direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideinde 123, Nieuwkoop
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de zuidelijke rand van de kern Nieuwkoop was jarenlang grofsmederij Nieuwkoop B.V. aan het Zuideinde 123 gevestigd. Sinds de verhuizing van het bedrijf naar het bedrijventerrein De Olm in Nieuwkoop staat het voormalige bedrijfscomplex leeg. Aangezien een nieuwe bedrijvenontwikkeling in het bebouwingslint vanuit ruimtelijke en milieutechnische overwegingen minder wenselijk is heeft de gemeenteraad voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar een woonbestemming.
Aanvankelijk was het voornemen hier een kleinschalig appartementencomplex mogelijk te maken met 22 wooneenheden. Als gevolg van gewijzigde marktomstandigheden is dit hoge aantal verlaten en is er gekozen voor een meer passende herontwikkeling in het bebouwingslint met 8 grondgebonden woningen. Het surplus aan te realiseren woningen wordt na overleg met de gemeente elders gecompenseerd, waaronder 3 vrijstaande woningen op een grote woonkavel aan de Noordenseweg 68 in Nieuwkoop. Na ontwikkeling van de Noordenseweg 68 (toevoegen 3 woningen), Zuideinde 123 (toevoegen woningen) en Zuideinde 82 (1 woning) kan verder geen aanspraak meer worden gemaakt op bouwrechten/contingenten. De te realiseren woningen dragen bij aan de vitaliteit en leefbaarheid van de woonkern. Om deze woningbouwontwikkeling mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het zuidelijke gedeelte van de kern Nieuwkoop aan het dubbelzijdig bebouwingslint van het Zuideinde. In noordelijke richting ligt een parkeerterrein. De planbegrenzing wordt in westelijke richting gevormd door een watergang. Het zuidelijke deel grenst aan een erf bij een bedrijfswoning. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het Zuideinde met aan de overzijde op nummer 82 de voormalige distributiehal van de grofsmederij met aansluitend de Nieuwkoopse Plassen. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0001.png" Figuur 1: Plattegrond plangebied (rood gestreept omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor onderhavig plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Kern Nieuwkoop"   30 mei 2013   28 januari 2015  
"Kern Nieuwkoop, 1e herziening"   9 maart 2017    

De gronden zijn bestemd voor 'Bedrijf' (figuur 2). Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' en de 'Gebiedsaanduiding wro-zone – wijzigingsgebied 3'. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in artikel 4.7.4 van de planregels. De op de verbeelding opgenomen gronden mogen geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en 'Tuin', met dien verstande dat:

  • 1. er op de desbetreffende gronden voorzien moet kunnen worden in voldoende parkeergelegenheid;
  • 2. de goothoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • 3. de bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • 4. het maximale aantal woningen bedraagt 22 woningen;
  • 5. voldaan moet worden aan alle relevante wet- en regelgeving;
  • 6. voldaan moet worden aan het gemeentelijk en regionaal woningbouw beleid;
  • 7. voor het overige zijn de regels van de bestemming 'Tuin' en 'Wonen' van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing.

De eigenaar van de gronden wenst 8 grondgebonden woningen te realiseren. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden, zoals beschreven in de Planbeschrijving en Milieu en omgevingsaspecten, zodat woningbouw planologisch en milieutechnisch mogelijk is. De Uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.

Bij de toepassing van het bestemmingsplan is gebleken dat er sprake is van een aantal onvolkomenheden danwel van de noodzaak om een aantal zaken aan te vullen of anders te regelen. Dit betreft zowel de verbeelding, als de planregels van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan 'Kern Nieuwkoop, 1e herziening' is de bestemming 'Bedrijf' in die zin aangepast dat bedrijven tot en met categorie 2 als genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, tenzij op de verbeelding een andere maximale categorie is aangegeven of een specifieke functieaanduiding is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0002.png" Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kern Nieuwkoop (plangebied rood omlijnd).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Nieuwkoop maakt onderdeel uit van het Groene Hart en kenmerkt zich door de karakteristieke veenpolders en droogmakerijen. Het gebied als totaal heeft een landelijk karakter met van oudsher land- en tuinbouwfunctie. Nieuwkoop ligt centraal ten opzichte van de grote steden Utrecht, Alphen aan den Rijn, Leiden, Amsterdam en Rotterdam.
Het plangebied ligt aan de zuidelijke rand van de bestaande woonbebouwing in Nieuwkoop. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door het historische bebouwingslint van het Zuideinde. De relatie met het buitengebied wordt benadrukt met de achter de bebouwing gelegen Ringvaart en het aansluitende veenweidegebied. Vanaf het lint Zuideinde zijn diverse zichtlijnen richting de Nieuwkoopse plassen.

De functionele structuur is van direct belang voor de leefbaarheid van de kern. Het historische lint is van oudsher een multifunctioneel gebied waar wonen, bedrijvigheid en detailhandel elkaar afwisselen. Aan de overzijde van het perceel staat de voormalige distributiehal van de grofsmederij. Dit terrein is momenteel niet in gebruik. Ten zuiden van het perceel staat een bedrijfswoning van een smederij.

In het plangebied was altijd een grofsmederij gevestigd. Na de verhuizing van het bedrijf naar een bedrijventerrein is de bedrijfsbebouwing niet meer in gebruik. Het geheel maakt een verlaten indruk.

Veenweidegebied achterzijde plangebied. Tegenover gelegen voormalige distributiehal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0003.png" Woningen aan Zuideinde nabij plangebied. Achterzijde plangebied aan de Ringvaart.

2.2 Bestaande situatie plangebied

Het plangebied was jarenlang in gebruik als een grofsmederij. In verband met schaalvergroting is het bedrijf verplaatst naar bedrijventerrein De Olm in Nieuwkoop. Sedertdien wordt de bedrijfsbebouwing niet meer gebruikt in afwachting van een herontwikkeling van het plangebied. Ten zuiden van het bedrijf staan twee bedrijfswoningen, waaronder een woning van een smederij aan het Zuideinde 121.

De te slopen bedrijfsbebouwing. Zuidzijde van de te slopen bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0004.png" De 2 naastgelegen bedrijfswoningen. Noordzijde van de te slopen bebouwing.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' met een wijzigingsbevoegdheid naar woondoeleinden. De te slopen bedrijfsbebouwing maakt plaats voor 8 grondgebonden woningen in het plangebied, welke bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid van Nieuwkoop.

3.2 Nieuwe situatie

3.2.1 Planopzet

Met in achtneming van de gemeentelijke uitgangspunten is een verkavelingsplan opgesteld voor het oprichten van 4 vrijstaande en 4 twee-onder-één-kapwoningen op een plangebied van afgerond 2.800 m². De woningen worden ontsloten op het Zuideinde. De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan bepaald op respectievelijk 6 en 10 meter. De verkavelingstekening met aanzichten is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0005.png" Figuur 3: Impressie verkavelingsplan (indicatief).

3.2.2 Woningbouwprogramma

Het woningbouwprogramma bestaat uit 4 vrijstaande en 4 twee-onder-één-kapwoningen. Deze woningen zijn bestemd voor de doelgroep doorstromers. De nieuwbouw wordt gerealiseerd in de dure financieringscategorie. Het programma is opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Woningbouwprogramma

Woningen   Financieringscategorie   Aantal  
twee-onder-één-kap/ vrijstaand   dure sector, vanaf € 410.000   8  
Totaal     8  

3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de verkeersader aan het bebouwingslint, te weten de lijn Dorpsstraat Zuideinde. Deze wegen vormen de basis van het oorspronkelijke dorp. De Dorpsstraat en het Zuideinde liggen in het verlengde van elkaar. Beide wegen worden aangemerkt als gebiedsontsluitingswegen.
De woningen worden ontsloten via nieuw aan te leggen uitritten op het Zuideinde. In noordelijke richting is via de Kennedylaan de Provincialeweg N231 (Alphen a/d Rijn - Aalsmeer) bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0006.png" Zuideinde. Naastgelegen parkeerterrein.

