direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lely Campus
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Lely Campus

Lely Agri Groep (hierna: Lely) is een internationale speler binnen de Nederlandse maakindustrie. Vanuit haar missie, mensen inspireren om innovatieve oplossingen te bedenken, richt het bedrijf zich op het ontwerp, de productie en de verkoop van landbouwmachines. Deze missie komt voort uit het gedachtengoed van Cornelis van der Lely, één van de oprichters van het bedrijf, bij wie innovatie in het bloed zat. Hij heeft zo'n 15.000 octrooiaanvragen ingediend, waarvan een aanzienlijk deel heeft geleid tot verleende octrooien wereldwijd. Het bedrijf zet met 7 research en development afdelingen verspreid over de wereld deze traditie voort.

Sinds haar oprichting in de jaren 40 van de vorige eeuw is Lely al gevestigd in de Dijkpolder in Maassluis. Voorheen vormde de gehele Dijkpolder het innovatielandschap van Lely. Tegenwoordig vraagt innovatie een ander, minder extensief ruimtebeslag. De recente opening van het nieuwe hoofdkantoor en een nieuwe productiehal op de bestaande werklocatie Weverskade 60, past in deze ontwikkeling én in de in 2010 ingezette strategie om ook de komende jaren in de Dijkpolder te blijven. In het Masterplan Dijkpolder heeft de gemeente Maassluis deze ambitie vastgelegd.

De afgelopen jaren heeft Lely een grote ontwikkeling doorgemaakt. Anno 2015 is Lely daardoor één van de belangrijkste spelers binnen de Nederlandse maakindustrie. De fundamenten van het bedrijf liggen in de agrarische sector. De activiteiten zijn de laatste jaren ook meer naar andere sectoren verschoven, met name high tech en energie. Daarmee is het bedrijf werkzaam in 3 van de 9 topsectoren van de Nederlandse economie.

Om deze positie te behouden en te versterken wil Lely de samenwerking met partners intensiveren en innovatie een nieuwe dimensie geven. Daarvoor wil Lely de werklocatie doorontwikkelen tot een centrum van innovatie: de Lely Campus.

De naam Lely Campus verwijst naar het gedachtengoed van Cornelis van der Lely, de grondlegger van één van de grootste spelers in de maakindustrie van Nederland. Innoveren was volgens hem een oplossing bedenken voor 'alles wat beter kan dan vandaag'. Zijn ambitie was verder om innovaties commercieel uit te nutten. Illustratief daarvoor is het grote aantal octrooiaanvragen. Cornelis van der Lely dacht daarbij sectoroverschrijdend: zijn octrooien hebben niet alleen betrekking op agrarische producten maar ook op innovaties in woningbouw, automatisering, caravans, liften enz. Tot op de dag van vandaag zit dit gedachtengoed in het DNA van het bedrijf Lely. De ontwikkeling van Lely Campus is dan ook een logische vervolgstap.  

Lely Campus wordt opgezet rondom een campusgedachte: het op één plek samenbrengen van verschillende bedrijven met complementaire bedrijfsactiviteiten. Uitgangspunt is dat de bedrijven elkaar in positieve zin aanvullen en stimuleren door het delen van kennis, ervaring en faciliteiten. Het delen leidt tot synergie, wat een dimensie geeft aan innovatie: nieuwe verbanden leiden tot nieuwe inzichten, maar ook kan innovatie sneller en goedkoper tot stand komen. Dat biedt belangrijke concurrentievoordelen in een hoogcompetitieve markt.

Het nieuwe hoofdkantoor en de Dairyhal vormen feitelijk de 1e stap van de Lely Campus. De komende jaren wil Lely de ontwikkeling van Lely Campus fase 2.1 oppakken (ca. 2,5 ha bedrijvigheid). Dit bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling planologisch mogelijk en vormt daarmee de uitwerking van het Masterplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied voor de Lely Campus ligt in de Dijkpolder in Maassluis. De locatie ligt op de huidige bedrijfslocatie van Lely, tegen de toekomstige ontsluitingsweg van de Dijkpolder. In onderstaand figuur is de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0001.jpg"

Ligging plangebied 2015 (indicatief, bron: Gemeente Maassluis)

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dijkpolder'. Dit bestemmingsplan is op 4 februari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Maassluis. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor 'grondgebonden veehouderij en akkerbouw' en 'proefterrein ten behoeve van een landbouwmechanisatiebedrijf'. Op deze gronden mag niet gebouwd worden. Wel mogen deze gebruikt worden als testveld.

Op het oostelijke deel van het plangebied ligt de aanduiding 'ontsluiting'. Op deze gronden zijn tevens ontsluitingswegen toegestaan. Met deze aanduiding is de nieuwe ontsluitingsweg naar Lely planologisch mogelijk gemaakt. Voor een groot deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0003.png"

Bestemmingsplan Dijkpolder met uitsnede bestemmingsplan Dijkpolder (bron: ruimtelijke plannen).

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de Lely Campus planologisch mogelijk. Na de vaststelling is dit het planologisch kader waarop omgevingsvergunningen afgegeven worden. Het bestemmingsplan heeft stedenbouwkundig een enigszins gedetailleerd karakter. De hoofdstructuur van water en wegen is gedeeltelijk vastgelegd. Ook zijn de stedenbouwkundige spelregels waar nodig juridisch vertaald. Qua gebruik is het bestemmingsplan toegespitst op de ontwikkeling van de Lely Campus.

1.5 Leeswijzer

In de toelichting van dit bestemmingsplan zijn 7 hoofdstukken opgenomen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beoogde plan, waarin de bestaande situatie, de voorgeschiedenis en de beoogde ontwikkeling worden beschreven. In hoofdstuk 3, de juridische planbeschrijving, wordt de juridische vertaling in dit bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst aan de diverse relevante beleidsstukken van het Rijk, de provincie en de gemeente. Hoofdstuk 5 bevat een uiteenzetting van de gevoerde milieu- en andere sectorale onderzoeken. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 ten slotte wordt verslag gedaan van de inspraak, het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ambtshalve wijzigingen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling Lely Campus beschreven. Nadat een beschrijving is gegeven van het plangebied en de directe omgeving, wordt de voorgeschiedenis en de aanleiding van de planvorming toegelicht. Vervolgens wordt beschreven hoe het initiatief is vertaald in een ruimtelijk plan. Ten slotte wordt aangegeven hoe de Lely Campus wordt aangesloten op de omliggende infrastructuur.

2.2 Bestaande situatie

De Dijkpolder, aan de noordoostzijde van Maassluis, ligt op het grondgebied van zowel de gemeenten Maassluis als Midden Delfland. De polder wordt doorsneden door de snelweg A20, die samenvalt met de gemeentegrens. Voor dit bestemmingsplan is alleen het deel van de Dijkpolder, dat is gelegen binnen de gemeente Maassluis, relevant. Dit gebied wordt aan de oostzijde begrensd door de A20. Aan de westzijde vormt de Westlandseweg/Maasdijk de grens. In het noorden vormt de Westgaag met daarachter het bedrijventerrein Transportcentrum A20 in de gemeente Westland de grens van het gebied. Het volkstuinencomplex aan de Weverskade vormt de zuidelijke begrenzing. Direct ten zuiden hiervan ligt de woonwijk Sparrendal.

Dit deel van de Dijkpolder is op 1 januari 2004 bij de gemeente Maassluis gevoegd. Dit bood de mogelijkheid voor de gemeente Maassluis om hier woningbouw te realiseren. De Dijkpolder is op dit moment nog grotendeels onbebouwd. De bebouwing concentreert zich in het lint langs de Weverskade en in het zuiden van de Dijkpolder rondom de werklocatie. De Dijkpolder zal de komende jaren een transitie ondergaan met de realisatie van Wilgenrijk, een woonwijk in dorps-landelijke setting. De komende jaren zullen hier circa 1.150 woningen in uiteenlopende prijsklassen gebouwd worden. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is Lely met de gemeente overeengekomen om haar activiteiten te concentreren op de werklocatie in het zuiden van de Dijkpolder.

De wijk zal via twee ontsluitingen aangesloten worden op de Westlandseweg. Op dit moment wordt gewerkt aan de eerste fase van deze ontwikkeling. De realisatie van de oostelijke ontsluitingsweg, de Cornelis van der Lelylaan, maakt hier onderdeel van uit. Deze weg, die geopend wordt in 2017, zal aansluiten op het bestaande kruispunt Uiverlaan met de Westlandseweg. Deze toegangsweg zal ook worden gebruikt voor de ontsluiting van de werklocatie. In de toekomst zal deze weg plus de groene zone eromheen een robuuste groene bufferzone vormen tussen de werklocatie en de woonwijk.

2.3 Werklocatie Dijkpolder

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0004.jpg"   A: Dairy/head office

B: Forage

C: Forage, surface
treatment,
trainingscenter, expeditie  
   

Overzicht Werklocatie Lely (bron: gemeente Maassluis), in rood het plangebied

Lely is sinds haar oprichting in de Dijkpolder in Maassluis gevestigd. De activiteiten zijn gestart rond 1950 op de huidige locatie Weverskade 110. Het grootste deel van de Dijkpolder is in de loop van de tijd verworven en werd gebruikt als testveld voor de ontwikkelde machines. Vanwege de groei van het bedrijf is rond 1960 in het zuiden van de Dijkpolder de werklocatie Weverskade 60 geopend.

