Plan: | De Vlootschouwer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0556.90DeVloot-VA01 |
Tussen de Westlandseweg en de Maasdijk in Maassluis ligt de voormalige Albedalocatie. Tot een aantal jaar geleden was hier het Albeda College gehuisvest. Nadat het Albeda College in 2013 verhuisd is naar de nieuwbouwlocatie ten zuidoosten van het plangebied is het schoolgebouw gesloopt. Het terrein ligt sindsdien al een aantal jaren braak.
De initiatiefnemer, woningcorporatie Maasdelta Groep, is voornemens op deze locatie een appartementengebouw met maatschappelijke functies in de plint te realiseren.
De realisatie van de woontoren ter plaatse is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied bevindt zich aan De Vloot (207) en is gelegen tussen de Westlandseweg en de Maasdijk in Maassluis. Aan de noordoostzijde wordt de locatie begrensd door een parkeerterrein dat tegen de Maasdijk aan ligt. Aan de zuidoostzijde vormt de weg De Vloot de begrenzing. De zuidwestzijde wordt begrensd door het fietspad langs de Westlandseweg. Aan de noordwestzijde ligt een skatepark en jongerencentrum.
Figuur 1.1: Locatie plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2019)
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Componistenbuurt-Noord', vastgesteld op 2 juni 2009. Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Maatschappelijk'. Verder geldt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
Ook geldt het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen', vastgesteld op 6 februari 2018.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Componistenbuurt-Noord' met plangebied rood gearceerd (bron: ruimtelijke plannen)
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele en relevante beleidskader getoetst. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Ruimtelijk
Het plangebied ligt tussen de Westlandseweg en de Maasdijk in Maassluis. Dit zijn twee belangrijke structuren in de gemeente Maassluis, die mede bepalend zijn voor de bebouwingsstructuur van Maassluis.
De Westlandseweg is één van de belangrijkste ontsluitingen van Maassluis. De weg loopt vanaf Coldenhoven (gemeente Westland) tot het centrum van Maassluis. De doorgaande functie wordt ten zuiden van het plangebied overgenomen door de Mozartlaan en de Rozenlaan. De Maasdijk heeft van oudsher een belangrijke waterkerende functie. Ze ligt daarom ook hoger in het landschap. De Maasdijk maakt plaatselijk ook deel uit van de buitenbedijking van Het Nieuwe Water, de boezem van de Dijkpolder. Nabij het centrumgebied gaat deze over in de Noorddijk. De structuren van de Westlandseweg en de Maasdijk vallen vanaf Coldenhoven samen; de weg ligt op de dijk en heeft hier een groen en ruim profiel. Ten noorden van het kruispunt Uiverlaan / Cornelis van der Lelyweg wijken de structuren. Hier verandert het karakter van de Westlandseweg; het gaat over van een groene invalsweg naar een stedelijke as, met een smaller profiel en steniger karakter. De Maasdijk, het Nieuwe Water en de Weverskade vormen juist een brede en robuuste groen-waterstructuur in een verstedelijkt gebied.
In het gebied tussen deze structuren, het gebied Componistenbuurt-Noord, ligt het plangebied. Dit gebied lag lange tijd aan de rand van Maassluis. Door de ontwikkeling van de Dijkpolder, noordoostelijk van het plangebied, is het centraal in Maassluis komen te liggen. Daarmee is het belang van deze locatie toegenomen.
De directe omgeving van het plangebied heeft door de omliggende infrastructuren een open en ruimtelijk karakter; de bebouwing bestaat uit grote volumes die vrij in de ruimte staan. De aanwezige bebouwing is opgericht in 2 tot 5 bouwlagen. Aan de zuidzijde van het gebied, aan de Richard Hollaan, staan hogere bebouwingsaccenten (tot 10 bouwlagen). In de bestaande situatie is het plangebied geheel onbebouwd.
Functioneel
Componistenbuurt-Noord bestaat uit twee delen. Het oostelijk deel bestaat uit een woongebied. Het westelijk deel, waar het plangebied deel van uitmaakt, vormt een cluster met maatschappelijke voorzieningen. Naast de Petrus en Pauluskerk omvat dit cluster onder andere een gezondheidscentrum en wooncomplex 'De Vloot'.
