Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Blokland 8, Nieuwveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0569.wpNWVblokland8-va01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bedrijfswoning op het perceel van Blokland 8 te Nieuwveen in gebruik te nemen als burgerwoning. Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop', die is vastgesteld op 3 november 2016. De gronden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak en de aanduiding 'glastuinbouw'. Om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning, dient een gedeelte van het plangebied een woonbestemming te krijgen. Daarnaast zullen het agrarisch bouwvlak en de glastuinbouw wegbestemd worden.
 
Om de wijziging van het bestemmingsplan mogelijk te maken wordt er gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.3 aanhef en sub a) in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop'. Voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk. Om die reden is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is gelegen aan het Blokland 8, ten oosten van de kern Nieuwveen in de gemeente Nieuwkoop. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Nieuwveen, sectie B, percelen 1737, 1926 en 1927.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps) 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Procedure
Voorliggend wijzigingsplan maakt de wijziging van de bedrijfswoning op het perceel van Blokland 8 te Nieuwveen naar een burgerwoning mogelijk. Dit is mogelijk op basis van artikel 3.7.3 aanhef en sub a van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop'. Een wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerp wordt op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Binnen het plangebied is de bedrijfswoning aan het Blokland 8 gesitueerd die voorheen hoorde bij het glastuinbouwbedrijf dat ter plaatse gevestigd was. Er is in de huidige situatie geen sprake meer van bedrijfsvoering op het perceel. Daarbij zijn de kassen, de schuur en het waterbassin ten oosten en zuiden van de bedrijfswoning reeds gesaneerd. Hiermee heeft de woning haar functie als bedrijfswoning verloren.
 
Navolgende afbeelding toont een situatietekening van de bestaande situatie, waarin is aangegeven welke bebouwing gesloopt is. In totaal is er circa 9.587 m² kas en 260 m² schuur gesloopt. Met deze sloop en het wegbestemmen van de bebouwingsmogelijkheden middels het voorliggende wijzigingsplan komen er circa 9.587 m² + (5 * 260 m²) = 10.887 m² glasrechten vrij.
 
Situatietekening bestaande situatie (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven) 
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning op het perceel in gebruik genomen als burgerwoning. In de huidige situatie zijn de kassen, schuur en waterbassin reeds gesaneerd. In fysieke zin vinden er geen veranderingen meer plaats ten opzichte van de huidige situatie. Planologisch gezien zal de bestemming van het perceel rond de woning wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De omvang van het beoogde bestemmingsvlak 'Wonen' heeft een vergelijkbare omvang als de bestemmingsvlakken 'Wonen' ten noordoosten van het plangebied Tevens wordt het agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'glastuinbouw' wegbestemd. Hierbij blijft de bestemming 'Agrarisch' behouden. De gronden die in het verleden ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf waren ingericht zullen in de toekomstige situatie voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf gebruikt worden.
 
De navolgende afbeelding toont een situatietekening van de toekomstige situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plangebied raakt niet aan een van de nationale belangen van het Barro. Deze zijn niet specifiek van toepassing.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het plan is er slechts sprake van een functiewijziging en worden er geen nieuwe woningen toegevoegd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
  1. het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
  2. zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
Planspecifiek
Zoals op de navolgende afbeelding af te lezen is, ligt het plangebied in het beperkingengebied bebouwing met de aanduidingen 4 en 5.
 
Uitsnede beperkingengebied bebouwing LIB (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden die zijn aangewezen met nummer 4 zijn met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan, tenzij:
  1. bestaand gebruik van een geluidgevoelig gebouw;
  2. toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan;
  3. een geluidgevoelig gebouw ter vervanging van een bestaand geluidgevoelig gebouw, mits van gelijke aard en gelijke schaal en onder de voorwaarde dat het te vervangen gebouw wordt verwijderd of dat de bestemming van het te vervangen gebouw wordt omgezet naar niet-geluidgevoelig;
  4. herstructurering van een bestaand stedelijk gebied, indien dit leidt tot een toename met meer dan 25 woningen en indien dit niet leidt tot een toename van de capaciteit van andere geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied;
  5. nieuwbouw van een bedrijfswoning, voor zover de noodzaak daarvan is aangetoond.
Het beoogde plan voorziet in het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er wordt geen geluidgevoelig gebouw toegevoegd. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 2.2.1c van het LIB.
 
