nabij een waterkering kan doelmatig onderhoud aan de waterkering door het waterschap bemoeilijken.
4.8.4 Partners in water, de watertoets in Rivierenland
Uitgangspunt van deze nota is dat compensatie noodzakelijk is indien er sprake is van een toename van verharding. Gesteld wordt dat het verlies aan waterberging in de bodem moet worden gecompenseerd.
Toename verhard oppervlak
Het totale verharde oppervlak in de bestaande situatie bedraagt c.a.: 140 m2
Het toekomstig bebouwd oppervlak bedraagt c.a.: 440 m2
Het toekomstig verhard oppervlak bedraagt c.a.: 700 m2
Totaal toekomstig verhard: 1140 m2
Te verwijderen bebouwing
Plangrootte en compensatieplicht
In de brochure partners voor water wordt een ondergrens gehanteerd. Voor plannen met minder dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied en minder dan 1500 m2 in landelijk gebied is geen compenserende waterberging vereist. Dergelijke plannen hebben een verwaarloosbaar effect op de waterhuishouding van het gehele systeem.
In het kader van de watertoetsprocedure is met het Waterschap Rivierenland vooroverleg gevoerd over het plan. Het waterschap heeft een positief advies afgegeven over het bestemmingsplan.
Conclusie
Het project houdt een toename van het verhard oppervlak in van 1000 m2. Dit blijft onder de gestelde maximale toename van verhard oppervlak van 1500 m2 in het landelijk gebied. Er zijn derhalve geen watercompenserende maatregelen van toepassing. Het Waterschap Rivierenland heeft in vooroverleg aangegeven positief tegenover het plan te staan.