Het plangebied ligt nabij het kruispunt van de Westlandseweg met de Uiverlaan / Cornelis van der Lelyweg. Dit is een belangrijk kruispunt in Maassluis, vanaf dit punt is een aantal belangrijke plekken in de stad te bereiken. 500 meter zuidoostelijk van dit kruispunt ligt het historisch centrum van Maassluis; hier zijn diverse winkels en horecavoorzieningen aanwezig. Op kortere afstand (ca. 200 meter), langs de Uiverlaan, ligt winkelcentrum Koningshoek, het belangrijkste winkelcentrum van Maassluis. Aan de Uiverlaan liggen ook centrale voorzieningen als de bibliotheek en het cultureel centrum. De Cornelis van der Lelylaan is een belangrijke ontsluiting voor de Dijkpolder. Hier ligt de Lely Campus, waar het bedrijf Lely is gevestigd. Noordwestelijk hiervan wordt de woonwijk Wilgenrijk gerealiseerd. Het plangebied ligt dus op een centrale plek ten opzichte van deze voorzieningen.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied
De ontwikkeling betreft het realiseren van een appartementencomplex met maximaal 70 woningen. Op de eerste verdieping worden bergingen ten behoeve van de appartementen gerealiseerd.
In de plint is de polikliniek van het Franciscus ziekenhuis voorzien. De polikliniek inclusief apotheek is reeds gevestigd ten oosten van het plangebied. Dit gebouw is verouderd en Franciscus wil graag nieuwbouw die voldoet aan de eisen van de huidige tijd. Een idee is om de een deel van de wachtruimte van de polikliniek mede te laten gebruiken als ontmoetingsruimte voor bewoners van de appartementen en van de directe omgeving (een vorm van dubbelgebruik). Verder kan de begane grond ruimte bieden aan functies zoals een huisarts, apotheek, tandarts of fysiotherapiepraktijk.
Voor de woningen wordt aan de zuidkant van het complex en langs de Vloot een parkeerterrein ingericht. De parkeerplaatsen voor de maatschappelijke functies worden opgevangen op bestaande parkeerplaatsen, onder andere aan de noord- en oostzijde van het complex.
Figuur 2.2: Impressie beoogde ontwikkeling (bron: Kokon)
Ruimtelijk
Het gebouw van 11 bouwlagen past stedenbouwkundig binnen de huidige ruimtelijke structuur. De omgeving van het plangebied karakteriseert zich door grootschalige infrastructuren en brede profielen. Een wat groter volume past hier ruimtelijk gezien goed in. Bovendien accentueert het groter volume het kruispunt, dat een centrale functie in Maassluis heeft en waar dagelijks veel passanten langskomen, en markeert het begin van het stedelijker profiel van de Westlandseweg. Verder staan in dit deel van de Westlandseweg reeds 2 hogere bouwvolumes (op de hoek van de Richard Hollaan en bij de rotonde met de Mozartlaan). Dit derde volume versterkt deze reeks en accentueert het stedelijk karakter van dit deel van de Westlandseweg.
Functioneel
Met de ontwikkeling wordt het centraal gelegen maatschappelijk cluster versterkt. Door de centrale ligging in Maasluis, de goede bereikbaarheid en de nabijheid van andere functies (zoals Koningshoek) is het gewenst dit cluster hier te behouden, zodat Maassluis over voldoende maatschappelijke en gezondheidsvoorzieningen blijft beschikken.
Met de ontwikkeling wordt ook voorzien in extra woonprogramma. Daarbij wordt ingezet op zelfstandige woningen voor ouderen. Ook daarvoor is de locatie zeer geschikt. Enerzijds vanwege de ligging nabij diverse functies, zoals het woonservicecentrum 'De Vloot' en winkelcentrum Koningshoek. Deze functies liggen op loopafstand van het plangebied. Verder bieden de Maasdijk en Weverskade op korte afstand uit tot bewegingsmogelijkheden (wandelen, fietsen).
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de Rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Het SVIR en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de herontwikkelingslocatie. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt naar verwachting in 2020 op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Ook deze visie is van een hoog abstractieniveau dat hieruit geen concrete beleidsuitgangspunten voor de ontwikkeling volgen.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Het toevoegen van meer dan 12 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.
De woonfunctie is nu niet mogelijk en wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De maatschappelijke functies zijn al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en worden niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Deze hoeven dus niet getoetst te worden.
Hierna is de woningbehoefte beschreven. Daarbij is het uitgangspunt een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Beschrijving woningbehoefte
In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio.
Figuur 3.1: De regio realiseert voldoende woningen in de totale voorraad (bron: Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam)
De gemeente Maassluis zet zich in om ruim 2.100 woningen aan de voorraad toe te voegen in de periode 2017 - 2030.
In regionaal verband is dit totaal nader bezien vanuit het Meerevenwichtscenario. Op basis daarvan komt Maassluis nog 184 woningen tekort in de sociale voorraad.
