direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoek Nassaustraat-Julianastraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het bedrijf Van der Hulst Bouwprojecten BV heeft het voornemen om de locatie op de hoek van de Julianastraat met de Nassaustraat te herontwikkelen ten behoeve van 8 appartementen. De bestaande bedrijfs- en woonbebouwing zal hiervoor gesloopt worden.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de juridische kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Lisse Dorp 2010' omdat op het betreffende perceel een bedrijfsbestemming geldt. Het gemeentebestuur van Lisse heeft laten weten bereid te zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van het project. Met het oog hierop is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.


Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de beoogde woonfunctie mogelijk wordt gemaakt. Dit betekent dat op grond van dit bestemmingsplan een bouwtitel kan worden verkregen en het plan tot uitvoering kan worden gebracht.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie ligt in het noordelijk deel van het centrum van Lisse aan de kruising van de Nassaustraat met de Julianastraat. Het gebied behoort tot de overgangszone van centrum- naar woongebied. De Nassaustraat (noordelijke ring) vormt daarbij de overgang.

Het adres van het plangebied is Julianastraat 54 - 56, Nassaustraat 41.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0001.jpg"

Ligging plangebied in Lisse

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Hoek Nassaustraat-Julianastraat' bestaat uit een toelichting, de verbeelding en de regels.

De toelichting van dit bestemmingsplan is het niet-juridisch bindende deel van het bestemmingsplan waarin op een heldere wijze de afwegingen die ten grondslag liggen aan de regeling uiteen worden gezet. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande en beoogde situatie.
  • hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de beleidscontext van het plan;
  • hoofdstuk 4 toont de conclusies van de uitgevoerde onderzoeken op het gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie en water;
  • hoofdstuk 5 geeft een uitleg van de bij dit plan behorende regels;
  • hoofdstuk 6 maakt de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
  • in de bijlagen bij de toelichting zijn de benodigde onderzoeken te vinden waarin in de voorgaande hoofdstukken naar verwezen wordt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in een omgeving met overwegend kleinschalige woonbebouwing in een vaak traditionele bouwstijl die gekenmerkt wordt door het gebruik van rode bakstenen, rode dakpannen, een duidelijke voorgevelrooilijn en ondiepe voortuinen.


Het te ontwikkelen gebied beslaat een bedrijfshal gesitueerd aan de Nassaustraat met aansluitend een (bedrijfs)woning.


De bedrijfshal bestaat uit één bouwlaag met een flauw hellend zadeldak. De goothoogte bedraagt circa 5 m en de nok ligt op circa 7,5 m. Het gebouw is georiënteerd op de Nassaustraat en staat met de voorgevel dicht op de kant van het trottoir. Aan de oostzijde van het gebouw is een laad- en losplaats aanwezig en bestraat met stelconplaten. Het gebouw is aan deze zijde voorzien van diverse rolpoorten in de zijgevel. In de westelijke zijgevel zijn eveneens twee rolpoorten aanwezig.


Aansluitend hierop bevindt zich een woning. De nokrichting staat haaks op de Julianastraat en de voorgevel staat dicht tegen de kant van het trottoir aan. De voorgevel is verfraaid middels een erker en heeft een asymmetrische opbouw waarbij de goothoogte varieert. Daarbij is de kapvorm onderbroken door een gedeeltelijk opgehoogde verdiepingsvloer met platte afdekking. Ten noorden bevindt zich een garage met dak in de vorm van een zadeldak en met een opstelplek. Aan de achterzijde bevindt zich een tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0002.jpg"

Begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0004.png"  

Zicht op de locatie vanaf de Nassaustraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0005.jpg"

Zicht op de locatie vanaf de Julianastraat

2.2 Beschrijving bouwplan

Bebouwing

Het bouwplan bestaat uit de ontwikkeling van een appartementengebouw bestaande uit 8 appartementen verdeeld over twee verdiepingen met een zolderverdieping onder de kap. Het bouwkundig geheel is met name georiënteerd op de Julianastraat. Om hoeklocatie van de Julianastraat met de Nassaustraat te accentueren is gekozen om de kapvorm van het gebouwdeel aan de Nassaustraat te draaien. Het gebouw heeft een rechthoekig grondvlak en staat op circa 5 m uit de kant van de weg.


De gevelindeling bestaat uit een beukmaat van circa 6 m voor de appartementen. De diepte van de appartementen is circa 9 m. Het oppervlakte van de appartementen op de begane grond is circa 55 m2, de appartementen op de 1e en 2e verdieping zijn circa 95 m2.