Parkeren
Voor de woningen worden de parkeernormen aangehouden overeenkomstig de door de gemeenteraad op 8 juli 2021 vastgestelde 'Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021'. De relevante parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1. In tabel 3.2 is aangegeven in welke mate het aanbod aan parkeerplaatsen op eigen terrein bij de functie 'Wonen' wordt meegeteld bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

Tabel 3.1 Parkeernormen

grondgebonden woning   Parkeernorm   waarvan aandeel bezoekers   aantal woningen   totaal aantal parkeerplaatsen  
80-130 m²   2,3   0,3 pp1   4   9,2  
> 130 m²   2,5   0,3 pp1   4   10,0  
Totaal       3   19,2 pp  

1 Bij alle woningen moet minimaal 0,3 pp openbaar toegankelijk zijn.

Tabel 3.2 Berekening parkeervoorziening

Parkeervoorziening   Theorie   Berekening   Opmerkingen  
Enkele oprit   1   1,0   oprit min. 5,0 m diep  
Lange oprit zonder garage of carport   2   1,0   oprti min. 10,0 m diep  
Dubbele oprit   2   2,0   oprit min. 5,0 m breed  
Garage zonder oprit (bij woning)   1   0,0    
Garagebox (niet bij woning)   1   0,0    
Garage met enkele oprit   2   1,0   oprit min. 5,0 m diep  
Garage met lange oprit   3   1,0   oprit min. 10,0 m diep  
Garage met dubbele oprit   3   2,0   oprit min. 5,0 m breed  

Parkeerbalans nieuwe situatie
Op eigen terrein worden per woonperceel 3 parkeerplaatsen aangelegd, zodat dit plan kan voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm.

Parkeerbalans nieuwe situatie
Op eigen terrein worden 16 parkeerplaatsen aangelegd. Voorts wordt langsparkeren mogelijk gemaakt aan het Zuideinde. In totaal komen hier 4 parkeerplaatsen. Voorts kan gebruik worden gemaakt van het openbare parkeerterrein ten noorden van het plangebied, zodat dit plan kan voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Overige regels van het wijzigingsplan, artikel 11.1 Parkeren, wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een perceel in bestaand stedelijk gebied met 8 woningen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplicht van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2 De invulling van het plangebied met 8 woningen voor de doelgroep doorstromers sluit aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom (binnen de bebouwde ruimte zoals opgenomen in figuur 4) van Nieuwkoop. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 augustus 2020 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het BSD voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door veen. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
In de laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het veen(weide) landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Het plangebied is hier voorts aangeduid als lint.
Op de laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit van 'steden en dorpen' in de 'stads- of dorpsrand'. Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied.

Toetsing aan kwaliteitskaarten
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen' en 'stads- en dorpsrand' in een 'lint', terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is aangeduid binnen de bebouwde ruimte. Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Omgevingsvisie is het plangebied eveneens aangeduid als 'steden en dorpen' en 'stads- en dorpsrand'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Deze ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van een passende overgangskwaliteit aan de dorpsrand.
In figuur 4 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 1 opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en wordt opgenomen in de Regionale Woon Agenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0007.png" Figuur 4: Uitsnede Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Beter benutten bebouwde ruimte' (rechter kaart). Het plangebied is met een zwarte omlijning aangeduid.

Conclusie
De transformatie van een bedrijfsperceel naar woondoeleinden is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van 8 woningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van 11 woningen is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 16 september 2015, nr. 201308263/2/R4). Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt eveneens niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. De behoefte naar deze woningtypologie is volop aanwezig, zoals beschreven in paragraaf 4.3.2 terwijl deze herontwikkeling vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is, omdat de woningen landschappelijk worden ingepast in het bebouwingslint en de bouwmassa per saldo afneemt. Een verdere toetsing aan de Ladder is niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

In lid 2 van voornoemd artikel is bepaald dat ruimtelijke ontwikkelingen voor een gebied met beschermingscategorie 2 niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als genoemd onder c (transformeren).

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Een toetsing aan ruimtelijke kwaliteit vomrt een integraal onderdeel van de planvorming en afweging. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen' in een 'lint'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De planontwikkeling versterkt het dubbelzijdige bebouwingslint van het Zuideinde. Voor ontwikkelingen in het polderlint geldt als richtpunt dat de bebouwing op één niveau met de omgeving ligt. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze herontwikkeling versterkt het bebouwingslint, omdat een bedrijfsgebouw met een gesloten wand plaatsmaakt voor grondgebonden woningen met open ruimten tussen de vrijstaande en geschakelde woningen.
Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving aan het Zuideinde. Een bedrijfsfunctie vervalt ten behoeve van een woonfunctie. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
Dit wijzigingsplan maakt een transformatie van werken naar wonen mogelijk binnen het bestaand dorpsgebied. Deze ruimtelijke ontwikkeling valt onder de noemer 'inpassing', waarbij de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met het Holland Rijnland. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Woon Agenda (zie paragraaf 4.3.2). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit).

Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder gemeente Nieuwkoop, zijn vanaf 1 april 2010 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. In verband hiermede is de eerste partiële herziening van de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld door het Algemeen Bestuur Holland Rijnland, waarin de Regionaal Strategische Agenda van het voormalige Rijnstreekberaad, de Transformatievisie Oude Rijnzone en de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop/ Rijnwoude vanuit de Rijnstreek zijn ingebracht. Deze visie is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle Holland Rijnland-gemeenten, waartoe nu ook Nieuwkoop behoort. Op basis hiervan worden de ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. De regionale structuurvisie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • Holland Rijnland is een top woonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • concentratie van stedelijke ontwikkeling;
  • groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • de Bollenstreek, Veenweide en de Plassen blijven open;
  • twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenport;
  • verbetering van de regionale bereikbaarheid. 

De woningbouwontwikkeling aan het Zuideinde in de woonkern Nieuwkoop levert een bijdrage aan uitwerking van de eerstgenoemde kernbeslissing om in de regio tot 2020 netto 33.000 woningen te bouwen. De woningen worden gebouwd binnen de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie. Op de visiekaart grenst het plangebied aan het 'Stedelijk gebied' (figuur 5).

Conclusie
De woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het woningbouwprogramma tot 2020 in de regio Holland Rijnland, waarin wordt ingespeeld op de behoefte aan dure woonmilieus. Het planinitiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0008.png" Figuur 5: Uitsnede Regionale Structuurvisie.

4.3.2 Regionale Woon Agenda 2017

In het kader van de woningbouwprogrammering heeft Holland Rijnland de Regionale Woon Agenda 2017 (RWA) opgesteld. In deze visie zijn de woningbouwbehoeften en de woningbouwlocaties met de aantallen woningen in regionaal verband beschouwd. Het doel van de RWA is tweeledig enerzijds willen partijen inzicht hebben in de behoefte naar woningen in Holland Rijnland en hun (gezamenlijke) woningbouwprogramma daar op af te stemmen. Anderzijds heeft de provincie verzocht op regionaal niveau inzicht te geven in de woningbouwbehoefte en het -programma.
Tot op heden was dit vooral gericht op afstemming van het aantal te bouwen woningen. Met deze RWA voegt de regio daar de gewenste kwalitatieve richting aan toe. Enerzijds vraagt dit een goed evenwicht tussen vraag en aanbod op de regionale woningmarkt, mede ten behoeve van de opgave om 30.000 huishoudens extra te huisvesten in de regio.
Als onderbouwing voor de RWA is de werking van de regionale woningmarkt in beeld gebracht, waarmee er zicht is op mechanismen die de toekomstige vraag op de woningmarkt bepalen. Dit vormt de basis voor een programmering waarmee de regio adequaat kan inspelen op de veranderende vraag: uitgaande van trends voor de korte en lange termijn, de woningbehoefte van de diverse inkomensgroepen, de behoefte onder bijzondere doelgroepen en tot slot de ontwikkeling van de behoefte aan woonmilieus. De RWA helpt gemeenten bij de juiste woning op de juiste plek, en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Daarmee biedt dit een onderbouwing voor plannen, passend bij de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De woningbouwontwikkeling in dit wijzigingsplan beperkt zich tot 8 woningen in plaats van de aanvankelijk 22 opgenomen woningen. Het aangepaste plan wordt toegevoegd aan het regionale woningbouwprogramma.