De werklocatie wordt ontsloten via de Weverskade. Via een brug naar de Maasdijk wordt de locatie aangesloten op de Westlandseweg. Oorspronkelijk bestond de werklocatie uit de hallen voor Forage. Deze liggen tussen de Weverskade en de snelweg A20, evenwijdig aan het volkstuinencomplex. Deze hallen bestaan uit 1 bouwlaag en zijn afgedekt met een kap. Het terrein rondom deze hallen, waar het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt, is nagenoeg geheel verhard en wordt gebruikt voor parkeren en opslag. Ten noorden van de Foragehal staat de Dairyhal met aan de snelwegzijde het hoofdkantoor. Dit pand is 15 m hoog en is plat afgedekt. Het omliggende terrein heeft een representatieve inrichting, waar naast verharding ruimte is voor (open) water. Buiten het terrein, in de zone langs de Weverskade, staan enkele (bedrijfs)woningen.

2.4 Huisvestingsstrategie

Aan het begin van de 21e eeuw maakte Lely een productiegroei door. Dat vereiste een vergroting van de productiecapaciteit en een heroriëntatie op de huisvesting. Als tussenoplossing heeft Lely van 2008 tot 2013 een dependance gehad om het productieoppervlak voor melkrobots (tijdelijk) aanzienlijk te vergroten en snel in te kunnen spelen op de explosief toegenomen vraag.

In 2010 heeft Lely haar huisvestingsstrategie herzien vanwege bedrijfseconomische motieven, aangezien door een verwachte omzetgroei behoefte ontstond aan toegesneden huisvesting, en de optimalisatie van het 'lean'-concept. De binding met Maassluis en de Dijkpolder speelde een belangrijke rol om de activiteiten te concentreren op de bestaande locatie Weverskade 60. Hiermee werd tevens de weg vrijgemaakt voor de ontwikkeling van de wijk Wilgenrijk.

Concreet lag de vraag voor om een nieuw hoofdkantoor en een nieuwe hal voor melkrobots (Dairy) in te passen. Om te komen tot een bedrijfseconomisch- en stedenbouwkundig goede indeling, is in het voorjaar van 2010 door Lely een aantal ruimtelijke studie-modellen vervaardigd. Deze zijn in diverse integrale overleggen besproken met de gemeente Maassluis. Uiteindelijk is het model gekozen waarbij de nieuwbouw van de Dairyhal en het hoofdkantoor ten noorden van de bestaande Forage-hal, langs de A20 gesitueerd is. In dit model is uitgegaan van een transformatie in twee fasen. De eerste fase is met de opening van de nieuwbouw in 2014 afgerond. De behaalde duurzaamheidambities zijn beloond met 2 maal breeam outstanding en bekroond met de opening van het pand door Koningin Máxima.

De tweede transitiefase zou van start gaan na realisatie van de Cornelis van der Lelylaan, de nieuwe ontsluiting van de Dijkpolder. Deze fase gaat uit van concentratie van de onderdelen Forage en Spare Parts ten zuiden van de nieuwe Dairyhal, tegen de A20. Hiermee zou het zogenaamde Lely-eiland tot stand komen. Het gebied tussen de bedrijfsbebouwing en de Weverskade werd daarmee vrijgespeeld voor nadere invulling in de vorm van een aan Lely gelieerd gemengd woon-werkgebied. Deze ambitie is bestuurlijk vastgelegd in het Masterplan Dijkpolder (zie ook paragraaf 4.4). In dit Masterplan worden in lijn met het gekozen model voor de invulling diverse opties opengehouden: reservelocatie Lely Industries, woningbouw of mengvorm. Ook worden uitspraken gedaan over de stedenbouwkundige randvoorwaarden (kleinschalig overgangsgebied) en ontsluiting.

2.5 Beoogde ontwikkeling: de Lely Campus

2.5.1 Aanleiding

Anno 2015 is Lely een belangrijke speler binnen de Nederlandse maakindustrie. De fundamenten van het bedrijf liggen in de agrarische sector. De activiteiten verschuiven de laatste jaren ook meer naar andere sectoren, met name high tech en energie. Daarmee is het bedrijf werkzaam in 3 van de 9 topsectoren van de Nederlandse economie.

Dit heeft zij voor een groot deel te danken aan haar innovatiekracht; ooit op de testvelden in de Dijkpolder en nu binnen research & developmentafdelingen. De belangrijkste locatie is de werklocatie in Maassluis, maar er zijn R&D-afdelingen in Duitsland, Turkije en Amerika. Het innovatieproces van Lely heeft tot nu toe vooral binnen het bedrijf plaatsgevonden. Ondermeer vanwege de genoemde verschuiving naar de sectoren high tech en energie en om haar koppositie in de maakindustrie te handhaven, heeft het bedrijf de komende jaren externe kennis nodig. Ze wil daarvoor een intensievere samenwerking met andere partijen zoeken. Dit heeft een organisatorische maar ook een fysieke component: Lely wil nabij haar belangrijkste research & developmentafdeling ruimte bieden aan andere bedrijven. Dit zijn enerzijds toeleveranciers. Dit biedt logistieke voordelen, maar bovenal wordt de innovatiekracht van Lely én van de partnerbedrijven verbeterd. Anderzijds moet deze locatie een incubator zijn voor bedrijven die voortkomen uit Lely (spin-off bedrijven) en start-ups, waar nieuwe ideeën producten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0005.png"

De negen topsectoren van de Nederlandse economie (bron: Plein06)

Door het op één locatie samenbrengen van complementaire bedrijven en instellingen wordt onderlinge creativiteit en innovatie gestimuleerd. Deze aanpak past in het innovatieve en ondernemende gedachtengoed van Cornelis van der Lely, de oprichter van Lely. Er is gekozen voor een campusvorm. Dat betekent dat het terrein één uitstraling krijgt en bedrijven en instellingen faciliteiten delen. Vanuit voortschrijdend inzicht is de gedachte ontstaan om het totale gebied, dus zowel het beoogde Lely-eiland als de reserve-locatie, als één gebied te beschouwen. De werklocatie wordt doorontwikkeld tot Lely Campus. De nieuwbouw die in 2014 is geopend en het Lely-eiland geldt als de eerste fase van deze ontwikkeling.

Vanuit bedrijfseconomische redenen is het voor Lely op dit moment niet opportuun om de huidige bedrijfsactiviteiten van de reservelocatie te concentreren op het Lely eiland. Om op korte termijn toch ruimte te kunnen bieden aan deze nieuwe samenwerkingsvorm, zal in het gebied tussen de bestaande hal 1 en de nieuwe Cornelis van der Lelylaan gestart worden met Lely Campus fase 2.1. Deze ontwikkeling wordt gekoppeld aan de realisatie van de aansluiting van de werklocatie op de Cornelis van der Lelylaan. In de toekomst zal ook fase 2.2 ontwikkeld worden, waarbij ook de daar nog aanwezige kantoorruimte zal verdwijnen. De strook tussen Lely Campus en de Weverskade, de Weverskadezone, zal tenslotte ingericht worden als overgangsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0006.png"

Lely Campus, paars is Lely Campus fase 2.1

Met de ontwikkeling van de Lely Campus wordt het imago van de werklocatie Lely en daarmee van Maassluis als centrum voor High Tech kennis en innovatie, regionaal en nationaal versterkt. De ontwikkeling van de Lely Campus zorgt ervoor dat het aantal arbeidsplaatsen – op verschillende opleidingsniveaus en in verschillende branches – binnen de gemeente Maassluis verder toeneemt. Op regionaal niveau ontstaat een nieuw kenniscentrum tussen de bestaande kenniscentra als Delft High Tech Campus, RDM Campus Rotterdam, Westland Greenport en Den Haag Security Campus (zie ook onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0007.png"

Ligging Lely Campus tussen de andere campussen (bron: Plein06)

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van de campus is het bieden van gezamenlijke faciliteiten, zoals vergaderruimte, laboratoria, of diensten zoals een pendeldienst of facilitaire diensten. Dit leidt tot synergie tussen bedrijven wat leidt tot innovatie.

De campus zal in principe eigen terrein blijven. De openbare ruimte komt dus niet in eigendom van de gemeente Maassluis. Voor het beheer wordt een entiteit opgericht. Vanuit deze entiteit kunnen eisen gesteld worden aan de gebruikers en kunnen afspraken worden gemaakt over de ruimtelijke uitstraling én exposure naar buiten toe.

2.5.2 Doelgroep

Lely Campus fase 2.1 zal ruimte bieden aan bedrijven die een relatie hebben met Lely en werken volgens het innovatieve gedachtegoed van Cornelis van der Lely, dat op de Lely Campus nagestreefd wordt. Dit zijn bijvoorbeeld aan-/toeleveranciers, half-fabrikanten, softwareontwikkelaars, kennispartners of andersoortige bedrijven waar Lely een werkrelatie mee heeft. Lely Campus zal een incubator zijn voor spin-off bedrijven van Lely of start-ups van bedrijven. Gezien de aanleiding liggen high techbedrijven voor de hand. Maar ook productiebedrijven zijn mogelijk, met dien verstande dat, gezien het innovatieve karakter, geen productie in grote volumes plaats zal vinden. Bovendien kan ruimte worden geboden aan gerelateerde diensten zoals onderwijsinstellingen of dienstverleners.

