Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nieuwveenseweg 25, Nieuwkoop
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0569.bpNKPNieuwveensw25-on01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de planlocatie aan de Nieuwveenseweg 25 te Nieuwkoop woningbouw te realiseren. Met de ontwikkeling worden 11 vrijstaande woningen gerealiseerd. Aan de Nieuwveenseweg zijn 3 woningen voorzien. De overige 8 woningen worden daarachter gesitueerd. Daarnaast wordt de planlocatie opnieuw in gericht ten behoeve van groen en water, de benodigde parkeerplaatsen en de ontsluiting van de woningen. De agrarische bebouwing die voorheen aanwezig was op de planlocatie is reeds gesloopt.
 
Momenteel bevindt de planlocatie zich binnen de plangrenzen van het 'Bestemmingsplan Kern Nieuwkoop, 1e herziening'. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch', 'Water' en 'Recreatie' met de aanduiding 'volkstuin'. Binnen deze bestemming zijn geen woningen toegestaan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de Nieuwveenseweg 25 in Nieuwkoop. Het plangebied wordt begrensd door bebouwing aan de noordzijde (woningen en een bedrijf), de Nieuwveenseweg, bedrijven aan de zuidzijde en graslanden aan de achterzijde. Voor de graslanden aan de achterzijde is recent het bestemmingsplan 'Buytewech-Noord' vastgesteld, dat nieuwe woningbouw mogelijk maakt op deze locatie. Het plangebied maakt deel uit van de kadastrale gemeente Nieuwkoop, sectie A, perceel 7914 met een totale oppervlakte van circa 8.500 m².
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
De planlocatie ligt binnen de plangrenzen van het geldende 'Bestemmingsplan Kern Nieuwkoop, 1e Herziening', vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 9 maart 2017. Dit bestemmingsplan is een herziening van het 'Bestemmingsplan Kern Nieuwkoop' (vastgesteld op 30 mei 2013). De gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch' met een bouwvlak en een aanduiding 'bedrijfswoning', 'Water' en ‘Recreatie' met de aanduiding 'volkstuin’.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Geldend bestemmingsplan 'Kern Nieuwkoop', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor land- en tuinbouw op open grond. Daarnaast zijn de gronden onder andere bestemd voor water, groenvoorzieningen, wegen en paden, parkeervoorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Voor een deel van de planlocatie is ook een bouwvlak opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m en 10 m.
 
Voor de gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen voor het behoud en bescherming van archeologische waarden. Bij het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
Een klein gedeelte van de gronden in het zuidwestelijke deel van het plangebied beschikken over de bestemming 'Recreatie'. Deze gronden hebben de functieaanduiding 'volkstuin' en zijn onder andere bestemd voor volkstuinen en daarbij behorende water, groenvoorzieningen, wegen en paden.
 
De realisatie van woningen op de planlocatie is niet toegestaan binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving beschreven. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Planlocatie
Voorheen was er op de planlocatie bebouwing aanwezig in de vorm van een agrarisch bedrijf. Het betrof een bedrijfswoning en enkele opstallen. De overige gronden werden gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering. Het agrarische bedrijf is beëindigd en de opstallen zijn in de periode tussen 2015 en 2019 gesaneerd.
 
De navolgende afbeelding toont de voormalige bebouwing ter plaatse van het plangebied.
 
Voormalige bebouwing in het plangebied (2015) (bron: Google Streetview)
 
De navolgende afbeelding toont het braakliggende terrein in de huidige situatie.
 
 
Plangebied in de huidige situatie (bron: Google streetview)
 
Omgeving
De planlocatie is gelegen aan het bebouwingslint van de Nieuwveenseweg, die aan de noordzijde van de kern van Nieuwkoop ligt. Langs het lint van de Nieuwveenseweg zijn verschillende functies aanwezig, zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid. Ten zuiden van het bebouwingslint ligt de dorpskern van Nieuwkoop, waar diverse centrumfuncties gevestigd zijn. Aan de zuidoostzijde van de Nieuwveenseweg liggen de Nieuwkoopse Plassen. Rond de Nieuwkoopse Plassen zijn er veel mogelijkheden voor recreatie, zowel op als rond het water.
 
2.2 Toekomstige situatie
Op de planlocatie wordt in de toekomstige situatie woningbouw gerealiseerd. Het plan bestaat in totaal uit 11 woningen, 9 vrijstaande woningen en 2 geschakelde woningen. Drie woningen worden aan de Nieuwveenseweg gesitueerd, de overige 8 woningen komen daarachter te liggen. De woningen worden ontsloten via een ontsluitingsweg aan de noordzijde van het plangebied. Hier komt een nieuwe duiker ter vervanging van de bestaande brug. Tevens wordt er een nieuwe duiker aangelegd die toegang geeft tot de geschakelde woningen. Het parkeren wordt per woning opgelost met twee parkeerplaatsen en er wordt nog een kleine parkeerkoffer tussen de woningen ingepast. De parkeerkoffer wordt uit het zicht van de openbare ruimte aangelegd.
 
De navolgende afbeelding toont een situatieschets van de toekomstige situatie.
 
 
Situatieschets toekomstige situatie (bron: RRog stedenbouw en landschap)
 
De beoogde ontwikkeling in het plangebied sluit aan op de nieuwe wijk Buytewech-Noord die aan de westzijde van het plangebied wordt gerealiseerd. Deze nieuwe wijk wordt ontwikkeld in het polderlandschap aan de noordzijde van de kern van Nieuwkoop. Door de ontwikkeling van Buytewech-Noord wordt het plangebied van het voorliggende plan ingesloten door nieuwe bebouwing. De voorliggende ontwikkeling aan de Nieuwveenseweg 25 geeft invulling aan het perceel dat ingesloten wordt en zorgt voor een goede aansluiting van bebouwing.
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van nieuwe woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plangebied raakt niet aan een van de nationale belangen van het Barro. Deze belangen zijn niet specifiek van toepassing.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 11 nieuwe woningen, wat een toename van 10 woningen is ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Derhalve wordt het plan niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Desondanks dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening op de behoefte ingegaan te worden.
 
Behoefte
Uit de Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017, die in toelichting paragraaf 3.3.2 wordt behandeld, blijkt dat er in de gemeente Nieuwkoop een behoefte aan 810 nieuwe woningen is in de periode 2017-2030. 
 