Conclusie
De nieuwbouw van 8 woningen in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Nieuwkoop voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (8 woningen) niet te worden afgestemd met de Regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Woon Agenda.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Nieuwkoop

De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 8 juli 2021 de 'Omgevingsvisie Nieuwkoop' vastgesteld. De omgevingsvisie voorziet in een integrale, samenhangende visie op de toekomst van de gemeente Nieuwkoop. Deze geeft op basis van gezamenlijk geformuleerde waarden richting en ruimte aan opgaven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie is volledig tot stand gekomen via intensieve samenwerking en participatie met de Nieuwkoopse samenleving en dus echt ‘van buiten naar binnen’. Deze aanpak leidt zonder meer tot een zeer positief maatschappelijk effect: herkenning, meerwaarde, draagvlak en commitment. Een stevige basis voor échte samenwerking met de samenleving.

Nieuwkoopse drijfveren
De gemeente wil ‘zeven Nieuwkoopse drijfveren’ in de toekomst behouden en versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen in de dorpen en in het landschap dien rekening te worden gehouden met deze drijfveren. Het betreft:

  • 1. rust en ruimte
  • 2. weids landschap
  • 3. bijzondere natuur
  • 4. centrale ligging
  • 5. dorps karakter
  • 6. levendige dorpen
  • 7. saamhorigheid.


Sterke dorpen
Visie: compacte groei met behoud van karakter
De gemeente wil dat mensen hier goed en betaalbaar kunnen wonen. Daarom wordt ruimte geboden voor groei, op een manier en schaal die bij de gemeente past. Zo kunnen jongeren, starters en jonge gezinnen hier (blijven) wonen en blijft de bevolkingsopbouw evenwichtig en gezond. Dat is belangrijk: meer (jonge) inwoners en meer bezoekers zorgen voor levendigheid in de winkelgebieden, voorzieningen en verenigingen. Dat wil de gemeente graag stimuleren.
De bouw van nieuwe woningen vindt verspreid over alle dorpen én allereerst binnen de bestaande dorpsgrenzen plaats. Zo wordt het landschap opengehouden en is in de dorpen alles dicht bij de hand. Maar om genoeg woningen toe te voegen, moet de gemeente soms ook aan de randen van de dorpen bouwen. Dan bekijkt de gemeente zorgvuldig waar dat kan. De gemeente ziet de invulling van de woningbouwopgave als motor voor andere opgaven, zoals het voorzieningenniveau, duurzaamheid of gezondheid. Daarbij wordt niet de historie, relatie met het landschap en bijzondere kwaliteiten uit het oog verloren.

Duurzaamheidsaspecten
Een visie op de toekomst van de gemeente Nieuwkoop en de fysieke leefomgeving is vanzelfsprekend doorspekt met duurzaamheid (in de breedste betekenis van het woord). Net zoals bij een groot aantal andere, meer ‘sectorale’ beleids- en visietrajecten, heeft rond duurzaamheid voortdurend afstemming plaatsgevonden en is steeds sprake geweest van wederzijdse input.

Gezondheid
Voor het thema gezondheid geldt hetzelfde als bij duurzaamheid, ook qua afstemming en wederzijdse input. Wat zich in het fysieke domein openbaart, is geworteld in het sociaal-maatschappelijke domein. Daarom moet gezondheid onder de nieuwe Omgevingswet nadrukkelijk in samenhang worden gezien met de fysieke leefomgeving. Denk bijvoorbeeld aan mantelzorg en de mogelijkheid om dit ‘dichtbij huis’ te houden, het belang van een groene en schone leefomgeving, een uitnodigende buitenruimte waar mensen gestimuleerd worden om te bewegen en/of elkaar te ontmoeten, prettig kunnen wonen, het belang van werk voor iemands identiteit en eigenwaarde, woningen en zelfredzaamheid dankzij voldoende voorzieningen (zorg, openbaar vervoer) in de buurt.

Toetsing planinitiatief aan Nieuwkoopse drijfveren
Voor deze planontwikkeling is drijfveer 5 'dorps karakter' van toepassing. De 13 dorpskernen kennen een eigen historie en karakter. Ruimtelijke kenmerken van de kernen zijn kleinschaligheid en overzichtelijkheid: een dorpse leefomgeving. Hier is sprake van een mix van historische en nieuwe bebouwing. Er wordt in principe zoveel mogelijk gebouwd op vrijkomende locaties binnen dorpsgrenzen.

In de Omgevingsvisie wordt niet ingegaan op een nieuwe invulling op perceelsniveau, zoals aan het Zuideinde 123 in Nieuwkoop wordt beoogd. Deze planontwikkeling draagt bij aan het versterken van een bebouwingslint, waarin te slopen bedrijfsbebouwing plaats maken voor 8 grondgebonden woningen voor de doelgroep doorstromers. Duurzaamheid wordt beschreven in paragraaf 4.4.3.

Conclusie
De woningbouw levert een bijdrage aan het behoud van het voorzieningenniveau in de kern in een bestaand bebouwingslint voor de doelgroep doorstromers. De woningbouwontwikkeling wordt passend geacht binnen de doelstellingen van de Omgevingsvisie.

4.4.2 Woonvisie

De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 6 oktober 2016 de Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025 met als motto 'Woningbouw gericht op de behoefte; nu en in de toekomst' vastgesteld. Deze is tot stand gekomen op basis van een woningmarktonderzoek, de veranderingen in de woningmarkt en de input van de verschillende stakeholders. De nieuwe woonvisie brengt de voornaamste ontwikkelingen in de gemeente in beeld en beschrijft het gekozen woonbeleid. De belangrijkste beleidsaspecten in de woonvisie zijn:

  • Het bestaande kernenbeleid blijft het uitgangspunt in de gemeente;
  • Kansen scheppen voor jongeren die de wens hebben om in de gemeente te blijven wonen;
  • Het benutten van de aantrekkingskracht op jonge gezinnen;
  • Het vergroten van de voorraad sociale huurvoorraad;
  • Het vergroten van het aanbod van vrije-sector huurwoningen;
  • Verduurzamen van de woningvoorraad;
  • Stimuleren/creëren van mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen;
  • Voldoende woonmogelijkheden bieden voor mensen met een zorgvraag.

De Woonvisie geeft richting aan de gemeentelijke inzet rond ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en het grondbeleid met als resultaat een woningaanbod dat ook in de toekomst blijft passen bij de bevolking van onze gemeente. Daarnaast stimuleert een gedragen Woonvisie ook andere partijen in de gemeente om een bijdrage te leveren aan het wonen in Nieuwkoop.

