Plan: | Waterkanten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0553.wpwaterkanten-vax1 |
Aan de Ringvaart in Lisse wordt ’t Speykpark fase 3 ontwikkeld. De woningen maken onderdeel uit van de stedelijke ontwikkeling ‘De Waterkanten’ in Lisse. Op 28 februari 2013 is voor deze ontwikkeling het bestemmingsplan De Waterkanten onherroepelijk vastgesteld door de gemeenteraad van Lisse. Het bestemmingsplan is gemaakt op basis van het stedenbouwkundig ontwerp uit 2011. Van 2011 tot 2020 zijn er grote veranderingen geweest in de economie en ook in de vraag en aanbod van woningen. Om te kunnen inspelen op deze veranderingen in de markt en beter aan te sluiten op de hedendaagse behoefte is besloten om een nieuw stedenbouwkundig plan te maken voor 't Speykpark fase 3. De nieuwe stedenbouwkundig verkaveling zorgt ervoor op een aantal locaties bestemmingsgrens van de bestemming 'Woongebied' worden overschreden. Deze overschrijdingen zijn in het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Wel kent het vigerend bestemmingsplan algemene wijzigingsregels, waarin het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. Dit wijzigingsplan voorziet in deze wijzigingen binnen de meegegeven kaders.
Het wijzigingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de oostkant van Lisse. De wijzigingslocaties bevinden zich ter plaatse van de woningen die zijn gesitueerd aan de Tasmanstraat en het gedeelte van de Van Speykstraat dat evenwijdig aan de Tasmanstraat is gelegen. In onderstaand figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'De Waterkanten', dat is vastgesteld op 28 februari 2013 van toepassing. Daarnaast is ook het paraplubestemmingsplan 'parkeren Lisse', waarmee de parkeernormen aan het bestemmingsplan zijn gekoppeld conform de wettelijke normen, van kracht. In figuur 1.2 is een uitsnede te zien van het vigerend planologisch regime ter plaatse.
Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan
De plandelen gesitueerd aan de Tasmanstraat hebben op basis van het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Groen' of 'Water'. De plandelen gelegen aan de Van Speykstraat hebben de enkelbestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' of 'Groen'. Binnen deze bestemmingen zijn woningen, bijgebouwen en/of tuinen niet toegestaan.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied wordt mogelijk gemaakt op basis van de algemene wijzigingsregels. In paragraaf 2.4 wordt het voornemen getoetst aan de wijzigingsregels.
Het doel van voorliggend document is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van woningen en/of tuinen. De planvorm die hierbij gehanteerd wordt is een wijzigingsplan, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad een begrensd gebied binnen een bestemmingsplan kan aanwijzen waarvan de bestemming, na toetsing aan de gestelde wijzigingsregels, door B&W gewijzigd kan worden in een andere bestemming. Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding.De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het geldende bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het 'moederplan' '(De Waterkanten) van toepassing zijn op de gronden binnen onderhavig plangebied.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het wijzigingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
De procedure behorende bij een wijzigingsplan staat beschreven in artikel 3.9a van de Wro en in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 3.9a Wro schrijft onder meer voor dat het wijzigingsplan en de stukken die hierop betrekking hebben ook langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Afdeling 3.4 regelt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van besluiten van de overheid.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid, is het enkel voor belanghebbenden mogelijk om zienswijzen in te dienen.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan en toetst het planvoornemen aan de regels van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid en in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg van de bij dit plan behorende regels en tot slot maakt hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
Voor het gehele gebied "De Waterkanten" aan de Ringvaart in Lisse is in 2011 een plan opgesteld. Het plan is een mix van diverse woonmilieus, woningtypen en verschillende voorzieningen. Het woonprogramma is divers; jonge starters, vitale senioren, gezinnen, sociale huur en vrije sector. De bebouwing bestaat uit overwegend laagbouw met op strategische plekken een stedenbouwkundig accent van meerdere woonlagen.
Uitgangspunt is het organisch laten ontstaan van een afwisselend dorps karakter met eigentijdse allure in de menselijke maat. Elk deelgebied krijgt zijn eigen sfeer binnen een samenhangend groter geheel. De architectuur is hedendaags en traditioneel tegelijk. Te denken valt aan baksteen architectuur met verscheidenheid aan dakvormen en gevelindelingen. Met erkers, verdraaiingen, uitbouwen, kapvormen of kleuraccenten worden gevels verbijzonderd. Hoven, hoekgebouwen en zichtlijnen krijgen hun eigen architectonische accenten.
In vergelijking met traditionele wijken is in het plangebied veel open (en openbare) ruimte door dubbel-grondgebruik. De openbare ruimte wordt opnieuw ingericht en is samengesteld uit groen, water, wegen et cetera, sportvelden, een openbaar plein en een sloepenhaven. De bestaande volwassen bomen zullen, indien mogelijk, ingepast worden in de beoogde parkachtige omgeving. Gezonde bomen die niet passen op de bestaande locatie in het plan, zullen zoveel mogelijk verplaatst worden binnen het plangebied.
