Plan: | Schilkerweg 23, Nieuwveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0569.wpNVNschilkerweg23-va01 |
Aan de Schilkerweg 23 in Nieuwveen is een akkerbouwbedrijf gevestigd. Op het agrarisch perceel staan enkele bedrijfsloodsen en een bedrijfswoning. De agrariër heeft rechts van de inrit naar het bedrijf een paardenbak aangelegd die hobbymatig wordt gebruikt. De situering is zodanig gekozen dat hij toezicht kan houden vanuit de woning en de bedrijfsloodsen op het gebruik hiervan door zijn kinderen. De paardenbak ligt gedeeltelijk buiten het bouwvlak. In het bestemmingsplan Landelijk gebied Nieuwkoop is evenwel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak aan te passen, zodat de paardenbak kan worden gelegaliseerd. Vanuit planologische overwegingen bestaan er geen overwegende bezwaren om het bouwvlak hierop aan te passen zonder dat dit bouwvlak wordt vergroot. Om deze aanpassing mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in het agrarisch buitengebied van Nieuwveen. Ten westen hiervan ligt een golfbaan. Ten zuiden van het gebied aan de overzijde van de Schilkerweg wordt bedrijventerrein Schoterhoek II ontwikkeld. Ten oosten van de planlocatie ligt een nieuwe ontsluitingsweg naar het in ontwikkeling zijnde woongebied de Verwondering met drie wooneilanden. Woningbouw is o.a. gepland ten noorden van het bouwvlak. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.
Figuur 1: Plattegrond plangebied (zwart gestippeld omlijnd) en omgeving.
Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Landelijk gebied Nieuwkoop" | 3 november 2016 | - |
De gronden zijn bestemd voor 'Agrarisch' met een bouwvlak (figuur 2) met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voorts is de 'gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone - 20ke' van toepassing, alsmede de aanduiding 'overige zone - landschapstype droogmakerij'.
Ingevolge de bestemming zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarische bedrijven. Binnen het bouwvlak zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken toegestaan. In artikel 3.2.8 van de bouwregels is opgenomen dat paardenbakken uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan. De paardenbak ligt gedeeltelijk buiten het agrarisch bouwvlak en is mitsdien in strijd met de bouwregels.
In artikel 3.7.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die een vormaanpassing van het agrarisch mogelijk maakt, mits:
In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden, zoals beschreven in de Planbeschrijving en Omgevingsaspecten, zodat aanpassing van het bouwvlak planologisch en milieutechnisch mogelijk is.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Landelijk gebied Nieuwkoop (plangebied rood gearceerd aangeduid).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hierin is ook de waterparagraaf opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied is in gebruik als akkerbouwbedrijf. Binnen het bouwvlak staat een bedrijfswoning met twee bedrijfsloodsen. De omgeving van het plangebied is aan het verkleuren, omdat ten noorden hiervan een woningbouwlocatie in ontwikkeling is en ten zuiden hiervan een bedrijventerrein wordt ontwikkeld. In westelijke richting liggen de terreinen van golfclub Liemeer.
Oprit naar akkerbouwbedrijf. Bedrijfsloods met hiervoor de paardenbak.
Paardenbak vanaf oprit. Schilkerweg.
Het akkerbouwbedrijf is vanaf de Schilkerweg bereikbaar via een oprit naar de bedrijfswoning en de bedrijfsloodsen. Voor de bedrijfsloodsen ligt verhard terrein voor het laden en lossen van akkerbouwproducten. Hiervoor is de paardenbak aangelegd met een afmeting van afgerond 21,5 x 43 m met een gebruikelijk hekwerk van 1,5 m hoog. De paardenbak wordt hobbymatig gebruikt. Voor deze locatie is gekozen, zodat bij gebruik hiervan voldoende toezicht kan worden gehouden vanuit de woning en de bedrijfsloodsen. Het bouwvlak wordt hier vergroot met afgerond 585 m². Dit aantal vierkante meters wordt in westelijke richting verminderd, zoals aangegeven in figuur 2. De aanpassing van het bouwvlak heeft geen nadelige consequenties voor de droogmakerij, omdat bestaande doorzichten niet worden aangetast.