Aan de voorzijde zijn op de begane grond de acht entrees voorzien. Daarbij vormen vier entrees de rechtstreekse toegang tot de woningen op de begane grond. Twee entrees vormen de toegang tot een inpandig portaal waarvandaan de bovenliggende appartementen kunnen worden bereikt. Een portaal biedt toegang tot twee appartementen.

De buitenruimten aan de Julianastraat en aan de Nassaustraat worden voorzien van een kokosscherm om te kunnen voldoen aan de akoestische normen vanuit het aspect wegverkeerslawaai (zie verder paragraaf 4.2).

Op het achterterrein worden parkeerplaatsen gerealiseerd en komen bergingen ten behoeve van de appartementen.

Het hoofdgebouw heeft een symmetrische opbouw met op de buitenhoek een topgevel voorzien van een dwarskap. De dwarskap gaat over in een lange langskap die het andere deel van het gebouw bedekt. De nokhoogte van het gebouwgedeelte langs de Julianastraat ligt op circa 9,2 m en de nok van het kopgebouw is maximaal 12 m. De goothoogte ligt op circa 6 m waarbij in het dakvlak de raampartij is verhoogd, vergelijkbaar met een dakkapel.

De beoogde appartementen vallen in de categorie sociale koopwoning met een oppervlakte tussen de 55 m2 - 95 m2.. Door het college van B&W zijn op 6 maart 2012 startersleningen voor dit project toegekend. De norm van de gemeente Lisse is dat 30% van nieuwbouw moet bestaan uit sociale woningen (sociale huur en sociale koop).

Parkeren

Aan de achterzijde is een bestaande inrit vanaf de Nassaustraat aanwezig. Deze biedt toegang tot 8 parkeerplaatsen en bergingen die hier voorzien zijn. Aan de voorzijde van het gebouw bevinden zich 4 langsparkeerplaatsen aan de Julianastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0006.jpg"

Plattegrond nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0007.jpg"

Voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0008.png"

Impressie beoogde situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk streeft naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Het Rijk streeft naar zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Conclusie

De ontwikkeling van de woningen vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt van ruimtegebruik. De ontwikkeling past binnen het beleid uit de Structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Trede 1: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • Trede 2: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • Trede 3: als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Uit recente jurisprudentie blijkt dat 8 woningen niet worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) en ook 10 woningen wordt niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt als deze geen onderdeel zijn van een omvangrijker woningbouwproject (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653). Hoewel strikt genomen niet noodzakelijk, is de ontwikkeling hierna wel getoetst aan de ladder.

Trede 1

De woningbouwbehoefte voor de gemeente Lisse is op basis van de actuele Provinciale Woningbehoefteraming 2013 geraamd op 776 woningen tot 2019. De 8 woningen die worden gerealiseerd in het bestemmingsplan passen binnen deze woningbehoefteraming.

De beoogde appartementen vallen in de categorie sociale koopwoning met een oppervlakte tussen de 55 m2 - 95 m2.. Door het college van B&W zijn op 6 maart 2012 startersleningen voor dit project toegekend. De norm van de gemeente Lisse is dat 30% van nieuwbouw moet bestaan uit sociale woningen (sociale huur en sociale koop).

Op regionaal niveau is de 'Regionale woonagenda Holland Rijnland' (mei 2014) van belang. In deze woonagenda staat in paragraaf 3.4 dat sociale koopwoningen in navolging van het regionale huisvestingsbeleid niet langer een regionaal instrument zijn om in de behoefte te voorzien. Daarom gaat de regionale woonagenda alleen over sociale huurwoningen. In de sector sociale huur is sprake van een tekort voor huishoudens met een inkomen tot € 34.678 (prijspeil 2014). Dit betekent voor de gemeente Lisse en voor dit project dat sprake is van gemeentelijke bestuurlijke afspraken, de ontwikkeling aansluit bij de ambitie van gemeente Lisse om te voorzien in sociale woningen en op regionaal niveau wel afspraken zijn over sociale huur maar sociale koopwoningen buiten beschouwen worden gelaten.

Trede 2

De locatie is gelegen binnen het stedelijk gebied, waarmee wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder.

Trede 3

Niet van toepassing.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Visie en Programma Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De ontwikkeling geeft mede invulling aan de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'.

Beter benutten en opwaarderen van wat er is
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.  