Figuur 3.2: De regio realiseert voldoende woningen in de sociale voorraad (bron: Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam)
In de woonvisie 2019-2024 is aangegeven dat de gemeente de ambitie heeft om de woningvoorraad te laten groeien tot 17.100 woningen in 2030, zoals genoemd in het regioakkoord. Dat betekent een uitbreidingstempo van zo’n 175 nieuwbouwwoningen per jaar gemiddeld. Met de regiogemeenten in de subregio Waterweg, de regio Rotterdam en de Provincie Zuid-Holland, zijn afspraken gemaakt over deze gewenste voorraadontwikkeling. De voorgenomen bouwinspanningen zijn afgestemd met de andere gemeenten in de regio en vastgelegd in een regioakkoord. De provincie Zuid-Holland onderschrijft dit programma.
Omdat de realisatie met veel (onzekere) factoren rekening moet houden, hanteert de gemeente een bandbreedte. Er is meer ruimte dan het programma waarmee wordt gerekend.
Figuur 3.3: Woningvoorraadontwikkeling (bron: woonvisie)
Begin 2019 is er een potentiele bouwcapaciteit voor tenminste 3.500 woningen in het bouwprogramma. Een groot deel daarvan zit in goedgekeurde bestemmingsplannen. De extra bouwlocaties in ‘overige projecten’ (Spectrum, Spechtstraat, Kapelpolder en andere binnenstedelijke locaties die worden bekeken) zijn ook nodig om de recente bevolkingsprognose te kunnen opvangen (Primos 2018, woningvoorraad van 17.500 in 2030).
Beschrijving kwalitatieve woningbehoefte
In de woonvisie Maassluis 2019-2024 is 'Wonen met begeleiding en zorg' benoemd als 1 van de zeven grote opgaven.
Maassluis vergrijst. Het aantal inwoners van 75 jaar of ouder neemt naar verwachting toe met ruim 1.500. Ruwweg drie kwart daarvan heeft geen professionele zorg of ondersteuning nodig, hooguit huishoudelijke hulp. Zij hebben in grote mate eigen regie over hun leven.
De meeste ouderen willen liever niet verhuizen en in hun vertrouwde buurt blijven wonen. Een deel van de ouderen heeft als wens om zelfstandig te wonen in de nabijheid van voorzieningen of leeftijdgenoten. Dat kan in een van de woonservicezones, in bestemde complexen. Het gaat zowel om mensen die preventief verhuizen als om mensen die actief gebruik maken van de voorzieningen. Het betreft vooral de leeftijdscategorie vanaf 65 jaar. Door de toenemende vergrijzing neemt ook de behoefte aan woningen in de woonservicezones toe. Het gaat voor twee derde om huurwoningen en voor een derde om de eigen-woning sector (serviceflats).
De gemeente wil ouderen die willen verhuizen naar een beter passende, levensloopbestendige woning ondersteunen. Het beleid met de woonserviceszones wordt daarom voortgezet. Maasdelta heeft 800 woningen in de woonserviceszones, die door Maasdelta opnieuw worden gelabeld als ‘verzorgd wonen’. Ook worden er de komende jaren nog 130 extra woningen voor senioren gelabeld. De gemeente ziet graag dat deze woningen gelabeld blijven voor ouderen, eventueel gekoppeld aan een zorgindicatie. Zo kunnen de woningen worden toegewezen aan wie ze het meest nodig hebben. Een bijeffect is dat de doorstroming uit eengezinswoningen wordt bevorderd. De wooncoach vervult daarbij een nuttige rol. Ouderen die potentieel willen verhuizen worden voorgelicht en gedeeltelijk begeleid. De wooncoach kan worden omgezet van pilot naar definitief.
Conclusie
Met de realisatie van de 70 sociale huurappartementen wordt tegemoet gekomen aan de toenemende vraag naar ouderenhuisvesting. De locatie is in de gemeentelijke woonvisie bovendien aangemerkt als woonservicezone, waarmee concreet uitvoering gegeven wordt aan het woonbeleid. Er is sprake van een behoefte, waaraan met dit bestemmingsplan invulling wordt gegeven.
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Toetsing artikel 6.9
De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 3 sub 1 wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het projectgebied zijn de volgende richtpunten van de laag van de stedelijke occupatie relevant:
Steden en dorpen
Er is in dit geval sprake van inpassen. Een vrijgekomen locatie binnen de stad wordt getransformeerd naar een nieuwe woonfunctie.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing artikel 6.10
Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het provinciale beleid staat de ontwikkeling niet in de weg. De ontwikkeling sluit aan bij het provinciale beleid. De ontwikkeling draagt bij aan de woningbehoefte in de regio.
