Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Stationsweg 1-3, Lisse
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0553.bpStationsweg13-vax1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens de bollenschuur op de De Wolff-locatie aan de Stationsweg 1-3 te Lisse te herbouwen. In de bollenschuur worden vier appartementen gerealiseerd. De monumentale Hoeve De Wolff aan de Stationsweg 1, waartegen de bollenschuur is aangebouwd, blijft behouden en wordt gerenoveerd/gerestaureerd. De locatie is gelegen op landgoed de Keukenhof, tussen het Keukenhofbos en de kern Lisse.
 
Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Keukenhof' zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien. Hiervoor is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.   
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Stationsweg 1-3 te Lisse. De planlocatie is kadastraal bekend onder gemeente Lisse, sectie C, percelen 2918 en 2919 (oppervlakte 3.620 m²).
 
De locatie is gelegen ten westen van de kern Lisse, te midden van bollenvelden die de 'open buffer' vormen tussen de kern en landgoed de Keukenhof. Afgezien van deze bollenvelden wordt de locatie als volgt begrensd:
  • Noordzijde: Stationsweg.
  • Oostzijde: Westelijke Randweg (N208).
  • Zuidzijde: sportvelden.
  • Westzijde: Van Lyndenweg.
De navolgende afbeelding toont achtereenvolgens de globale ligging van het plangebied ten opzichte van zijn omgeving en de globale begrenzing van het plangebied. 
 
Globale ligging van het plangebied (blauwe druppel, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Begrenzing van het plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Keukenhof' (vastgesteld op 19 juni 2012). Deze gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch - Bollenteelt' (artikel 3) en 'Wonen' (artikel 17). Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
 
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Keukenhof' (plangebied is rood omkaderd)
 
Het bestemmingsvlak 'Wonen' is voorzien van een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument', die betrekking heeft op de bescherming van cultuurhistorische waarden. Binnen het bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd.
In het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Bollenteelt' is ter hoogte van de bestaande bollenschuur een bouwvlak opgenomen. Naast een bollenteeltbedrijf, en het behoud van de voorkomende landschapswaarden in de vorm van bollenvelden en grootschalige openheid, zijn binnen het bouwvlak een museum en horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan.
De bestemming 'Waarde - Archeologie' ziet toe op de bescherming van eventuele archeologische waarden. Middels de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - 3' en 'specifieke vorm van waarde - 5' is bepaald dat een onderzoeksverplichting geldt bij bodemingrepen met een groter oppervlak dan respectievelijk 100 m² en 500 m² en dieper dan respectievelijk 0,3 m en 1 m beneden het maaiveld.
 
Het voorgenomen plan om in het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Bollenteelt' woningen toe te voegen is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om deze reden zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
Voor de gronden in het plangebied gelden tevens het bestemmingsplan 'Herziening begrippen' (vastgesteld op 10 september 2015) en het 'Paraplubestemmingsplan parkeren Lisse' (vastgesteld op 21 februari 2019). In het 'Paraplubestemmingsplan parkeren Lisse' is vastgelegd dat voldaan moet worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
De bestaande woning in het plangebied (Stationsweg 1-3) betreft de monumentale Hoeve De Wolff, die dateert uit 1603. Aan deze woning is een bollenschuur gebouwd, die geen (gemeentelijk) monument is. De buitengevels van de betreffende bollenschuur en het constructieve casco verkeren grotendeels in slechte staat. Het exterieur van de bollenschuur vertegenwoordigt een monumentale waarde, ondanks dat er geen sprake is van een duidelijke architectuur en de gevels door het gebruik en de latere wijzingen aan gaafheid hebben ingeboet. De bollenschuur is qua opzet en indeling niet meer functioneel bruikbaar.
 
Gezamenlijk vormen de woning en de bollenschuur een bijzonder bebouwingsensemble. De locatie maakt onderdeel uit van het landgoed Keukenhof.
 