Met de realisatie van woningbouw op deze locatie wordt een bedrijfslocatie getransformeerd tot woningbouw. Gezien de ligging van het plangebied tussen andere woningen wordt hiermee een bestaande niet-passende functie binnen bestaand stedelijk woongebied omgezet naar een functie die beter past binnen de omgeving.

Bestaand stads- en dorpsgebied

Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.

Programma Ruimte

Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie en het programma Ruimte en Mobiliteit.

Verordening Ruimte (9 juli 2014)

De verordening bevat regels ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, onderstaand zijn in cursief de relevante regels opgenomen. De ontwikkeling is hierna getoetst aan de relevante regels.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing:

De ontwikkeling is regionaal afgestemd. De woningbouwbehoefte voor de gemeente Lisse is op basis van Provinciale Woningbehoefteraming 2013 geraamd op 776 tot 2019. De 8 woningen die worden gerealiseerd in het bestemmingsplan passen binnen deze woningbouwbehoefteraming. Een nadere onderbouwing staat tevens beschreven bij het rijksbeleid, zie 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)' en 'Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)'.

Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Het bestaand stads- en dorpsgebied wordt in de verordening omschreven als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' De locatie van de ontwikkeling aan de Julianastraat past binnen deze beschrijving van het bestaand stedelijk gebied. De omgeving bestaat uit samengestelde woonfuncties, omsloten door infrastructuur en andere functies zoals zorg en sport zijn aanwezig,

De ontwikkeling voldoet aan stap 2, omdat sprake is van transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Stap 3 van de ladder is niet relevant omdat het plangebied is gelegen in bestaand stads- en dorpsgebied.


Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Provinciale Verordening. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de regionale afspraken die zullen worden vastgelegd in een regionale woonvisie, en passen daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.

De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. Gezien de ligging binnen de bebouwde ruimte en de beperkte omvang van de ontwikkeling past dit nog goed binnen de woningbouwopgave.

Provinciale Woningbehoefteraming 2013

Bij de vaststelling van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit wordt de Woningbehoefteraming 2013 het toetsingskader voor de kwantitatieve behoefte. Voor Lisse wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 776 woningen in de periode 2012-2019. Het plan geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0009.jpg"

Uitsnede tabel woningbehoefteraming

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 'Vertalen, verbinden en versterken' (2011)

De Structuurvisie Vertalen, verbinden en versterken vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie uit 2010. In de visie positioneert Lisse zich niet alleen als onderdeel van de Bollenstreek maar ook als zelfbewuste zelfstandige gemeente. De Structuurvisie borduurt voor een groot gedeelte voort op de reeds bestaande beleidsstukken. Het doel van de structuurvisie is het samenbrengen en ruimtelijk op elkaar afstemmen van alle ruimtelijk relevante regionale en lokale beleidsuitspraken op kaart en te komen tot een afgestemde uitvoering van de beleidsuitspraken via een integraal uitvoeringsprogramma.

In de structuurvisie zijn de opgaven voor de toekomst opgenomen en vertaald in een ruimtelijk kader waarbij de volgende ruimtelijke principes gelden:

  • contrasten behouden en versterken;
  • verbindingen leggen;
  • herstructurering stedelijk gebied;
  • herstructurering en bevorderen medegebruik landelijk gebied;
  • versterken imago Lisse: centrum van de Bollenstreek.

In dit bestemmingsplan is vooral het principe 'herstructurering stedelijk gebied' van belang. Met de ontwikkeling ingezet wordt op de transformatie van een bedrijfsperceel naar woningbouw.

Welstandsnota (2012)

In deze nota worden welstandscriteria gesteld aan gebouwen en aan de omgeving om de beeldkwaliteit van gebouwen en straten te beheren en te verbeteren. Een belangrijke pijler van de Welstandnota is het gebiedsgerichte welstandbeleid met specifieke criteria voor kleine en middelgrote bouwplannen. Het plangebied is ingedeeld in het gebied 5: tuinwijken.

Kenmerkend voor de bebouwing is de zorgvuldige architectonische uitgewerkte blokken met rijwoningen met een duidelijke horizontale geleding en nadrukkelijke kap. Rondom het centrum van Lisse en langs de Kanaalstraat komen deze tuinwijken voor. De structuur van de wijk is helder en de rijen woningen hebben een eenvoudige opbouw. Bij de beoordeling van de bouwplannen wordt onder andere getoetst aan de volgende criteria:

de architectonische uitstraling is zorgvuldig en gevarieerd;

  • gebouwen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte;
  • de woning maakt deel uit van de compositie van de cluster;
  • het materiaal- en kleurgebruik is afgestemd op de omringende bebouwing en traditioneel van karakter.