2.6 Ontsluiting en verkeersafwikkeling

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

In de huidige situatie wordt de werklocatie ontsloten via de Weverskade en de Maasdijk. In 2017 zal de Cornelis van der Lelylaan, de oostelijke ontsluitingsweg van de Dijkpolder, geopend worden. Deze weg zal vervolgens aantakken op de bestaande aansluiting van de Uiverlaan met de Westlandseweg. De Westlandseweg/Maasdijk is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg binnen Maassluis en geeft enerzijds verbinding met het centrum van Maassluis en anderzijds via de N220 met Maasdijk en Hoek van Holland. Ter hoogte van de aansluiting met de N220 wordt aangesloten op de A20.

Een nieuwe ontsluitingsweg die met een rotonde wordt aangesloten op de Cornelis van der Lelylaan zal de werklocatie ontsluiten. Deze ontsluitingsweg maakt onderdeel uit van de Lely Campus fase 2.1. Daarnaast zal een interne wegenstructuur aangelegd worden, die op deze weg zal aansluiten. In de dimensionering van de Cornelis van der Lelylaan is rekening gehouden met zowel de 1e fase van de woonwijk Wilgenrijk, de bestaande werklocatie en de Lely Campus.

Na oplevering van de nieuwe ontsluitingsstructuur zal de bestaande ontsluiting van de werklocatie alleen gebruikt worden voor bestemmingsverkeer ten behoeve van de bestaande woningen in de Weverskadezone en de verderop gelegen volkstuinen. Hiervoor zal een verkeersbesluit worden genomen. Deze bestaande ontsluiting zit momenteel namelijk op haar maximale capaciteit. Het is niet mogelijk om het extra verkeer dat zal worden gegenereerd door de Lely Campus fase 2.1 hierover af te wikkelen. Als voorwaarde geldt daarom dat de Lely Campus pas mag worden gerealiseerd als de nieuwe ontsluitingsstructuur gereed is. Deze eis is opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0008.jpg"

Ontsluitingsstructuur Dijkpolder (bron: Masterplan Dijkpolder), in rood indicatief het plangebied

Parkeren

Parkeren zal binnen het plangebied opgelost worden. Daarbij moet worden voldaan aan het gestelde in de 'Beleidsregels parkeren Maassluis 2012'. De exacte parkeeroplossing wordt in de verdere planuitwerking bepaald.

Ontsluiting langzaam verkeer

Langs de hoofdontsluitingsstructuur zal een gescheiden fiets- en voetpadenstructuur aangelegd worden. Deze wordt aangesloten op de bestaande structuur en de structuur die in Wilgenrijk gerealiseerd wordt. Hiermee is de Lely Campus bereikbaar voor langzaam verkeer. Een doorgaande fietsstructuur ligt langs de Weverskade. Via de fietspadenstructuur langs de Cornelis van der Lelylaan zal deze structuur bereikbaar zijn. Vooralsnog lopen er geen doorgaande fietsroutes door het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0009.jpg"

Ontsluitingsstructuur langzaam verkeer Dijkpolder (bron: Masterplan Dijkpolder), in rood indicatief het plangebied

Ontsluiting per openbaar vervoer

Langs de Westlandseweg, ter hoogte van de Uiverlaan, liggen bushaltes. Deze worden bediend door bussen in de richtingen Schiedam, Maasland, Honselersdijk en Delft.

Maassluis wordt ontsloten door de trein in de richtingen Rotterdam en Hoek van Holland. In juli 2013 heeft de Stadsregio besloten de Hoekse lijn om te bouwen naar metro als onderdeel van Randstadrail. Hierdoor zal de frequentie op de lijn toenemen. Het station Maassluis West ligt op circa 1,5 km afstand van het plangebied.

Vanuit Lely is er een pendeldienst tussen de werklocatie naar het station Maassluis West. Deze dienst sluit aan bij de werktijden van Lely en rijdt vooral in de spitsperioden.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De nieuwe ontwikkeling zal leiden tot extra verkeer. De verkeersgeneratie wordt bepaald aan de hand van kencijfers uit publicatie 317 (CROW). Het kencijfer voor een gemengd bedrijventerrein van 2,5 ha bedraagt 158 mvt/weekdagetmaal per netto ha terrein. Dit betekent dat de verkeersgeneratie circa 395 mvt/weekdagetmaal bedraagt. Het weekdagcijfer kan worden omgerekend naar werkdag door het kencijfer te vermenigvuldigen met 1,33. Het werkdagcijfer is van belang voor de verkeersafwikkeling. De verkeersgeneratie bedraagt circa 525 mvt/werkdagetmaal. De verkeersafwikkeling van de huidige werklocatie bedraagt circa 1.200 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van de totale Lely Campus komt dus uit op 1.725 mvt/etmaal.

Zoals beschreven is bij de aanleg van de Cornelis van der Lelylaan al rekening gehouden met de verkeersintensiteiten na realisatie van de Lely Campus. (Zie ook Bijlage 1). Hierbij is gerekend met een verkeersgeneratie van 2.700 mvt/etmaal, dus ruimer dan de 1.725. De wegen zijn dan ook gedimensioneerd op deze hogere intensiteit. Verkeersproblemen als gevolg van deze ontwikkeling zijn daarom niet te verwachten.

2.7 Beeldkwaliteit

Voor Lely Campus wordt een Beeldkwaliteitsplan opgesteld (BKP).

Het BKP beschrijft een landschappelijk raamwerk, geïnspireerd op het Hollandse landschap, waarmee een kwalitatieve inpassing van de bedrijven en het parkeren wordt gewaarborgd. Het raamwerk geeft de campus identiteit en eenheid. De verschillende kamers binnen het raamwerk zijn flexibel indeelbaar en bieden ruimte voor toekomstige ontwikkelingen. We gaan uit van een 'plug and play' principe, waarbij het landschappelijk raamwerk vooraf wordt gemaakt en bedrijven kunnen zich direct vestigen. De kamers worden omringd door een dijkje. Dit dijkje zorgt voor een heldere structuur en voor de identiteit van de campus. Het dijkje zorgt voor ingepaste parkeerplaatsen.

Door een L-vormige weg door het gebied ontstaan er twee gebieden: De buitenrand en het binnengebied. De buitenrand is gericht op het zicht van buitenaf naar binnen: De bebouwing is smaller en bestaat uit accenten en geleding. Ook is de waterrand natuurlijk ingericht met riet en een openbaar pad dat leidt naar het, in het midden gelegen, openbare parkje. In het binnengebied is er meer ruimte voor grotere volumes. De hoogtes zijn afgestemd op de bestaande bebouwing van de Lely Campus.

Het gehele gebied is een familie van de bestaande nieuwbouw van Lely Industries. Zo zijn er verschillende elementen, waaronder bijvoorbeeld de lantaarnpalen, die terugkomen in het gebied. Ook in het gebruik van materialisatie, geleding en sterke (kleur)contrasten herken je het Lely Industries gebouw terug.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd. Kaderstellend daarbij zijn de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012 en STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en eventueel aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Verder geldt het volgende:

  • gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met gebiedsaanduiding, worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op de beoogde ontwikkeling en de bijbehorende randvoorwaarden. Dit betekent concreet het volgende. De Lely Campus fase 2.1 krijgt de bestemming Bedrijventerrein. De toegangsweg naar Lely Industries, die ook de Lely Campus ontsluit, krijgt de bestemming Verkeer. De omliggende (hoofd)watergangen hebben de bestemming Water. Hiermee is de hoofdstructuur planologisch vastgelegd.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken, waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen, zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing.
  • Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Maassluis zijn gehanteerd.

3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Bedrijventerrein (Artikel 3)

Binnen deze bestemming kan de Lely Campus worden gerealiseerd. De Lely Campus komt tot stand volgens de campusgedachte: het binnen één campus samenbrengen van complementaire bedrijven en instellingen om onderling kennis, creativiteit en innovatie te stimuleren. De activiteiten zullen zich richten op de innovatie van producten en diensten in de sectoren high tech, agro & food en energie en alle activiteiten die daaraan bijdragen waarbij sprake is van een samenwerkingsrelatie met activiteiten binnen de Lely Campus. Deze voorwaarden zijn opgenomen in deze bestemming. Daarbij geldt als voorwaarde voor het bouwen dat de ontsluiting via de Cornelis van der Lelylaan gerealiseerd moet zijn.

Binnen het bestemmingsplan mogen gebouwen opgericht worden. Daarbij geldt een maximum bebouwingspercentage van 70% in de zuidoosthoek en 50% in de noordwestrand. Binnen het plangebied gelden drie maximale bouwhoogten. In de zuidoosthoek geldt een maximale bouwhoogte van 15 m, in de zone daaromheen geldt een maximale hoogte van 8 m. In de buitenrand van het gebied mag slechts 3 m hoog gebouwd worden.