Het plangebied is gelegen te midden van de bollengronden (geestgronden) tussen de Keukenhof en de kern Lisse, die aan zijde van het plangebied begrensd wordt door de Westelijke Randweg (N208). De Westelijke Randweg (N208) vormt de grens tussen het stedelijk gebied en het open landschap. De Keukenhof is gelegen op de (onafgegraven) strandwal, terwijl Hoeve De Wolf is gelegen op de afgegraven strandwal. Daardoor is er sprake van een waarneembaar hoogteverschil. De Van Lyndenweg is de grens tussen hoger gelegen en beboste strandwallen enerzijds en de lager gelegen bollengronden (afgegraven strandwallen) anderzijds.
 
De navolgende afbeeldingen geven een situatietekening en een impressie van het plangebied in de huidige situatie weer.
 
Situatietekening huidige situatie (westgericht, bron: STOL architecten)
Impressie huidige situatie 
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens om de aangebouwde bollenschuur te herbouwen en hierin vier appartementen te realiseren. De bollenschuur en de beukenhagen aan de noordoost- en zuidwestzijde zijn in het voorliggende bestemmingsplan met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie 1' en 'Waarde - Cultuurhistorie 4' als beeldbepalende objecten aangemerkt. In de redengevende omschrijving van Dorp, Stad & Land d.d. 12 oktober 2020, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd, is aandacht voor de beschrijving en waardering van de beeldbepalende objecten.
 
De monumentale Hoeve De Wolff wordt gerenoveerd/gerestaureerd en blijft in gebruik als één woning. Met de beoogde herontwikkeling is er aandacht voor de monumentale waarden van de hoeve en het unieke ensemble dat deze hoeve samen met de bollenschuur vormt.
 
STOL architecten heeft een ontwerp voor de herontwikkeling van de planlocatie (zie navolgende afbeelding) opgesteld. In dit ontwerp zijn uitgangspunten als het behoud van de hagen, het behoud van de watergang (oostzijde van het plangebied), behoud van de entree aan de zijde van de Stationsweg, een ontwerp als één kavel, het zicht op De Wolff en de oriëntatie in de lengterichting van de kavel verwerkt.
   
Het midden van het perceel wordt ingericht als een gemeenschappelijk erf. Aan de noordoostzijde van dit erf is een bijgebouw, behorende bij zowel de bestaande als de nieuwe woningen, beoogd. Bij de positionering van dit bijgebouw is rekening gehouden met het zicht op het bebouwingsensemble (monument en bollenschuur) vanaf de openbare weg. Het bijgebouw bestaat uit garages/carports en een (gemeenschappelijke) berging.
 
De entree tot het erf aan de zijde van de Stationsweg blijft behouden. De inrit bevindt zich in zowel de huidige als de toekomstige situatie buiten de plangrens.
 
De navolgende afbeeldingen geven een situatietekening van het plangebied en gevelinzichten in de toekomstige situatie weer.
  
Situatietekening toekomstige situatie (westgericht, bron: STOL architecten)
 
Gevelaanzichten voorgevel en achtergevel toekomstige situatie (bron: STOL architecten)
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'Ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling is zodanig kleinschalig dat de SVIR hier niet specifiek op van toepassing is. De ontwikkeling moet echter wel in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking verantwoord worden. Deze verantwoording is opgenomen in toelichting paragraaf 3.1.3.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen op het gebied van een goede ruimtelijke ordening in het geding komen, kunnen krachtens de provinciale verordening of de algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen zoals benoemd in het Barro en is dus ook niet van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het toevoegen van vier woningen in de bestaande bollenschuur is daarmee geen stedelijke ontwikkeling.
  
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 20 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse kustlandschap. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. Navolgend wordt ingegaan op de relevante kaartlagen hiervan.
    