Ter plaatse van 't Speykpark fase 3 waren in het voormalig stedenbouwkundig plan 12 woningen van het type twee-onder-een-kap, een vrijstaande woning en een gestapeld woongebouw met 20 appartementen voorzien.
Figuur 2.1 voormalig stedenbouwkundig plan.
Door veranderde marktomstandigheden is het stedenbouwkundig plan ter plaatse van 't Speykpark fase 3 aangepast zodat het plan beter aansluit bij de hedendaagse behoefte. Het appartementencomplex is hiermee komen te vervallen en maakt plaats voor eengezinswoningen en herenhuizen. Het nieuwe stedenbouwkundig plan voorziet in totaal in twee woningen van het type twee-onder-een-kap, 17 herenhuizen en 21 eengezinswoningen.
Figuur 2.2 beoogd stedenbouwkundig plan.
In de huidige Welstandsnota is "De Waterkanten" niet meegenomen en bovendien als instrument voor een nieuwbouwwijk te globaal en te breed van aard. Voor "De Waterkanten" is daarom een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is door de gemeenteraad vastgesteld. De beeldkwaliteitseisen zijn ook afgestemd op vigerende bestemmingsplan en zijn daarmee tevens van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.
Het plangebied wordt ontsloten op de provinciale weg de N208, via de Van Speykstraat, de Oranjelaan, en de Heereweg of de Laan van Rijckevorsel.
De parkeerbehoefte in 't Speykpark fase 3 wordt binnen het plangebied opgevangen. De twee-onder-een-kap woningen en herenhuizen krijgen ieder de beschikking over twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor de bezoekers van de woningen en de bewoners van de eengezinswoningen zijn in totaal 62 parkeerplaatsen voorzien in het openbaar gebied.
Conform het vigerende parkeerbeleid (Beleidsregel parkeernormen Lisse 2019) dienen voor ieder herenhuis en iedere twee-onder-een-kap woning respectievelijk 2,2 en 2,1 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Voor de eengezinswoningen geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Het aandeel bezoekers voor zowel de twee-onder-een-kapwoningen, de herenhuizen als de eengezinswoningen bedraagt 0,3 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat voor de in totaal 40 woningen, 12 (40 x 0,3) parkeerplaatsen voor bezoekers beschikbaar dienen te zijn. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar toegankelijk te zijn.
Voor de bewoners van de 17 herenhuizen en de twee woningen van het type twee-onder-een-kap zijn in totaal 36 (17 x 1,9 + 2 x 1,8) parkeerplaatsen noodzakelijk. De 17 herenhuizen en de twee woningen van het type twee-onder-een-kap beschikken over 38 parkeerplaatsen op eigen terrein en daarmee over voldoende parkeergelegenheid.
Voor de 21 eengezinswoningen zijn in totaal 34 (21 x 1,6) parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd in het openbaar gebied en zijn openbaar toegankelijk. Inclusief de 12 parkeerplaatsen voor bezoekers van de woningen zijn in totaal 46 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen benodigd. Met de openbaar toegankelijke 62 parkeerplaatsen die met het plan worden gerealiseerd, voorziet het plan in voldoende parkeergelegenheid.
ARCADIS heeft voor het gehele project De Waterkanten in het kader van het vigerende bestemmingsplan een een inhoudelijke toets uitgevoerd voor onder andere de verkeersgeneratie (zie Bijlage 16 vigerend bestemmingsplan). Conclusie van dit onderzoek is dat de totale verkeerstoename 1.570 motorvoertuigen per etmaal op een werkdag bedraagt. De grootste toename van verkeer zal afgewikkeld worden via de Sportlaan. Op de overige wegen zal de toename van verkeer minder merkbaar zijn. De bestaande wegcapaciteit voor de aansluitingen Trompstraat, Speykstraat-Broekstraat, en Ruijterstraat zijn toereikend. Op deze wegen zijn geen extra maatregelen nodig. De Sportlaan krijgt te maken met de grootste verkeerstoename, maar verkeersintensiteit blijft passend voor een gebied met een verblijfskarakter. Uit berekeningen blijkt dat de aansluiting Sportlaan, Nassaustraat en Oranjelaan na realisering van de Waterkanten en de Brede School voldoende capaciteit heeft. Extra maatregelen ten behoeve van de verkeersafwikkeling op dit kruispunt zijn niet noodzakelijk.
Het voormalig stedenbouwkundig plan voorzag ter plaatse van 't Speykpark fase 3 in totaal 33 woningen (20 twee-onder-een-kapwoningen en 18 appartementen). Het gewijzigd stedenbouwkundig plan beoogd de realisatie van in totaal 40 woningen (19 twee-onder-een-kapwoningen en 21 eengezinswoningen). De zeven extra woningen leiden niet tot een andere conclusie aangaande de capaciteit van de omliggende wegen. Aanpassingen van deze wegen door voorliggend wijzigingsplan wordt niet noodzakelijk geacht.