Om aan de noordwestzone een bijzonder aanzicht te realiseren, is het mogelijk om hier, in afwijking van de bepaalde maximale bouwhoogte, tot 12 m te bouwen. Dit is alleen mogelijk als de bebouwing ter plaatse van de hogere bouwhoogte een maximale gevelbreedte van 12 m heeft en de afstand tussen twee bouwvolumes ten minste 24 m bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0010.png"

Bebouwingsbepalingen bestemming Bedrijventerren

In de nabijheid van het plangebied liggen de bedrijfswoningen van Lely en de woonwijk Wilgenrijk. Om ter plaatse van deze woningen een goed woon- en leefklimaat te garanderen is een milieuzonering opgenomen waarbij gebruikgemaakt is van een Staat van Bedrijfsactiviteiten Lely Campus. De westzijde, plus een smalle strook aan de noordzijde, biedt ruimte aan bedrijfsactiviteiten tot categorie 2 uit deze Staat. Op een strook van 50 m breed is ruimte voor bedrijfsactiviteiten tot milieucategorie 3.1; in de zuidoost hoek van het plangebied tot milieucategorie 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0011.png"

Milieuzonering bestemming Bedrijventerrein

Verkeer ( Artikel 4 )

Deze bestemming ligt op de ontsluitingsweg van de Lely Campus, die aansluit op de Cornelis van der Lelylaan. Deze ontsluiting moet gerealiseerd zijn voordat de gronden met de bestemming Bedrijventerrein gebruikt mogen worden.

Water (Artikel 5)

Deze bestemming spreekt voor zich. Binnen deze bestemming zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals bruggen voor langzaam verkeer mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is het mogelijk een extra aansluiting te realiseren op de bestaande Lely Campus.

3.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels (Artikel 7)

Dit artikel bevat twee algemene bepalingen. De eerst bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.

De tweede bepaling betreft 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Overige regels (Artikel 10)

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk 'Werking wettelijke regeling'. In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel 'Wettelijke regelingen' op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

3.5 Toelichting op de overgangs- en slotregels

In artikel Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 11.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 11.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

De slotregel in artikel 12 beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

3.6 Handhaving

De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan, is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat bij de handhaving van dit plan met name om de regels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Waar regels zijn, moet gehandhaafd worden. Zo ook bij regels op het gebied van de fysieke leefomgeving. Deze regels zijn erop gericht de kwaliteit van de bebouwde en de onbebouwde omgeving te beschermen en waar mogelijk te verbeteren.

Handhaving op dit gebied is de laatste tijd steeds meer in de belangstelling komen te staan. Waar handhaving voorheen een bevoegdheid was waar een bestuursorgaan binnen redelijke grenzen al dan niet gebruik van kon maken, is handhaving inmiddels geworden tot een beginselplicht waarvan slechts deugdelijk gemotiveerd afgeweken kan worden.

Omdat er teveel regels zijn om alles te kunnen handhaven, zal het bestuur onderbouwde keuzes moeten maken. In de uitwerkingsregels van de Wabo, het Besluit omgevingsrecht (Bor), is de plicht voor bestuursorganen om een handhavingsbeleid vast te stellen wettelijk verankerd. In het Bor wordt onder meer gesteld dat het handhavingsbeleid inzicht dient te geven in de prioriteitstelling, in de wijze waarop toezicht wordt uitgevoerd en de manier waarop sancties worden toegepast.

De gemeente Maassluis heeft haar handhavingsbeleid vastgelegd in het Handhavingsbeleidsplan Wabo (30 augustus 2011). In deze nota wordt een integrale visie gegeven op de wijze van handhaven van de gemeente. Daarnaast is er een handhavingsuitvoeringsprogramma vastgesteld. Hierin is de in het beleid aangegeven prioritering nader uitgewerkt.

Het denken in termen van individuele producten is niet meer uitgangspunt voor de inzet van toezicht en handhaving maar de kernbegrippen zijn cluster (of ketengericht) werken. De toezicht- en handhavingstaken zijn in dat geval geclusterd naar de wijze waarop de toezicht en handhaving zal worden georganiseerd.

Om te kunnen toezien op de waarborging van een adequate en behoorlijke uitvoering van het beleid en uitvoeringsprogramma is een handhavingsregisseur aangesteld die daarnaast een aantal wettelijke taken op zich zal nemen. Daarnaast is er een duidelijke scheiding tussen de vergunning verlenende en de handhavende taken. De vergunning verlenende en toezichthoudende taken worden uitgevoerd in de afdeling ROVM door het team Bouw- en Woningtoezicht. De handhaving wordt uitgevoerd door de regisseur handhaving Wabo.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Inleiding

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Toetsing

Het beleid van de Rijksoverheid heeft in het algemeen een wat abstract karakter en is niet kaderstellend voor individuele ontwikkelingen. De ontwikkeling van de Lely Campus sluit echter aan bij de doelstelling die in de SVIR is opgenomen: het vergroten van de concurrentiekracht door het realiseren van een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's. De realisatie van de Lely Campus is geheel in lijn met deze doelstelling.

4.2.2 Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, lid 2

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Bro (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). De Ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De Ladder voor duurzame verstedelijking is geïmplementeerd in de provinciale Verordening Ruimte. Toetsing aan de Ladder komt daarom aan de orde in paragraaf 4.3. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Hoofdlijnenakkoord 2015-2019

Het Provinciale Hoofdlijnenakkoord 2015-2019 heeft als motto 'Zuid-Holland: slimmer, schoner en sterker' meegekregen. Om concurrerend te blijven dient Zuid-Holland zich te onderscheiden door onder andere een duurzame en innovatieve economie. De provincie wil samen met mede-overheden, bedrijven en kennisinstellingen binnen de Zuidvleugel uitvoering geven aan de gezamenlijke economische visie en agenda. Bovendien wil zij het innovatiepotentieel beter benutten, onder andere door het bevorderen van samenwerking tussen ondernemers, kennisinstellingen en de overheid.

De beoogde ontwikkeling Lely Campus sluit aan bij de doelstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord.

4.3.2 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Toetsing

Dit project geeft invulling aan de eerste 2 hoofddoelen en geeft mede invulling aan rode draad 1.

In de 'Visie ruimte en mobiliteit' wordt ingegaan op bedrijventerreinen. Voor bedrijventerreinen wil de provincie de match tussen vraag en aanbod verbeteren. De huidige mismatch is kwalitatief en kwantitatief van aard, en er is te weinig ruimte voor functiemenging. Er zijn onvoldoende geschikte terreinen en plannen voor de ontwikkeling van de economische topsectoren, zoals het havenindustrieel complex, de greenports en de kennis- en diensteneconomie tussen Leiden en Dordrecht. Deze terreinen moeten goed aangesloten zijn op het hoofdwegennet en, mede door de clustering, bij voorkeur geschikt voor multimodaal vervoer. Ook havengerelateerde regio's kennen een tekort aan bedrijventerreinen. Herstructurering van bestaande terreinen en aanleg van nieuwe terreinen blijft daarom nodig.

4.3.3 Programma ruimte (2014)

Bij de verordening hoort het Programma ruimte. Hieruit blijkt dat er behoefte aan kwalitatief goede bedrijventerreinen is. Zowel de locatie Weverskade 60 als Weverskade 110 zijn aangewezen als bedrijventerrein. De bedrijfslocatie Weverskade 110 zal op termijn verdwijnen ten behoeve van de woonwijk Wilgenrijk. Rondom de werklocatie zal de bedrijvigheid geconcentreerd worden. De locatie Lely Campus fase 2.1 valt buiten de aanduiding Bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0012.png"

Uitsnede kaart 'strategie voor bedrijventerreinen'

Uit het programma Ruimte blijkt dat er met name in de Stadsregio Rotterdam een aanzienlijk kwalitatief en kwantitatief tekort is aan bedrijventerreinen.

Vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen tot 2020 gespecificeerd naar regio's (netto hectares)

regio   vraag 2010-2020   T+ IJV   totaal vraag tot 2020   hard aanbod   vraag - hard aanbod    
Stadsregio Rotterdam   395   199   594   441   153   Tekort  
4.3.4 Verordening Ruimte (2014)

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Verordening Ruimte. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. De relevante artikelen zijn hieronder opgenomen. Het plan wordt hier tevens aan getoetst.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikgemaakt van locaties die;
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is;
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 ha.