De ontwikkeling van het wonen en de Maassluise opgaven zijn opgenomen in de Structuurvisie 2012-2025.
Figuur 3.4. Uitsnede Structuurvisiekaart
De visiekaart geeft de plekken en zones aan waar hoogbouw positief kan werken. Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied en als hoogbouwzone. Het gebied is ook aangemerkt als woonservicezone.
Woonservicezones
Zorgeloos wonen in je vertrouwde woonomgeving. Dat is het principe van een 'woonservicezone'. Steeds meer ouderen willen graag zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen. Ook als ze slecht ter been worden of meer zorg en ondersteuning nodig hebben. De gemeente Maassluis ontwikkelt met een aantal partners op het gebied van wonen, zorg en welzijn drie van deze woonservicezones. Een vooruitstrevend initiatief waardoor iedereen met een beperking, langer zelfstandig kan blijven wonen. In hun eigen wijk, met alle voorzieningen binnen handbereik.
Een woonservicezone is een gewone woonwijk. Wat deze wijk bijzonder maakt, is dat er veel (zorg)voorzieningen en diensten aanwezig zijn. Daardoor kunnen mensen die een vorm van zorg nodig hebben, gewoon in de wijk blijven wonen.
In een woonservicezone staan veel verschillende soorten woningen, met en zonder aanpassingen, voor jong en oud. Zorg kan aan huis geleverd worden, maar ook worden 'gehaald' bij een wijksteunpunt waar bijvoorbeeld een huisartsenpost gevestigd is. Zowel lichte ondersteuning als intensieve zorg is binnen handbereik. Daarnaast komen er activiteiten voor jong en oud, zodat ook het welzijnsaspect in de wijk verweven zit. Centraal daarin staat het leven met elkaar en het aandacht hebben voor elkaar.
Er komen drie woonservicezones, verdeeld over drie gebieden in Maassluis:
Noord: Grens Burgemeesterswijk/Steendijkpolder
Midden: Gebied Vloot/Schutsluis
Zuid: Gebied Centrum/De Vliet
Toetsing
De realisatie van 70 sociale huurappartementen en zorgvoorzieningen voor senioren geeft invulling aan het gemeentelijk beleid.
In de Woonvisie 2020-2024 staat waar Maassluis nu staat en waar de gemeente op het gebied van wonen de komende jaren naartoe wil.
De woonvisie 2020-2024 bouwt logisch voort op eerdere documenten:
De woonvisie maakt inzichtelijk dat bijsturing nodig is om op de 7 grote opgaven resultaat te boeken. De gemeente stuurt dus bij, in het besef dat ook in het eindbeeld van 2030 nog 95% van de huidige woningen er staat en de grote nieuwbouwlocaties in handen zijn van private bedrijven waarmee in het verleden al contracten zijn gesloten. Het bijsturen van de woningmarkt is dus te vergelijken met het bijsturen van een olietanker: de marges zijn smal, een koerswijziging kost veel energie en wordt pas op termijn zichtbaar.
De 7 speerpunten zijn:
1 Passend huisvesten
2 Doorstroming en woonruimtebemiddeling
3 Bouwen, bouwen, bouwen
4 Maassluis duurzamer maken
5 Wonen met begeleiding en zorg
6 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen
7 Tijdelijk wonen
Toetsing
Het initiatief geeft specifiek invulling aan speerpunt 2, 3 en 5. Zie voor de toetsing ook paragraaf 3.2.2
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeente Maassluis.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een woontoren met 70 woningen waarbij op de begane grond zorgfuncties (polikliniek, huisartsenpraktijk, apotheek) worden gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling blijft (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Op 8 september 2020 is door het college van Burgemeester en wethouders besloten dat geen MER nodig is (zie bijlage 1). Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai en industrielawaai van belang.
Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch
onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Het plan ligt binnen de geluidzone van de Westlandseweg, Cornelis Van Der Lelylaan en de Uiverlaan. Het plan ligt tevens in de nabijheid van de 30 km/uur wegen De Vloot en Maasdijk. De Maasdijk is een doodlopende weg die in de toekomst wordt ingericht als fietspad en is derhalve akoestisch niet relevant.
Op het industrieterrein Europoort-Maasvlakte Botlek-Pernis zijn inrichtingen gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken (ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd). Voor dergelijke industrieterreinen is op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone industrielawaai vastgesteld. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB. Binnen de geluidzone geldt een onderzoeksplicht en mogelijk beperkingen voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen, vanwege een voorkeursgrenswaarde van 50 dB die op de gevel geldt. Nieuwe woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de zone op locaties waar de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein hoger is dan 50 dB, zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties. Dit is alleen mogelijk indien de geluidsbelasting als gevolg van het industrielawaai ter plaatse 55 dB of minder bedraagt.