In paragraaf 1.3 Vigerend bestemmingsplan is geconstateerd dat door de nieuwe verkaveling het woongebied op sommige plaatsen beperkt uitgebreid dienen te worden om gebouwen/woningen en/of tuinen mogelijk te maken. Op deze locaties dienen de enkelbestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Groen' gewijzigd te worden in de enkelbestemming 'Woongebied'.
In artikel 13 van het vigerend bestemmingplan zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen. Deze regels maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemmingen kunnen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een andersoortige stedenbouwkundige verkaveling, voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.
In onderstaande tekening is te zien dat de overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen ten hoogste 3 meter bedragen en dat het bestemmingsvlak met niet meer dan 15% wordt vergroot. Hierbij dient opgemerkt te worden dat een geddelte van de tuinen van de bouwnummers 38 en 44 meer dan 3 meter de bestemmingsgrens overschrijden (figuur 2.3 met rood aangeduid). Deze delen van de tuinen zullen middels een separate planologische procedure mogelijk worden gemaakt.
Geconcludeerd kan worden dat het wijzigingsplan hiermee voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn in de wijzigingsbevoegdheid.
Figuur 2.3 afwijkingen bestemmingsplan.
Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuur-/omgevingsvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Lisse is dit het geval.
Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) wijzigingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Beoogde ontwikkeling
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het beoogde initiatief zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral door de gemeente. Voor de kleinschalige ontwikkeling waarbij het woongebied iets wordt verruimd om de verkaveling van woningen met tuinen te optimaliseren, wat resulteert in 2 extra woningen t.o.v. het voormalige plan, stelt het Rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid, de SVIR staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling zodoende niet in de weg.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Beoogde ontwikkeling
Ter plaatse van het plangebied spelen geen belangen voortkomend uit het Barro.
De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”
Beoogde ontwikkeling
Voor de planlocatie geldt dat het gaat om een stedenbouwkundige optimalisatie t.o.v. het vigerende bestemmingsplan. Deze ontwikkeling is van dermate geringe aard, dat deze niet kan worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking behoeft hierdoor niet doorlopen te worden. De behoefte aan de beoogde ontwikkeling hoeft hiermee niet te worden aangetoond, dit heeft reeds plaatsgevonden in het vigerende bestemmingsplan.
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied zullen we moeten inzetten op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.
Figuur 3.1: Soorten ontwikkeling.
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Beoogde ontwikkeling
Bij de beoogde ontwikkeling zal onder andere rekening moeten worden gehouden met de impact op klimaatverandering, de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. De ontwikkeling van woningen sluit aan op de opgave om een fors aantal woningen te realiseren. De bestaand bebouwde gronden worden zodoende beter benut en het bestaand stedelijk gebied wordt versterkt. Het plan kan hiermee beschouwd worden als een inpassingsontwikkeling binnen het bestaand bebouwd gebied van de gemeente Lisse. De bebouwing dient te voldoen aan het door de gemeenteraad van Lisse vastgestelde beeldkwaliteitsplan. Hiermee wordt aangesloten bij de karakteristieke kenmerken van de omgeving en zullen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks veranderen. Hiermee voldoet het plan aan de van toepassing zijnde richtpunten en daarmee aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland.
Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Voor voorliggend plan is met name afdeling '6.2 Bestemmingsplannen' van de omgevingsverordening van belang.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is, wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Stedelijke ontwikkelingen
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Onbebouwd gebied kan soms worden beschouwd als 'bestaand stads- en dorpsgebied', met name als het een terrein betreft dat grotendeels is omringd door wel gebouwd gebied. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2012) (Bro) bevat het handelingskader.
Voor de onderbouwing van de actuele behoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017) van voorliggend plan.
Beoogde ontwikkeling
Zoals reeds in paragraaf 3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland is geconstateerd, past de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet het aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Hiermee wordt voldaan aan de Omgevingsvisie en aan artikel 6.9 van de Omgevingsverordening en is het niet noodzakelijk om een beeldkwaliteitsparagraaf in het wijzigingsplan op te nemen. Het beoogde plan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Hiermee is artikel 6.10 van de Omgevingsverordening niet van toepassing.
Het Programma ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De realisatiemix uit het Programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw. Dit neemt niet weg dat bestemmingsplannen voor locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale omgevingsbeleid. Zo dient conform de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte te worden onderbouwd op basis van actueel onderzoek.
In het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek heeft de provincie afspraken gemaakt met het Rijk, regio Holland Rijnland en provincie Noord-Holland over de realisering van 4.600 woningen plus 600 greenportwoningen in de Duin- en Bollenstreek tot 2030 voor de woningbehoefte van de metropoolregio Amsterdam. Verdere fasering, verdeling en dosering van dit woningbouwprogramma staat benoemd in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland.