Toetsing

  • a. Lely Campus voorziet in een behoefte aan een specifieke vorm van bedrijventerrein: een campusvorm voor activiteiten die zich richten op de 3 topsectoren van de Nederlandse economie: agrarisch, high tech en energie. Het bedrijf Lely, een grote speler in de Nederlandse maakindustrie, is een belangrijke aanjager van dit initiatief. Lely heeft in haar netwerk een aantal bedrijven dat potentieel behoefte heeft aan een vestiging op deze locatie. Een dergelijk aanbod is op andere locaties niet beschikbaar. In het provinciale Programma ruimte (zie ook 4.3.3) is aangegeven dat er in de regio Rotterdam zowel kwantitatief als kwalitatief een tekort aan bedrijventerreinen bestaat. Ook in het recentere Hoofdlijnenakkoord (zie 4.3.1) geeft de Provincie aan in te willen zetten op en ruimte te bieden aan innovatie. De 2,5 ha uitbreiding die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, geeft daarmee dus concreet invulling aan een regionale behoefte.
  • b. De Dijkpolder, met uitzondering van de bestaande werklocatie en de locatie Weverskade 110, is op basis van de verbeelding van de Visie Ruimte niet aangewezen als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). De gehele Maassluise Dijkpolder is echter transformatiegebied; hier wordt de gebiedsontwikkeling Wilgenrijk gerealiseerd. In dit gebied is ruimte voor wonen en werken. Deze ontwikkeling is naar aanleiding van overleg tussen gemeente Maassluis en Provincie Zuid-Holland opgenomen in het Provinciale Programma Ruimte. Om de woonwijk mogelijk te maken worden de bedrijfsactiviteiten van Lely die voorheen verspreid waren door de Dijkpolder op Lely Campus samengebracht. Lely Campus is daarmee randvoorwaardelijk voor de ontwikkeling Wilgenrijk. De gronden die met dit bestemmingsplan onderdeel worden van Lely Campus liggen ingesloten tussen de werklocatie van Lely en de nieuwe woonwijk Wilgenrijk. De locatie maakt formeel dus geen deel uit van het BBG óf van de afspraken over een woningbouwontwikkeling. De ontwikkeling is wel nadrukkelijk opgenomen in het Masterplan voor Wilgenrijk. Op basis van de feitelijke situatie, ondermeer als zanddepot vanwege de aanleg van de ontsluitingsweg en voorheen het gebruik van een groot deel van het terrein als tijdelijke parkeerplaats, en op basis van het feit dat het gebruik van het gebied voor agrarisch gebruik economisch en ruimtelijk feitelijk niet meer mogelijk is, heeft het gebied in de praktijk een stedelijke functie. Voor de volledigheid is echter getoetst aan de derde trede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0013.png"

Begrenzing Bestaand Bebouwd Gebied (bron: Provincie Zuid-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0014.jpg"

Toekomstige invulling Dijkpolder (bron: Masterplan Dijkpolder)

  • c. Aangezien de locatie niet is aangewezen als onderdeel van het bestaand stads- en dorpsgebied dient de locatie te voldoet aan de voorwaarden genoemd onder c:
    • 1. Mede door de aanleg van de Cornelis van der Lelylaan, de bestaande infrastructuur van Maassluis en het fijnmazige fietsnetwerk is de ontsluiting van de locatie zeer goed.
    • 2. Voor Lely Campus wordt een stedenbouwkundig plan opgesteld. Hiermee wordt geborgd dat de ontwikkeling aansluit op zowel de bestaande bebouwing van Lely, de woonwijk Wilgenrijk als de Weverskade en het Sparrendal. De stedenbouwkundige kaders worden geborgd in dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat apart wordt vastgesteld. Op dit plan wordt ingegaan in de paragraaf Beeldkwaliteit (paragraaf 2.7). Hiermee wordt de stedenbouwkundige kwaliteit van deze ontwikkeling geborgd.
    • 3. De toevoeging aan bedrijventerrein blijft met circa 2,5 ha onder de 3 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0015.jpg"

Toekomstige ontsluitingsstructuur Dijkpolder

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In dit geval kan worden gesproken van 'aanpassen'. Op de ruimtelijke kwaliteit wordt nader ingegaan in de paragraaf Beeldkwaliteit.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Archeologiebeleid gemeente Maassluis 2013

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn gemeenten verantwoordelijk voor het archeologisch beleid binnen de stadsgrenzen. Daarvoor heeft Maassluis informatie nodig over wat er zich in de grond bevindt. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Maassluis op 16 april 2013 het Archeologiebeleid Maassluis 2013 vastgesteld. Onderdeel van dit beleid is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart gelden voor het plangebied diverse archeologische verwachtingswaarden. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in paragraaf 5.9.

4.4.2 Structuurvisie Maassluis

Maassluis streeft ernaar een sociale en financieel gezonde stad te zijn. Bij de ontwikkelingen in de stad is duurzaamheid een belangrijk thema. De missie en centrale leidraad voor de structuurvisie is daarom: sociaal, solide en duurzaam. Keuzes maken voor een goede toekomst.

De gewenste concentratie van Lely is vastgelegd in de structuurvisie. Hierin is de transformatie van de Dijkpolder opgenomen. De locatie van de Lely Campus is hierin aangeduid als reservelocatie voor Lely. Hierbij is uitgegaan van activiteiten voor Lely óf woningbouw of een mengvorm.

Met de ontwikkeling van de werklocatie wordt een belangrijk aandeel geleverd aan het gewenste economisch-en werkgelegenheidsprofiel van Maassluis. De keuze voor een ontwikkelingsscenario op termijn is afhankelijk van de ontwikkeling en groei van Lely Industries, die mogelijk verder wil en kan uitbreiden in dit gebied. Met de ontwikkeling van Lely Campus wordt uitvoering gegeven aan de Structuurvisie Maassluis.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0017.png"

Uitsnede structuurvisiekaart

4.4.3 Masterplan Dijkpolder

Op 31 januari 2012 is het Masterplan Dijkpolder door de gemeenteraad van Maassluis vastgesteld. Hierin is de ambitie voor de invulling van het gebied Dijkpolder opgenomen. Het Masterplan richt zich vooral op de ontwikkeling van de woonwijk. Wel worden (beknopt) uitspraken gedaan over de werklocatie. In het Masterplan is dit gebied van de Lely Campus fase 2.1 aangeduid als reservelocatie. Het Masterplan laat (net als de structuurvisie) diverse opties open: reservelocatie voor Lely Industries, woningbouw of een mengvorm. Ook worden uitspraken gedaan over de stedenbouwkundige randvoorwaarden (kleinschalig overgangsgebied) en ontsluiting. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals genoemd in het Masterplan zijn uitgangspunt geweest voor de verdere planvorming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0018.png"

Uitsnede Masterplan

4.4.4 Welstandsnota

In de op 15 mei 2012 vastgestelde herziening van de Welstandsnota, wil de gemeente het welstandsbeleid vereenvoudigen.

Uitgangspunten voor welstand

Maassluis zoekt naar een evenwicht tussen de bouwmogelijkheden voor burgers en bedrijven enerzijds en het aanzien van de gemeente anderzijds. Voor de woongebieden en bedrijventerreinen wil de gemeente zich wat betreft welstand terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor particulier initiatief.

Gebieden

Per gebied is een samenhangend beoordelingskader opgesteld met daarin een korte beschrijving van het gebied, waarbij aandacht wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige of landschappelijke omgeving, een typering van de bouwwerken, het materiaal- en kleurgebruik en de detaillering. De welstandscriteria zijn onderverdeeld in criteria betreffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de bouwmassa, de architectonische uitwerking, materiaal en kleur. Met de welstandscriteria kan de commissie zich binnen de grenzen van het bestemmingsplan een gewogen oordeel vormen. In aanvulling op de tekst zijn foto's opgenomen, die een impressie van het gebied geven en zowel goede als slechte voorbeelden tonen.

Niveaus

Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0019.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0020.png"  
Niveaukaart (bron: gemeentelijke welstandsnota    

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0021.png"

Gebiedskaart (bron: gemeentelijke welstandsnota)

Voor de Dijkpolder als geheel geldt een gewoon welstandsniveau. De Dijkpolder is in twee gebieden opgenomen. De bestaande werklocatie is aangeduid als 'bedrijventerrein'. Het welstandsbeleid hier is gericht op behoud van de samenhang in de massa's. Variatie moet niet tot rommeligheid leiden. De overige Dijkpolder, waaronder ook het plangebied, valt binnen deelgebied 'buitengebied'. Het beleid hier is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, de cultuurhistorische bebouwing, het karakteristieke profiel van de lintwegen en het inperken van grote oppervlakken verharding.

Voor de ontwikkeling van de Lely Campus worden aparte beeldkwaliteitseisen opgesteld, die zullen worden toegevoegd aan de Welstandsnota. De invulling van het gebied zal getoetst worden aan deze eisen.

4.4.5 Wegenstructuurvisie Maassluis (2010 - 2025)

In de wegenstructuurvisie Maassluis zijn oplossingsrichtingen gegeven voor de toekomstige verkeersstructuur van Maassluis en is onderzocht of er knelpunten te verwachten zijn met de demografische en ruimtelijke ontwikkeling van Maassluis tot 2025.

Uit de structuurvisie blijkt dat het wegennet van Maassluis, zonder uitbreiding met nieuwe infrastructuur, maar wel met het toepassen van enkele benuttings- en aanpassingsmaatregelen, voldoende capaciteit biedt om de effecten op het verkeer van de nu bekende ontwikkelingen tot 2025 te kunnen verwerken. Hoewel er een stijging is van de verkeersbelasting van het wegennet, blijven de milieueffecten binnen de wettelijke normen en vragen deze geen extra maatregelen.

Infrastructurele maatregelen

Het gebied Dijkpolder zal aangetakt worden op zowel de Westlandseweg als de Maasdijk. In de eerste ontwikkelingsfase zal de Cornelis van der Lelylaan aantakken op het kruispunt Westlandseweg-Uiverlaan. Van deze ontsluiting zal de Lely Campus ook gebruikmaken.

4.4.6 Landschapontwikkelingsperspectief (LOP, 2009)

Midden-Delfland is een prachtig open veenweidegebied tussen Rotterdam en Den Haag. Maassluis neemt in het Midden-Delflandgebied een bijzondere positie in aan de Nieuwe Waterweg. Het is een topgebied en dat willen Maassluis en de omringende gemeenten graag zo houden. Het LOP presenteert een streefbeeld en geen eindbeeld. Er wordt een gemeenschappelijke koers gegeven om nieuwe ontwikkelingen in de gewenste richting te sturen en werkt door in het ruimtelijk beleid.