Uit het meer recente Integraal Woningbouwprogramma Nieuwkoop (zie toelichting paragraaf 3.4.2) blijkt dat er in de gemeente Nieuwkoop in de periode 2019-2029 een woningbouwbehoefte van 1.910 nieuwe woningen is. 
 
Met de realisatie van 11 vrijstaande woningen wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in de gemeente en regio.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan niet getoetst hoeft te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarnaast voorziet het plan in de regionale en lokale behoefte aan woningbouw.
 
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
  1. het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
  2. zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in de zone van het beperkingengebied bebouwing 4 en 5, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Er worden vanuit het LIB geen eisen gesteld aan de aspecten geluid en veiligheid.
 
Uitsnede beperkingengebied bebouwing LIB (kaart 3 bijlage 3, met het geldend bestemmingsplan als ondergrond en het plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen in een 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen'. Dit betreft een bijzonder reliëf en aardkundige waarden, onder meer strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. De richtpunten zijn dat ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden. Waar mogelijk worden de archeologische waarden met deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De beperkte aard van de ontwikkeling maakt het mogelijk om de structuren in het landschap in stand te houden.
 
Het plangebied bevindt zich daarnaast in een veencomplex. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. In het plangebied bestaat de ondergrond uit oude zeeklei. In een aantal droogmakerijen treedt verzilting op en wordt het waterbeheer steeds lastiger. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Ontwikkelingen in de droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.  
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich aan de Nieuwveenseweg in Nieuwkoop. Dit gebied is gelegen in een droogmakerijenlandschap. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Richtpunt voor dit type landschap is dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. De onderhavige ontwikkeling zal hierop aansluiten, doordat de woningen aan de Nieuwveenseweg worden gebouwd als opzichzelfstaande bouwwerken net als de overige bebouwing aan de Nieuwveenseweg. Daarnaast zijn er met de voorliggende ontwikkelingen geen wijzigingen in het verkavelingspatroon voorzien en wordt deze structuur in stand gehouden.
  
Laag van stedelijke occupatie
Op de kaart 'Laag van stedelijke occupatie' is het plangebied aangeduid als stads- en dorpsrand. Dit is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
 
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern van Nieuwkoop. Er is op de planlocatie een directe overgang tussen het bebouwd gebied en het landschap. Met de ontwikkeling wordt qua bebouwing, architectuur en inrichting van de openbare ruimte aangesloten op de karakteristieken van het dorp. In de directe omgeving wordt nieuwe woningbouw gerealiseerd in de vorm van het plan Buytewech-Noord. Hier zal ook de aansluiting bij worden gezocht in de opzet van het plan en de inrichting van het gebied.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart.
 
Droogmakerij met klei in de ondergrond
De droogmakerijen zijn overwegend in gebruik voor akkerbouw en veeteelt en hebben een open karakter met weinig bebouwing en beplanting. Ambities voor de droogmakerijen zijn onder anderen; Respecteren en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen van het droogmakerijlandschap; kavelstructuur, wegen, waterlopen en -waar van toepassing- de molens. Bij nieuwe ontwikkelingen vormen de bestaande ruimtelijke eenheden van de droogmakerijen de leidraad. Versnippering van de ruimtelijke eenheid wordt voorkomen door droogmakerijen als geheel te behandelen: bijvoorbeeld door per polder prioriteit te geven aan landschapsbehoud, integrale landschapsvernieuwing of waterberging. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij en worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met groene omzoming, behoud van zeer ruime doorzichten met ingetogen gebruik van kleur en gebiedseigen beplanting.
 
De ontwikkeling is passend in dit gebied, omdat de structurr van het droogmakerijlandschap niet wordt aangetast. De nieuwe ontwikkeling is daarnaast passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij en wordt vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen binnen de strakke verkaveling.
 
Kwaliteit stads- en dorpsgebied
De planlocatie is gelegen aan de rand van het dorp Nieuwkoop. De dorpen in het Hollands Plassengebied verschillen in oorsprong, stedenbouwkundige opzet en grootte. Deze verscheidenheid is nog herkenbaar. Elk dorp in het Hollands Plassengebied versterkt of ontwikkelt zijn eigen karakter. Nieuwe ontwikkelingen bouwen voort op de karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. De ontwikkeling van het voorgenomen plan past in de structuur van het landschap, daarnaast zijn er zijn geen historische elementen aanwezig op de planlocatie.
 
Boerenervenlint
Dit is het lint als kralensnoer van losse boerderijen inclusief erven. De ruilverkavelingswegen samen met de ontginningslijnen en randen van droogmakerijen vormen de basis. Ontwikkelingen houden rekening met het behouden van het overwegend agrarische karakter van de bebouwing. Verdere verdichting van dit type lint verstoort de kenmerkende openheid van de droogmakerij en kan allen daar waar ruime doorzichten bewaard blijven. De voorliggende ontwikkeling wordt gerealiseerd in het gebied gelegen voor de ontwikkeling van Buytewech-Noord. Wanneer deze ontwikkeling is gerealiseerd is de openheid niet meer aanwezig en zijn ook de doorzichten minder duidelijk. De onderhavige ontwikkeling doet zodoende geen afbreuk aan de kenmerkende openheid van de droogmakerij.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a). De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een onbebouwd voormalig agrarisch terrein aan de Nieuwveenseweg in Nieuwkoop, waar voorheen agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig was. De agrarische bedrijfsbebouwing was aanwezig binnen een bouwvlak dat een grootdeel van het perceel besloeg. Daarnaast worden ten behoeve van de ontwikkeling een interne ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen gerealiseerd. De functiewijziging past bij de aard en schaal van het gebied en de beoogde woonwijk Buytewech-Noord. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet en past binnen de bestaande gebiedsidentiteit.
 
Beschermingscategorie 3 buitengebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van 11 nieuwe woningen. De openheid en de structuur van het landschap zijn reeds aan verandering onderhevig door de ontwikkeling van de woonwijk Buytewech-Noord aangrenzend aan het plangebied. De specifieke kwaliteiten van het buitengebied zijn daarom in mindere mate aanwezig dan op andere plekken in het buitengebied. Het voorliggende plan zoekt de aansluiting bij de ontwikkeling van Buytewech-Noord en is daarom passend op deze locatie.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de planlocatie niet groter dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Daarnaast is Buytewech-Noord aangewezen als woningbouwlocatie als bedoeld onder b.
 