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Provincialeweg N462. In oostelijke richting is de kern van Nieuwveen bereikbaar. Ter Aar ligt verderop in oostelijke richting. Via deze weg is ook Alphen aan den Rijn bereikbaar. Langs de weg ligt een dubbelzijdig fietspad.
Parkeren
Op 17 september 2015 heeft de gemeenteraad een nieuwe beleidsnotitie over het parkeren in de gemeente vastgesteld, ‘Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015’ (versie mei 2015) genaamd. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de parkeernormen en uitgangspunten uit deze nota in acht genomen te worden.
Dit wijzigingsplan maakt alleen een paardenbak mogelijk op een bestaand agrarisch bouwperceel zonder dat uitbreiding van bebouwing plaatsvindt. Bij de woning en de bedrijfsloodsen is ruim voldoende gelegenheid aanwezig voor parkeren. Met de aanleg van een paardenbak voor hobbymatig gebruik zijn geen extra parkeerplaatsen nodig.
Overheid | Beoordelingsaspect | Afweging |
Rijksbeleid | ||
'Structuurvisie Infrastructuur en Milieu' (2011) en 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (2011) | De Structuurvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door het Rijk te voeren ruimtelijk beleid. | Bij kleinere ontwikkelingen heeft het rijksbeleid een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing. |
Beleid provincie Zuid-Holland | ||
'Visie ruimte en mobiliteit' (2014) en actualisering 2016 en 2018 | De provinciale Structuurvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid. | Het plan leidt niet tot aantasting van de provinciale belangen, omdat sprake is van een kleine aanpassing van het agrarisch bouwvlak zonder dat het bouwvlak wordt vergroot. |
'Verordening ruimte' (2014) en actualisering 2016 en 2018 | Op grond van artikel 2.3.1 (Agrarische bedrijven) mag een agrarisch bouwvlak niet groter zijn dan 2 ha. Het agrarisch bouwvlak blijft na deze geringe aanpassing afgerond 1,6 ha, zodat er geen strijd is met de Verordening ruimte. Evenmin is de 20 Ke-contour in het geding, omdat geen nieuwe bebouwing plaatsvindt (zie paragraaf 5.1.6). | Het betreft een bestaande agrarische functie buiten het stads- en dorpsgebied zoals aangegeven in de Verordening ruimte. In het bestemmingsplan zelf is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het agrarisch bouwvlak aan te passen zonder dat het bouwvlak wordt vergroot. |
Conclusie
Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. Het plan is voorts in overeenstemming met het provinciaal beleid, omdat sprake is van een bestaand agrarisch bouwvlak dat in geringe mate wordt aangepast om een paardenbak mogelijk te maken. Geconcludeerd kan worden dat dit wijzigingsplan niet strijdig is met de provinciale belangen.
De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 16 juli 2009 de structuurvisie 'Nieuwkoop 2040 Ondernemend, Groen en Duurzaam' vastgesteld. In deze visie is de ruimtelijke ontwikkeling vastgelegd met een toekomstbeeld tot 2040. Nieuwkoop dient in 2040 een groene, dynamische en op duurzaamheid gerichte gemeenschap met sterke contrasten tussen de kernen, het agrarisch landschap en het natuurgebied te zijn. De Uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie (deel 2) heeft de gemeenteraad op 15 september 2011 vastgesteld.
In de herijking van de structuurvisie (d.d. 23 juni 2016) worden per thema de ontwikkelingen van 2009-2015 besproken. Ook wordt per thema kort vooruitgekeken en wordt de vraag beantwoord of de haar doelen moet bijstellen of dat deze gelijk blijven.
Nieuwkoop is in 2040 een duurzame gemeente die op zijn eigen manier sterk bijdraagt aan een mooi en vitaal Groene Hart. Daarbij richt de gemeente zich op kansrijke thema's voor de toekomst: rust, groen en ruimte voor de stedeling, duurzaamheid en het uitbouwen van het netwerk van de Hollandse Plassen. De 13 kernen van de gemeente hebben elk hun eigen karakter, afhankelijk van hun omvang en ligging. De kernen zijn daartoe onderverdeeld in drie categorieën (ABC). Deze indeling is gebruikt om gewenste ontwikkelingen te schetsen richting 2040 en een kader te bieden om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden.