Tevens geldt voor gronden die op de kaart zijn aangewezen met nummer 5 dat op grond van artikel 2.2.1d van het LIB gemotiveerd moet worden op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Met voorliggend wijzigingsplan wordt enkel een bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning, waarmee de intensiteit van het ruimtegebruik niet toeneemt. Binnen het plangebied of in de nabijheid van het plangebied zijn geen gevaarlijke of ontplofbare objecten aanwezig die meer risico's met zich meebrengen. De kans op een vliegtuigongeval nabij het plangebied is zeer klein. Het plangebied ligt buiten zone 3 van het beperkingengebied, waardoor de kans op een ongeval kleiner is dan 1 op 1 miljoen per jaar. Dit is een dusdanig kleine kans dat gesteld kan worden dat het risico aanvaardbaar is.
  
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de woning in het plangebied is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een mindere fysieke gesteldheid, die een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 20 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
 
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
De ruimtelijke hoofdstructuur en de ambities en sturing zijn voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
 
De omgevingskwaliteit en beleidskeuzes zullen navolgend nader worden uitgewerkt.
 
Voor de omgevingskwaliteit zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven. 
 
Laag van de ondergrond
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding. Met de beoogde functiewijziging zijn er geen gevolgen voor de ondergrond.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. In de bestaande situatie zijn de kassen, schuur en waterbassin reeds gesaneerd. Hierdoor zijn betere doorzichten naar het achtergelegen landschap ontstaan. Er kan dan ook gesteld worden dat deze ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan het landschap.
 
Tevens is de planlocatie gelegen aan een lint. Linten zijn lineaire aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Bij linten zijn de volgende richtlijnen van toepassing:
  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contract met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
 
Met de beoogde functiewijziging zullen er geen veranderingen plaatsvinden die invloed hebben op het lint waar de planlocatie aan gelegen is.  
  
Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Omdat er met de beoogde functiewijziging geen fysieke veranderingen plaatsvinden, zijn er geen gevolgen voor de aspecten van de verschillende kaarten. Het is dan ook niet relevant om deze nader toe te lichten.
 
Conclusie
Met de beoogde functiewijziging zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en het gebiedsprofiel komt niet in het geding. De beoogde functiewijziging past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 20 april 2019 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. 
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat er enkel sprake is van een functiewijziging waarbij er geen veranderingen optreden in de fysieke ruimte. De functiewijziging past dan ook bij de aard en schaal van het gebied. Bovendien worden er geen fysieke wijzigingen aangebracht. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat het plan niet aan te merken is als stedelijke ontwikkeling. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
20 Ke-contour Schiphol
De planlocatie ligt binnen de 20 Ke-contour. Volgens artikel 6.14 kan een bestemmingsplan binnen deze contour uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied in nieuwe woningen voorzien. In afwijking hierop kan een bestemmingsplan in onderstaande gevallen wel voorzien in woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied:
  1. woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II;
  2. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen in reeds aanwezige lintbebouwing;
  3. de toevoeging van ten hoogste enkele greenportwoningen, als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek;
  4. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen volgens het principe ruimte voor ruimte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen;
  5. het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen; of
  6. bedrijfswoningen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt enkel een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Aangezien de wijziging geen extra woningen mogelijk maakt, kan gesteld worden dat voldaan wordt aan artikel 6.14 van de Omgevingsverordening.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Nieuwkoop 2040
In 2009 heeft de gemeente Nieuwkoop de structuurvisie Nieuwkoop 2040 ondernemend, groen en duurzaam vastgesteld. Voor de nabij toekomst heeft de gemeente Nieuwkoop een aantal ruimtelijke opgaven gesteld. Aan de hand van een aantal uitgangspunten is de structuurvisie opgesteld. Daarin wordt onder andere het toekomstbeeld Nieuwkoop 2040 geschetst.
 