Het appartementengebouw is opgebouwd in de stijl van een traditionele woning en aansluitend op de omringende woningen. De voorgevel is gericht op de Julianastraat; dit is de hoofdoriëntatie van de openbare ruimte. Het bouwplan sluit aan bij de welstandnota. In dit bestemmingsplan is de voorgevellijn geborgd waardoor de rooilijn van woningen in de straat wordt gecontinueerd.

Toekomstvisie Lisse 2020 (2010)

De Toekomstvisie geeft het gewenste beeld van de gemeente Lisse in 2020. De visie bevat toekomstgerichte doelstellingen voor de gemeente op de beleidsterreinen samenleving, ruimte en economie & toerisme. De doelstelling op het thema wonen is 'Groei met behoud van het dorpse karakter'. De uitbreidingen rondom het centrum heeft geleid tot een relatief evenwichtige opbouw van het dorp. De westelijke helft bestaat uit het meer 'groene', deels natuurlijke en deels gecultiveerde buitengebied en de oostelijke helft bestaat uit de meer 'rode' bebouwde ruimte van de kern Lisse. Door de laagbouw met vooral traditionele eengezinswoningen, is het dorpse karakter bewaard gebleven. De keerzijde hiervan is dat het voor starters en ouderen lastig is om in Lisse een passende woning te vinden. Gezorgd zal moeten worden voor een passende functie van de historische en identiteitsdragende panden en complexen, zodat de cultuurhistorie van Lisse behouden blijft. Dit bouwplan past binnen deze kaders; de bouwstijl past binnen de traditionele laagbouw in de Julianastraat terwijl het gebruik van het appartementengebouw ruimte kan bieden voor starters.

Woonvisie Lisse 2011

Op 24 november 2011 heeft de gemeenteraad van Lisse de 'Woonvisie Lisse 2011' vastgesteld. Deze woonvisie vervangt de vorige woonvisie uit 2007. De oude woonvisie is, onder meer door de economische crisis en de gewijzigde marktomstandigheden, toe aan een update. De woonvisie 2011 is een sterk uitvoeringsgericht beleidsdocument en zoekt nadrukkelijk aansluiting bij de behoefte op de woningmarkt. Daarnaast is de woonvisie de basis voor het maken van nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties. Voor dit plan zijn de thema's 'doelgroepen' en 'nieuwbouwprogramma' relevant. De doelgroep voor de appartementen vallen onder de categorie starters. De doelstelling vanuit de Woonvisie is om voor deze groep de kansen op de woningmarkt te vergroten door woningen in dit segment te bouwen en de doorstroming te bevorderen. Uitgangspunten in het nieuwbouwprogramma tot 2019 zijn om 1076 woningen te bouwen waarvan 30% in sociale woningbouw. Dit zijn huurwoningen en koopwoningen met een koopprijsgrens van circa € 180.000,-.

Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Lisse Dorp 2010'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 27 oktober 2011 vastgesteld. Ter plaatse van het plangebied vigeert de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' (B (sp-trp). De vigerende goothoogte is 6 m. Deels vigeert tevens de bestemming Wonen, namelijk direct ten noorden van het bedrijf en het achtererf van het bedrijf dat abusievelijk is bestemd als Wonen. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen deze bedrijfsfunctie.

De 1e herziening van het bestemmingsplan Lisse Dorp dat is vastgesteld op 26 juni 2014 heeft geen betrekking op dit plangebied.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0010.png"

Uitsnede vigerende plankaart (rode contour is plangebied)

3.5 Conclusie

Uit het beleidskader blijkt dat de ontwikkeling past in de gestelde beleidskaders. Met de realisatie van woningbouw op deze locatie wordt een bedrijfslocatie getransformeerd tot woningbouw. Dit past bijvoorbeeld binnen de provinciale rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'. Zo worden eerst locaties binnen het stedelijk gebied geherstructureerd. In het vigerende bestemmingsplan is de woningbouw op de vigerende bestemming 'bedrijf' niet toegestaan. De ontwikkeling past wel binnen de principeopzet van de regeling om een zuivere woongebieden te creëren zonder tussenliggende bedrijven.