Om de kernkwaliteiten van Midden-Delfland in stand te houden, te verrijken en te versterken, wordt gestreefd naar:

  • versterken van het contrast land-stad;
  • versterking van de relaties met de bredere omgeving;
  • versterking van de relaties met de directe omgeving;
  • versterking van de kwaliteit van de randen;
  • zonering van het recreatief gebruik: stad-rand-land;
  • versterking van het agrarisch kerngebied;
  • versterking van het kerngebied weidevogels;
  • benutting van de kwaliteiten van het land als recreatief uitloopgebied;
  • benutting van de recreatieve potenties van het water.

Voor de bebouwing van de Dijkpolder worden verder richtlijnen aangedragen in het LOP. Met name de eis dat het huidige verkavelingspatroon richtinggevend is, is relevant voor de ontwikkeling. Dit uitgangspunt is vertaald door de polderstructuur als uitgangspunt te nemen in het stedenbouwkundig plan.

4.4.7 Groenstructuurplan (2001)

De bestaande groenstructuur in de bebouwde kom blijft behouden. De gemeente formuleert voor zichzelf de opgave om te blijven investeren in de groene route door Maassluis. De voorgestelde structuur is echter geen blauwdruk maar verbeeldt een ambitie. In de praktijk is de route herkenbaar als een aaneenschakeling van groene openbare ruimten verbonden door lanen. In 2004 heeft de gemeenteraad de bij het plan behorende kaart geactualiseerd.

Het gemeentelijk groenstructuurplan zal de komende tijd worden geactualiseerd, met het Landschapontwikkelingsperspectief als belangrijkste beleidskader voor het buitengebied.

4.4.8 Beleidsregels parkeren Maassluis 2012

Ter bevordering van de rechtszekerheid heeft het college in de beleidsregels parkeren Maassluis 2012 vastgelegd welke parkeernormen van toepassing zijn bij bouwplannen. In de beleidsregels is tevens vastgelegd op welke voorwaarden afgeweken mag worden van de parkeernormen. Deze regels zijn van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan. Dat betekent dat initiatieven hieraan getoetst worden.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

5.1 Inleiding

De wet en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn onderzoeken noodzakelijk voor het bestemmingsplan, onder andere op het gebied van milieu. In dit hoofdstuk wordt het initiatief, de realisatie van de Lely Campus fase 2.1, getoetst aan de milieuaspecten. Waar mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van de gegevens uit de mer-beoordelingsnotitie, die is uitgevoerd in het kader van bestemmingsplan Dijkpolder.

5.2 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

De gemeenteraad van Maassluis heeft op 5 oktober 2010 de Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan (Royal Haskoning, 9 juni 2010) vastgesteld. Op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Maassluis is het plangebied onderdeel van Buitengebied 9. Zowel de boven- als ondergrond van deelgebied 9 (buitengebied) overschrijden de gemiddelde gehalten van enkele metalen de AW2000 (lood en kwik). Er mag in deze zone gebruik gemaakt worden van de uitzonderingsregel waardoor boven- en ondergrond kunnen worden ingedeeld in kwaliteitsklasse AW2000. Er is sprake van functieklasse 'Overig en wonen'.

De beoogde ontwikkeling voorziet in een bedrijventerrein. Gelet op het agrarische gebruik in het verleden worden ter plaatse geen relevante bodemverontreinigingen verwacht, waarmee bij de uitvoering van het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

N.B In 2016 zal de Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan geactualiseerd worden.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kan gebruik worden gemaakt van kleinere richtafstanden. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Voor dit bestemmingsplan is deze staat aangepast. Dat wil zeggen dat alleen die bedrijvensoorten die beoogd zijn binnen de Lely Campus op deze lijst opgenomen zijn.

Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 1 van de toelichting.

Onderzoek en conclusie

Uitgangspunten milieuzonering

In de omgeving komen de volgende omgevingstypen voor waarmee in de milieuzonering rekening is gehouden.

  • Rustige woonwijk: de nieuwe woonwijk Wilgenrijk (inclusief de bestemming gemengde doeleinden 1 met een hotel, zorgwoningen, wellness/sportvoorzieningen en lichte horeca) wordt beschouwd als omgevingstype 'rustige woonwijk'. Ten opzichte van dit gebied worden dan ook de richtafstanden voor omgevingstype 'rustige woonwijk' gehanteerd.
  • Gemengd gebied: de 3 bestaande burgerwoningen in de directe omgeving van Lely worden beschouwd als gemengd gebied. Dit in verband met de huidige ligging in een gebied met een menging van functies (bedrijvigheid – waaronder Lely – woningen) en de geringe afstand tot de bestaande bedrijvigheid. Ten opzichte van deze woningen worden voor de nieuwe bedrijvigheid dan ook de richtafstanden conform het type gemengd gebied gehanteerd.
  • De bestaande bedrijfswoningen van Lely. Het gaat hierbij om een specifiek type woningen waar andere eisen aan het woon- en leefklimaat mogen worden gesteld, dan bij reguliere woningen. Bedrijfswoningen zijn immers per definitie aan bedrijvigheid gelieerd en liggen daarmee in het algemeen op bedrijventerreinen. Bovendien betreft het een historisch gegroeide situatie. In de directe omgeving van de bestaande bedrijfswoningen worden (ook in het vigerende bestemmingsplan) bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de SvB toegestaan, vanaf 30 m eveneens bedrijven uit milieucategorie 3.2.

Uitwerking milieuzonering

Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Afhankelijk van de locatie in het plangebied zijn bedrijven van maximaal categorie 2 tot 3.2 van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering toegestaan. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van maximaal 100 m ten opzichte van een rustige woonwijk en 50 m ten opzichte van gemengd gebied.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de milieuzonering en de opgenomen bestemmingsplanregeling zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de aanwezige en geprojecteerde woningen in de omgeving van het plangebied.

5.4 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor industrieterrein Europoort-Maasvlakte een geluidszone vastgesteld. Het plangebied ligt binnen deze zone.

Binnen de geluidszone zijn nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Hierbij geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis is binnen haar gemeentegrenzen bevoegd om voor het aspect industrielawaai voor nieuwe woningen hogere grenswaarden vast te stellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Sanering Europoort-Maasvlakte
Voor het industrieterrein Europoort-Maasvlakte heeft in het verleden een saneringsslag (industrielawaai) plaatsgevonden. Er is een saneringsprogramma voor vastgesteld en goedgekeurd, waarin de 55 dB(A)-contour en hoger (tot 65 dB(A)) is weergegeven. Inmiddels zijn op basis van dit programma de MTG's (maximale toelaatbare geluidsbelasting) vastgesteld. De contouren en bijbehorende MTG-waarden vormen het toetsingskader voor ruimtelijke plannen binnen de geluidszone.  

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Ter plaatse worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.

Desondanks is de geluidzone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte op de verbeelding en in de regels opgenomen.

5.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek 

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er geen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en het water. Wel is er in de omgeving sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A20 en door aardgasleiding A-613.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20

Ten noordoosten van het plangebied vindt vervoer gevaarlijke stoffen plaats over de Rijksweg A20: afrit 6 (Maasdijk) – Knp. Kethelplein. Volgens het Basisnet Weg is er geen sprake van een PR 10-6-contour en plasbrandaandachtsgebied. Door het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied 355 m. Het plangebied ligt op circa 340 m afstand en ligt dus binnen het invloedsgebied. Conform het BEVT is geen onderzoek naar het GR nodig, omdat het plangebied op meer dan 200 m vanaf de buitenrand van de transportroute ligt. De afstand tussen het plangebied en de weg is dermate groot dat de ontwikkeling niet van invloed is op de hoogte van het GR. Tevens is het plangebied in zijn geheel op meer dan 200 m vanaf de buitenrand van de transportroute gelegen. Hierdoor geldt dat er geen ruimtelijke verplichtingen gesteld kunnen worden aan de ontwikkeling. Vanwege de gedeeltelijke ligging binnen het invloedsgebied van 355 m is het conform het BEVT wel noodzakelijk aandacht te besteden aan:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater; en
  • voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op dat binnenwater een ramp voordoet.

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20: afrit (Maasdijk) – Knp. Kethelplein vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door aardgasleiding A-613

Ten noordoosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door aardgasleiding A-613. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 230 m. Het plangebied is gelegen op circa 380 m afstand tot deze aardgasleiding en ligt dus niet binnen het invloedsgebied. De aanwezigheid van de leiding vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aanwezigheid van de risicobronnen geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

In de regels van dit bestemmingsplan wordt expliciet uitgesloten dat zich in het plangebied Bevi-inrichtingen kunnen vestigen. Daarmee verandert de veiligheidssituatie voor de omliggende woonwijken niet.

5.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en  PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 395 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 18.9%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1.32 µg/m³ en van fijn stof van 0.14 µg/m³ (zie figuur hieronder). De toename voor stikstof komt daarmee boven de 1,2 µg/m3.