Klimaatverandering
In artikel 6.27a 'risico's van klimaatverandering' is opgenomen dat in een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte
Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van wateroverlast bij extreme neerslag. Er wordt met het plan voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging.
 
Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een zeer kleine kans (1/3.000 tot 1/30.000 per jaar) is op overstroming in het plangebied. Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
 
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat de temperatuur in het plangebied deels warmer en deels koeler dan in de omgeving is. Dit komt zeer waarschijnlijk omdat de omgeving van het plangebied bebouwd is. De toevoeging van 11 woningen zal niet leiden tot een dusdanig grote stijging van de temperatuur dat hittestress een probleem wordt in het plangebied. Het is echter wel belangrijk dat het plangebied groen wordt ingericht om een grote stijging van de temperatuur te voorkomen. De begrenzing door water helpt ook om de temperatuur lager te houden.
 
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Vanwege de ligging en de inrichting direct rondom het plangebied wordt verwacht dat droogte geen grote risico's oplevert voor het plangebied.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
 
De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
  1. Holland-Rijnland als een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Met de ontwikkeling worden in totaal 11 nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. De ontwikkeling is voorzien aan het bebouwingslint van de Nieuwveenseweg op de rand van het bestaand stedelijk gebied. Tevens wordt er aangesloten bij het kernpunt 'Holland-Rijnland als een topwoonregio', waarbij er met name veel aandacht is voor de kwaliteit van de leefomgeving die passend is in de omgeving.
 
3.3.2 Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 2, 4 en 5. Het plan komt tegemoet aan de vraag naar nieuwe woningen. De beoogde ontwikkeling voorziet in 11 nieuwe woningen op de rand van het bestaand stedelijk gebied. Met de inbreiding wordt er op de planlocatie ruimte geboden aan nieuwe woningen. Tevens wordt er aangesloten bij de situering, schaal en massa in de omgeving, waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
In de gemeente Nieuwkoop is in de periode 2017-2022 vraag naar 540 extra woningen. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 270 extra woningen. Er is dus in de periode 2017-2030 een behoefte aan 810 nieuwe woningen. Uit de woonagenda komt daarnaast naar voren dat de behoefte aan het type woonmilieu voor Nieuwkoop met name ligt in de categorie luxe woonwijk dorps/landelijk. Het voorliggende plan voorziet in woningen in deze categorie.
 
Gezien het voorgaande past het plan binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de gemeente Nieuwkoop.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
 
3.4.1 Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop
De 'Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop' is de toekomstvisie voor de leefomgeving, waar de gemeente, inwoners, ondernemers en organisaties samen aan werken. De gemeente Nieuwkoop heeft gesprekken gevoerd over haar geschiedenis, karakter en identiteit. Hieruit is naar voren gekomen wat belangrijke waarden en kwaliteiten zijn voor het leven in de gemeente Nieuwkoop en voor de leefomgeving. Er zijn 'zeven Nieuwkoopse drijfveren' die de gemeente in de toekomst wil behouden en versterken:
  1. Rust en ruimte;
  2. Weids landschap;
  3. Bijzondere natuur;
  4. Centrale ligging;
  5. Dorps karakter;
  6. Levendige dorpen;
  7. Saamhorigheid.
De Omgevingsvisie helpt antwoord te geven op de belangrijkste opgaven waar de gemeente de komende jaren mee te maken krijgt. De opgaven zijn vertaald in drie ambities; 'gelukkige mensen', 'sterke dorpen' en 'groene toekomst'.
 
Voor het grondgebied van de gemeente geldt dat de betekenis van de visie per gebied anders zal zijn. De visie is dan ook uitgewerkt in drie gebieden, het noorden van de gemeente, het midden van de gemeente en het zuiden van de gemeente.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan draagt voornamelijk bij aan de ambities 'sterke dorpen'. Om de kracht van de dorpen te behouden zijn er tot 2030 ca. 1900 woningen nodig en tot 2040 nog eens 400 woningen. De gemeente Nieuwkoop wil dat iedereen goed en betaalbaar kan wonen, zowel starters als (jonge) gezinnen. Hierdoor blijft de bevolkingsopbouw gezond en blijven de dorpen in de gemeente levendig. Allereerst dienen de nieuwe woningen binnen de bestaande dorpsgrenzen gebouwd te worden, waardoor het landschap open blijft en niet wordt aangetast. Maar om genoeg woningen toe te voegen moet er soms ook aan de randen van de dorpen gebouwd worden.
 
Het realiseren van nieuwe woningen aan de dorpsrand is passend als het gaat om de realisatie van woningen voor gezinnen. Op deze manier zorgt het voorliggende plan voor het versterken van de dorpen in de gemeente Nieuwkoop. Voor het plangebied geldt dat de bestaande (verouderde) agrarische bebouwing inmiddels gesloopt is. Hiervoor in de plaats worden 11 woningen gebouwd. De nieuwe woningen dragen bij aan een diverse woningvoorraad in de gemeente.
 
Gesteld kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de Omgevingsvisie van de gemeente Nieuwkoop.
 
3.4.2 Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop
De gemeente Nieuwkoop heeft met het integraal woningbouwprogramma de focus op het bouwen voor diverse doelgroepen. Het nieuwe woningbouwprogramma legt de nadruk op het specifiek bouwen van betaalbare woningen voor de doelgroepen starters, ouderen en jonge gezinnen en op het bouwen voor doorstroming. Het programma ziet op minder grondgebonden woningen en meer tweekamer- en driekamerappartementen.
 
De startdatum van het woningbouwprogramma is 1 januari 2019. Volgens de provinciale woningbehoeftecijfers geldt voor de gemeente Nieuwkoop vanaf deze datum voor een periode van 10 jaar een woningbehoefte van 1.910 woningen.
 
Het Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop biedt een kader op basis waarvan tempo gemaakt kan worden met het bouwen van de juiste woningen op de juiste plek.
 
Planspecifiek
De bouw van 11 woningen levert een bijdrage aan de woningbehoefte van 1.910 nieuwe woningen voor de periode 2019-2029. De navolgende afbeelding toont de gewenste woningbouwprogrammering in deze periode.
 