Planspecifiek
De gemeente Nieuwkoop is in de structuurvisie verdeeld in drie deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'het dynamische noordwesten'. Nieuwveen ligt op de overgang van dit deelgebied en 'het middengebied', maar wordt gerekend tot 'het dynamische noordwesten'. Woningbouw en bedrijvigheid krijgen hier voorrang. Op de kaart 'glastuinbouwgebieden' staat de planlocatie niet aangegeven als bestaande glastuinbouw of nieuw te ontwikkelen glastuinbouw. Er kan gesteld worden dat de functiewijziging naar wonen overeenkomt met de structuurvisie van de gemeente Nieuwkoop.
  
3.3.2 Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025
Op 6 oktober 2016 is de Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025 vastgesteld. De woonvisie speelt in op de huidige situatie en geeft richting aan toekomstige beleidskeuzes. Op grond van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de gemeente beschrijft de visie het woonbeleid op hoofdlijnen. Uit een brede inventarisatie van opgaven komen drie overkoepelende thema' s naar voren:
  1. Nieuwkoop is een aantrekkelijke (woon)gemeente die
  2. voldoende en betaalbare woningen biedt, met aandacht voor 
  3. wonen met zorg en welzijn.
Nieuwkoop beschikt over een hoogwaardig woon- en leefklimaat. Door het groen, water, ruimte en de geografische ligging in het centrum van de Randstad, is Nieuwkoop een aantrekkelijke gemeente om in te wonen. Elk van de 13 dorpen heeft een eigen karakter. De sociale structuur is de basis voor een voorzieningenniveau dat past bij het betreffende dorp. Nieuwkoop heeft de volgende visie op wonen:
  • Ook in 2025 heeft elk dorp nog steeds een eigen karakter, waarbij de kleinere dorpen profiteren van de voorzieningen in de grotere kernen.
  • In 2025 zijn nieuwe woningen gebouwd, die in de eerste plaats bestemd zijn voor de natuurlijke groei van de eigen bevolking.
  • Het woningaanbod biedt voldoende en betaalbare huizen voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen.
  • De woningen die aan de voorraad worden toegevoegd, spelen in op de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en voldoen aan de eisen die de nieuwe bewoners stellen aan de beschikbare ruimte in en om de woning.
  • In de toekomst wonen we duurzaam in een energiezuinige woning.
  • Bovenop het aantal nieuw gebouwde woningen voor de natuurlijke groei, bouwen we ook extra woningen voor de bovenregionale vraag. 
 
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning wordt de woning onderdeel van de reguliere woningvoorraad. Er wordt daarmee een bijdrage geleverd aan het woningaanbod binnen de gemeente Nieuwkoop. Het betreft een ruime vrijstaande woning in het landelijk gebied. Tevens blijft met het behoud van de woning en de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing het karakter van de omgeving behouden.
 
Gesteld wordt dat de functiewijziging in lijn is met de woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025.
 
4 Haalbaarheid van het wijzigingsplan
4.1 Wijzigingsbevoegdheid
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop', vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 3 november 2016.
  
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
        
Uit het raadplegen van de verbeelding blijkt dat de gronden van het plangebied beschikken over de bestemming 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Tevens beschikt het plangebied over een bouwvlak en de functieaanduiding 'glastuinbouw', waar een glastuinbouwbedrijf is toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Per bouwvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan. Per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
 
Daarnaast beschikken de gronden grotendeels over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
 
Voor het plangebied zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartzone - 20Ke' geldt het vrijwaringsbeleid in de 20-Ke zone rond Schiphol. De aanduiding 'luchtverkeervaart - lib' is opgenomen voor de gronden waar het Luchthavenindelingbesluit Schiphol geldt. Voor de gronden met de aanduiding 'overige zone - landschapstype droogmakerij' geldt het beleid gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het diepe droogmakerijlandschap.
 