Beoogde ontwikkeling
Het wijzigingsplan sluit aan bij het vigerende bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk in de regio Holland Rijnland. Hiermee draagt het plan bij aan de woningbouwafspraken tussen Rijk, regio Holland Rijnland en provincie Noord-Holland en is het in lijn met het Programma ruimte.
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio Holland Rijnland maakt onderdeel uit van de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.
De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).
Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat nieuwe woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden binnen het stedelijk gebied.
Beoogde ontwikkeling
Gezien de ligging binnen bestaand bebouwd gebied en de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling past dit goed binnen regionale uitgangspunten ten aanzien van woningbouw.
De regio ambieert met de Regionale Woon Agenda (RWA) van de regio Holland Rijnland een actuele, kwalitatieve koers te schetsen voor een goed functionerende woningmarkt. De RWA helpt gemeenten bij de juiste woning op de juiste plek, en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Daarmee biedt dit een onderbouwing voor plannen, passend bij de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
In de regio Holland Rijnland blijkt uit de bandbreedte in de behoefteramingen van de provincie dat er meer behoefte is dan enkel vanuit de regio zelf; immers de behoefte volgens de provinciale Bevolkingsprognose (BP) ligt ruim boven het niveau van de Woningbehoefteraming (WBR) die uitgaat van de autonome regionale behoefte. Er is een substantiële behoefte van buiten de regio. De autonome woningbehoefte in de regio is volgens de WBR van de provincie in de periode 2015 - 2030 30.000 woningen (uitgaande van de lokale bevolkingsontwikkeling, zonder saldo instroom van buiten). Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim 28.000 woningen. Om in te spelen op de woningbehoefte blijft de komende jaren een forse bouwproductie noodzakelijk. Voor Lisse geldt tussen 2017 - 2030 een indicatie aanvullende behoefte van 860 woningen.
Beoogde ontwikkeling
Het beoogde plan geeft mede invulling aan de woningbehoefte in de regio Holland Rijnland en specifiek aan de woningbehoefte in de gemeente Lisse.
De Toekomstvisie geeft het gewenste beeld van de gemeente Lisse in 2020 en is vastgesteld in 2010. De visie bevat toekomstgerichte doelstellingen voor de gemeente op de beleidsterreinen 'samenleving', 'ruimte' en 'economie & toerisme'.
Met betrekking tot het aspect 'wonen' wordt in deze visie gesteld, dat de woningbouwopgave van Lisse in 2020 is afgestemd op de regio. Vanwege de beperkte fysieke uitbreidingsruimte wordt vooral ingezet op bijzondere woonvormen in de kern en het buitengebied. Het accommoderen van de eigen woningbouwbehoefte en een bescheiden groei is daarbij het belangrijkste uitgangspunt. Omdat deze behoefte in 2020 gekenmerkt wordt door vergrijzing en vergroening, worden bijzondere eisen gesteld aan het woningaanbod: kleinere, betaalbare woningen in de buurt van voorzieningen. Gestapeld bouwen is hierbij onoverkomelijk, maar hier worden wel voorwaarden aangesteld. Zo dienen de woningen te passen bij de lokale identiteit en de bijzondere kwaliteiten van Lisse. Dit betekent, dat doorgaans niet hoger gebouwd kan worden dan vier bouwlagen.
Beoogde ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een twee woningen van het type twee-onder-een-kap, 17 herenhuizen en 21 eengezinswoningen. De omliggende woonwijken worden gekenmerkt door grondgebonden woningbouw. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dan ook aangesloten bij de lokale kwaliteiten en kenmerken van het gebied. Door de beperkte toename van 7 extra woningen t.o.v. voormalige plan wordt aangesloten bij de lokale behoefte.
Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Lisse de 'Woonvisie 2015 – 2020, Goed wonen op Lis' vastgesteld. Dit uitvoeringsgericht document verwoordt het woonbeleid voor de jaren 2015-2020. De woonvisie is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Hillegom en Teylingen (Bollen-3) en verwoordt deels de gezamenlijke doelen en ambities. Zo vullen de gemeenten elkaar zo goed mogelijk aan en versterken elkaars woningopgaven. Gezamenlijk maken zij onder andere prestatieafspraken met woningcorporaties en huurdersbelangenverenigingen. Per gemeente zijn de doelen en ambities ook op lokaal niveau uitgewerkt.