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de ondergrond is de planlocatie gelegen in het kustlandschap, dat is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, zoals ook ter plaatse van het plangebied het geval is.
Het relevante richtpunt van het kustcomplex van zeezandafzettingen is het herkenbaar houden van het verschil tussen 'hoog en droog' en 'laag en nat' en het voortbouwen op de parallelle kuststructuur. Zoals in toelichting paragraaf 2.1 is toegelicht is er in de omgeving van het plangebied sprake van een hoogteverschil, die als gevolg van het voorgenomen plan niet minder herkenbaar wordt. Verder voorziet het plan niet in wijzigingen op structuurniveau, waardoor de parallelle kuststructuur behouden blijft.
Het relevante richtpunt van het strand- en duinlandschap, bestaande uit strandwallen en oude duinen, is het behouden van het openbare karakter en de afwisseling in de belevingskwaliteit langs de kust van Zuid-Holland. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als open landschap tussen de kern Lisse en het Keukenhofbos. Daarmee is, uitgezonderd van de dynamiek van de Keukenhof, sprake van een rustige belevingskwaliteit. Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan het bestaande openbare karakter en belevingskwaliteit.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bollenlandschap. Kenmerkend voor dit gebied is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden, verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De relevante richtpunten hierbij zijn:
  • ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen;
  • verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones;
  • ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.
Het betreffende initiatief is gelegen in de voor de bollenteelt afgegraven strandwallen. Het aanwezige contrast met het hoger gelegen Keukenhofbos blijft behouden. Aangezien het plan zich voegt binnen de bestaande structuur en de groene omzoming rondom de nieuwe woning behouden blijft, is de ontwikkeling vanuit het perspectief van het landschap beperkt waarneembaar. Van verdichting is geen sprake, omdat het bebouwde oppervlak en het volume vergeleken met de huidige situatie niet toenemen, maar juist afnemen. Het zicht op bollenveld en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap blijft dan ook ten minste gelijk aan de huidige situatie.
 
Laag van de beleving
De laag van de beleving heeft betrekking op het zorgvuldig omgaan met hetgeen wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde. De planlocatie maakt onderdeel uit van de landgoedbiotoop/historisch landgoed van de Keukenhof. Het Landgoed Keukenhof en omgeving is aangewezen als kroonjuweel cultureel erfgoed. Dit kroonjuweel bestaat uit het landgoed zelf, het zanderijlandschap aan de noord- en oostzijde en Lageveense Polder. Het plangebied maakt onderdeel uit van het zanderijlandschap. Het bijbehorende richtpunt betreft het bewaren/versterken van de afleesbaarheid van het landschap en het behouden/versterken van het landgoedcomplex. Bij het betreffende initiatief is de afleesbaarheid van het landschap relevant, die ter plaatse met name bestaat uit de overgang tussen hogere oude duinen en de lager gelegen strandvlakte. Deze afleesbaarheid blijft behouden. Het blikveld op het landgoed en de relatie met het landgoed blijven daarmee intact.
 
Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek
Het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek kent sterke overeenkomsten met de kaartlagen van de kwaliteitskaart. De relevante thema's van het gebiedsprofiel die een (gedeeltelijke) aanvulling zijn op de kwaliteitskaart zijn de volgende:
  • het koesteren van bebouwing die het gebied zijn identiteit verleent, zoals bollenschuren en arbeidswoningen;
  • aantrekkelijkheid van het bollengebied versterken door landschapsbouw, bijvoorbeeld door beplanting en natuurvriendelijke oevers;
  • het polderwatersysteem, waarbij de waterbergingsopgave gecombineerd kan worden met natuurvriendelijke oevers en het herstel van zichtlijnen.
De bollenschuur zal in de toekomstige situatie teruggebracht worden naar een bollenschuur vanuit een eerder tijdbeeld (met hoge ventilatiedeuren). De monumentale hoeve De Wolff blijft behouden. Beide gebouwen zijn bepalend voor de identiteit van het gebied. De bestaande beplanting aan de rand van het perceel blijft ongewijzigd, waardoor het perceel groen omzoomd blijft. Ook ten aanzien van de watergang ten oosten van het perceel zullen geen wijzigingen plaatsvinden. Het bestaande polderwatersysteem blijft daarmee behouden.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Uit de toetsing van het voorgenomen plan aan de kwaliteitskaart volgt dat het plan voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en past binnen de provinciale ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 20 april 2019 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
   