Nieuwbouw
De Woningbehoefteraming (WBR) 2016, opgesteld door de Provincie Zuid-Holland, laat zien dat in de gemeente tot en met 2025 een behoefte is aan ongeveer 1.100 woningen. De 1.100 woningen zijn nodig om de autonome bevolkingsgroei op te vangen. Het huidige bouwprogramma in de gemeente is ruim 800 woningen. Dit laat zien dat de vraag naar woningen (1.100) groter is dan het aanbod (800). De behoefte aan/ de ruimte voor nieuwe plannen benut de gemeente zo veel mogelijk door samen met andere partijen de verschillende volkshuisvestelijke opgaven te realiseren. Het blijft hierbij de voorkeur om nieuwbouw te realiseren in de grotere kernen en binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. Naast de woningen ten behoeve van de groei van de eigen bevolking voorziet de gemeente in de (boven)regionale opgave met de bouw van 330 woningen boven de behoefteraming. De opgaven samen betekenen een bouwopgave van 1.430 (1.100 + 330) woningen tot en met 2025.
De beschikbare ruimte tussen de Woningbehoefteraming (WBR) en het bouwprogramma vraagt om nadere invulling. De beschikbare ruimte krijgt invulling vanuit de volkshuisvestelijke opgaven en de onbenutte bouwmogelijkheden. Er zijn binnen de gemeente namelijk nog onbenutte bouwmogelijkheden die buiten het huidige bouwprogramma vallen. Deze bestaande capaciteit bestaat onder andere uit nog niet gerealiseerde bedrijfswoningen en ruimte-voor-ruimte woningen.

Woonfonds
Op grond van de Woonvisie kan de gemeente nadere eisen stellen ten aanzien van de nieuwbouw van koop- en huurwoningen dat minimaal 35% van de woningen in de sociale woningbouw wordt gerealiseerd. Daar waar dit niet wordt gerealiseerd dient initiatiefnemer op grond van de 'Verordening Woonfonds Nieuwkoop 2020' een storting te doen in het Fonds sociale woningbouw als bijdrage ruimtelijke ontwikkeling sociale woningbouw om elders voldoende sociale huurwoningen te kunnen bouwen.
De gemeente bevordert het bouwen van voldoende betaalbare woningen via het Woonfonds. Zodra een ontwikkelaar minder huurwoningen bouwt dan door de gemeente is vastgesteld, dan betaalt de ontwikkelaar een bedrag aan het Woonfonds. Bouwt een ontwikkelaar meer sociale huurwoningen, dan krijgt hij een bedrag uit het Woonfonds. De komende jaren blijft de gemeente het Woonfonds als stimulans inzetten.
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat geen storting in het Woonfonds is vereist voor woningbouwontwikkelingen die primair gericht zijn op ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waaronder vervangende nieuwbouw, woningbouw ten behoeve van bedrijfssanering, bedrijfsverplaatsing, de Ruimte voor Ruimte regeling, de Landgoederenregeling en de Sleutelprojecten.

Toetsing planinitiatief
In de vier grote A-kernen waaronder de kern Nieuwkoop, streeft de gemeente naar een voorzieningenniveau waar ook de inwoners van de B- en C-kernen gebruik van maken. Om dit voorzieningenniveau in stand te houden, concentreert de gemeente woningbouwlocaties in de vier A-kernen. De bevolkingsgroei wordt dan ook vooral opgevangen in de dorpen Nieuwkoop, Ter Aar, Langeraar en Nieuwveen.
Dit wijzigingsplan maakt het oprichten van 8 grondgebonden koopwoningen mogelijk in het hogere segment in de kern Nieuwkoop. De behoefte naar koopwoningen in deze financieringscategorie is groot. Er is hier sprake van een herontwikkeling na een bedrijfsverplaatsing, zodat deze ontwikkeling op grond van artikel 8.1 is vrijgesteld van afdracht in het Woonfonds. Het college heeft om deze reden al op 29 november 2016 (nummer 16.24078) besloten dat voor dit plan geen afdracht in het woonfonds noodzakelijk is. Na vaststelling van dit wijzigingsplan kan op de eerder verkregen bouwrechten geen aanspraak meer worden gemaakt.

Conclusie
In de Woonvisie wordt beperkt ingegaan op particuliere initiatieven. Geconstateerd wordt dat de gemeente niet de enige is die woningen bouwt in de gemeente, maar dat ook woningcorporaties een deel voor hun rekening nemen alsmede diverse particuliere initiatieven. Deze particuliere planontwikkeling levert een bijdrage aan de uitvoering van de Woonvisie om voldoende woningen in de dure koopsector te realiseren voor de doelgroep doorstromers in een A-kern.

4.4.3 Gemeentelijk milieubeleid

Duurzaamheidsagenda 2015-2018
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, als ook voor het klimaat en energiebesparing, gebaseerd op het werkprogramma Schoon en Zuinig van het Kabinet. Voor bepaalde milieuaspecten is het milieubeleid nader uitgewerkt. Hierop wordt in Hoofdstuk 6 (omgevingsaspecten) nader ingegaan.

Conclusie
De woningen worden volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gebouwd. Zo worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd en worden deze voorzien van zonnepanelen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater. Bij uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten van het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzaam bouwen.

4.5 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening, omdat het plangebied binnen de bebouwde ruimte ligt en regionale afstemming over het woningbouwprogramma heeft plaatsgevonden. Het programma is opgenomen in de Regionale Woon Agenda. Mitsdien is het wijzigingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.2.3 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.3 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied ligt in de polder Nieuwkoop. Het zomer- en winterpeil van het peilgebied van de Polder Nieuwkoop en Noorden bedraagt hier NAP -1,55/-1,59 m respectievelijk -1,57/-1,59 m.

Veiligheid en Waterkeringen
Planologisch moeten waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen de (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening ruimte.

Oppervlaktewateren 
Op de Legger oppervlaktewater (2018) is de Ringvaart ten westen van het plangebied aangemerkt als 'primair oppervlaktewater' met een beschermingszone van 5 meter. Deze zone wordt opgenomen in het wijzigingsplan met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. In deze zone wordt niet gebouwd. In figuur 6 is de Legger weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0009.png" Figuur 6: Legger oppervlaktewateren 2018. Plangebied rood gestreept omlijnd.

Beschrijving waterkwantiteit

Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.

Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 15% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt gerealiseerd.

Toekomstige situatie en waterafvoer
Binnen het bouwvlak van het plangebied staat bedrijfsbebouwing. In deze situatie is er sprake van een functiewijziging van bedrijfsdoeleinden naar woondoeleinden. Het plangebied is nagenoeg volledig bebouwd (2.200 m² bebouwing en circa 600 m² verhard oppervlak). De bedrijfsbebouwing wordt gesloopt ten behoeve van het oprichten van 8 grondgebonden woningen met bijbehorende tuinen. Het verhard oppervlak neemt af, zodat er op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.

Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Het ontwerpwijzigingsplan wordt in het kader van de Watertoets om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap van Rijnland. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat er wel/geen waterstaatkundig belang is. Als vervolg hierop heeft het hoogheemraadschap wel/geen positief wateradvies gegeven. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Luchthavenindelingbesluit (LIB), Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit wijzigingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit wijzigingsplan voorziet in het oprichten van 8 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.3 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck', bevindt zich op een afstand van circa 60m ten oosten van het plangebied. De nieuwe woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van dit Natura 2000-gebied. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Luchthavenindelingbesluit (LIB)

Wettelijk kader
Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit (LIB), zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2018. In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.

Onderzoek/ beoordeling

Beperkingengebied
Het plangebied ligt buiten de grens van een 'beperkingengebied', zoals opgenomen in artikel 1.2.1 en bijlage 2 van het LIB. Ook valt het plangebied buiten de LIB-zone 'Beperking bebouwing' zoals opgenomen in bijlage 3 van het LIB (figuur 7) en 'Beperking aantrekken vogels'. De hoogtebeperkingen zoals opgenomen in bijlage 4 van het LIB zijn evenmin van toepassing voor het plangebied.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het Luchthavenindelingbesluit Schiphol geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling, omdat de beoogde bebouwing buiten het beperkingengebied ligt van het LIB, zodat de aanwezigheid van Schiphol en het LIB geen invloed heeft voor dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0010.png" Figuur 7: Uitsnede Bijlage 3 bij LIB; Beperking bebouwing.