Gewenste woningbouwprogrammering gemeente Nieuwkoop 2019-2029 (bron: Integraal woningbouwprogramma Nieuwkoop)
 
De 11 woningen vallen in de categorie koop grondgebonden > € 200.000, waaruit 35% van het woningbouwprogramma bestaat. Met de realisatie van het voorliggende plan kan hier voor een deel in voorzien worden. Er kan daarmee geconcludeerd worden dat het voorliggende initiatief past binnen het woningbouwprogramma en dat er woningen mogelijk worden gemaakt voor doelgroepen waar de focus op ligt.
   
Ook geldt er de Beleidsregel Nieuwkoop anti-speculatiebeding en zelfbewoningsplicht. Op nieuwbouwwoningen met een vrij op naamprijs tot aan de NHG-grens past de gemeente Nieuwkoop het anti-speculatiebeding en de zelfbewoningsplicht toe. Deze bepalingen gelden gedurende de eerste vijf jaar vanaf de eerste bewoning. De beoogde woningen vallen niet in deze categorie, omdat het vrijstaande woningen betreft. Er worden om die reden geen eisen gesteld vanuit de beleidsregel.
3.4.3 Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020
In de Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020 zijn voor de categorieën sociale huur (< ca. € 752 p/m), middenhuur (< ca. € 975 p/m) en goedkope koop (< ca. € 200.000) de maximum prijsgrenzen, de bijbehorende doelgroepen (op basis van inkomen) en instandhoudingstermijnen bepaald. Via de doelgroepenverordening kan in bestemmingsplannen worden aangegeven hoeveel procent van de woningen een bepaalde woningbouwcategorie moet zijn. Daarvoor gelden dan ook de overige bepalingen in de verordening zoals de instandhoudingstermijn.
 
Planspecifiek
De Verordening doelgroepen is in dit geval niet van toepassing. Het voorliggende bestemmingsplan maakt vrijstaande woningen in de vrije sector mogelijk.
 
4 Omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn voor de in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van 11 woningen. 
 
Gelet op het voorgaande kan worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct gekozen worden voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieugevolgen, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn, in beeld gebracht worden in een aparte aanmeldnotitie (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r. opgesteld moet worden en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het bevoegd gezag zal het m.e.r.-beoordelingsbesluit voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan nemen. Er is geen sprake van een bezwaar- en beroepsprocedure bij het besluit over de m.e.r.-plicht zelf. Bezwaar en beroep is mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een bestemmingswijziging plaats en worden er nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Bij een bestemmingswijziging dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). In het verleden zijn diverse onderzoeken uitgevoerd in het plangebied, waaruit volgt dat sprake is van diverse verontreinigingen. In 2020 is een saneringsplan (Tauw, d.d. 30 april 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) opgesteld en daarbij heeft de Omgevingsdienst West-Holland een beschikking (kenmerk: D2020-084705) afgegeven. De sanering stond voor 2022/2023 ingepland.
 
Op grond van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken (bodem-, asfalt-, actualiserend- en asbestonderzoek) blijkt dat de (boven)grond diffuus verontreinigd en puinhoudend is. Op de locatie worden de interventiewaarden voor metalen en asbest overschreden. In twee slootdempingen is bodemverontreiniging aangetroffen. Om het perceel geschikt te maken voor woningbouw moet de bodem worden gesaneerd.
 
De bodemsanering is uitgevoerd en is er een eind melding van de bodemsanering ingediend bij de Omgevingsdienst (15 september 2023) en wordt het evaluatieverslag opgesteld. Dit evaluatieverslag wordt ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst aangeboden.
 
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein na de saneringswerkzaamheden geschikt geacht voor de toekomstige bestemming. De initiatiefnemer heeft in zijn exploitatie rekening gehouden met de saneringskosten. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling van 11 woningen is een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is daarmee niet vereist. 
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 15,8 µg/m³, 8,5 µg/m³ en 12,7 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.    
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is vereist wanneer woningen binnen de wettelijke onderzoekszone van een weg, spoorweg en/of geluidgezoneerd industrieterrein liggen. Het plangebied ligt onder andere binnen de onderzoekszone van de, N231 en de Nieuwveenseweg. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, d.d. 17 januari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de N231 bedraagt ten hoogste 59 dB na aftrek van 5 dB op de oostgevels van drie woning (rekenpunt 1, 5 en 9). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op elk van de overige wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.
 
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de N231 stuit op financiële en civieltechnische bezwaren. Afscherming van alle woonlagen is stedenbouwkundig ongewenst.
 
Omdat de westgevels van alle woningen geluidluw zijn kan worden voldaan aan het streven naar een stille gevel met een geluidbelasting van minder dan 48 dB uit de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet Geluidhinder” van de gemeente Nieuwkoop. Verblijfsruimten dienen zoveel mogelijk aan de minder geluidbelaste zijde worden gesitueerd. Er kan niet worden voldaan aan de eis uit het hogere waarde beleid dat de hogere waarde in principe niet meer bedraagt dan 58 dB. Bij hoge uitzondering kan echter een hogere waarde tot 63 dB worden verleend.
 
Voor 3 woningen dient een hogere waarde te worden verleend van 59 dB na aftrek voor de geluidbelasting door wegverkeer op de N231 conform tabel 3.2. Voor de gevels van de geluidbelaste woningen, met een geluidbelasting van ten hoogste 62 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k ten hoogste 29 dB. Voor geluidbelaste gevels zijn geluidwerende voorzieningen nodig. Voor de geluidluwe gevels van de woningen, met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor geluidluwe gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Hogere waarden
Er zijn voor 3 woningen hogere waarden voor wegverkeer nodig. Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
 
Door bronmaatregelen door te voeren kan de geluidbelasting worden gereduceerd. Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de N231 stuit op financiële en civieltechnische bezwaren. Tevens is het afschermen van alle woonlagen stedenbouwkundig ongewenst. Bovendien moet de afscherming worden onderbroken om toegang tot de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit gaat ten koste van de afschermende werking waardoor deze mogelijk niet doelmatig is. Het is daarnaast stedenbouwkundig ook niet wenselijk om de 3 woningen, die met de voorgevel aan de Nieuwveenseweg zijn gelegen, in westelijke richting het plangebied in te verplaatsen. Wanneer deze woningen op in westelijke richting 'naar achter' worden geschoven liggen de woningen niet meer in de rooilijn met de woningen ten noorden van het plangebied. Het stedenbouwkundige beeld van de Nieuwveenseweg veranderd daardoor en wordt er niet meer een stedenbouwkundig geheel gerealiseerd.
 