In de woonvisie van de gemeente Lisse 'Goed wonen op Lis' staan de concrete doelen en ambities voor de gemeente Lisse. Deze woonvisie geeft richting aan de ontwikkeling van wonen in Lisse in een veranderende samenleving. Hierbij komen onder andere de thema's vergrijzing en de economische omstandigheden aan bod. De visie voor Lisse is verwoord in drie speerpunten:
Beoogde ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de speerpunten uit de woonvisie. Voorzien wordt in een nieuw woonmilieu, zowel bedoelt voor bestaande als nieuwe inwoners van Lisse. In de woonvisie wordt aangegeven dat bij nieuwe woningbouwontwikkelingen wordt gestuurd ten aanzien van woning typologieën. In onderhavig geval is echter sprake van een beperkte afwijkingen t.o.v. het vigerende bestemmingsplan. Ten aanzien van de ontwikkeling zijn in een eerder stadium met de gemeente afspraken gemaakt over de te ontwikkelen woningen. Hierdoor kan worden afgeweken van de uitgangspunten uit de woonvisie.
Ten aanzien van aansluiting bij de gemeente woningbouwbehoefte is in paragraaf 3.4.2 reeds aangetoond dat wordt voorzien in een regionale en daarmee lokale behoefte. De ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten, die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C, geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: beoordeeld moet worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Figuur 4.1: D-lijst Besluit m.e.r.
Derhalve dient beoordeeld te worden in hoeverre sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r.. Op basis van vaste jurisprudentie moet bij de bepaling of er sprake is van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’, zoals bedoeld in categorie D 11.2 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage,worden gekeken naar de volgende zaken:
Beoogde ontwikkeling
Het wijzigingsgebied kan worden aangemerkt als een gebied met een overwegende woonfunctie. De voorgenomen ontwikkeling vindt namelijk plaats in woonwijk en de realisatie van extra woningen sluit hierbij aan.
De bebouwingsmogelijkheden op basis van het vigerende bestemmingsplan worden nagenoeg niet uitgebreid.
Geconcludeerd kan worden dat gezien het karakter van het gebied, de mogelijkheden op basis van het bestemmingsplan, de milieueffecten en de aard en omvang van het project, geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije)m.e.r.-beoordelingsplicht.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2021 in werking treedt.
Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.
Beoogde ontwikkeling
Archeologie
De wijzigingslocaties staan op de gemeentelijke verwachtingenkaart aangegeven als een gebieden met een lage archeologische verwachting vanaf het Neolithicum (AWV9). Deze waardering is gebaseerd op de ligging in een vlakte van getijafzettingen. Er gelden voor deze gebieden geen regels aangaande archeologie. Hierdoor bestaat binnen deze locaties geen verplichting tot archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
De wijzigingslocaties zelf kennen geen cultuurhistorische waarden, evenals de directe omgeving van het deze gebieden.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering om voorliggende wijzigingsplan vast te stellen.
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
Figuur 4.2: richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Beoogde ontwikkeling
De wijzigingslocaties zijn omringd door woonbestemmingen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde bedrijvigheid betreft een horeca bestemming op circa 65 meter afstand met de bestemmingsgrens 'Woongebied' met betrekking tot het omliggende gebied, waardoor de richtafstand niet van belang is. Daarnaast zijn binnen het vigerende bestemmingsplan; maatschappelijke voorzieningen, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogelijk. Deze voorzieningen dienen echter reeds rekening te houden met te realiseren woningen waardoor deze bedrijvigheid met een geringe milieubelasting geen belemmering vormt.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat hiermee de vaststelling van het wijzigingsplan niet in de weg.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Beoogde ontwikkeling
De ontwikkeling omvat de realisatie van gebouwen/woningen en/of tuinen. Woningen en tuinen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau IDDS. De rapportage d.d. 28 maart 2017 is opgenomen als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek bij voorliggend wijzigingsplan. De resultaten voor de velden 11 en 12 worden hieronder samenvattend besproken.
Bovengrond
De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit zand. In de bovengrond zijn zintuiglijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen, aardewerk en puin) aangetroffen.
In de bovengrond (MM1701, MM1704) overschrijden de gehalten kwik, lood, zink, PCB, PAK en minerale olie de desbetreffende achtergrondwaarden. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn waarschijnlijk te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen.
Ondergrond
De ondergrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit zand en veen. In de ondergrond zijn binnen de stortcontour zintuiglijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (afval, puin, aardewerk, repak, plastic, sintels en baksteen) waargenomen.
Plaatselijk is bij boring 1712 in het stortmateriaal een teerlucht waargenomen. Buiten de stortcontour zijn bijmengingen met puin en baksteen waargenomen.
In het mengmonster van het stortmateriaal (MM1712) overschrijden de gehalten koper en zink de interventiewaarde. De gehalten nikkel en lood overschrijden de tussenwaarden en de gehalten cadmium, kobalt, kwik, molybdeen, PCB, PAK en minerale olie overschrijden de achtergrondwaarden. De overige gemeten parameters zijn lager dan de betreffende achtergrondwaarden.
In de ondergrond buiten de stortcontouren (MM1708, MM1711) overschrijden de gehalten kwik, lood, zink en PAK plaatselijk de achtergrondwaarden. De overige gemeten parameters zijn lager dan de betreffende achtergrondwaarden.