6.1.3 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die langs (hoofd)infrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan een gebiedsontsluitingsweg waar naast woningen ook bedrijven voorkomen. Gesteld kan worden dat hier sprake is van een gemengd gebied. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningbouw. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen voor een gemengd gebied op basis van de VNG-richtlijn. Uit de inventarisatie is gebleken dat voor deze planontwikkeling de volgende drie milieubelastende activiteiten relevant zijn:

  • a. ten zuiden van het perceel ligt een onbebouwd bedrijfsperceel met een bedrijfswoning van een smederij/ constructiewerkplaats.
  • b. op het ruim 15 meter oostelijk gelegen peceel aan het Zuideinde 82 staat leegstaande bebouwing van voorheeen de grofsmederij. De bebouwing deed dienst als distributiehal. Sinds de verhuizing staat het gebouw leeg.
  • c. de ten oosten van het plangebied op circa 52 meter afstand gelegen veehouderij aan het Zuideinde 103.

Ad. bedrijfswoning/smederij aan Zuideinde 121a
Op grond van de regels van het bestemmingsplan 'Kern Nieuwkoop, 1e herziening' zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Een bedrijfswoning is net als een burgerwoning een geluidgevoelig object. Alleen bedrijven kunnen worden belemmerd door (bedrijfs)woningen. Nieuwe woningen zullen bestaande (bedrijfs)woningen, vanuit het aspect milieuzonering, niet belemmeren.
Echter, volgens ons bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst West-Holland is op het perceel Zuideinde 121a een smederij gevestigd. Volgens een laatste controlerapport naar aanleiding van een controlebezoek op 29 januari 2016 blijkt het hier te gaan om een smederij waar op ambachtelijke wijze specifieke producten van metaal worden gemaakt. Op grond van de VNG-publicatie gaat hier om een smederij in milieucategorie 3.2 (SBI-2008: 251, 331.1, Constructiewerkplaatsen – gesloten gebouw) met een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied voor het aspect geluid. Het perceel Zuideinde 123 is gelegen op circa 6 meter van deze smederij. In verband hiermede is onderzocht of er bij de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden zonder de smederij te belemmeren in zijn bedrijfsvoering. Uit het akoestisch onderzoek industrielawaai (zie hiervoor paragraaf 6.1.4) is gebleken dat de zuidgevel van de garage van de meest zuidelijke woning op de begane grond als dove gevel dient te worden uitgevoerd (zonder te openen delen). Voorts wordt geadviseerd om op de perceelsgrens (in het verlengde van de garage) een 2 meter hoge geluidscherm te plaatsen. Na het treffen van deze maatregelen is er geen belemmering meer voor de woningbouwontwikkeling.

Voor de aspecten geur, stof en gevaar geldt een minimaal gewenste afstand van 10 m.Het aspect gevaar is redelijkerwijs niet relevant, omdat er geen sprake is van een (externe) veiligheidscontour vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen.

Stofhinder
Het naastgelegen bedrijf op Zuideinde 121a is een ambachtelijke smederij, waarop de regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing zijn. Deze bedrijfsactivititeiten zijn onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan toegestaan. In Afdeling 4.5 worden voorschriften voor Activiteiten met metaal gegeven. Voor het smeden gelden emissie-eisen voor stof. Ook voor lassen gelden stofeisen.

In de Activiteitenregeling worden in Afdeling 4.5 (artikel 4.55, lid 2) eisen gesteld aan het emissiepunt. Deze gelden als het emissiepunt op minder dan 50 m van gevoelige bestemmingen ligt. De afstand tussen het emissiepunt en de woning op Zuideinde 117 bedraagt circa 18 m, dus ook in de huidige situatie geldt het voorschrift al. De nieuw geprojecteerde woningen, met het dichtstbij gelegen woonhuis op circa 12 m van het emissiepunt, geven daarom niet een extra beperking van de bedrijfsvoering van de smederij, omdat in de huidige situatie al moet worden voldaan aan de eisen gesteld in artikel 4.55, lid 2 Activiteitenregeling. Daarnaast verplicht het Activiteitenbesluit artikel 2.1 lid i inrichtingen tot het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van stofhinder. Het risico op stofhinder is ter plaatse van de nieuwe woningen in dit geval voldoende klein omdat:

  • er sprake is van een kleine smederij met één werkzaam persoon (tevens eigenaar) die nog weinig actief is;
  • de huidige smederij (milieucategorie 3.1) onder het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan valt (artikel 33.2 planregels). Bestaande activiteiten kunnen niet worden uitgebreid.
  • de dichtstbijzijnde milieugevoelige woning op 12 meter afstand ligt van de smederij (tussen de smederij en de woning is namelijk en garage gepland);
  • de activiteiten van de smid worden geacht binnen de werkplaats met gesloten ramen en deuren plaats te vinden. Van zichtbare stofemissie buiten het bedrijfsgebouw zal daarom naar verwachting geen sprake zijn, zodat stofhinder ter hoogte van de woningen niet aan de orde is.
  • de activiteiten binnen de werkplaats niet bekend staan om stofhinder. Evenmin is in de bestaande situatie al sprake van stofhinder (er is bovendien geen sprake van van stofklachten).

Geurhinder

De enige activiteiten waarbij mogelijk sprake is van enige relevante geurproductie betreft lassen en het gebruik van het smidsvuur. Lassen vindt binnen plaats en zal alleen binnen de werkplaats in beperkte mate te ruiken zijn en buiten de werkplaats niet. Geurhinder van het smidsvuur is evenmin te verwachten omdat:

  • er sprake is van een kleine smederij met één werkzaam persoon (tevens eigenaar) die nog weinig actief is. Het smeden met vuur is lang niet de enige activiteit die plaatsvindt en dus zal het smidsvuur ook niet intensief gebruikt worden waardoor het risico op eventuele geurhinder verder afneemt;
  • de huidige smederij (milieucategorie 3.1) onder het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan valt (artikel 33.2 planregels). Bestaande activiteiten kunnen niet worden uitgebreid;
  • de dichtstbijzijnde milieugevoelige woning op 12 meter afstand ligt van de smederij (tussen de smederij en de woning is namelijk en garage gepland);
  • de vergunde activiteiten binnen de werkplaats niet bekend stan om potentiële geurhinder. Evenmin is in de bestaande situatie al sprake van geurhinder (van geurklachten is thans geen sprake). Voorts steekt de pijp van het smidsvuur circa 2 meter boven het dak van de werkplaats uit. Tevens wordt de lucht aangezogen middels een centrifugaal ventilator, waardoor de lucht de schoorsteen met een hoge snelheid verlaat. Tevens zal de lucht, die de schoorsteen verlaat, een hoge temperatuur hebben. Voormelde luchtsnelheid en -temperatuur leiden tot een doelmatige verspreiding van de lucht uit de pijp in de atmosfeer waardoor geurhinder bij de woning naast de werkplaats niet te verwachten is. Daarnaast is er sprake van een open landelijke omgeving waar de wind vrij spel heeft hetgeen verder bijdraagt aan de doelmatige verspreiding.