Om hogere waarde te verlenen voor de 3 woningen dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden uit het hogere waarde beleid (voorwaarde 8 t/m 13):
  1. bij een gevelbelasting hoger dan 53 dB wordt akoestische compensatie toegepast; De geluidbelasting voor de 3 woningen aan de oostzijde van het plangebied is meer dan 53 dB op de noord-, oost- en zuidgevel. Akoestische compensatie moet daarom worden toegepast voor de geluidbelaste gevels. Er wordt extra geluidwering toegepast voor de gevels van deze woningen. De geluidwering zal resulteren in een binnenniveau van ten hoogste 28 dB bij de betreffende gevels. Dit is geborgd in de regels van het voorliggende plan.
  2. voor nog niet geprojecteerde woningen kan alleen een hogere waarde dan 53 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld als voldoende verzekerd wordt, dat de verblijfsruimten, alsmede ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten; in dat geval wordt de buitenruimte afsluitbaar uitgevoerd. De drie woningen beschikken allen over een buitenruimte aan de geluidluwe westzijde van de woningen.
  3. bij een waarde vanaf 53 dB wordt gestreefd naar ten minste één stille gevel (< 48 dB); Zoals bovenstaand beschreven wordt er voldaan aan de eis dat er ten miste een stille gevel is voor de nieuwe woningen.
  4. dove gevels worden bij voorkeur niet toegepast; indien toch noodzakelijk dan maximaal één dove gevel, bij voorkeur niet als voor- of achtergevel; Het is niet nodig om dove gevels toe te passen.
  5. voor nog niet geprojecteerde woningen ter vervanging van bestaande woningen is een hogere waarde alleen mogelijk als de vervanging niet leidt tot:
    1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
    2. een toename van het aantal geluidgehinderden met meer dan 100, gerekend op bouwplanniveau; Er kan aan beide voorwaarden worden voldaan.
  6. de hogere waarde bedraagt niet meer dan 58 dB. Aan deze voorwaarde kan niet worden voldaan, omdat de hoogste geluidbelasting 59 dB bedraagt. Bij hoge uitzondering kan echter een hogere waarde tot 63 dB worden verleend. Afwijken van het beleid is noodzakelijk omdat maatregelen aan de bron stuiten op financiële en civieltechnische bezwaren. De woningen kunnen niet op grotere afstand van de weg worden gerealiseerd, omdat de ruimte op de kavel dat niet mogelijk maakt. De woningen worden gerealiseerd in de rooilijn met de overige bebouwing. Het laten vervallen van de woningen is niet mogelijk in verband met de financiële haalbaarheid van het plan. Ten slotte schermen de woningen in de eerste lijn de achterliggende woningen af tegen geluid van de N231. Voor drie woningen dient een hogere waarde te worden verleend van 59 dB na aftrek voor de geluidbelasting door wegverkeer op de N231.
Conclusie
Indien de hogere waarden waarden verleend zijn, zijn er geen belemmeringen van het aspect geluid voor het voorliggende plan.
 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
Planspecifiek
Wonen wordt gezien als een gevoelige bestemming. De planlocatie ligt aan het bebouwingslint van de Nieuwveenseweg met verschillende functies in de omgeving, zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen en (agrarische) bedrijvigheid. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan het de omgeving van het plangebied daarmee aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandstap. De volgende bedrijven en milieubelastende activiteiten zijn gevestigd rondom het plangebied.
 
Adres
Bedrijf/activiteit
Milieucategorie
Richtafstand (gemengd gebied)
Werkelijke afstand tot de bestemming 'Woongebied' 
Nieuwveenseweg 21
diversen
max. 3.1
30 m
45 m
Nieuwveenseweg 23
diversen
max. 3.1
30 m
0 m
Nieuwveenseweg 25A
diversen
max. 2
10 m
10 m
 
Nieuwveenseweg 21
Aan de Nieuwveenseweg 21 zijn meerdere bedrijven toegestaan met maximaal milieucategorie 3.1. In een gemengd gebied betekent dit dat er een richtafstand geldt van 30 m. De afstand van de nieuwe woningen tot aan deze bedrijven is minimaal 45 m. Daarmee wordt voldaan de gestelde richtafstanden en kan er ten aanzien van deze bedrijven geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Nieuwveenseweg 23
Aan de Nieuwveenseweg 23 zijn meerdere bedrijven toegestaan. Er zijn bedrijven tot categorie 3.1 toegestaan, waaronder het ter plaatse gevestigde aannemers- en interieurbedrijf, waarvoor een richtafstand van 30 m geldt. In de basis wordt er niet voldaan aan deze richtafstand. Het plangebied grenst direct aan het bouwvlak van deze bedrijfsbestemming. Een deel van dit terrein en de bebouwing heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf'. Kinderdagverblijven worden ingedeeld in categorie 2 met een richtafstand in gemengd gebied van 10 m. De afstand van de nieuwe woningen ten opzichte van de functieaanduiding 'kinderdagverblijf' is minimaal 11 m.
 
Akoestisch onderzoek industrielawaai
Er wordt grotendeels niet voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van de bedrijvigheid aan de Nieuwveenseweg 23. Dit geldt voor het aannemers- en interieurbedrijf. Om inzichtelijk te maken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en de bedrijvigheid niet in de mogelijkheden beperkt wordt, is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, d.d. 28 september 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
In het akoestisch onderzoek is onderzocht of aan de eisen uit de VNG-brochure kan worden voldaan, zodat zowel een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd als voldoende akoestische ruimte resteert voor het bedrijf. Om een indruk te krijgen van de geluidemissie van het bedrijf zijn op 14 december 2022 geluidmetingen verricht bij het bedrijf, als omschreven in hoofdstuk 2 van het onderzoek. De geluidbelasting op de omgeving is vervolgens bepaald met een rekenmodel en getoetst aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor woongebied (piekniveaus 20 dB(A) hoger).
 
- Resultaten
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het bedrijf Ros Interieurbouw bedraagt in de immissiepunten bij de nieuwe woningen hooguit 60 dB(A) overdag. Daarmee worden de richtwaarden fors overschreden. De open deur van de werkplaats – in de worst case situatie – is daarbij maatgevend.
 