Planspecifiek
Bollenteeltgebied
De gronden in het plangebied zijn gelegen in het bollenteeltgebied. In artikel 6.17 van de Omgevingsverordening is bepaald dat op deze gronden primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven zijn toegestaan. In lid 7 is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van bestaande rechtmatig aanwezige bebouwing of functies, anders dan de bedrijven die genoemd worden in lid 1, alsmede beperkte uitbreiding daarvan, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het bollenteeltgebied.
Het deel van het perceel waar de bestaande woning zich bevindt is reeds bestemd voor wonen. Het overige deel van het perceel wordt niet meer gebruikt voor bollenteelt. Vanwege de nabijheid van het bestaande woonperceel en de kleinschaligheid is bollenteelt op dit deel van het perceel in de toekomst praktisch gezien vrijwel onmogelijk. Bovendien is reeds een afwijkende functie, te weten een museum met horeca-activiteiten tot en met categorie 1a, toegestaan. Daarmee dient het plan gezien te worden als een beperkte uitbreiding ten opzichte van de bestaande gebruiksmogelijkheden.
De omvang van het bollenteeltgebied blijft gelijk aan de feitelijke situatie, omdat in het plangebied geen bollen worden geteeld. Bij de toekomstige inrichting van de planlocatie (zie toelichting paragraaf 2.2 en toelichting paragraaf 4.2.4) is rekening gehouden met de nabijheid van de bollengronden. Er vindt daarmee geen onevenredige aantasting van de omvang en de bruikbaarheid van het bollenteeltgebied plaats.
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 is bepaald dat nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
Bij het voorgenomen plan is het bepaalde onder a van toepassing, omdat de ruimtelijke ontwikkeling plaats vindt ter plaatse van het bestaande bebouwingsensemble en qua aard en schaal past bij het gebied. De bollenschuur wordt herbouwd, waarbij de bestaande gebiedsidentiteit behouden blijft. Zoals in toelichting paragraaf 2.2 is toegelicht is bij het ontwerp rekening gehouden met de bestaande situatie en de omgeving. In toelichting paragraaf 3.2.1 is aangetoond dat wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
De omgeving van het plangebied is aangemerkt als kroonjuweel cultureel erfgoed en landgoed- en kasteelbiotoop. Dit betreft gebieden met beschermingscategorie 1. In artikel 6.9 lid 2 onder a is bepaald dat in deze gebieden alleen een ontwikkeling als bedoeld in lid 1 onder a toegestaan is. Omdat hier sprake van is, zijn er geen belemmeringen.
 
Verder worden er vanuit de Omgevingsverordening geen eisen gesteld aan het voorgenomen plan. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Regio Holland Rijnland is gelegen in de Randstad en bestaat uit de gemeenten Hillegom, Kaag en Braasem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Gezamenlijk geven zij hun ruimtelijke visie op de regio. In deze visie wordt gestreefd naar een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De vijftien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.
 
In de structuurvisie zijn zeven kernbeslissingen opgenomen waarin de gemeenten hun belangrijkste keuzes weergeven. De zeven kernbeslissingen zijn:
  1. Holland Rijnland is een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groene-blauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open,
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan draagt bij aan kernbeslissing 1 van de Regionale Structuurvisie door het realiseren van woningen in een aantrekkelijke omgeving waar sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Als onderdeel van kernbeslissing 5 wenst de regio Holland Rijnland dat de hoeveelheid bollengrond gelijk blijft, ten minste 158 ha natuurgebied wordt beschermd en verrommelde bebouwing in het open landschap wordt verwijderd. Het plan leidt niet tot een afname van de hoeveelheid bollengrond of natuurgebied. Het plangebied is deels bestemd voor bollenteelt, maar vanwege kleinschaligheid praktisch gezien niet als zodanig te gebruiken en wordt feitelijk al jaren niet meer zo gebruikt. Het bestaande bebouwingsensemble is in de huidige situatie verrommeld. Dit initiatief heft deze verrommeling op.
 