 

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Ontsluiting verkeer

De Julianastraat wordt primair ontsloten op de Nassaustraat. Vanuit deze weg is de Oranjelaan bereikbaar dat onderdeel vormt van de hoofdverbinding tussen noord en zuid Lisse. De Nassaustraat is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.

Openbaar vervoer

De bushalte Nassaustraat/Blokhuis is gesitueerd op circa 225 m van de locatie. Deze halte wordt bediend door busdiensten die Nieuw Vennep en Haarlem met Leiden en Sassenheim met Schiphol Centrum verbindt. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve goed.

Parkeren

Overeenkomstig het gemeentelijke beleid wordt het aantal benodigde parkeerplaatsen in principe bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers van het CROW (publicatie 317). Uitgaande van matig stedelijk gebied en het centrumgebied bedraagt het kencijfer voor goedkope woningen/appartementen gemiddeld 1,3 parkeerplaats per woning. Dit leidt tot een parkeervraag van 10,4 parkeerplaatsen voor 8 woningen.

Aan de achterzijde van het terrein worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd en aan de Julianastraat zijn 4 plekken beschikbaar; in totaal 12 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeerruimte en wordt voldaan aan de richtlijnen van het CROW.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de 8 appartementen zal 34,4 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) bedragen, uitgaande van een 'centrumgebied' gebied met 4,3 mvt/etmaal/woning (CROW, publicatie 256). Gezien de geringe omvang van de verkeersgeneratie ten gevolge van deze appartementen en de opheffing van de bestaande bedrijfsmatige verkeersgeneratie, zal de ontwikkeling geen negatieve invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor het autoverkeer, het langzaam verkeer en het openbaar vervoer is goed te noemen. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling, heeft geen negatieve invloed op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg. Het parkeeraanbod is toereikend voor de parkeerbehoefte ten gevolge van de ontwikkeling. Het aspect verkeer en parkeren staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.

4.2 Akoestisch onderzoek

Beleid en normstelling

Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de geluidsbelasting aan de gevels van nieuwe woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De uiterste grenswaarde bedraagt 63 dB.

Onderzoek

Het akoestische onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. In dit onderzoek is het toetsingskader beschreven, de onderzoeksmethode, de resultaten van het onderzoek en de onderbouwing van de hogere waarden. De conclusie is dat:

  • de geluidsbelasting bedraagt op 2 appartementen 61 dB;
  • de geluidsbelasting op de andere appartementen ligt tussen de 50 dB en 54 dB;
  • ten gevolge van het verkeer op de Nassaustraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de gevels van de nieuwe appartementen wordt overschreden;
  • op twee appartementen wordt, door de Omgevingsdienst gestelde, maximale ontheffingswaarde van 58 dB overschreden. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderenbekeken. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk en/of gewenst zijn;
  • het plan voldoet echter aan geen enkele gestelde voorwaarde uit het hogere waarde beleid van de Omgevingsdienst waardoor niet aan dit beleid voldaan kan worden. Daarom is een eis gesteld aan de buitenruimten van de appartementen. Deze dienen zo geluidsluw mogelijk te zijn. Met de voorgestelde oplossingen wordt aan deze eis voldaan;
  • eveneens wordt akoestische compensatie toegepast.

Er dient dan ook een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid.

Conclusie

Er dient een Verzoek hogere waarde te worden ingediend en aanvullende bouwkundige maatregelen te worden getroffen. Met het toepassen van deze maatregelen is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Op de Julianastraat 71a, is een groothandel in meubels gelegen (Aangeenbrug Mandenmakerij & Rotanmeubels). Voor een groothandel in meubels (SBI 51.4) geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 0 m in een gemengd gebied). Het bedrijf ligt op circa 40 m afstand van de planlocatie. In de planontwikkeling wordt dan ook rekening gehouden met de milieuruimte van het betreffende bedrijf. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BEVT worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BEVT wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in of direct nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting in de omgeving is het Zwembad De Lis op een afstand van circa 250 m. Het plangebied ligt dus ruim buiten de PR 10-6-contour van 75 m van de inrichting.

Er vindt in (de omgeving van) het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, water of door buisleidingen. Tevens zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 8 appartementen mogelijk gemaakt. Het project is op grond van het Besluit nibm vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden uit de Wm, daar de grens van 1.500 woningen niet wordt overschreden. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden afgewogen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de luchtkwaliteit ter plaatse.