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van zowel de laad-/losactiviteiten als de werkplaats (open deur) bedragen in de immissiepunten bij de nieuwe woningen hooguit 71 dB(A) overdag. Daarmee worden de richtwaarden bij de nieuwe woningen overschreden (overdag). Deze piekniveaus worden bepaald door zowel het laden/lossen als de open deur van de werkplaats.
 
- Ruimtelijke toets
De richtwaarden worden bij de nieuwe woningen overschreden. Er is bij de nieuwe woningen dus niet zonder meer sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het bedrijf wordt, zonder maatregelen, bovendien beperkt in de bedrijfsvoering; aan de eisen uit het Activiteitenbesluit kan niet worden voldaan, ook niet op de bestaande woning overigens.
 
- Maatregelen
Omdat de geluidemissie vanuit de werkplaats – met de vandiktebank 8 uur per dag in bedrijf – maatgevend is, is een berekening gemaakt van de situatie met de deur van de werkplaats gesloten tijdens luidruchtige werkzaamheden. Dat levert naar berekening een reductie op van circa 20 dB(A). Ook de piekniveaus ten gevolge van de werkplaats worden daarmee gereduceerd.
 
Aan de richtwaarden kan met gesloten deur nog niet worden voldaan; de kooiaap (maximaal 1 uur per dag, maximaal 2 x per week) is dan maatgevend. Aan de grenswaarden conform het Activiteitenbesluit kan wel worden voldaan, zowel bij de bestaande als de nieuwe woningen. De maximale geluidniveaus liggen bij de nieuwe woningen – ten gevolge van laden/lossen – nog hoger dan de richtwaarden.
 
Ten aanzien van de maximale geluidniveaus kan worden overwogen om aan te sluiten bij het Activiteitenbesluit, waarin piekniveaus ten gevolge van laden/lossen worden uitgezonderd van toetsing. Aan de eisen kan dan ruimschoots worden voldaan (pieken niet hoger dan 51 dB(A) ten gevolge van de werkplaats).
 
- Maatregelen en stap 3 VNG
Als wordt uitgegaan van een open deur gedurende maximaal 2 uur per dag en bovendien wordt getoetst aan de richtwaarden van 55 dB(A) overdag – gemengd gebied stap 3 – kan aan de richtwaarden worden voldaan. Overigens dient de cumulatieve geluidbelasting dan te worden beschouwd; het bedrijf Ros zal daarbij echter maatgevend zijn. Uitgaande van een 2 uur geopende deur kan het bedrijf precies voldoen aan de eisen (uit het Activiteitenbesluit) die gelden op de bestaande woning aan de Nieuwveenseweg 23. De gemeente Nieuwkoop heeft op 9 november 2022 een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de woning aan de Nieuwveenseweg 23 als burgerwoning.
 
De bovenstaand beschreven maatregel, te weten het maximaal 2 uur per dag geopend hebben van de deur, en een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT van 55 dB(A) op de beoogde woningen dienen als maatwerkvoorschriften aan het bedrijf Ros Interieurbouw te worden verleend, om op deze manier de benodigde geluidruimte te waarborgen, waarmee het bedrijf kan blijven functioneren.
  
Nieuwveenseweg 25A
Aan de Nieuwveenseweg 25A zijn volgens het bestemmingsplan bedrijven tot maximaal categorie 2 toegestaan. Voor categorie 2 geldt een richtafstand van 10 m, waaraan voldaan wordt. Tevens is er op dit moment geen bedrijf gevestigd aan de Nieuwveenseweg 25A. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
     
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde herontwikkeling.
  
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Nieuwkoop
De Raad van de gemeente Nieuwkoop heeft in de vergadering van 31 maart 2011 de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Toetsing van externe veiligheid vindt plaats aan de hand van deze beleidsvisie. In paragraaf 4.2.1 van de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid zijn de volgende relevante uitgangspunten opgenomen:
  1. geen nieuwe risicobronnen in woongebieden;
  2. het groepsrisico is gemaximaliseerd op de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico;
  3. woon en verblijfsgebouwen voor beperkt zelfredzame personen worden in woongebieden geplaatst en buiten de invloedsgebieden van activiteiten met gevaarlijke stoffen.   
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
    
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: atlasleefomgeving.nl)
 
Beoordeling   
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Wel zijn er in de omgeving risicovolle inrichtingen aanwezig. Deze liggen echter op circa 600 m en circa 950 m afstand van het plangebied. Gezien deze ruime afstand en aard van de risicovolle inrichtingen zijn er geen beperkingen voor het plangebied.
 
Daarnaast ligt ten oosten van het plangebied de N231 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. De afstand van het plangebied tot aan de N231 is circa 30 m, waardoor het plangebied zich binnen het invloedsgebied van de weg bevindt. Uit het geldende bestemmingsplan blijkt dat het aantal transporten over de N231 beperkt is. Het groepsrisico wordt dan ook lager dan 0,01 maal de oriëntatiewaarde geschat, gezien de beperkte toename van het aantal woningen en personen dat zal verblijven in het plangebied is het niet aannemelijk dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde zal overschrijden. Een berekening van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.
 
Gemeentelijk beleid
Zoals aangegeven mogen er geen nieuwe risicobronnen in woongebieden mogelijk worden gemaakt, dat is met het voorliggende plan ook niet het geval. Het groepsrisico van de relevante risicobronnen is lager dan de oriëntatiewaarde. Er bevinden zicht geen woon- en verblijfsgebouwen voor beperkt zelfredzame personen binnen een invloedsgebied voor activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het voorliggende plan voldoet daarmee aan het beleid van de gemeente Nieuwkoop.
 
Advies veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Hollands Midden dient in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen over het plan.
 
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
 
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
 
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
 
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van 11 nieuwe woningen en de herinrichting van de planlocatie mogelijk. De voorheen aanwezige bebouwing is reeds gesloopt, waardoor het plangebied momenteel onbebouwd is. Het is mogelijk dat er met het voorliggende plan gevolgen zijn voor beschermde flora en fauna en beschermde natuurgebieden. Om deze reden is er een ecologische quickscan uitgevoerd (Van der Goes en Groot, d.d. 18 november 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5).
 