Figuur 4.1: Ligging locatie in geluidzone Europoort-Maasvlakte
Onderzoek en conclusie
Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 2.
Voor de 30 km/uur weg De Vloot geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de richtwaarde met maximaal 3 dB overschrijdt. Het plangebied ligt binnen de 48 dB(A)-contour van zowel industrieterrein Europoort- Maasvlakte als industrieterrein Botlek-Pernis. Wanneer rekening wordt gehouden met een ophoging van maximaal 2 dB voor de hoger gelegen bouwlagen bedraagt de geluidbelasting maximaal 50 dB(A) en is er derhalve geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van industrielawaai.
Voor de gezoneerde wegen Cornelis Van Der Lelylaan en Uiverlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt.
Voor de Westlandseweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 7 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie eveneens niet doeltreffend. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.
Op basis van het gemeentelijk beleid worden eisen gesteld aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat, zoals het toepassen van een geluidluwe zijde en geluidluwe buitenruimte.
Conclusie
Met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in het akoestisch onderzoek wordt voldaan aan de eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid. Daarom wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Verkeersontsluiting en -afwikkeling
Ontsluiting
Het plangebied is goed bereikbaar met auto, fiets en openbaar vervoer. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Vloot. Op de Vloot geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Vloot sluit aan de oostzijde aan op de Richard Hollaan richting de Westlandseweg. Via deze weg kan op eenvoudige wijze het hoofdwegennet (waaronder de A20) worden bereikt.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
In de toekomstige situatie wordt er een woongebouw bestaande uit maximaal 70 appartementen gerealiseerd. Dit is een toevoeging ten opzichte van de huidige planologische situatie. De toekomstige verkeersgeneratie van het plangebied kan worden berekend aan de hand van CROW-kencijfers (publicatie 381). Het plangebied bevindt zich in de rest bebouwde kom van een sterk stedelijke gemeente. Voor een appartement in de sociale huursector geldt een kengetal van 4,0 mvt/etmaal. Voor maximaal 70 woningen komt dit uit op een verkeersgeneratie van 280 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in het drukste uur maatgevend, waarin gemiddeld 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. Dit betekent vanuit de ontwikkeling een toename van circa 28 motorvoertuigbewegingen in het drukste uur op het onderliggend wegennet. Deze toename verdeelt zich op de omliggende wegen in verschillende richtingen op het wegennet en is beperkt, waardoor deze toename zal opgaan in de het heersende verkeersbeeld van de omliggende wegvakken en kruispunten.
Parkeerbehoefte
Voor de berekening van de parkeerbehoefte is een notitie opgesteld (Bijlage 9). In de notitie is beschreven dat voor de ontwikkeling een parkeernorm van 1,45 parkeerplaats per woning wordt aangehouden. Dit gelet op de bijzondere woonvorm en doelgroep.
Uit de parkeerbalans blijkt dat op het maatgevende moment er een parkeerbehoefte is van 113 parkeerplaatsen. Het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de nieuwe situatie bedraagt totaal 113; 91 parkeerplaatsen binnen de projectgrens en 22 bestaande beschikbare parkeerplaatsen in de omgeving. Figuur 4.2 geeft de beoogde inrichting weer.
Figuur 4.2: Beoogde indeling parkeerterrein (bron: Notitie Spark 24-02-2021)
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer is bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan al in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP)
Het GRP beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater,
hemelwater en grondwater. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft vanaf de start deelgenomen aan het proces om te komen tot de huidige invulling van het GRP. Samen zijn ze tot een plan gekomen dat elke vijf jaar wordt bijgesteld om een efficiënt en effectief afwateringssysteem te realiseren door middel van:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is centraal gelegen in Maassluis en wordt ontsloten door De Vloot en de Maasdijk. Het betreft een perceel met de bestemming 'maatschappelijk'. De bestaande bebouwing is al gesloopt, in het noordelijke deel zijn nog een aantal parkeerplaatsen. Het gebied is grotendeels onverhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Maassluis is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het plangebied in het hoger gelegen deel van Maassluis ligt, met een maaiveldhoogte van NAP +4 m. Het betreft een boezemland: het watert af naar het boezemwater van de Nieuwe Water (NAP -0,4 m).