Vanuit de ontstaansgeschiedenis van Nieuwkoop en de regionale positie is een driedeling in gebieden gevormd:
Het plangebied ligt aan de noordrand van de luwe agrarische zone. Voor dit deelgebied is verwoord dat het middengebied uit een aantal droogmakerijen bestaat. Met name de openheid, weidsheid en uitgestrektheid van het gebied worden alom geprezen en zijn benoemd als belangrijke kwaliteit om te behouden. In de randen, tegen de hoger gelegen waterring aan, is ruimte voor ontwikkeling van bijvoorbeeld natuur of water. In de structuurvisie wordt niet ingegaan op een aangepaste invulling op perceelsniveau, zoals aan de Schilkerweg 23 wordt beoogd. In het toekomstbeeld maakt het plangebied onderdeel uit van de luwe agrarische zone in de diep gelegen droogmakerij (figuur 3).
Figuur 3: Uitsnede toekomstbeeld Structuurvisie Nieuwkoop 2040.
Conclusie
Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als 'diep gelegen droogmakerij' (zie figuur 3). De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Het perceel heeft een agrarisch bouwvlak dat wordt aangepast om een paardenbak mogelijk te maken zonder dat het bouwvlak wordt vergroot. Deze aanpassing is niet in strijd met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Nieuwkoop 2040. Mitsdien kan worden gesteld dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van deze planontwikkeling.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit, Externe veiligheid en het Luchthavenindelingsbesluit (LIB). Een toetsing aan de M.E.R. is achterwege gelaten, omdat het oprichten van een akkerbouwbedrijf niet m.e.r.-plichtig is. Een aanpassing van het bouwvlak evenmin. Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat deze aanpassing om een paardenbak mogelijk te maken volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r.-beoordeling achterwege worden gelaten.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het agrarisch bouwperceel ligt aan een gebiedsontsluitingsweg. Aan de overzijde is een bedrijventerrein in ontwikkeling en ten westen hiervan ligt een golfbaan. Sprake is van een gemengd buitengebied. Een akkerbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter in een rustig buitengebied. De aanleg van een paardenbak binnen het aangepaste agrarisch bouwvlak geeft geen beperkingen voor omliggende milieugevoelige activiteiten, omdat binnen een zone van 30 meter geen milieugevoelige functies aanwezig zijn. Omgekeerd geldt dat er geen hinder is vanuit het agrarische bedrijf op verderop gelegen milieugevoelige functies.
Het bedrijf valt onder het bereik van de Wet milieubeheer. Voor het hobbymatig gebruiken van een paardenbak is geen melding op grond van het Activiteitenbesluit benodigd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaan er geen bezwaren tegen het oprichten van een paardenbak.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit wijzigingsplan.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeer
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Schilkerweg en de wegen naar De Verwondering en bedrijventerrein Schoterhoek II. De Schilkerweg heeft een zonebreedte van 250 meter. De overige wegen 200 meter. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en bestaande bebouwing. Het oprichten van een paardenbak valt niet onder de noemer geluidsgevoelige objecten, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de aangrenzende wegen.
Railverkeer
In de nabijheid van het plangebied liggen geen spoorwegen. Bovendien is er geen sprake van een geluidsgevoelige bestemming als genoemd in artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh).
Industrielawaai
Het bedrijventerrein Schoterhoek II betreft geen gezoneerd bedrijventerrein. Bovendien is er geen sprake van een geluidsgevoelige bestemming als genoemd in artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh).
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
Vanuit oogpunt van bodem bestaan er geen belemmeringen tegen het voorgenomen gebruik, omdat er geen sprake is van structureel verblijf van mensen meer dan uur per dag in de paardenbak. Van de locatie zijn verder geen bodemonderzoeksgegevens bekend; bodemonderzoeken in de nabije omgeving hebben geen bodemverontreinigingen aangetoond. Op grond van beschikbare gegevens zijn er geen aanwijzingen dat er vanuit het milieuaspect bodem belemmeringen zijn voor het gebruik als paardenbak.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied.