Soortenbescherming
In en rond het plangebied is in het verleden en tijdens het veldbezoek geen beschermde flora waargenomen, tevens wordt er geen beschermde flora verwacht. Het plangebied wordt hiervoor te intensief beheerd en is het te voedselrijk voor beschermde plantensoorten. Wat beschermde diersoorten betreft zijn er geen beschermde vissoorten waargenomen. Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en overige fauna. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. Teneinde de vestiging van overwinterende rugstreeppadden in het plangebied te voorkomen, dienen opgeslagen zandhopen te worden verwijderd voorafgaand aan het overwinteringsseizoen van de rugstreeppad of te worden afgeschermd met folie of een zogenaamd ‘amfibieënscherm’.
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden, waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli. In de bomen direct rond het plangebied kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen, namelijk die van ransuil, buizerd en sperwer. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen en/of essentieel leefgebied van deze vogelsoorten noodzakelijk. Worden tijdens vervolgonderzoek volgens geldende richtlijnen dergelijke verblijfplaatsen en essentieel leefgebied gevonden, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep, omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
In het onderzoeksgebied kan de beschermde platte schijfhoren voorkomen, een soort die is beschermd onder de Habitatrichtlijn of als ‘andere soort’. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze soort noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of kennisdocumenten één of meer van deze soorten aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
 
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt op 600 m afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck’. Gezien de grote afstand, afscherming (groengebied/stedelijk) en de aard van de uit te voeren werkzaamheden, worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.
 
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden . Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN-gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.
 
Weidevogelgebieden
Het gebied is niet begrensd als een bijzonder te beschermen weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied. Er is geen negatief effect mogelijk op weidevogelleefgebieden. Een nadere toetsing is niet nodig.
 
Houtopstanden
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Er worden derhalve geen onder de Wnb genoemde beplantingen gekapt.
 
Stikstofdepositie
Het geplande project leidt tot verhoogde emissie van stikstof. Aanbevolen wordt een analyse uit te voeren van de hierdoor veroorzaakte extra depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Als deze depositie boven 0,00 mol/ha/jaar komt bestaat een vergunningsplicht.
 
Om te onderzoeken of de beoogde ontwikkeling leidt tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase is er een AERIUS-berekening uitgevoerd door Buro SRO (d.d. 13 november 2023, bijlagen bij toelichting 6). Met de berekening zijn de effecten in de aanlegfase en de gebruiksfase (toekomstige situatie) in beeld gebracht. Voor de bouwfase is een inschatting gemaakt van de voertuigbewegingen en de te gebruiken mobiele werktuigen die aangedreven worden door een verbrandingsmotor en zodoende een toename van stikstofemissie veroorzaken. Voor de gebruiksfase is er sprake van een verkeersgeneratie van 90,2 voertuigbewegingen aan licht verkeer en 0,22 voertuigbewegingen aan zwaar verkeer per etmaal. De woningen zullen gasloos gerealiseerd worden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de totale emissie voor zowel de aanlegfase als voor de gebruiksfase (toekomstige situatie) geen verschillen hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.  
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Met het oog op de Wet natuurbescherming (Wnb) is het plan derhalve uitvoerbaar.
 
Aanvullend onderzoek beschermde soorten
Uit de ecologische quickscan is gebleken dat mogelijk Platte schijfhoren of vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten verblijven in of direct rond het plangebied. Ook is het mogelijk dat deze soorten het plangebied gebruiken als onderdeel van hun leefgebied. Om dit nader te onderzoeken heeft Van der Goes en Groot een aanvullend onderzoek uitgevoerd (kenmerk: 2023-238, d.d. 17 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7).
 
Tijdens de inventarisatie zijn geen Sperwer, Ransuil, Buizerd, Platte schijfhoren of andere beschermde waarden aangetroffen. In het plangebied komen geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voor. In het plangebied kunnen wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot eind juli.
 
Er is geen Platte schijfhoren aangetroffen in de watergangen rond het plangebied. Er kunnen daarom geen negatieve gevolgen zijn door de plannen voor de Platte Schijfhoren.
 
Voor overige aanwezige soorten geldt onverminderd de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodem- en gebouw bewonende dieren de kans om het plangebied te ontvluchten en een alternatief leefgebied te benutten in de (directe) omgeving.
  • Ontzie groenvoorzieningen zoveel mogelijk tijdens de werkzaamheden en het (tijdelijk) opslaan van machines en materialen. Gebruik zo klein mogelijke werkbreedtes en probeer dezelfde bouwwegen voor zowel aanvoer als afvoer te gebruiken.
  • Het verwijderen van groen kan zoveel mogelijk beperkt worden of na de werkzaamheden kan nieuw groen aangeplant worden op dezelfde locaties als waar groen verwijderd wordt. Houd bij werkzaamheden rondom groenvoorzieningen een zo smal mogelijke werkbreedte aan.
  • Vermijd zware trillingen en sterk geluid bij mogelijk gevestigde natuurwaarden. Bij de werkzaamheden moet voorkomen worden dat ’s nachts en met sterke bouwverlichting wordt gewerkt.
 
Conclusie
Op basis van de voorgaande gegevens kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
De gronden van het plangebied beschikken in het geldende bestemmingsplan over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Bij werkzaamheden en het oprichten van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. In het kader van het bestemmingsplan 'Buytewech-Noord' is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten. Tevens is er een quickscan archeologie uitgevoerd (Vestigia, d.d. 19 december 2016, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8).
 
Uit de archeologische quickscan volgt dat het plangebied in principe onderzoeksplichtig is. Op de naastgelegen percelen heeft de gemeente al een verkennend archeologisch onderzoek laten uitvoeren, dat voor een klein deel overlapte met het plangebied (onderzoek in het kader van 'Buytewech-Noord' ADC ArcheoProjecten, d.d. 22 februari 2016, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9). Dit onderzoek heeft geen aanwijzingen voor archeologie opgeleverd. Bodemkundig en landschappelijk sluit het plangebied aan op dit terrein en er zijn daarom geen redenen om aan te nemen dat de uitkomsten van een eventueel onderzoek in het plangebied anders zullen zijn dan in het naastgelegen gebied. Er wordt daarom geadviseerd om het gebied op basis van deze quickscan vrij te geven.
 
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' kan komen te vervallen, deze dubbelbestemming is daarom niet opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet aanwezig binnen het plangebied.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.6.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet, het Nationaal Waterplan en de Wet gemeentelijke watertaken.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning. 
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.6.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Keur en beleidsregels
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). 
 