Om inzicht te bieden in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl/viewer). Uit de Monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in Lisse - de Oranjelaan- ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de luchtkwaliteitswetgeving voor stikstofdioxide en fijn stof. Langs wegen met een lagere verkeersintensiteit zal de concentratie luchtverontreinigende stoffen lager bedragen dan langs de maatgevende wegen. De concentraties voldoen ruimschoots aan de grenswaarden, waardoor sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteitswetgeving de realisatie van het project niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

In het algemeen wordt de richtlijn gehanteerd dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek

Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de onder- en bovengrond licht verontreinigd is met PAK, lood en minerale olie. Het grondwater is tevens licht verontreinigd. Deze verontreinigingen zijn afkomstig van voormalige ondergrondse brandstof- en smeerolieopslag. De provincie heeft de bodemsituatie beoordeeld en te kennen gegeven dat het rapport gedateerd is en een aanvullend onderzoek moet komen. Dat betreft de grondlaag tot 60 cm beneden maaiveld.

Door IDDS heeft in 2012 dit aanvullende onderzoek uitgevoerd. In Bijlage 3 zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat hooguit achtergrondwaarde overschrijdingen zijn voor de parameters kwik, lood, zink en PAK. Betreffende gemeten waarden geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. Beperkingen voor het plan zijn niet voorzien.

Conclusie

Gezien bovenstaande staat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Archeologie

Beleid en normstelling

Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1998 wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Erfgoedverordening Lisse 2010

De gemeente Lisse heeft in samenwerking met de gemeenten Hillegom en Noordwijkerhout een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Op grond van deze beleidsdocumenten zijn voor een groot deel archeologische verwachtingswaarden aanwezig voor het plangebied.

Onderzoek en conclusie

De gronden van het plangebied liggen op basis van de Archeologische beleidskaart binnen een lage archeologische verwachtingswaarde. De geomorfologische eenheid waarbinnen het plangebied is gelegen is 'omgespoten gronden of vlakte van getijafzettingen'. Nader onderzoek is op basis van de onderzoeksvoorschriften niet noodzakelijk vanwege de lage archeologische waarden.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de watertoets.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationale Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen het accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de Julianastraat 56 te Lisse. Ter plaatse is een bedrijfspand gevestigd, staat een bedrijfswoning en is het achtererf verhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -0,2 m.

Waterkwantiteit

Het watersysteem van Lisse is deels onderdeel van de boezem van Rijnland en bestaat verder uit diverse polders. De polders liggen onder boezemniveau en zijn voor de waterhuishouding afhankelijk van bemaling. Het plangebied is gelegen in de Meer- en Duinpolder (peilgebied OR -1.07.2.1). Het vaste peil in deze polder is NAP -1,45 m. Binnen de plangrenzen is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwater en riolering

Het plangebied is voorzien van een gemengd rioleringsstelsel. Aan de oost- en zuidkant van het perceel liggen duikers die onderdeel uitmaken van het watersysteem. Hier dienen geen gebouwen gerealiseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0011.jpg"

Ligging duikers (de paarse lijnen)

Toekomstige situatie

De aanwezige bedrijfspanden op de planlocatie worden gesloopt en er worden 8 appartementen gebouwd met een parkeerterrein.

Waterkwantiteit

Het plangebied is reeds verhard. Er vindt dus geen toename van de verharding plaats. Watercompensatie is dan ook niet nodig.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid binnen het plangebied.

Afvalwater en riolering

Conform de Leidraad Riolering West-Nederland en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater zijn er twee mogelijkheden. Indien open water in de directe omgeving aanwezig is, wordt hemelwater afgevoerd naar dat oppervlaktewater. Indien infiltratie mogelijk is, dan wordt schoon hemelwater geïnfiltreerd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Beleid en normstelling

Gebiedsbescherming

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a en b) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het dichtstbijzijnde gebied ligt op 4,4  km afstand en betreft het Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid. Aangezien de beoogde plannen betrekking hebben op een relatief klein gebied, van beperkte omvang en de grote afstand zijn negatieve effecten uit te sluiten. Er is dan ook geen sprake van verslechtering van beschermde habitats en van het leefgebied van de meest nabijgelegen beschermde natuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet vormt geen belemmering voor het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.bphknassaujuliana-vax2_0012.jpg"

Ligging plangebied beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

In het kader van onderzoek naar soortenbescherming is een veldonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 4. De conclusie is dat de aanwezigheid van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. In de bebouwing zijn geen gaten waarin vleermuizen of vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Conclusie

De conclusie is dat de gebiedsbeschermingswetten en de Flora- en faunawet de uitvoering van de plannen niet in de weg staat.