De bestemming 'Agrarisch' beschikt over een wijzigingsbevoegdheid waarbij het agrarisch bouwvlak gewijzigd kan worden naar een woonbestemming. Deze wijzigingsbevoegdheid staat omschreven in artikel 3.7.3 aanhef en sub a van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop'. Burgermeester en wethouders kunnen het agrarisch bouwvlak wijzigen naar de bestemming 'Wonen', zo nodig in combinatie met 'Tuin - Onbebouwd', 'Agrarisch' (zonder bouwvlak), 'Agrarisch met waarden' (zonder bouwvlak) en 'Water'. Daarbij zijn de volgende voorwaarden relevant:
  1. het voortzetten van een duurzame agrarische bedrijfsvoering ter plaatse niet langer reëel is;
  2. de bestaande agrarische bedrijven in de omgeving daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  3. in de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer dan 80m² bedragen;
  5. bij vervangende nieuwbouw van de voormalige agrarische bedrijfswoning de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    1. de bouwregels van de woonbestemming in acht worden genomen;
    2. kan worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder, indien de woning niet op de locatie van de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt opgericht.
4.2 Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid
De functie van de bedrijfswoning en het agrarische perceel aan het Blokland 8 te Nieuwveen zijn reeds beëindigd. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.3 aanhef en sub a en wordt het agrarische bouwvlak gewijzigd naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' (zonder bouwvlak). Om deze wijziging toe te staan dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 3.7.3 aanhef en sub a van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop'. Deze voorwaarden zijn verwoord in toelichting paragraaf 4.1. In onderstaande tekst wordt per voorwaarde toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde.
  1. Het voortzetten van een duurzame agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is niet langer reëel.
De kassen, schuur en waterbassin, horend bij het voormalige agrarische bedrijf, zijn reeds gesaneerd. Een voortzetting van een duurzame agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is niet langer meer aan de orde. Hierdoor fungeert de bijbehorende bedrijfswoning ook niet meer als bedrijfswoning.
  1. De bestaande agrarische bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
De beoogde woonbestemming bevindt zich op voldoende afstand van omliggende agrarische bedrijven in de omgeving. De omliggende bedrijven worden dan ook niet belemmerd in hun bedrijfsvoering (zie toelichting paragraaf 5.2.4).
  1. In de woning kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.
In toelichting hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de wijziging van de bestemmingen en blijkt dat de woning beschikt over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  1. De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer dan 80 m² bedragen.
Voorheen was er achter de woning een schuur van ca. 260 m² aanwezig. Deze schuur is reeds gesloopt. De oppervlakte aan resterende bijbehorende bouwwerken bedraagt meer dan 80 m². Met het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' aan het bestemmingsvlak 'Wonen' wordt de sloop-bonusregeling uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop' van toepassing verklaard. Hiermee is geregeld dat de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken die groter is dan 80 m² vervangen kan worden door nieuwbouw in een verhouding sloop : nieuwbouw die gelijk is aan 2 : 1.
  1. Bij vervangende nieuwbouw van de voormalige agrarische bedrijfswoning worden de bouwregels van de woonbestemming in acht genomen en wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt er gebruikt gemaakt van een bestaande bedrijfswoning. Er is geen sprake van vervangende nieuwbouw. Er is geen sprake van een nieuw geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder. Deze voorwaarde is dan ook niet relevant voor voorliggend wijzigingsplan.
4.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen in een woonbestemming en agrarische bestemming zonder bouwvlak. 
 