Waterkwantiteit
Volgens de Legger is er in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden ligt het Nieuwe Water, dit is een primaire watergang (zie figuur 4.3). De afstand tot het plangebied is circa 50 meter.
Veiligheid en waterkeringen
Volgens de Legger ligt er een regionale waterkering aan de noordzijde van het Nieuwe Water. Aan de zuidzijde is geen waterkering (zie figuur 4.3). Het waterstaatswerk, dat met de rode zone op de legger aangegeven is, is 18 meter breed. De beschermingszones aan beide kanten zijn 15 meter breed. Het plangebied ligt buiten deze zone.
Figuur 4.3: Uitsnede Legger Delfland
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het woongebied Componistenbuurt-Noord is voorzien van een gescheiden rioleringsstelsel waarbij het hemelwater afwatert op het boezemwater. Het huishoudelijk afvalwater wordt via het vuilwaterstelsel afgevoerd naar de RWZI de Groote Lucht in Vlaardingen. Uit het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) van Maassluis blijkt dat de directe omgeving van het plangebied staat aangeduid als knelpunt na een hevige regenbui.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van een appartementencomplex met maatschappelijke functies op de begane grond.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
De ontwikkeling leidt tot een toename van verhard oppervlak in het plangebied. Vanuit Delfland wordt geen compensatie gevraagd omdat dit gebied vrij afwatert op het buitenwater. Door de gemeente wordt de eis gesteld om minimaal 60mm berging te realiseren in verband met Maassluis Rainproof. Deze folder is toegevoegd in Bijlage 8.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Klimaatadaptie
Wateroverlast, hitte en droogte zijn steeds relevantere thema's bij ontwikkelingen. Bij de ontwikkeling van de Vlootschouwer wordt het dak uitgevoerd als een mossedumdak. Ook de buitenruimte wordt zoveel mogelijk groen ingericht. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt gekeken hoe andere klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden toegepast.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vinden plaats buiten de waterkering en bijbehorende beschermingszone. Het plan heeft dan ook geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Vanwege de buitendijkse ligging zijn er binnen het planvoornemen geen mogelijkheden voor het vergroten van de waterveiligheid van het achterland.
Afvalwaterketen en riolering
Conform het vigerend waterschapsbeleid, gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en Maassluis 'Rainproof' is het voor nieuwbouw gewenst om het hemelwater en afvalwater te scheiden. Het afvalwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). De riolering moet voldoen aan de eisen uit het GRP:
Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemel- en vuilwater vanuit de Vlootschouwer zal gescheiden worden aangeleverd.
In de uitwerking van de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met het geldende beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente Maassluis.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Rekening houdend met de watercompenserende maatregelen.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Maassluis is de bodem in het plangebied schoon tot licht verontreinigd. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is sprake van een functiewijziging van maatschappelijk naar wonen. In bijlage 3 is het verkennend bodemonderzoek toegevoegd. Hieruit blijkt dat er enkele lichte verontreinigingen ter plaatse aanwezig zijn. Beperkingen inzake de bestemmingsplanprocedure en herontwikkeling van de onderzoekslocatie worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Wel zijn tijdens het verkennend bodemonderzoek asbestverdachte bijmengingen aangetroffen. Daarom is verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4. Hieruit blijkt dat een verontreiniging met asbest is aangetoond, maar dit is beneden de norm. Het aangetoonde gehalte vormt geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader asbestonderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2022 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
Cultuurhistorie
Conform het huidige bestemmingsplan 'Componistenbuurt-Noord' zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied. De watergang (oude rivierdijk) langs de noordrand van het gebied, het Nieuwe Water, is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Delfland en Schieland aangeduid als historisch-landschappelijke lijn van redelijk hoge waarde.
Archeologie
In zijn vergadering van 19 mei 2015 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde archeologische beleidskaart vastgesteld. Onderdeel daarvan zijn de maatregelen categorieën 1 tot en met 10 te weten de archeologisch waardevolle gebieden van wettelijk beschermde archeologische monumenten (categorie 1) tot en met water (categorie 10).
Op de bij de beleidskaart gevoegde bijlage (kaart 1) 'Archeologische waarden en verwachtingen', de plattegrond van de gemeente. Daarop zijn de diverse categorieën vermeld.
Het gebied van het onderhavige bestemmingsplan valt onder archeologisch waardevol gebied 8. Een gebied met onbekende (geo-archeologische) verwachting. Door de ophoging in het kader van dijk- en woningbouw bevindt het archeologisch vlak zich (zeer) diep in de ondergrond.