Grondwater
De gemiddelde grondwaterstand bedraagt circa 0,5 m-mv. De troebelheid, zuurgraad en het elektrisch geleidend vermogen vertonen geen afwijkingen ten opzichte van de natuurlijke situatie.
In het grondwater uit peilbuis 1704 binnen de contour van de stort is een matige verontreiniging met zink aangetoond en een lichte verontreiniging met benzeen, tolueen, xylenen, naftaleen en barium. Deze verontreinigingen zijn te relateren aan de aanwezigheid van de stort.
In peilbuis 1705 is een marginale overschrijding van de achtergrondwaarde voor xylenen en benzeen gemeten. De concentraties van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende streefwaarden
Bespreking/discussie
De aangetoonde verontreinigingen zijn in lijn met verwachtingen op basis van het vooronderzoek. Formeel gezien geven de aangetoonde sterke en matige verontreinigingen in grond en grondwater aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek. De aangetoonde verontreinigingen zijn te relateren aan de stort. De ligging van de stortlaag is voldoende in beeld, derhalve wordt verder onderzoek niet doelmatig geacht.
Indien werkzaamheden in de bodem plaatsvinden binnen de contouren van de voormalige stort dient een saneringsplan te worden opgesteld en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag in het kader van de Wbb, zijnde Omgevingsdienst West-Holland.
Conclusie
Ter plaatse van de voormalige stort is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Om de woningbouw ter plaatse mogelijk te maken dient sanering van de grond plaats te vinden. De saneringsmethode zal dezelfde zijn als die in de rest van het plangebied is toegepast: isolatie van de verontreinigingen onder een doek en een schone laag. is Na sanering vormt het aspect bodem geen belemmering meer voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de wijzigingslocaties.
Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.
Beoogde ontwikkeling
Op de risicokaart is te zien dat:
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de wijzigingslocaties.
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:
Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.
Beoogde ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 't Speykpark fase 3. Binnen het plangebied worden delen van woningen mogelijk gemaakt. Woningen worden aangemerkt als een geluidsgevoelig objecten. In het kader van het vigerende bestemmingsplan is door SPA een geluidsonderzoek uitgevoerd (datum 11 november 2011 met kenmerk: 20110411A.R01.). Uit deze berekening van dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Hillegommerdijk en Oranjelaan (ruim) lager zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB (A). De geluidbelastingen ten gevolge van de Sportlaan en Van Speykstraat (30 km/uur-wegen) bedraagt eveneens minder dan de voorkeurswaarde van 48 dB (A).
De gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek bedraagt ter plaatse van de projectlocaties maximaal 53 dB (A). In het bouwbesluit is opgenomen dat een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering heeft met een minimum van 20 dB. Hiermee kan de beoogde binnenwaarde van 33 dB gewaarborgd worden zonder extra geluidwerende voorzieningen.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de wijzigingslocaties.
Op 1 november 2002 heeft het kabinet de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel op Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB, geconsolideerd januari 2018) waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. De nieuwe regels zijn op 20 februari 2003 in werking getreden, op het moment dat Schiphol de vijfde baan (Polderbaan) in gebruik nam. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen.
In het LIB zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied. Het luchthavengebied betreft de gronden behorende tot de luchthaven. Het beperkingengebied omvat een zone daaromheen, waarbinnen verschillende regimes gelden voor de gebieden die hierbinnen liggen. Hoe groter de afstand tot de start- en landingsbanen en de vliegroutes, hoe minder beperkingen er gelden. Binnen het beperkingengebied dient te worden getoetst aan de maatgevende toetshoogtes.
Naast de maatgevende toetshoogtes binnen het beperkingengebied zijn deelgebieden (zones) te onderscheiden met specifieke regels, te weten beperkingen voor bebouwing, beperkingen voor vogelaantrekkende werking en beperkingen voor windturbines en lasers. De beperkingengebieden LIB 1 t/m 5 beogen het aantal personen dat geluidhinder van de luchtvaart ondervindt, of het aantal slachtoffers op de grond ten gevolge van een luchtvaartverkeersongeluk (externe veiligheid), gering te houden, door beperkingen te stellen aan de gebruiksfuncties van het gebied rond Schiphol. De beperkingen voor de gronden binnen de zones LIB 1 t/m 5 zijn daarom gericht op de gebruiksfunctie van het plan/object.
Beoogde ontwikkeling
Middels een door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ontwikkelde webapplicatie kan worden beoordeeld of een plan binnen een relevant gebied in het kader van het LIB gelegen is en of een gepland object de aldaar geldende maatgevende toetshoogten overschrijdt. In figuur 8 is zichtbaar dat het plangebied zich niet binnen LIB1 tot en met LIB5 bevindt. Daarnaast wordt de beoogde ontwikkeling niet hoger dan 12 meter, waardoor ook geen toetshoogten worden overschreden. Het plangebied bevindt zich enkel in een toetszone voor windturbines.