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk gebied Nieuwkoop is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. Hieruit is gebleken dat de luchtkwaliteit in het landelijk gebied van Nieuwkoop goed is. De achtergrondconcentraties van fijn stof en stikstofdioxide liggen (ruim) onder de normen. Geconstateerd is dat de grenswaarden voor jaargemiddelden van 40 µg/m³ voor stikoxiden respectievelijk fijn stof niet worden overschreden. Ook de 24-uurgemiddelde concentratie van fijn stof, die maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden, voldoet bij alle onderzochte locaties aan de wettelijk gestelde norm. Voor deze planontwikkeling zal dat niet anders zijn, zodat uit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De aanpassing van het bouwvlak valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Lokaal beleid: Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Nieuwkoop
De gemeenteraad van de gemeente Nieuwkoop heeft in zijn vergadering van 31 maart 2011 de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Toetsing van externe veiligheid vindt plaats aan de hand van deze omgevingsvisie.
Onderzoek / beoordeling
Het Besluit is alleen van toepassing op beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten. Het oprichten van een paardenbak valt niet onder deze noemer, zodat het Besluit externe veiligheid niet van toepassing is. Omgekeerd geldt dat de functie van een paardenbak bij een bestaand agrarisch bouwvlak niet valt onder een inrichting in het kader van Externe Veiligheid. In verband met de nabij gelegen gasleiding is hiernaar desondanks onderzoek gedaan.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt direct ten zuiden van het plangebied de aardgastransportleiding W-529, diameter 12 inch en werkdruk 40 bar van de Gasunie.
Plaatsgebonden risico
Er is in het verleden een risicoberekening uitgevoerd voor deze hogedrukaardgasleiding. Uit de berekeningen blijkt dat er geen PR 10-6 contour is.
Verantwoording groepsrisico
Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Op grond van het ‘Handboek buisleiding in bestemmingsplannen’ (Ministerie IenM, 2010) bedraagt het invloedsgebied/ inventarisatieafstand (de afstand tot de leiding waar nog 1% van de aanwezigen kan overlijden, de zogenaamde 1% letaliteitgrens) van deze leiding 140 meter aan beide zijden van de leiding. Het GR is in de bovengenoemde rapportage berekend en ligt op 0,021 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt ongeveer 57. Gezien het consoliderende karakter van het wijzigingsplan zal de personendichtheid in de omgeving van de gasleiding niet of nauwelijks toenemen. Hierdoor neemt ook de hoogte van het groepsrisico niet toe. Een nadere risicoanalyse wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 4) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 4: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.
Wettelijk kader
Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2018. In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen.
In het Luchthavenindelingsbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied.
Onderzoek/ beoordeling
Beperkingengebied Schiphol
Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied zoals opgenomen in bijlage 2 bij het LIB. In bijlage 3 bij het LIB (beperking bebouwing) ligt het in de zone voor 'afwegingsgebied geluid en externe veiligheid'. Het oprichten van een paardenbak binnen het bouwvlak is niet in strijd met het LIB, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen zijn (figuur 5).
Conclusie
Het Luchthavenindelingsbesluit staat de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg, omdat in het plangebied geen nieuwe bebouwing plaatsvindt.
Figuur 5: Kaartbijlage 3- beperkingengebied (bron: LIB).
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een ruimtelijk plan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.
Riolering en afkoppelen
Voor zover een wijzigingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Onderzoek/ beoordeling
Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied is in gebruik als akkerbouwgrond. In de plaats hiervan wordt een paardenbak aangelegd. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 500 m² verhard oppervlak wordt aangelegd. Daarboven dient te dempen water met een oppervlakte voor 100% te worden gecompenseerd. In de nieuwe situatie blijft het (on)verhard oppervlak per saldo gelijk. Er worden geen sloten gedempt, zodat het realiseren van vervangend water niet nodig is. Het schoon water wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen.
Legger
Op de Legger van het oppervlaktewatersysteem maakt het water ten zuiden van het plangebied onderdeel uit van een overige watergangen. Sprake is alleen van aanpassing van het bouwvlak zonder dat bebouwing toeneemt.
Watertoets
Via www.dewatertoets.nl is het Hoogheemraadschap van Rijnland d.d. 28 mei 2018 op de hoogte gebracht van het plan (dossier code 20180528-13-17957). Op basis van de verstrekte gegevens heeft het Hoogheemraadschap geconcludeerd dat er geen sprake is van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaand agrarisch bouwperceel die geen invloed heeft op de waterhuishouding. Het Hoogheemraadschap van Rijnland gaat daarom akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.