5 Omgevingsaspecten
 
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
 
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie af. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Voorliggend wijzigingsplan betreft wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, waarmee de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Het gedeelte van het plangebied waar de bedrijfswoning staat krijgt een woonbestemming. Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek (Lankelma, nr. 2001982, d.d. 24 februari 2021, zie bijlagen bij toelichting 1) uitgevoerd. Uit dit onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:
  • In de bovengrond zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten met lood en PAK aangetoond.
  • In de ondergrond zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten met lood en som PCB aangetoond.
  • In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetoond.
 
Op basis van de resultaten is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet aan de orde. Met het onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater in voldoende mate vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen vervolgstappen noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit het onderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen. Er dient geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik.
 
5.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
De functiewijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning is een wijziging die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is daarmee niet vereist. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 17,4 µg/m³, 10,3 µg/m³ en 17,1 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden en is het plan uitvoerbaar wat betreft luchtkwaliteit.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Bij de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning is er, net als in de huidige situatie, sprake van een geluidgevoelig object. Er is geen sprake van een nieuw geluidgevoelig object, waarmee niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder. In de huidige situatie is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat er in de toekomstige situatie tevens sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. 
 
In toelichting paragraaf 5.2.4 is aandacht voor het aspect geluid vanwege bedrijven in de omgeving.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.
 
5.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
Planspecifiek
Wonen wordt gezien als een gevoelige bestemming. In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal (agrarische) bedrijven gevestigd. Het plangebied is aan te merken als een 'gemengd gebied', omdat het gelegen is aan een lint waar bedrijven en woningen naast elkaar voorkomen. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandsstap. In de navolgende tabel staan de bedrijven in de omgeving weergegeven, met daarbij de maximale milieucategorie die toegestaan is volgens het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop'.
 
Adres
Soort bedrijf
SBI-2008
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied
Afstand tot de woning
Blokland 4
onbekend
-
maximaal 3.1
30 m
75 m
Blokland 18
Spelt afvalinzameling Nieuwveen B.V.
382
4.2
200 m
700 m
Blokland 21
Mienis Waterzuivering B.V
-
maximaal 2
10 m
30 m
Blokland 24Varkenshouderij01464.1100 m850 m
Blokland 29
Melkveehouderij
0141, 0142
3.2
50 m
120 m
Blokland 29a
Wol, stro en hooiopslag
011, 012, 013
2
10 m
240 m
 
De planlocatie is niet opgenomen als een van de punten in de geurberekening in de vergunning van de varkenshouderij aan het Blokland 24 (verleend 20 juni 2006) en ligt daarmee buiten de geurcontour van het bedrijf. De varkenshouderij wordt niet belemmerd in de bedrijfsvoering en ter plaatse van de beoogde woonbestemming heerst een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer moet een afstand van 50 m aangehouden worden tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een veehouderij waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden. Voor de melkveehouderij aan het Blokland 29 wordt aan deze afstandsnorm voldaan. De melkveehouderij wordt niet belemmerd in de bedrijfsvoering en ter plaatse van de beoogde woonbestemming heerst een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied is in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van een agrarische bestemming (zonder bouwvlak). Binnen deze bestemming is een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak mag geen (bedrijfs)bebouwing gebouwd worden. Ook sierteelt, fruit- en boomteelt en bosbouw is niet toegestaan. De aangrenzende gronden zullen gebruikt worden als grasland. Dit gebruik vormt geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van beoogde woonbestemming.
 
Zoals in bovenstaande tabel is af te lezen wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' tussen de woning en de omliggende bedrijven. Er kan gesteld worden dat er ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bedrijven in de omgeving vormen geen belemmering voor de beoogde functiewijziging. Tevens worden nabijgelegen bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering door de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde bestemmingswijziging.
 