4.10 Beperkingengebied Schiphol

Toetsingskader

De Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder Wijzigingswet genoemd) is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het regime voor de luchthaven Schiphol. De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit besluit wordt een beperkingengebied genoemd waarin beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Tevens zijn er hoogtebeperkingen en regels met beperkingen ten aanzien van grondgebruik of bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in de kern Lisse. Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied. Er wordt geconcludeerd dat de luchthaven Schiphol dan ook geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Tevens kan een bestemmingsplan planmerplichtig zijn indien voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet (Nbw).

Onderzoek en conclusies

Vormvrije mer-beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen mer-beoordelingsplichtig is bij activiteiten die betrekking hebben op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

In het plangebied wordt de realisatie van in totaal 8 appartementen mogelijk gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. Er is derhalve sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling .

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of formele mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Geen passende beoordeling (en daarmee planMER) nodig vanwege Natura 2000

Op enige afstand van het plangebied liggen beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op ruim 5 km afstand en betreft het Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid'. Gelet op het kleinschalige karakter van het plangebied, de beperkte omvang van de ontwikkeling, de aard van de ontwikkeling (woningbouw) en de grote afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebieden zijn significant negatieve effecten uit te sluiten. Zodoende is geen passende beoordeling en daarmee planMER noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De basis voor de bestemmingslegging is ontleend aan het bouwplan.

5.2 Uitleg regels

In de bij dit bestemmingsplan behorende regels zijn verschillende artikelen opgenomen. Hieronder worden in het kort de gebruikte artikelen toegelicht.

Hoofdstuk 1 inleidende regels

Conform SVBP2012 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

De voorkomende bestemmingen in dit plan worden in deze twee artikelen geregeld. Per artikel is in de bestemmingsomschrijving vermeld welk gebruik in de betreffende bestemming is toegestaan.

Wonen

Uitgangspunt bestemmingsplan

Omdat dit bestemmingsplan een specifieke ontwikkeling mogelijk maakt is in dit bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen die deze ontwikkeling specifiek mogelijk maakt. De regeling is afwijkend van de standaardregeling die de gemeente Lisse hanteert in bijvoorbeeld het bestemmingsplan Lisse Dorp.

Gebruik

Binnen de bestemming Wonen is het toegestaan om naast het wonen een aan-huis-gebonden beroep uit te oefenen. Vrijstaande bijgebouwen kunnen hier echter niet voor worden aangewend.

Aan-huis-gebonden beroepen

Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing (inclusief losstaande bijgebouwen) mag worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen. Verder dient het beroep door de bewoner te worden uitgeoefend en dient het beroep qua uitstraling in overeenstemming te zijn met de woonfunctie. Zo dient de uitoefening van het beroep in beginsel buiten de woning niet zichtbaar te zijn.

Bouwen

De typen woningen die in dit in principe gebouwd kunnen worden zijn vrijstaande, geschakelde, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Met de aanduiding 'gestapeld' op de verbeelding wordt geregeld dat ook woningen in gestapelde vorm zijn toegestaan. Binnen het plangebied zijn ten hoogste 8 woningen toegestaan.

De positie van het hoofdgebouw is geborgd door middel van het opnemen van een bouwvlak. Dit bouwvlak is rondom het appartementengebouw getrokken. Dit bouwvlak mag worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen, zoals balkons en erkers. Op de verbeelding is opgenomen wat de maximale bouw- en goothoogte is, hierbij is op de verbeelding een onderscheid gemaakt tussen de bebouwing op de kop en de overige bebouwing. Het parkeren aan de voorzijde van het gebouw is reeds mogelijk binnen de vigerende bestemming Verkeer- Verblijfsgebied.

Erfbebouwing

Het bestemmingsplan stelt grenzen aan de mogelijkheden voor het oprichten van erfbebouwing bij woningen. Ten behoeve van de woningen worden op het terrein bijgebouwen gerealiseerd. Ten behoeve van de bijgebouwen is ter plaatse van deze bijgebouwen op de verbeelding de aanduiding 'bijgebouw' opgenomen. Bijgebouwen zijn binnen deze aanduiding toegestaan met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4,5 m.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels worden aanvullende en algemene regels opgenomen die voor het hele plangebied van toepassing zijn. In de algemene bouwregels is opgenomen dat er kleine overschrijdingen van bouwgrenzen zijn toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen. In de algemene afwijkingsregeling is opgenomen dat kleine overschrijdingen van gegeven maten bouwgrenzen mogelijk zijn middels een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is opgenomen onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Bro heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.

