direct naar inhoud van Artikel 19 Wonen
Plan: Lisse Dorp 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0553.bplissedorp2010-vax1

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1': tevens kantoor, uitsluitend op de begane grond;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 2': tevens kantoor en dienstverlening;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens voor bedrijfsmatige opslag;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument': tevens ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, verblijfsgebied, tuinen en water.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

19.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de bestaande inhoud van het hoofdgebouw wordt niet vergroot, met uitzondering van het bouwen van aan- en uitbouwen en dakkapellen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' gelden, in afwijking van het bepaalde onder a, de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 6 m;
    • 2. de inhoud van het hoofdgebouw, met uitzondering van aan- en uitbouwen en dakkapellen, bedraagt ten hoogste 600 m³;
    • 3. het hoofdgebouw wordt op ten minste 2 m afstand van de perceelsgrenzen gebouwd;
  • c. voor dakkapellen geldt het volgende:
    • 1. in het geval een dakkapel op een woning of op een rij woningen ten tijde van vaststelling van dit plan aanwezig is: ten hoogste gelijk aan de bestaande afmetingen van de aanwezige dakkapel en op ten minste dezelfde afstand tot de dakvoet en de daknok;
    • 2. in het geval geen dakkapel op een woning of op een rij woningen aanwezig is:
      i. voorzien van een plat dak;
      ii. niet hoger dan 1,75 m gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
      iii. de onderzijde meer dan 0,5 en minder dan 1 m boven de dakvoet;
      iv. de bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok;
      v. zijkanten meer dan 0,5 m van zijkanten van het dakvlak;
  • d. er worden uitsluitend grondgebonden woningen gebouwd;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d zijn ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' tevens gestapelde woningen toegestaan;
  • f. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevellijn gebouwd of op ten hoogste 1 m achter en evenwijdig aan die gevellijn;
  • g. voor zover sprake is van twee gevellijnen, wordt, in aanvulling op het bepaalde onder f, ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' tevens de zijgevel van het hoofdgebouw in die gevellijn gebouwd, of op ten hoogste 1 m achter en evenwijdig aan die gevellijn;
  • h. in afwijking van sub f en g is een overschrijding van de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' bedoelde gevellijn en een overschrijding in het verlengde van die gevellijn toegestaan ten behoeve van ondergeschikte onderdelen van hoofdgebouwen zoals erkers, luifels en balkons, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan;
    • 1. de overschrijding bedraagt ten hoogste 1,5 m;
    • 2. de oppervlakte van de ondergeschikte delen van hoofdgebouwen voor de gevellijn bedraagt ten hoogste 6 m²;
    • 3. de afstand tussen de ondergeschikte delen van hoofdgebouwen tot de bestemmingsgrens die gericht is naar de openbare weg bedraagt ten minste 1 m;
  • i. ter plaatse van bestaande onderdoorgangen worden hoofdgebouwen uitsluitend vanaf de tweede bouwlaag gebouwd.

19.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter de, ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' bedoelde, voorgevellijn gebouwd;
  • b. in geval het zijerf wordt begrensd door openbaar gebied, worden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet voor de, ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' bedoelde, voorgevellijn van de aangrenzende hoofdgebouwen gebouwd;
  • c. de totale oppervlakte van erfbebouwing bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m²;
  • d. voor erfbebouwing op een afstand tot 3 m van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van erfbebouwing bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
    • 2. de bouwhoogte van erfbebouwing bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. ten aanzien van erfbebouwing op een afstand van meer dan 3 m van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
    • 2. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m, en;
    • 3. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • f. het bepaalde onder b is niet van toepassing op bouwwerken, indien aan de volgende eisen wordt voldaan:
    • 1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 2 m bij een platte afwerking;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,4 m bij een schuine afdekking;
    • 3. het oppervlak bedraagt in totaal niet meer dan 30 m²;
    • 4. de bouwwerken worden niet in gebruikgenomen ten behoeve van verblijfsfuncties;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'garage' bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 3 m;
  • h. de afstand van het aan- en uitbouwen bij vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde ten minste 3 m.

19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt ten hoogste 1m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bouwwerken en de toepassing van stedenbouwkundige accenten en kappen bij hoofdgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van de:

  • a. de stedelijke en ruimtelijke kwaliteit;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Vergroting inhoud hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.2.1 onder a om de inhoud van een hoofdgebouw te vergroten met ten hoogste 25%, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. uitbreiding van het hoofdgebouw voor de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' bedoelde gevellijn is niet toegestaan;
  • b. vergroten van hoofdgebouwen bestaande uit gestapelde woningen is niet toegestaan;
  • c. vrijstaande woningen: uitbreiding van het hoofdgebouw in de hoogte en aan de achtergevel is toegestaan, met dien verstande dat de hoogte van de uitbreiding aan de achtergevel niet meer bedraagt dan de hoogte van het hoofdgebouw;
  • d. geschakelde- en twee-onder-één-kap-woningen: enkel uitbreiding van het hoofdgebouw in de hoogte is toegestaan;
  • e. rijwoningen; enkel uitbreiding van het hoofdgebouw in de hoogte is toegestaan en alleen indien deze uitbreiding projectmatig wordt gerealiseerd;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a en e is uitbreiding van het hoofdgebouw aan de zijgevel ook toegestaan mits de voorgevellijn ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden;
  • g. indien ten behoeve van een vergroting van het hoofdgebouw reeds een omgevingsvergunning is verleend op grond van dit plan of van het voorheen geldende bestemmingsplan, dan bedraagt de totale via een omgevingsvergunning toegestane vergroting niet meer dan 25 %.

19.4.2 Garagecomplexen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.1onder c en ook op andere locaties garages dan wel garagecomplexen toestaan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. garages en/of garagecomplexen worden gesitueerd op binnenterreinen;
  • b. garages en/of garagecomplexen worden op een verkeersveilige manier ontsloten;
  • c. de bouwhoogte van garagecomplexen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. er is geen sprake van het toebrengen van een onevenredig nadeel aan belangen van omwonenden;
  • e. bij sub d wordt de aard en het gebruik van het terrein ten tijde van het verzoek in de afweging meegenomen.

19.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning;
  • b. de uit te oefenen functie van erfbebouwing zoals bedoeld in lid 19.2.2 onder e is ondergeschikt aan de woonfunctie;
  • c. het bepaalde onder b geldt voor erfbebouwing bij vrijstaande woningen pas vanaf een afstand van 4 m of meer van het hoofdgebouw;
  • d. het is niet toegestaan om bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Kantoor - 2

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.1onder f en tevens maatschappelijke voorzieningen toestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 2', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • b. belendende percelen ondervinden geen onaanvaardbare milieuhinder van de nieuwe functie(s);
  • c. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.