Uit het planMER behorende bij de gemeentebrede structuurvisie blijkt dat in de gehele gemeente Maassluis voldaan wordt aan de grenswaarden uit de luchtkwaliteitswetgeving, ook na realisatie van alle ontwikkelingen in Dijkpolder (Wilgenrijk en Lely Campus). Uit de Monitoringstool blijkt dat in 2015 langs de A20 en de Westlandseweg/Maasdijk de jaargemiddelde concentratie van de maatgevende stof stikstofdioxide minder dan 37 µg/m3 bedraagt (tegen een grenswaarde van 40 µg/m³): langs de A20 bedraagt deze concentratie 28,1- 30,9 µg/m³, langs de Westlandseweg/Maasdijk bedraagt deze 27,1-27,7 µg/m³. Gelet op de lage concentraties ter plaatse wordt voldaan aan het besluit gevoelige bestemmingen.

CAR-berekeningen die als worstcasesituatie zijn uitgevoerd (zo zijn de verkeersintensiteiten van 2020 na realisatie van Dijkpolder gebruikt voor berekeningen in 2012) laten zien dat ook na realisatie van Wilgenrijk en Lely Campus ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden langs de Westlandseweg en de interne ontsluitingswegen. Ook al zal door het extra verkeer de concentratie luchtverontreinigende stoffen toenemen, er wordt nog steeds ruimschoots voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen, ook ter plaatse van het nieuwe woongebied.

5.7 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte- en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

Ten slotte is de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld versie 14 juli 2015. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.

Praktisch komt het beleid neer op het stand-stil principe. Dat betekent dat er geen verslechtering mag optreden. Dat betekent ook dat er compensatie voor extra verharding moet worden berekend aan de hand van de watersleutel zoals beschreven in de bijlage handreiking Watertoets.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Maassluis heeft in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland een waterplan opgesteld voor de periode 2008-2015. In het waterplan is opgenomen hoe de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland zich voorbereiden op de toekomstige klimaatveranderingen en hoe de chemische en ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewater kan verbeteren. Daarmee geven de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland, naast invulling aan de eigen wensen en plannen, tevens invulling aan de wensen en eisen onder andere uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorts wil de gemeente met het waterplan gestalte geven aan haar wens van meer beleving en versterking van de natuurlijke omgeving ondersteund door een robuust en goed functionerend watersysteem.

In de Structuurvisie Maassluis 2011-2025 zijn de ambities van de gemeente ten aanzien van beleid en ontwikkelingen in die periode vastgelegd. In de structuurvisie worden uitgangspunten voor concrete projecten en maatregelen globaal beschreven, waaronder de Dijkpolder.

Waterschapsbeleid / gemeentelijk beleid

Op 2 september 2014 hebben de colleges van Hoogheemraadschap en gemeente het Waterhuishoudkundigplan Dijkpolder vastgelegd. Dit plan is, mede op basis van bovengenoemde plannen, het vigerend kader voor alle ontwikkelingen en watervergunningen in de Dijkpolder, inclusief de waterhuishouding bij Lely Industries.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in Dijkpolder te Maassluis. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen den 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. Peilgebieden ligt het terrein voornamelijk binnen het -2,40m NAP gebied, echter aan de zuidzijde van het terrein ligt het -1,55m NAP gebied, wat in de plan vorming als raakvlak moet worden meegenomen (zie onderstaande kaart uit WHP Dijkpolder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0022.jpg"

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is secundair oppervlaktewater aanwezig. Hiervoor geldt een beschermingszone van 1,5 m. Ten zuidwesten van het plangebied aan de overzijde van de Toekomstige Cornelis van der Lelylaan is primair oppervlaktewater aanwezig. De beschermingszone van deze watergang bedraagt 4 m en reikt niet tot aan het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig wel ligt er een persleiding aan de zuidzijde van het gebied. Deze is bij de nieuwbouw van Lely Industies aangelegd vooruitlopend op deze toekomstige gewenste ontwikkeling. Deze persleiding betreft een onderdeel van de bedrijfsriolering van Lely Industries, aangesloten op de gemeentelijke riolering (het gemeentelijk rioolgemaal bij Lely Industries). De te ontwikkelen Lely Campus wordt dan ook aangesloten op deze persleiding.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een bedrijvencampus van circa 2,5 ha op voorheen agrarische gronden. Hierdoor is er sprake van toename in verharding en is het stand stil principe van toepassing.

De Dijkpolder wordt voor een groot deel ontwikkeld als een waterrijke wijk, waarbij de beleving van het water een belangrijk kenmerk is. In het kader van het vigerende bestemmingsplan Dijkpolder is onderzoek gedaan naar de noodzaak van waterberging als gevolg van de ontwikkelingen in Dijkpolder, waar dit plangebied (Lely Campus) deel van uitmaakt. Benodigde waterberging ten gevolge van ontwikkelingen binnen het plangebied zijn afgestemd met het hoogheemraadschap.

Wel is er qua waterstructuur een wijziging doorgevoerd, omdat qua verkaveling de ligging van de watergang ongunstig uitkwam, tevens wordt de watergang in het nieuwe ontwerp gebruikt als natuurlijke barrière om op het terrein te komen, waardoor de beveiliging beter en makkelijker is te organiseren. Zeker als ter zijner tijd de volgende fase wordt uitgevoerd.

In onderstaand figuur is inzichtelijk gemaakt wat de afwijkingen zijn in het ontwerp ten opzichte van het waterhuishoudkundigplan. Een deel hiervan ligt er al of wordt dit jaar nog gerealiseerd (lichtblauw). Het donkerblauw geeft aan wat conform het huidige ontwerp nog gegraven zou moeten worden (2004 m2). De (middelste) kleur blauw geeft aan wat eigenlijk nog gegraven moest worden conform het waterhuishoudkundigplan Dijkpolder (1.975 m2).

De waterbalans van het waterhuishoudkundigplan Dijkpolder wordt integraal bij gehouden middels de waterboekhouding. Er kan vooraf nog niet aangegeven worden of het gecreëerde extra water is of elders gebruikt gaat worden als compensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0023.jpg"

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

In het waterhuishoudkundigplan Dijkpolder is aangegeven waar natuurvriendelijke oevers gepland zijn zie hiervoor onderstaand figuur wat een uitsnede is vanuit het waterhuishoudkundigplan Dijkpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP81LelyCampus-Va01_0024.jpg"

Gestreefd wordt naar een duurzame zuiveringsmethode van hemelwater zoals helofytenfilters, bermpassage of middels wadi's langs de weg. In het voorlopig ontwerp wordt nagegaan of de maatregel ingepast kan worden in combinatie met de uitstroompunten. Mocht dit niet ingepast kunnen worden dan pas wordt overgegaan naar een verbeterd gescheiden stelsel. Hierover zal dan opnieuw contact opgenomen worden met HHD.

Voor de oevers wordt gestreefd naar een zo duurzaam mogelijke oplossing, waarbij minimaal een houten beschoeiing wordt toegepast met een plasberm van 0,50m. het streven is het minimaliseren van de harde beschoeiing naar een natuurlijke over.

Afvalwaterketen en riolering

In het gebied Dijkpolder, waar het plangebied onderdeel van is, zal een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel worden aangelegd waarbij zoveel mogelijk verhard oppervlak zal worden afgekoppeld. Voor het afkoppelen van verharde oppervlakken wordt onder andere gebruikgemaakt van de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' van de Werkgroep Riolering West Nederland (WRW), revisie 2003 en aanvullingen. Het afkoppelen van verhard oppervlak is een duurzaam middel voor het afvoeren van regenwater, mits dit onder juiste condities gebeurt. De beslisboom geeft aan welke oppervlakken geschikt zijn voor afkoppelen en of zuiverende voorzieningen noodzakelijk zijn. De laatste jaren hebben veel waterschappen en gemeenten eigen beleid opgesteld ten aanzien van afkoppelen, die af kan wijken van de beslisboom. In overleg met het Hoogheemraadschap en de gemeente Maassluis wordt bepaald wat de uitgangspunten zijn voor afkoppelen.

Bij kavels die aan oppervlaktewater liggen wordt het dakoppervlak muv een eventueel parkeerdek direct afgekoppeld naar het oppervlaktewater. Het hemelwater vanaf de wegverharding wordt in principe afgevoerd via bermpassage, wadi of helofytenfilters. Per kavel wordt bekeken of deze volgens de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' direct mag lozen of via een voorziening.

Het huidige rioolgemaal Lely Industries zal benut worden om het afvalwater van Lely Industries, inclusief dit plangebied (Lely Campus) af te voeren.

Waterbeheer

In het waterhuishoudkundigplan Dijkpolder staat aangegeven (zie ook voorgaand figuur) dat onderhoud gedeeltelijk wordt gedaan door de gemeente (varend) en gedeeltelijk door aangelanden (van de kant). Inmiddels hebben is bij recent onderhoud gebleken dat onderhoud vanaf de kant niet kan vanwege de breedte, hierdoor is er ervaring opgedaan met varend onderhoud, wat op zich goed is bevallen. De boot is middels een ondersteunende kraan te water gelaten. Vanaf Q1 2017 zal dit echter makkelijker gaan ivm de aanwezigheid van een te water laat plaatst bij het gemaal wat gebouwd gaat worden.