Figuur 4.3: uitsnede kaartmateriaal LIB (bron: lib-schiphol.nl)
Het luchthavenindelingsbesluit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de wijzigingslocaties.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Beoogde ontwikkeling
In onderhavig geval is sprake van de toevoeging van in totaal zeven extra woningen t.o.v. het voormalige stedenbouwkundig plan. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 16 juni 2020).
Figuur 4.4: Jaarlijkse achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM 2,5 ter plaatse van de projectlocatie (bron: nsl-monitoring.nl)
Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de wijzigingslocaties.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.
Beoogde ontwikkeling
Ten behoeve van de gehele ontwikkeling, heeft IDDS project een quickscan en een nader ecologisch onderzoek naar de effecten op beschermde soorten uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan. De rapportages zijn als bijlage 3 en 4 bij het vigerende bestemmingsplan bijgevoegd. In 2017 en 2018 heeft een actualisatie van deze onderzoeken plaatsgevonden. Deze onderzoeken worden hieronder nader beschouwd.
Soortenbescherming
Uit het flora- en fauna-onderzoek de Waterkanten veld 10, 11 en 12 te Lisse (rapportage datum: 27 oktober 2020, Bijlage 2) is naar voren gekomen dat het waarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied van beschermde soorten wordt aangetast. Nader onderzoek moet de functie van het gebied voor vleermuizen duidelijk maken. Daarnaast is de zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming altijd van toepassing.
Naast de consequenties die voortkomen uit de Wet Natuurbescherming doet IDDS in relatie tot de voorgenomen nieuwbouw de volgende aanbevelingen met als doel de ecologische structuren in de omgeving te versterken:
In 2017 (rapportage datum 23 oktober 2017 met kenmerk: J824/ADO) en 2018 (rapportage datum 1 oktober 2018 met kenmerk: J824/ADO) heeft vleermuisonderzoek plaatsgevonden. In het onderzoek van 2017 (Bijlage 3) wordt aangegeven dat 2 paarverblijven aanwezig zijn van ruige dwergvleermuis. Als alle opnames met een kwaliteit van minder dan 20%, kortom opnames ver weg en met veel ruis, achterwege worden gelaten, is het twijfelachtig of de paarverblijven wel aanwezig zijn.
Bij twijfel wordt er vanuit gegaan dat de paarverblijven wel aanwezig zijn. Dit is dan ook de conclusie uit het onderzoek uit 2017.
Om zekerheid te krijgen of deze paarverblijven in 2018 nog steeds aanwezig zijn, is opnieuw onderzoek naar paarverblijven gedaan (Bijlage 4). De conclusie van dit onderzoek luidt dat in het plangebied gewone dwergvleermuis baltst en foerageert. Een vaste locatie van een paarverblijf van gewone dwergvleermuis is niet vastgesteld. Ruige dwergvleermuis is foeragerend aanwezig in het plangebied. Paarverblijven zijn niet gevonden.
De foeragerende vleermuizen bedroegen zelden meer dan 2 exemplaren tegelijk. Eveneens zijn, aan zowel de voorzijde als de achterzijde van het gebouw, vleermuizen niet de hele tijd actief geweest in het gebied. Hiermee is aangetoond dat het plangebied geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen is.
In het onderzoek van 2017 is aangetoond dat zich in het plangebied geen andere verblijfplaatsen bevinden.
Het gebied maakt geen deel uit van een lijnelement en wordt daardoor niet gebruikt als vaste vliegroute van vleermuizen. Als foerageergebied heeft het plangebied geen essentiële functie.
Op basis van het bovenstaande is het uitgesloten dat de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten hebben op vaste rust- en/of verblijfplaatsen, vaste vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen.
In 2020 zijn de gegevens van beide onderzoeken nogmaals geanalyseerd. De bevindingen hiervan zijn in de notitie Wet natuurbescherming (Bijlage 5, datum: 4 december 2020) opgenomen. In de notitie is door middel van een literatuurstudie onderbouwd dat de eerder waargenomen geluiden toebehoren aan sprinkhanen en niet als sociale geluiden van ruige dwergvleermuis gezien dienen te worden. Samen met het veldbezoek in november 2020 leidt dit tot de conclusie dat het uitgesloten is, dat zich paarverblijven van vleermuizen bevinden in bomen binnen het plangebied.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Kennemerland-Zuid, bevindt zich op circa 5 kilometer afstand van de projectlocaties. De andere Natura 2000-gebieden zijn op een grotere afstand gelegen. Gezien de kleinschalige aanpassingen t.o.v. het geldende bestemmingsplan zijn significante negatieve effecten met voorliggend plan uit te sluiten. Hierdoor is een stikstofdepositieberekening naar de effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden voor de ruimtelijke procedure niet noodzakelijk. De aanvragen van de omgevingsvergunning(en) voor de activiteit bouw dienen wel vergezeld te gaan van een stikstofdepositieberekening om aan te tonen dat de bouw- en gebruiksfase per saldo niet leiden tot stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Daarnaast is de locatie niet gelegen in een van de provinciaal beschermde gebieden.