Met inachtneming hiervan kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Ad. bedrijf aan Zuideinde 80-82
Op het adres Zuideinde 80-82 zit het bedrijf: B.J.P. BV, een dochteronderneming van Safe Care B.V. (gevestigd aan het Zuideinde 84). Dit is geen inrichting ex artikel 1.1, lid 3 Wet milieubeheer jo. artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht.
Ondanks dat het hier niet gaat om een inrichting ex artikel 1.1 Wm, is beoordeeld onder welke milieucategorie het bedrijf zou vallen, wanneer het wel een inrichting ex artikel 1.1 Wm zou zijn. Het gaat hier om een ondernemingspensioenfonds en -spaarfondsenkantoor. Het bedrijf kan, volgens de VNG-publicatie worden beschouwd onder 'SBI-2008: 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82. A: Overige zakelijke dienstverlening: kantoren'. Dit is een milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Er zitten verder geen bedrijven op deze locatie.
Op grond van de eerste herziening van het bestemmingsplan zijn hier (nieuwe) bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2 met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied voor bedrijven in categorie 2. De richtafstand wordt in acht genomen. Gelet hierop is het mogelijk dat de nieuw te bouwen woningen zonder milieuhygiënische knelpunten kunnen worden gerealiseerd. In deze situatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ad. veehouderijbedrijf aan Zuideinde 103
Er worden 285 schapen en 50 stuks volwassen vleesvee gehouden binnen deze inrichting. Hiervoor is recentelijk een omgevingsvergunning met beperkte milieutoets (OBM) verleend. Voor schapen geldt een geuremissiefactor op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. In de OBM is rekening gehouden met onderhavige locatie. Er wordt precies voldaan aan de geurnorm van 2,0 odour units/m³ op grond van artikel 3.115, eerste lid van het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan kan gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en tevens dat de veehouderij niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.


Conclusie
Uit de inventarisatie en akoestisch onderzoek (zie paragraaf 6.1.4) is gebleken dat er behoudens de smederij geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Na het realiseren van een dove gevel van de zuidzijde van de meest zuidelijke woning en het plaatsen van een geluidscherm in het verlengde van de garage zijn er eveneens geen belemmeringen voor de smederij. Deze aanbevelingen zullen bij de planuitwerking worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er in deze situatie voor de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit wijzigingsplan.

6.1.4 Geluid

Wettelijk kader

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader vliegtuiglawaai
Het Rijk wil voldoende groeimogelijkheden voor Schiphol en wil daarom voorkomen dat er meer mensen komen te wonen op plaatsen waar veel vliegtuiggeluid is. In de PKB Nota Ruimte (2004) is een gebied aangewezen waar geen nieuwe woningbouw mag plaatsvinden, de zogenaamde '20KE contour'. Uitgezonderd hiervan zijn woningbouwmogelijkheden die al bestonden volgens het in 2004 vigerende streekplan. In Zuid-Holland gaat het om gebieden binnen de rode contouren en om woningen die vanwege de ruimte-voor-ruimte regeling gebouwd mogen worden. In het geval dat binnen de 20KE contour gebouwd wordt, dient wel in het (steden)bouwkundig ontwerp rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van vliegtuiggeluid, ten einde de leefomgevingskwaliteit zo veel mogelijk overeind te houden, bijvoorbeeld door een betere geluidsisolatie in het dak toe te passen.

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is het Zuideinde. Op deze weg is de maximum snelheid 50 km/h. Deze weg is binnenstedelijk en heeft een zonebreedte van 200 m. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 15 februari 2019, rapportnummer 05087-48026-03, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde weg worden overschreden. Uit de berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege het Zuideinde maximaal 56 dB bedraagt op de oostgevel van de woningen. Hiermee is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB), maar niet de maximale ontheffingswaarde (63 dB).
Bronmaatregelen (bijvoorbeeld stil asfalt) of overdrachtsmaatregelen (schermen) zijn niet-doelmatig worden vanwege de kleinschaligheid van het plan. Het treffen van bron- en of overdrachtsmaatregelen is financieel niet doelmatig en stuit naar verwachting tevens op bezwaren van andere aard. Alle woningen hebben aan de zuidzijde een stille gevel en een daar aangrenzende (geluidluwe) buitenruimte. Voor de woningen wordt geadviseerd hogere waarden te verlenen tot maximaal 56 dB ten gevolge van het Zuideinde voor 8 woningen.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op één gevel voor aftrek maximaal 61 dB bedraagt. Op grond van het Bouwbesluit 2012 volgt dat de minimaal vereiste karakteristieke geluidwering maximaal 28 dB(A) zal bedragen. Deze geluidwering is met de juiste geluidwerende voorzieningen in de gevels goed te realiseren zodat het treffen van maatregelen bij de ontvanger in de vorm van een adequate gevelgeluidwering de voorkeur heeft.

Vliegtuiglawaai
De woningbouwlocatie ligt buiten het beperkingengebied van het LIB en binnen Bestaand Stads- en Dorpsgebied, zodat er vanuit vliegtuiglawaai geen beperkingen zijn. Zie verder paragraaf 6.1.2.

Spoorweglawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. In de nabijheid van het plangebied liggen geen spoorlijnen, zodat er vanuit spoorweglawaai geen beperkingen zijn.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.3). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen.

Akoestisch onderzoek industrielawaai in verband met smederij aan Zuideinde 121
In verband met de nabij gelegen smederij (<10 meter) is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 16 april 2020, rapportnummer 05087-48026-04v2, Bijlage 2). Uit de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid.

Voor de smederij is het belangrijk dat deze niet belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering ten gevolge van de nieuwe woningen (toetsingskader: Activiteitenbesluit milieubeheer). Anderzijds is het belangrijk dat (geluid)hinder bij de nieuwe woningen zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Beoordeling LAr,LT en noodzakelijke maatregel
Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een kleine overschrijding (2 dB) ter plaatse van een klein geveldeel van één toekomstige woning. Het betreft de kopgevel van de garage op de begane grond. Geadviseerd wordt dit geveldeel 'doof’’ uit te voeren. Dit is minder ingrijpend dan het treffen van maatregelen bij de bron.

Beoordeling LAmax t.g.v. laden en lossen
Het maximaal geluidniveau LAmax heeft een overschrijding van maximaal 7 dB(A). Dit is 7 dB meer dan de standaard grenswaarde, maar dit is in de dagperiode uitgesloten van formele toetsing aan het Activiteitenbesluit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt deze overschrijding om meerdere redenen absoluut aanvaardbaar geacht gezien het karakter en de situatie

Advies en conclusie
Naast het doof uitvoeren van de kopgevel van de garage, wordt geadviseerd om een tuinmuur te plaatsen op de perceelgrens. Een scherm van 2 meter hoog geeft voldoende geluidreductie op de begane grond om een goede ruimtelijke ordening te garanderen.
Uit de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de smederij niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. De kans op geluidhinder bij de woningen is voldoende klein.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder (verkeerslawaai) bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen. Het ontwerpbesluit zal gelijktijdig met tervisielegging van het ontwerp wijzigingsplan worden bekend gemaakt.
Uit het akoestisch onderzoek industrielawaai is gebleken dat de zuidgevel van de garage van de meest zuidelijke woning op de begane grond als dove gevel dient te worden uitgevoerd. Voorts wordt geadviseerd om op de perceelsgrens een 2 meter hoger geluidscherm te plaatsen.

Om plaatsing van een geluidscherm van 2 meter in verband met het beperken van industrielawaai te borgen wordt in de regels een voorwaarde opgenomen, dat de woningen pas mogen worden opgeleverd, nadat het op de verbeelding opgenomen geluidscherm is geplaatst.
Het Luchthavenindelingbesluit staat de uitvoering van het voorliggende wijzigingsplan niet in de weg, omdat de woningbouwlocatie buiten het beperkingengebied ligt.