Archeologisch onderzoek is vereist, wanneer het om locaties gaat met een oppervlakte van 200 m2 en meer èn er sprake is dat de grond 300 cm en dieper wordt geroerd.
Conclusie
Het culturele erfgoed vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In de regels en op de verbeelding is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8' opgenomen. Wanneer bij bouw- en aanlegactiviteiten binnen de gestelde grenzen wordt gebleven (200 m2 en 300 cm diepte) is geen archeologisch onderzoek nodig en levert dit voor de beoogde bebouwing geen belemmeringen op.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen gelegen (figuur 4.4). Over de Nieuwe Waterweg en de A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het nabijgelegen industrieterrein Kapelpolder is één bedrijf gevestigd waarbij externe veiligheid momenteel nog een belangrijke rol speelt.
Figuur 4.4: uitsnede risicokaart
Risicovolle inrichtingen
Ten zuidoosten van het plangebied, op industrieterrein Kapelpolder, ligt het bedrijf VECOM Metal Treatment Technology B.V. (Mozartlaan 3). Bij dit bedrijf vindt de opslag, behandeling en/of verwerking van gevaarlijke afvalstoffen, oppervlaktebehandelingen van metalen en vervaardiging van onderhouds- en reinigingsmiddelen plaats. Uit gegevens van de risicokaart blijkt dat de PR 10-6-contour net buiten de grenzen van de inrichting loopt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico ligt op 228 meter rondom de inrichting. Het plangebied ligt op circa 570 meter van de inrichting en valt daarmee buiten het invloedsgebied. De aanwezigheid van VECOM heeft derhalve geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Aan de overzijde van de Nieuwe Waterweg ligt het industrieterrein Botlek. Op dit industrieterrein zijn meerdere Brzo-bedrijven aanwezig. Zowel de 10-6-contour als het invloedsgebied van deze bedrijven ligt ver buiten het plangebied. Het aspect externe veiligheid in verband met bedrijvigheid aan de overzijde van de Waterweg heeft derhalve geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20
Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Rijksweg A20. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van de weg. Het invloedsgebied van de weg reikt tot een afstand van 880 meter. Het plangebied is gelegen op circa 730 meter en valt zodoende binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg
Ten westen van het plangebied is sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg (vaarwegroute Corridor Rotterdam – Duitsland). Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour van de route. Het invloedsgebied van de vaarroute reikt tot 1070 meter. Het plangebied ligt op circa 880 meter van de vaarroute en valt daarmee binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Uit bovenstaande onderzoek komt naar voren dat het plangebied niet binnen het maatgevende plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar van risicovolle inrichtingen is gelegen. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van verschillende risicovolle bronnen, waarvoor hieronder een beknopte verantwoording van het groepsrisico is gegeven.
Beknopte verantwoording groepsrisico
De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico wordt op basis van het advies van de veiligheidsregio nader uitgewerkt.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via verschillende wegen, waaronder de Maasdijk, Cornelis van der Lelylaan, Westlandseweg en Uiverlaan. Deze straten sluiten allen aan op het verdere wegennetwerk van Maassluis. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in vier richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit woningen en maatschappelijke functies. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A20 en de Nieuwe Waterweg. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling en de afstand tot de risicobronnen zal het groepsrisico echter niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
In het plangebied worden zowel maatschappelijke functies als woningen gerealiseerd. Direct naast het plangebied zijn verschillende maatschappelijke functies gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn tevens woningen, een woonzorgcomplex en een bedrijf gesitueerd. Gezien de verscheidenheid aan functies kan het plangebied volgens de VNG publicatie worden getypeerd als een 'gemengd gebied met wonen (functiemenging)'. Hiermee wordt een (centrum)stedelijk gebied bedoeld dat in beginsel is ingericht als woongebied, maar waar een menging van functies aanwezig is of wordt geambieerd.
Het noordoosten van het plangebied grenst aan een gebouw voor bijeenkomsten (zaalverhuur). Voor buurt- en clubhuizen geldt een richtafstand van 30 meter (o.b.v. geluid) ten opzichte van een rustige woonwijk en 10 meter ten opzichte van gemengd gebied. De nieuwbouw wordt gerealiseerd op circa 20 meter van dit gebouw waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.
Ten zuidwesten grenst het plangebied aan een huisartsenpraktijk en apotheek. De apotheek verhuist mee naar de nieuwbouwlocatie. Voor artsenpraktijken, klinieken en consultatiebureaus geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. In een gemengd gebied kunnen deze functies direct naast woningen.