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De meest actuele versies betreffen de Keur Rijnland 2020 en de Uitvoeringsregels Keur 2020.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
4.6.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Op de planlocatie was voorheen bebouwing aanwezig en bestond voor een deel uit verharding. Met de beoogde ontwikkeling worden nieuwe woningen gebouwd en wordt verharding aangebracht ten behoeve van het parkeren en de ontsluiting. In de navolgende tabel staat de verhardingsbalans weergegeven, waarbij een vergelijking is gemaakt met de voorheen aanwezige bebouwing en de nieuwe situatie.
 
 Oude situatieNieuwe situatieToename verharding
Bebouwing1.265 m²1.375 m²110 m²
Overige verharding1.168m²3.270 m²2.102 m²
Water0 m²0 m²-
Onverhard (groen en water)5.962 m²3.750 m²-
Totaal verharding2.433 m²4.645 m²2.212 m²
 
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de verhardingstoename 2.212 m² bedraagt. Hiermee wordt de eenmalige vrijstellingsnorm van 500 m² van het hoogheemraadschap overschreden en is watercompensatie in de vorm van oppervlaktewater noodzakelijk. De vereiste compensatie van het hoogheemraadschap is 15%. Dit betekent dat er minimaal 332 m² aan open water moet worden toegevoegd. In het voorliggende plan wordt open water toegevoegd in de zuidwestelijke hoek van het plangebied. Het oppervlak van water dat hier wordt toegevoegd is groter dan de minimale vereiste 332 m². Op deze manier wordt er voldaan aan de gestelde watercompensatie.
 
Het hoogheemraadschap heeft in haar beleid een onderzoeksplicht voor opbarsting van de bodem opgenomen. In het kader van de watervergunning zal aangetoond worden dat opbarsting van de bodem geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
 
Riolering en afkoppeling
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden; 
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
 
Voor de woningen geldt dat het hemelwater afgekoppeld wordt en het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland.
 
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen of in de nabijheid van een regionale waterkering ligt. Er zijn dan ook geen negatieve effecten van het voorliggende plan op waterkeringen.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
  
4.7 Duurzaamheid
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. Voor kleinere projecten (minder dan 10 woningen) geldt dat de gemeente initiatiefnemers informeert over duurzaam bouwen via de Infobladen Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen.
 
Planspecifiek
Op het gebied van duurzaamheid heeft het voorliggende plan als doel een positieve bijdrage te leveren aan de doelstelling van de gemeente om in 2050 een vrijwel energieneutrale gemeente te zijn. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de BENG-normen. Dit houdt in dat er zeer energiezuinige woningen met een geringe warmtebehoefte worden gerealiseerd.
 
4.8 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.8.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Om de verkeersgeneratie die de ontwikkeling van 11 woningen met zich meebrengt in kaart te brengen is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Voor de stedelijkheidsgraad is uitgegaan van 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. In de navolgende tabel is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling uiteengezet.
 
Soort woning/functie
Aantal woningen
CROW-verkeersgeneratie
Totale verkeersgeneratie
Koop, huis, vrijstaand
11
8,2
90,2
Totaal11-90,2
 
De totale verkeersgeneratie van de 11 woningen bedraagt afgerond 90 voertuigbewegingen per etmaal. De woningen worden ontsloten via de Nieuwveenseweg. Deze verkeersgeneratie kan opgevangen worden met de huidige verkeersstructuur. Daarnaast wordt de rotonde op de provinciale weg N231 aangepast ten behoeve van de ontwikkeling van Buytewech-Noord. Daarmee wordt de verkeersstructuur in het gebied verbeterd.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
  
4.8.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Op 8 juli 2021 is de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021 vastgesteld. De gemeente Nieuwkoop zet met deze nota in op meer flexibiliteit in de toepassing van parkeernormen door meer doelgroep specifieke normen toe te passen voor zowel de auto als de fiets. Verder is er de mogelijkheid om deelauto’s in te zetten om de parkeernorm te verlagen.
   
Planspecifiek
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeernormen uit de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021. De parkeernorm voor grondgebonden woningen met een oppervlakte groter dan 130 m² bedraagt 2,5 parkeerplaatsen per woning. In de navolgende tabel staat de parkeerbehoefte weergegeven.
 
Soort woning/functie
Aantal woningen
Parkeernorm
Aantal parkeerplaatsen
Grondgebonden woning, ≥ 130 m²
11
2,5
27,5
Totaal11-27,5
 
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er 28 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de parkeerbehoefte. Bij iedere afzonderlijke woning worden 2 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Daarnaast wordt er een parkeerkoffer met in totaal 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig om te voldoen aan de parkeerbehoefte.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.4 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Verkeer - Verblijfsgebied
De centrale ontsluitingsweg is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden zijn bestemd ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied. Daarnaast zijn de gronden onder andere bestemd voor wandel- en fietspaden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
 
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' is opgenomen voor het wonen, met de mogelijkheid van de uitoefening van beroepen aan huis. Daarnaast zijn de gronden onder andere bestemd voor wandel- en fietspaden, erven, tuinen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
 
Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn maximaal 11 woningen toegestaan. Voor de woningen zijn de maximale goot- en bouwhoogten opgenomen in de bouwregels. Naast de hoofdgebouwen zijn bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
 
Binnen deze bestemming is ook een regeling voor wat betreft de voorgevellijn opgenomen. De voorgevel van het betreffende hoofdgebouw dient met de voorgevel in deze gevellijn of daaraan evenwijdig achter de gevellijn gebouwd te worden.
 
Water
Het in het plangebied beoogde water wordt als zodanig bestemd. Binnen de bestemming 'Water' is het niet toegestaan om te bouwen, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Waarde - Archeologie 2
Voor de gebieden met een archeologische (hoge of middelhoge) verwachtingswaarde, zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de te verwachten archeologische waarden te beschermen. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen, en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de beoogde woningen zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van dit initiatief zal met het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Nieuwkoop worden geregeld. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Het planvoornemen om woningbouw te realiseren aan de Nieuwveenseweg 25 is afgestemd met de directe buren. Tijdens deze afstemming zijn er maatwerkafspraken gemaakt over erfafscheiding en de bouwwerkzaamheden. De directe buren staan, met de gemaakte afspraken, positief tegenover het voorliggende plan.
 
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
 
7.3 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.