6.1.5 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Van Dijk Geo- en Milieutechniek B.V. te De Meern (rapport van 8 september 2016 Bijlage 3). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Uit de analyseresultaten blijkt dat de ophooglaag (tot ca. 1,0 m-mv) van de bodem ter plaatse van het centraal en zuidelijk deel van het perceel matig tot sterk verontreinigd is met barium, nikkel en zink. Voor de overige parameters geldt hooguit een licht verhoogt gehalte. De zintuigelijk schone venige onderlaag is hooguit licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Vastgestelde verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan in het verleden opgebracht antropogeen ophoogmateriaal met een lichte tot sterke bijmenging met puin en baksteen.In de matig puinhoudende zandlaag is zintuigelijk en analytisch géén asbest vastgesteld.
Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. Een licht verhoogd gehalte aan barium wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen. Met betrekking tot de vastgestelde matige tot sterke verontreiniging met barium, nikkel en zink in de ophooglaag is op grond van de Wbb sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (hoeveelheid sterk verontreinigde grond> 25 m³), waarvoor een saneringsverplichting aanwezig is. Door de uitvoering van een vorm van (grond-)sanering, isolatie of verwijdering, is de locatie geschikt te maken voor de beoogde bestemming. Met waarschijnlijkheid vormen de kosten daarvan geen blokkade voor het planvoornemen. Vanuit de bodemoptiek is het planvoornemen uitvoerbaar.


Conclusie
Sanering dient plaats te vinden aan de hand van een door bevoegd gezag Wet bodembescherming goedgekeurd saneringsplan of zogenaamde BUS-Melding (categorie immobiel). Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.
Als er een goedgekeurd saneringsplan is of als is ingestemd met de BUS-melding kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden afgegeven.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit en de bodembeheernota van de gemeente Nieuwkoop.

6.1.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.


Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 en PM2,5 bepaald. Ten behoeve hiervan is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs het Zuideinde. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. De vaststelling van dit wijzigingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.

Project is NIBM
Dit plan omvat de nieuwbouw van 8 woningen. Hiervoor wordt bedrijfsbebouwing gesaneerd. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit in het plangebied aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Dit blijkt onder andere uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN), waar de achtergrondconcentraties van fijn stof en stikstofdioxide (ruim) onder de normen liggen. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, bovendien steeds beter.


Conclusie
De bestemmingswijziging valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Lokaal beleid: Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Nieuwkoop
De gemeenteraad van de gemeente Nieuwkoop heeft in zijn vergadering van 31 maart 2011 de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Toetsing van externe veiligheid vindt plaats aan de hand van deze omgevingsvisie.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt binnen een zone van 200 m van het plangebied geen provinciale- en/of rijksweg. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. In de nabijheid van het plangebied liggen geen ondergrondse hogedrukaardgasleiding van de Gasunie. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 8) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0011.png" Figuur 8: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).

Toetsing gemeentelijk en provinciaal beleid
Toetsing gemeentelijk beleid
In paragraaf 4.2.1 van de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid zijn de volgende voor dit plan relevante uitgangspunten opgenomen:

  • 1. geen nieuwe risicobronnen in woongebieden;
  • 2. het groepsrisico is gemaximaliseerd op de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico;
  • 3. woon- en verblijfsgebouwen voor beperkt zelfredzame personen worden in woongebieden geplaatst en buiten de invloedsgebieden van activiteiten met gevaarlijke stoffen.

Het plan voldoet aan deze uitgangspunten.

Toetsing provinciaal beleid
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Gelet op de omgeving is een overschrijding voor de toekomst niet te verwachten. Er wordt voldaan aan het provinciaal beleid.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens ligt het plangebied in de Formatie van Echteld met het type afzetting: stroomgordels en geulafzettingen. Het plangebied zelf heeft nagenoeg volledig een lage kans op archeologische sporen (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0012.png" Figuur 9: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

Archeologiebeleid gemeente Nieuwkoop
Het archeologisch beleid van Gemeente Nieuwkoop sluit aan op de Provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS). Ten behoeve hiervan heeft de gemeenteraad de "Erfgoedverordening 2010" vastgesteld. De waardering is opgebouwd uit archeologische, historisch landschappelijke en historisch (steden)bouwkundige elementen en structuur. Wat betreft de archeologische verwachtingswaarden is onderscheid gemaakt in een viertal gebieden, te weten:

  • 1. Gebieden met een zeer grote kans op archeologische sporen (stads- of dorpskern);
  • 2. Gebieden met een zeer grote kans op archeologische sporen;
  • 3. Gebieden met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen;
  • 4. Gebieden met een kleine kans op archeologische sporen.

Naast gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, wordt er in de CHS tevens onderscheid gemaakt in archeologische monumenten van hoge waarde, zeer hoge waarde en beschermde monumenten. Deze laatste drie komen niet voor in de gemeente Nieuwkoop. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aan de verschillende te onderscheiden gebieden met archeologische waarden of verwachtingswaarden is echter wel een diepte- en oppervlakte ondergrens voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek gekoppeld.
In het bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Onderzoek is nodig bij grondbewerkingen dieper dan 50 cm en waarvan te totale oppervlakte groter is dan 10.000 m². In dit deelgebied is een lage trefkans op archeologische sporen is, zodat onderzoek naar archeologie achterwege kan worden gelaten.

Conclusie
Het plangebied ligt in een niet-gezoneerd gebied wat betekent dat er geen archeologische verwachting is aangewezen. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Er worden dan ook geen voorwaarden gesteld met betrekking tot archeologie aan de aan te vragen omgevingsvergunningen. Wel geldt altijd het volgende:

Melding toevalsvondst
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met de InfoDesk van de RCE (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) of het ARCHIS meldpunt.

6.2.1 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten. De aanwezige bebouwing is van eenvoudige architectuur.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck', bevindt zich op korte afstand (circa 60 m) ten westen het plangebied. Sprake is alleen van een kleinschalige woningbouwontwikkeling, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (figuur 10). De transformatie naar woondoeleinden heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.wpNKPzuideinde123-on01_0013.png" Figuur 10: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Stikstofdepositie
In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van 8 woningen op de planlocatie in plaats van voorheen een grof smederijbedrijf. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck bevindt zich op circa 60 meter ten oosten van het plangebied. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor niet op voorhand uit te sluiten. In verband hiermee is een berekening van de stikstofdepositie uitgevoerd door IDDS te Noordwijk, (Notitie stikstofberekening inclusief verschilberekening van 6 november 2020, Bijlage 4). Hieruit is uit de vergelijking tussen de beoogde situatie (aanlegfase en gebruiksfase) en de referentiesituatie gebleken dat de afname van de hoeveelheid stikstofdepositie dermate groot is dat er op basis van deze notitie een Wnb-vergunning verleend kan worden. Ten opzichte van de referentiesituatie is er voor alle getroffen Natura 2000-gebieden en alle habitattypen een vooruitgang in de beoogde situatie.
Gelet op deze verschillen, is een Wnb-vergunning mogelijk. Er worden geen habitattypen extra getroffen ten gevolge van de ontwikkeling. Sterker nog, er vindt een 100% verbetering plaats op de getroffen habitattypen in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

In verband met de geringe overschrijding van stikstofdepositie in de aanlegfase is er vanuit de Wet natuurbescherming een vergunningplicht. Hiervoor is een ontwerp Wnb-vergunning verleend door de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (ontwerpbeschikking van 24 november 2020, zaaknummer 00590806).
Hierna heeft de Omgevingsdienst Haaglanden bij brief van 29 april 2021 medegedeeld dat in de aanvraag uitsluitend gebruik wordt gemaakt van intern salderen. Op 20 januari 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak 201907146/1/R2 (Logtsebaan) vastgesteld dat geen sprake is van significante effecten als er ten aanzien van de referentiesituatie geen toename van stikstofdepositie is. Dit betekent dat voor dergelijke activiteiten geen vergunning op grond van de Wnb nodig is. Op basis van de aangeleverde informatie acht de Omgevingsdienst Haaglanden het aannemelijk dat de aangevraagde activiteit zonder vergunning op grond van de Wnb kan worden uitgevoerd onder de randvoorwaarden die in de aanvraag zijn aangegeven. In verband hiermede is op verzoek van de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten de aanvraag ingetrokken. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering.