De brede watergangen worden dan ook varend onderhouden waardoor er slechts een schouwpad van 1 meter aan 1 van de zijde benodigd is. Deze wordt ingepast in het plan. De watergang ten zuiden van het plan wordt wel vanaf de kant onderhouden gezien de aanwezigheid van duiker of brug die niet doorvaarbaar is. Ook is er voldoende ruimte om vanaf het fietspad onderhoud te kunnen plegen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. De ontwikkeling is in lijn met het waterhuishoudkundigplan Dijkpolder.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

5.9.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Ten aanzien van archeologische resten in de bodem is de Monumentenwet van toepassing. Deze wet regelt onder andere dat er in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt.

Onderzoek

In het plangebied is sprake van een archeologische verwachtingswaarde. Voorafgaand aan de ontwikkeling is daarom Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Aanleiding van het onderzoek is de toekomstige herontwikkeling van het plangebied. Het onderzoek heeft als doel het vaststellen van de aanwezigheid en conservering van eventueel aanwezige archeologische waarden en daarbij met een mogelijke doorstart naar een definitieve opgraving om deze archeologische waarden ex situ veilig te stellen.

Tijdens het onderzoek zijn binnen het plangebied buiten enkele kleine greppels en een vondstenlaag geen verdere archeologisch antropogene sporen aangetroffen die wijzen op een vindplaats. In overleg met de adviseur van de bevoegde overheid is besloten om geen verdere uitbreiding van het onderzoek plaats te laten vinden. Derhalve wordt geadviseerd om het onderzoeksgebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het verslag van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

5.9.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Wel zijn in de omgeving waardevolle elementen aanwezig. Volgens de Provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur is het Nieuwe Water aangewezen als historisch landschappelijke lijn van redelijk hoge waarde. De Weverskade is een cultuurhistorisch lint van redelijk hoge waarde. Het plangebied leidt niet tot aantasting van deze waarden.

Voor de invulling van het gebied is teruggegrepen naar de oorspronkelijke polderverkaveling. Daarmee krijgt het oorspronkelijke landschap een hedendaagse vertaling.

Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling maar is juist de inspiratie voor deze ontwikkeling.

5.10 Ecologie

Gebiedsbescherming

Toetsingskader: Natuurbeschermingswet

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden, zoals Natura 2000 of de Ecologische Hoofdstructuur. Ook hebben de ontwikkelingen geen invloed op dergelijke gebieden, gelet op de afstand tot deze gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid ten aanzien van de EHS staan de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Toetsingskader: Flora- en faunawet

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een werkcampus mogelijk. Op dit moment is sprake van een terrein dat nagenoeg braak ligt. In het kader van de ontwikkeling worden onder andere waterlopen aangelegd en beplanting gerooid.

In het kader van de mer-beoordelingsnotitie voor de ontwikkeling Wilgenrijk is in de Dijkpolder een aantal ecologische onderzoeken uitgevoerd in 2005 (Van der Goes en Groot), 2010 (Van der Goes en Groot) en 2012 (DHV BV.). Hieruit blijkt dat in sloten de kleine modderkruiper voorkomt. De Dijkpolder vormt verder foerageergebied voor vleermuizen en er zijn vaste verblijfplaatsen van o.a. huismus en gierzwaluw aangetroffen. Deze bevinden zich echter buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

Ten aanzien van de Flora- en faunawet geldt dat voor de kleine modderkruiper de Flora- en faunawet geen belemmering vormt, aangezien er voldoende geschikt leefgebied beschikbaar blijft en voor het verplaatsen van de soort gewerkt zal worden met een goedgekeurde gedragscode. Hiervoor is het Ecologisch werkprotocol kleine modderkruiper (ecoresult, 2014) opgesteld.

In het voorjaar van 2015 zal beoordeeld worden of het plangebied geschikt is voor broedvogels en rugstreeppadden. Als dat het geval is, zullen specifieke maatregelen en/of protocollen opgesteld worden.

5.11 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen mer-plichtig is in gevallen waarin de activiteit onder andere betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (Bijlage bij het Besluit m.e.r. onderdeel D11.2). Dit geldt eveneens voor de uitbreiding van een industrieterrein waarbij de uitbreiding 75 ha of meer bedraagt (Bijlage bij het Besluit m.e.r. onderdeel D11.3) De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de waarde van 200.000 m2 die in onderdeel D11.2 wordt genoemd.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van de Wro artikel 6.4 is de gemeente verplicht bij nieuwe ontwikkelingen het kostenverhaal te regelen. Hiertoe kan privaatrechtelijk een (anterieure) overeenkomst worden gesloten of dient via publiekrechtelijke weg een exploitatieplan opgesteld te worden. Uitzondering op deze verplichting betreft gevallen waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden geregeld. In voorliggend bestemmingsplan Lely Campus wordt de ontwikkeling van bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Hiervoor sluit de gemeente een privaatrechtelijke overeenkomst met de ontwikkelaar. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het voorontwerpbestemmingsplan is dan ook voorgelegd

aan de volgende partijen:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Rijkswaterstaat;
  • 3. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 4. Stedin;
  • 5. Prorail;
  • 6. Pipeline Control;
  • 7. Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed;
  • 8. Veiligheidsregio Rotterdam;
  • 9. Hoogheemraadschap Delfland;
  • 10. Gemeente Midden-Delfland;
  • 11. Gemeente Schiedam;
  • 12. Gemeente Vlaardingen;
  • 13. Gemeente Westland.

In deze paragraaf worden de ingekomen reacties samengevat en van beantwoording voorzien.

1. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Samenvatting reactie

Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie gemeente

De positieve reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

2. Provincie Zuid-Holland

In het kader van dit bestemmingsplan heeft informeel overleg plaatsgehad tussen de gemeente, initiatiefnemer en de provincie. De provincie heeft daarbij een aantal aandachtspunten aangedragen. De provincie heeft geen formele overlegreactie ingediend op het voorontwerpbestemmingsplan. De aandachtspunten zijn als volgt.

Samenvatting reactie

  • 1. De resultaten van de regionale afstemming dienen vermeld te worden (in ieder geval van de Waterweggemeenten).
  • 2. De stedenbouwkundige kaders en het beeldkwaliteitsplan zullen gereed moeten zijn tijdens de publicatie van het voorontwerp. De aansluiting van de Lely Campus op het bestaande bedrijventerrein Lely en de woonlocatie Dijkpolder vergen bijzondere aandacht.
  • 3. Gevraagd wordt om de open campus-gedachte nader te omschrijven zodat voorkomen wordt dat of een aantal willekeurige bedrijven of alleen maar bedrijven die reeds onderdeel zijn van de Lely-holding zich vestigen op de campus. In beide gevallen zou de (open) campusgedachte zijn doel voorbij schieten.
  • 4. Het oordeel over (het volume van) kantoren kan pas gegeven worden als in het stedenbouwkundig plan duidelijkheid gegeven wordt over aantallen zelfstandig en onzelfstandige m2. Ook hier is de regionale afstemming uiteraard van belang. Hiermee wil de provincie voorkomen dat er extra kantoorruimte bijkomt, die in de commerciële verhuur terecht komt en daarmee gaat concurreren met het overschot aan lege kantoormeters.

Reactie gemeente

  • 1. Het concept bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg tevens toegezonden aan de gemeenten Vlaardingen, Schiedam, Westland en Midden-Delfland. Alleen de gemeente Vlaardingen heeft een reactie ingediend op het plan. Zie de reactie onder 5.
  • 2. Het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan waren gereed bij het toesturen van het voorontwerp. De provincie is hiervan tevens in kennis gesteld. In deze plannen en in het bestemmingsplan is ingegaan op de aansluiting van de Lely Campus op het bestaande bedrijventerrein van Lely en de woonlocatie Dijkpolder.
  • 3. Naar aanleiding van deze reactie heeft er overleg plaatsgevonden met de provincie. Daarbij is definitie van de campusgedachte in de planregels verder aangescherpt. Alle onderdelen op het terrein zullen onderdeel zijn van de campusgedachte waarin de samenwerking centraal staat. Het is dan ook niet de bedoeling om gebouwen voor zelfstandige kantoren te realiseren die gaan concurreren met aanbod elders.
  • 4. De mogelijkheid voor zelfstandige kantoren uit het concept plan is geschrapt. Daarnaast is opgenomen dat het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak binnen de bestemming Bedrijventerrein bedraagt. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat kantoren die op de campus gerealiseerd worden altijd onderdeel zijn van een groter geheel en een bijdrage leveren aan de bedrijfsactiviteiten op de campus (en dus onzelfstandig). In combinatie met de bestaande definitie van kantoor worden op deze manier specifieke kantoorachtige activiteiten planologisch mogelijk gemaakt. Daarbij geldt het Provinciale beleid inzake kantoren.

3. Gasunie

Samenvatting reactie

Het voornoemde plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de aardgastransportleidingen van de Gasunie, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie gemeente

De positieve reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

4. Hoogheemraadschap van Delfland

Samenvatting reactie

Bij het opstellen van het voorontwerp van het bestemmingsplan had al informeel overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Delfland, waarbij de wateraspecten zijn benoemd.

Delfland kan met het voorontwerp van het bestemmingsplan instemmen. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven.

Reactie gemeente

De positieve reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

5. Gemeente Vlaardingen

Samenvatting reactie

De gemeente heeft inhoudelijk geen opmerkingen.

Reactie gemeente

De positieve reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

7.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 januari 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen in het publiekscentrum in de hal van het stadhuis. Tevens was het plan te raadplegen via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.