Conclusie
De Watertoets is kort doorlopen Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt in stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er een grote trefkans op archeologische sporen is in het plangebied (figuur 6).
Figuur 6: Uitsnede CHS-kaart provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Nieuwkoop
Het archeologisch beleid van Gemeente Nieuwkoop sluit aan op de Provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS). Ten behoeve hiervan heeft de gemeenteraad de "Erfgoedverordening 2010" vastgesteld. De waardering is opgebouwd uit archeologische, historisch landschappelijke en historisch (steden)bouwkundige elementen en structuur. Wat betreft de archeologische verwachtingswaarde waarden is onderscheid gemaakt in een viertal gebieden, te weten:
Naast gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, wordt er in de CHS tevens onderscheid gemaakt in archeologische monumenten van hoge waarde, zeer hoge waarde en beschermde monumenten. Deze laatste drie komen echter niet voor in de gemeente Nieuwkoop. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aan de verschillende te onderscheiden gebieden met archeologische waarden of verwachtingswaarden is echter wel een diepte- en oppervlakte ondergrens voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek gekoppeld. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een hoge trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 6).
In het bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op grond hiervan is archeologisch onderzoek niet nodig wanneer de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 50 centimeter en waarvan de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 2.500 m².
Conclusie
De paardenbak heeft een oppervlakte van afgerond 925 m². Ten behoeve van de al aangelegde paardenbak hebben geen grondingrepen plaatsgevonden die dieper reiken dan 50 cm, zodat een archeologisch onderzoek achterwege is gelaten.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Het plangebied ligt op circa 4,4 kilometer ten noorden van het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck'. Sprake is alleen van het oprichten van een paardenbak, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op dit Natura2000-gebied verwacht. Het plangebied ligt voorts niet in de nabijheid van NNN (figuur 7). Dit plan heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur. Voorts ligt het plangebied niet in het provinciaal beschermd weidevogelgebied. Het initiatief ondervindt geen belemmeringen vanwege het weidevogelgebied.
Figuur 7: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een
rode stip aangeduid).
Onderhavig initiatief voorziet uitsluitend in het oprichten van een paardenbak op akkerbouwgrond. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van een gerelateerd agrarisch gebruik maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.
In het plangebied ligt in het uiterste zuidelijke gedeelte een gasleiding, welke is voorzien van een dubbelbestemming. Voor het overige liggen er behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante transportleidingen, waarvoor geen beschermende regeling nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven, waarbij kortheidshalve wordt verwezen naar de begripsbepalingen in het moederplan. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van de bestemmingsplanregels van het geldende bestemmingsplan. Deze zijn onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.
Artikel 3 Agrarisch
De regels van de bestemming 'Agrarisch' in hoofdstuk 2 van het geldende bestemmingsplan zijn onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat in artikel 3.2.8 een lid f is toegevoegd op grond waarvan een hekwerk rondom de paardenbak van 1.5 meter hoog is toegestaan, met dien verstande dat buitenverlichting is verboden.
Artikel 4 Leiding - Gas
Voor de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van de bestemmingsplanregels van het geldende bestemmingsplan, welke onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van de bestemmingsplanregels van het geldende bestemmingsplan, welke onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Voor de Algemene bouwregels wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van de bestemmingsplanregels van het geldende bestemmingsplan, welke onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Voor de Algemene gebruiksregels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de bestemmingsplanregels van het geldende bestemmingsplan, welke onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Voor de Algemene aanduidingsregels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de bestemmingsplanregels van het geldende bestemmingsplan, welke onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Voor de Algemene afwijkingsregels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de bestemmingsplanregels van het geldende bestemmingsplan, welke onverminderd van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld. Wel is tussen initiatiefnemer en gemeente een planschadeovereenkomst aangegaan teneinde de planschaderisico's voor de gemeente af te dekken. Initiatiefnemer realiseert de ontwikkeling geheel voor eigen risico en op eigen kosten. De ambtelijke kosten worden gedekt door de leges. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.
Voor onderhavig ontwerp wijzigingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerp wijzigingsplan heeft daartoe vanaf 13 december 2018 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ingediend.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal overleg- en/of instanties.