Initiatiefnemer Van der Hulst Bouwprojecten BV is eigenaar van de gronden en heeft met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten om de kosten voor de begeleiding van het bestemmingsplan en de daarbij behorende procedures te verzekeren. De verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie ligt volledig bij de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerpbestemmingsplan in januari 2014 voorgelegd aan de (wettelijke) overlegpartners. Onderstaand zijn de vooroverlegreacties samengevat, de relevantie voor dit plan beschreven en een beantwoording gegeven. Het interne advies van de Omgevingsdienst West-Holland en enkele gemeentelijke opmerkingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Brandweer Hollands Midden

Samenvatting reactie

Het plan is getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende 'Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid' en 'Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening' van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. Er is sprake van een adequate hulpverlening, het bluswater en bereikbaarheid voldoet aan de praktijkrichtlijn.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Hoogheemraadschap van Rijnland

Samenvatting reactie

  • a. Aan de oost- en zuidkant van het gebouw liggen duikers die onderdeel uitmaken van het watersysteem. Deze duikers zijn lang en erg dun en vormen een knelpunt in de afvoer van het water uit de Meer- en Duinpolder. De beoogde planvorming biedt een kans om dit knelpunt op te lossen. Het hoogheemraadschap verzoekt om overleg over de waterhuishouding.
  • b. De duikers zullen vermeld moeten worden in het bestemmingsplan.

Beantwoording

  • a. In overleg is besloten om geen nieuwe duiker te realiseren. De aansluiting van de duiker op het perceel heeft namelijk dezelfde diameter van 0,3 m als verderop die uiteindelijk naar een diameter van 0,5 m gaat. Het huidige systeem functioneert naar behoren zonder al te veel overlast.
  • b. In paragraaf 4.8 is een afbeelding opgenomen van de ligging van de duikers. Een dubbelbestemming is niet op de verbeelding opgenomen omdat in de bestemmingsplansystematiek van dit bestemmmingsplan en de in het vigerende bestemmingsplan duikers tevens niet zijn bestemd. Via de keur geldt uiteraard wel het beschermingsregime.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Voorontwerpbestemmingsplan

Op 13 januari 2015 is een inloop/inspraakavond georganiseerd. Op het voorontwerpbestemmingsplan is één inspraakreactie ontvangen. Onderstaand is deze reactie samengevat en een beantwoording gegeven. Vanwege de Wet bescherming persoonsgegevens is de inspraakreactie geanonimiseerd.

Inspreker 1

Samenvatting reactie

  • a. De huizen in de omgeving van het plangebied waaronder het huis van de inspreker zijn niet onderheid. Bij sloop graag rekening houden met trillingen, ook veroorzaakt door vrachtwagens. Inspreker verzoekt om de heipalen niet te heien want dit geeft schade.
  • b. Inspreker verzoekt om rekening te houden met de grondwaterstand. Als dit te laag wordt door verkeerde bronbemaling kunnen huizen verzakken.
  • c. De inspreker spreekt waardering uit aan de gemeente inzake de aanwezigheid op de inloopavond.

Beantwoording

  • a. De ontsluiting van het bouwverkeer zal plaatsvinden vanaf de Nassaustraat direct naar het parkeerterrein aan de achterzijde van de beoogde woningen. De bouwplaatsinrichting is toegevoegd bij de omgevingsvergunning. Voor de start van de bouwactiviteiten wordt een nulmeting uitgevoerd om de huidige staat van de omliggende woningen te bepalen. De funderingspalen worden in de grond geschroefd waarbij er niet wordt geheid (DPA techniek), hierdoor worden trillingen voorkomen.
  • b. Tijdens de werkzaamheden zal de grondwaterstand niet wijzigen, er is geen bemaling nodig voor de uitvoering van het project. 
  • c. De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
6.3.2 Ontwerpbestemmingsplan en vaststelling

Zoals bepaald in artikel 3.11 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage worden gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan is namens vier personen één zienswijze ingediend. In de Nota zienswijzen zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording. De Nota zienswijzen en het bezonningsdiagram is toegevoegd bij het raadsbesluit. Het bestemmingsplan is op 29 oktober 2015 vastgesteld.

De imro-code van het vastgestelde bestemmingsplan is 'vax2' in plaats van 'vax1' vanwege een technische fout bij publicatie op de website ruimtelijkeplannen.nl.