Figuur 4.5: uitsnede Natura 2000- gebieden kaart, plangebied rode informatiedruppel (bron: atlasleefomgeving)
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de wijzigingslocaties aangezien de eventueel aanwezige paarverblijven niet ter plaatse van de wijzigingslocaties zijn gesitueerd.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Beoogde ontwikkeling
De wijzigingslocaties zijn gelegen binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland.
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, / niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkwantiteit
De veranderingen binnen de wijzigingslocaties leiden tot minder dan 500 m2 aan extra verhardingen t.o.v. het geldende bestemmingsplan. Hierdoor is extra watercompensatie t.o.v. het geldende bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Beschermde gebieden
De wijzigingslocaties bevinden zich niet binnen een beschermingszone of een waterkering of in de nabije omgeving daarvan.
Riolering
De gescheiden riolering die binnen de 't Speykpark fase 3 wordt aangelegd zal worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de wijzigingslocaties.
Het wijzigingsplan wijzigt het bestemmingsplan De Waterkanten. Nadat dit wijzigingsplan is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, maakt dit plan deel uit van het bestemmingsplan De Waterkanten. Het wijzigingsplan vervangt hiermee de regeling zoals deze gold vóór wijziging van het plangebied.
Het wijzigingsplan wordt na vaststelling geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan De Waterkanten. De regels van het bestemmingsplan De Waterkanten en het Paraplubestemmingsplan parkeren Lisse zijn dan ook overeenkomstig van toepassing.
De bestemmingen 'Woongebied' en 'Groen' zijn wel opgenomen in dit wijzigingsplan omdat deze bestemmingen zijn opgenomen in het wijzigingsplan.
Groen
De bestemming 'Groen' is in het wijzigingsplan gelijk aan de bestemming in het bestemmingsplan De Waterkanten . In het wijzigingsplan wordt ter plaatse van het meest zuidoostelijke deel een brug voorzien over het water. Hiervoor is het noodzakelijk dat de bestemming 'Groen' iets wordt uitgebreid ten koste van de bestemming 'Water'.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' in het wijzigingsplan is gelijk aan de bestemming in het bestemmingsplan De Waterkanten. Om het stedenbouwkundig plan te optimaliseren dient de bestemming 'Woongebied' iets uitgebreid te worden.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het wijzigingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
De wijzigingslocaties zijn in eigendom van de gemeente Lisse. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie wordt anderszins verzekerd.
Ten behoeve van de realisatie van 't Speypark fase 3 heeft de gemeente een gronduitgifteovereenkomst met de initiatiefnemer De Waterkanten V.O.F. gesloten. De verkoopopbrengsten dekken meer dan volledig de gemaakte gemeentelijke kosten, die in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 6.2.3, 6.2.4, en 6.2.5) op initiatiefnemer moeten worden verhaald, af.
De gemeentelijke plankosten zijn vastgesteld door een onafhankelijke deskundige op basis van de Ontwerpregeling plankosten d.d. 18 januari 2010 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het bouw- en woonrijp maken wordt volledig voor rekening en risico door De Waterkanten V.O.F. uitgevoerd. Ter zekerheidstelling en afdekking van de gemeentelijke risico wordt door initiatiefnemer aan de gemeente een bankgarantie verstrekt.
Ten behoeve van de gronduitgifteovereenkomst is getoetst of initiatiefnemer in staat is de gemaakte financiële afspraken na te komen. Dit is gedaan op basis van het laatste jaarverslag met behulp van een solvabiliteits- en een liquiditeitstoets. Op beide toetsen scoort initiatiefnemer voldoende. Op basis van deze twee bovengenoemde financiële toetsen komen we derhalve tot de conclusie dat initiatiefnemer in staat is om de gemaakte afspraken na te komen, waardoor de economische uitvoerbaarheid is gegarandeerd.
Het aanbod aan bouwkavels in het dure marktsegment is binnen de gemeente Lisse beperkt. De afgelopen jaren is de gemeente regelmatig benaderd om in deze behoefte te voorzien. Ook bij initiatiefnemer hebben zich een groot aantal potentiële kopers gemeld. Uit deze vraag vanuit de markt blijkt de behoefte aan bouwkavels in het dure marktsegment. Omdat de realisatie van deze bouwkavels voor de gemeente, behoudens het toetsen en begeleiden van het wijzigingsplan, handhaving en toezicht, geen investeringen vergt en de vraag naar bouwkavels vanuit de markt wordt aangegeven, is de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond.
In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro is het wijzigingsplan worden voorgelegd aan de (wettelijke) overlegpartners.
PM
Het ontwerp wijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Enkel belanghebbenden zijn in die tijd in de gelegenheid om een zienswijze tegen dit wijzigingsplan kenbaar te maken.