Aan de overzijde van De Nieuwe Water is het bedrijf Lely gevestigd. Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn op dit perceel bedrijven uit categorie 4.1 toegestaan, waarvoor een richtafstand geldt van 200 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en 100 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Het maatgevende aspect hierbij is geluid. De nieuwbouw wordt gerealiseerd op circa 80 meter van dit bedrijf waardoor niet aan de richtafstand wordt voldaan. Direct naast het plangebied zijn echter al zorgwoningen aanwezig op kortere afstand (circa 70 meter) tot het bedrijf. Aangezien ter plaatse van deze zorgwoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal dat ook bij de nieuwe woningen het geval zijn. Het bestaande bedrijf zal niet in zijn belangen worden geschaad omdat er in de huidige bedrijfsvoering rekening wordt gehouden met omliggende woningen.
De ontwikkeling betreft tevens het oprichten van maatschappelijke functies (huisartsenpraktijk, apotheek, polikliniek) op de begane grond. Voor deze functies geldt een richt afstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. In een gemengd gebied kunnen deze functies direct naast woningen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat bestaande bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad en dat ter plaatse van woningen in en om het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Spoedwet Aanpak Stikstof
Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan middels het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen, ligt op een afstand van circa 6 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van circa 2 kilometer (zie figuur 4.5).
Figuur 4.5 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. NNN en Natura 2000-gebieden (bron: provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Uit berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase (bijlage 5) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities op Natura 2000 die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
In april 2020 is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in Bijlage 6. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of op een manier te werken dat de vogels niet tot
broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen, beschermde planten, vissen, reptielen en beschermde ongewervelden kan worden uitgesloten.
Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (foerageergebied, verblijfplaatsen, vlieg- en migratieroutes) niet worden uitgesloten, effecten kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Het nader onderzoek naar vleermuizen is in 2020 uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 7.
Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in en direct rond het plangebied laatvlieger, watervleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis foerageren. Er zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld.
Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen de vleermuizen er blijven foerageren. Op basis van de dichtheid van aangetroffen foeragerende vleermuizen is het plangebied geen essentieel foerageergebied. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Gewone dwergvleermuizen gebruiken de opgaande beplanting in het westen als begeleidend element. Het rooien van de opgaande beplanting zou negatieve invloeden kunnen hebben op de vleermuizen. Op grond hiervan dient ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden voor de gewone dwergvleermuis.
Conclusie
Het aspect gebiedsbescherming en soortenbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 70 woningen met enkele maatschappelijke functies in de plint. De ontwikkeling leidt tot een toename van 280 mvt/etmaal. Uit berekening met NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht, waardoor het is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.6: NIBM tool (bron: Infomil)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Westlandseweg ter hoogte van De Vloot. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020; 24,0 µg/m3 voor NO2, 19,9 µg/m3 voor PM10 en 11,6 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 8 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.
Figuur 4.7: Rekenpunten luchtkwaliteit (NSL-monitoring.nl)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het projectgebied, de concentraties luchtverontreinigende stoffen voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Één van de begrippen is geluidzone - industrie. Over het gebied ligt de geluidzone van industrieterrein Botlek-Pernis. Deze geluidzone dient in het bestemmingsplan geborgd te worden. Dat is gedaan door de aanduiding op de verbeelding op te nemen en een verwijzing naar dit begrip te maken.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Het appartementengebouw is bestemd als Wonen. In de regels is aangegeven dat uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. Wonen is uitsluitend op de verdiepingen toegestaan.
Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 70. In de plint zijn maatschappelijk voorzieningen toegestaan, dit is aangegeven met de aanduiding 'maatschappelijk'. Daarnaast zijn in het gebouw ondergeschikte voorzieningen van de maatschappelijke plint, zoals technische ruimtes, toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn tevens parkeervoorzieningen toegestaan.
Artikel 4 Waarde - archeologie 8
Deze dubbelbestemming beschermt de mogelijk aanwezige archeologische waarde ter plaatse op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid. Archeologisch onderzoek is vereist, wanneer het om locaties gaat met een oppervlakte van 200 m2 en meer èn er sprake is dat de grond 300 cm en dieper wordt geroerd.
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. In artikel 6.2 is opgenomen dat bij een nieuwe ontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn vormen van gebruik genoemd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is bepaald dat de realisering van geluidgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' uitsluitend is toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Dit artikel bepaalt dat waar in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar wettelijk regelingen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 11.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 11.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen en de voorzieningen in de plint. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door een ontwikkelaar. Door middel van een anterieure overeenkomst is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.
Ter inzagelegging
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is in Bijlage 10 samengevat en van beantwoording voorzien. In de nota zijn tevens de ambtshalve wijzigingen beschreven.