5.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
  
Risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron:  risicokaart.nl)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichting, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.
5.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de keur horen keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
   
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging is er geen sprake van fysieke veranderingen. De kassen, de schuur en het waterbassin zijn reeds gesaneerd. De huidige bedrijfswoning blijft in de huidige staat behouden en er wordt geen verharding toegevoegd. Tevens blijft de rioleringen en hemelwaterafvoer ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. 
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.
5.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
 
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
 
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
 
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging is er geen sprake meer van sloop- of werkzaamheden. De kassen, schuur en waterbassin zijn al gesaneerd. De wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning heeft geen gevolgen voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming.
 
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of een bij provinciale verordening beschermd natuurgebied. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Op een afstand van ca. 5,3 km ligt het Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck'. Als gevolg van de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning neemt de stikstofemissie niet toe. Tevens geldt voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) dat de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is om sprake te laten zijn van negatieve effecten.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. 
5.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Nieuwkoop beschikt niet over gemeentelijk beleid met betrekking tot archeologie. De gemeente Nieuwkoop baseert zich op het provinciaal beleid van de provincie Zuid-Holland (o.a. Cultuurhistorische Hoofdstructuur). Dit beleid staat aan de basis voor de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.
 
Planspecifiek
De gronden van het plangebied beschikken volgens het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop' over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Daarmee zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat bij bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte meer dan 50 cm en de totale oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt, een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
 
Met de beoogde functiewijziging vinden er geen werkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
5.6 Duurzaamheid
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. Voor kleinere projecten (minder dan 10 woningen) geldt dat de gemeente initiatiefnemers informeert over duurzaam bouwen via de Infobladen Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen.
 
Planspecifiek
Met onderhavige functiewijziging is geen sprake van nieuwbouw. Milieuvriendelijk bouwen of verbouwen is dan ook niet aan de orde. 
5.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
5.7.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De notitie 'Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015' geeft aan dat het grondgebied van de gemeente Nieuwkoop tot de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'niet stedelijk' behoort. Hiervan uitgaande bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande woning 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Aangezien de voertuigbewegingen van de huidige bedrijfswoning komen te vervallen, zal er geen toename zijn van het aantal verkeersbewegingen. De woning blijft volgens de huidige situatie ontsloten met een in- en uitrit aan het Blokland. Het aspect verkeer zal dan ook geen problemen opleveren voor de beoogde functiewijziging.
  
5.7.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
De gemeente Nieuwkoop heeft in de notitie 'Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015' (vastgesteld op 17 september 2015) vastgelegd welke parkeernormen er gelden.
   
Planspecifiek
Volgens de notitie 'Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015' geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. Op het eigen terrein is voldoende ruimte voor het benodigde aantal parkeerplaatsen. Tevens is in de huidige situatie voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein. Het aspect parkeren vormt geen belemmeringen voor de wijziging van de bestemming.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de bestemmingswijziging verbonden. In een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Nieuwkoop zal opgenomen worden dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
De gemeente Alphen aan den Rijn, de gemeente Kaag en Braassem, Liander, Oasen, de Veiligheidsregio Hollands Midden en Waternet hebben gereageerd in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn, de gemeente Kaag en Braassem, Liander en Oasen hebben aangegeven dat zij in kunnen stemmen met het wijzigingsplan. 
 
De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft geen bezwaren tegen het wijzigingsplan kenbaar gemaakt, al heeft men wel aangegeven dat de opkomsttijd van hulpdiensten met één minuut overschreden wordt. Aangegeven is dat het de eigen verantwoordelijkheid van bewoners is om rookmelders aan te brengen. Naar aanleiding van de reactie van de Veiligheidsregio Hollands Midden is initiatiefnemer geheel vrijblijvend gevraagd om aandacht te hebben voor het plaatsen van rookmelders.
 
Naar aanleiding van de reactie van Waternet, de uitvoeringsorganisatie van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, is het beleidskader in toelichting paragraaf 5.3 aangepast. Vanuit Waternet zijn er verder geen opmerkingen ten aanzien van het plan. Dat betekent dat Waternet kan instemmen met het initiatief.
7.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft met ingang van vrijdag 14 mei 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.