6.3.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van april 2020, projectnummer 19A005, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is, door de bebouwing en verharding, niet geschikt als foerageergebied voor de watervogels die zijn aangewezen als doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. De Ringvaart langs het plangebied kan geschikt zijn als vlieg- en foerageerroute voor onder meer de Meervleermuis. Verstoring, door bijv. licht, op het water dient te worden voorkómen. Het effect van het project op de aanwezige habitattypen in het Natura2000-gebied is berekend met een Aerius-berekening.
  • Aan de overzijde van de Ringvaart ligt 'belangrijk weidevogelgebied'. Het plangebied is ongeschikt als weidevogelgebied. De Ringvaart zorgt voor een barrière tussen het weidevogelgebied en het plangebied. De ve rstoring door geluid zal verminderen ten opzichte van de oude situatie. Hierdoor zal er geen schade ontstaan aan het belangrijk weidevogelgebied. Andere soorten gebieden waar compensatie voor nodig is, zijn niet aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.
  • Voor een deel van de beschermde soorten, zoals Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Dwergspitsmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Huisspitsmuis, Ree, Veldmuis, Vos, Gewone bosspitsmuis, Konijn, Wezel en Woelrat, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Er zijn geen nesten aangetroffen in de aanwezige bomen. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Wel zijn er (verlaten) kauwennesten aangetroffen onder het afdak van het gebouw. Geadviseerd wordt om voorafgaande aan de sloop en voor het broedseizoen deze nesten te verwijderen om te voorkomen dat ze opnieuw in gebruik worden genomen. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Het plangebied is niet geschikt voor jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw en Huismus. Ook voor jaarrond beschermde nesten van uilen en roofvogels is het bebouwde plangebied niet geschikt. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat er geen beschermde vissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied (0-5km). Binnen het plangebied is geen water aanwezig. De Ringvaart langs het plangebied blijft ongemoeid.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Heikikker (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'thans niet bedreigd') en Rugstreeppad (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'gevoelig') voorkomen in de directe omgeving van het plangebied. De Poelkikker (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'thans niet bedreigd') komt voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). Voor de Heikikker en Poelkikker geldt dat het plangebied niet geschikt is als leefgebied, omdat het niet voldoet aan de specifieke eisen die deze soorten stellen aan hun leefgebied. De aanwezigheid van de Heikikker en Poelkikker binnen het plangebied kan worden uitgesloten. Het huidige plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de Rugstreeppad. Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
  • Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de Ringslang (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voor kan komen in de omgeving van het plangebied (1-5km). Het plangebied voldoet echter niet aan de eisen die de Ringslang stelt aan zijn leefgebied. De aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Waterspitsmuis (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar'), de Noordse woelmuis (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') en de Otter (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'verdwenen uit NL') voor kunnen komen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De Boommarter (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') komt voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). Door de afwezigheid van moerasachtige situaties en een bosrijke omgeving is het plangebied niet geschikt als leefgebied voor de Waterspitsmuis, Noordse woelmuis, Otter en Boommarter. De aanwezigheid van deze soorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis (0-1km), Baardvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis en Watervleermuis (1-5km). De aanwezige bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende soorten. Tevens is door de beperkte aanwezigheid van bomen en opgaand groen het plangebied niet geschikt als foerageergebied. Het kan niet worden uitgesloten dat de Ringvaart wordt gebruikt als vlieg- en foerageerroute door verschillende soorten vleermuizen. Om verstoring te voorkomen mag er tijdens het bouwproces, in de maanden april-november geen verlichting worden gebruikt die op het water schijnt. In de aan het water grenzende tuinen mag ook totaal geen verlichting worden gebruikt die uitstraalt richting het water. Deze zorgverplichting zal voor de bewoners moeten worden vastgelegd in bijvoorbeeld het Bouwbesluit. Het gebouw is door het gebruikte materiaal niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Er zijn geen kieren of gaten aanwezig die gebruikt kunnen worden als invliegopening. Achter de aanwezige trespaplaten en in de spouwmuur is steenwol aanwezig, wat deze ruimtes ongeschikt en onaantrekkelijk maakt. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuissoorten kan worden uitgesloten. De geplande werkzaamheden zullen geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige populaties vleermuizen.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat Groene glazenmaker (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'bedreigd) en Platte schijfhoren (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voor kunnen komen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Het plangebied voldoet niet aan de specifieke eisen die deze soorten stellen aan hun leefgebied. De aanwezigheid van de Groene glazenmaker en Platte schijfhoren binnen het plangebied kan worden uitgesloten.

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de nieuwe woningen natuur-inclusief te bouwen. Hierbij kan gedacht worden aan het inbouwen van vleermuiskasten en het plaatsen van nestkasten voor bijvoorbeeld Huismus en Gierzwaluw.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Bij de planuitwerking zal rekening worden gehouden met de in het rapport genoemde aanbevelingen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Tuin
De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor de tuinen voor de voorgevel van de woningen die grenzen aan openbaar gebied. Door het hanteren van een afzonderlijke bestemming ‘Tuin’ wordt een duidelijk en "groen" beeld gecreëerd. In de tuin zijn geen woningen of bijgebouwen toegestaan. Deze moeten worden gebouwd binnen de bestemming ‘Wonen’. Op deze manier ontstaat een duidelijke tweedeling: de woonbestemming waarbinnen de woning en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd en de tuin waar slechts andere bouwwerken (zoals schuttingen, speeltoestellen en tuinmeubilair) mogen worden gebouwd. Erkers zijn mogelijk; hiervoor is in de regels een specifieke ‘erkerregeling’ opgenomen.

Artikel 4 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. In het bouwvlak is het maximum aantal woningen vermeld; in totaal mogen in het plangebied niet meer dan 8 woningen worden gerealiseerd. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Deze bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken (Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)
In het wijzigingsplan zijn regels opgenomen voor het oprichten van erfbebouwing bij de woningen in de vorm van bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen). Dit betreft regels voor de situering, oppervlakte, hoogte en bouwvorm van erfbebouwing, alsmede regels om een zekere verhouding bebouwd-onbebouwd zeker te stellen bij woonpercelen. In de gemeente Nieuwkoop wordt daartoe de volgende ‘standaard’ bijgebouwenregeling gehanteerd in het stedelijke gebied.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van de bestemming ‘Wonen’ worden gebouwd, waarbij voor de omvang een zogenaamde ‘getrapte regeling’ wordt gehanteerd zoals die reeds is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.
Tot een bouwperceel met een oppervlakte van 500 m² is maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits het mits het bouwperceel, gelegen buiten het bouwvlak, voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd. Voor woningen op een bouwperceel groter dan 500 m² is maximaal 80 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Op grote kavels is dus meer mogelijk dan op kleinere kavels. Bij kleine kavels ondervinden de buren namelijk doorgaans eerder hinder van de bebouwing op het naastgelegen erf dan bij grote kavels en voorkomen moet worden dat kleine achtererven helemaal dichtslibben met bebouwing.
Verder zijn er maximale goot- en bouwhoogten voor bijbehorende bouwwerken in de regels opgenomen. Deze zijn gesteld op respectievelijk 3 en 5,5 meter. Ook voor het bouwen van overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn nadere bouwregels opgenomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Voor dit gebied is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.


Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving wijzigingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

9.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening zal het ontwerp wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. In de periode van tervisielegging zijn wel/geen zienswijzen en vooroverlegreacties ontvangen.