3.3.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016
In december 2009 is de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) door de gemeenteraden van de zes greenportgemeenten vastgesteld, als uitwerking van de Regionale Structuurvisie van de regio Holland Rijnland. Deze uitwerking was noodzakelijk om een wettelijk bindend planologisch kader vast te stellen waarbinnen de op te richten Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) zou kunnen opereren. Na evaluatie van de ISG heeft een herziening plaatsgevonden, die in 2016 is vastgesteld.
 
De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek in samenhang met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
 
Op basis van de benoemde ambities en uitgangspunten hanteren de zes greenportgemeenten de volgende pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030:
  • Faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap.
  • Realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek.
  • Bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten.
  • Bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.
De ambities van de Greenportgemeenten zijn thematisch uitgewerkt:
  1. Vitale Greenport: een excellerende tuinbouw die in de toekomst, nog meer dan nu het geval is, bijdraagt aan de economie, werkgelegenheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, gezondheid en voedselzekerheid van Nederland. De Greenport Duin- en Bollenstreek ontwikkelt zich tot hét internationale kenniscentrum voor innovatie, handel en wetenschap voor bloemen, bollen, knollen en vaste planten. Een gebied met een hoge landschapskwaliteit met natuurwaarden en voldoende recreatiemogelijkheden, waarin het economisch complex van bloemen, bollen, vaste planten en toerisme op een duurzame manier samengaat met de ontwikkeling van sociaaleconomisch vitale kernen. Bijhorende ambities zijn:
    1. ruimtelijk-economisch complex met elkaar versterkende clusters;
    2. sanering, intensivering en schaalvergroting bollen en bloemen;
    3. herstructurering en versterking van glastuinbouw;
    4. duurzame Greenport;
  2. Vitaal landschap: een vitaal en duurzaam landschap heeft de prioriteit in de ontwikkeling van het bollencluster. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is het centrale beleidsuitgangspunt van de ISG. De gezamenlijke opgave blijft 'om het buitengebied aan een hoge landschappelijke kwaliteit te helpen, met ruimte voor de beeldbepalende veelzijdige tuinbouw'. Een vitaal landschap en een vitale Greenport zijn in de Duin- en Bollenstreek onlosmakelijk verbonden.
  3. Duurzaam en robuust watersysteem: voor een duurzame en toekomstbestendige Bollenstreek en specifiek voor de bollenteelt is een goede waterhuishouding van vitaal belang. Bij de ruimtelijke inrichting, ontwikkeling en herstructurering van de Greenport is het belangrijk om te anticiperen op de te verwachte klimaatverandering.
  4. Versterken recreatie en toerisme: de Bollenstreek is aantrekkelijk voor recreatie en toerisme, zowel door de bollen als door historische elementen. De wens en noodzaak om de aantrekkelijkheid van het gebied beter te profileren is nog steeds actueel. Blijvend wordt ingezet op een breed aanbod, zodat het gebied het hele jaar door aantrekkelijk is voor recreanten en toeristen. Niet alleen bollen en de bloemententoonstelling van de Keukenhof zijn van belang, ook cultuurhistorie en de variatie in natuur en landschap zijn een belangrijk onderdeel van het toeristische aanbod. De potentie van de cultuurhistorische rijkdom en de variatie in het landschap biedt voldoende aanknopingspunten voor een verdere uitbreiding en kwalitatieve verbetering van de infrastructuur voor fietsen, wandelen en varen.
  5. Aantrekkelijke woonregio: er is slechts ruimte voor een beperkte woningbouwopgave. Het accommoderen van een gezonde ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek staat voorop. Daarmee is de planologische rust en duidelijkheid voor het buitengebied geboden die nodig is om investeringen in kwaliteit en vitaliteit mogelijk te maken en de herstructurering op gang te brengen.
  6. Bedrijvige regio: de Duin- en Bollenstreek lijkt onvoldoende te profiteren van kansen die de ligging tussen Noord- en Zuidvleugel biedt. Tegelijk heeft de streek alles in huis om zich als een krachtige economische regio te ontwikkelen. Maar wel in verbinding met de meer stedelijke regio’s van de Randstad: de regio als tuin van Amsterdam en Leiden. De focus ligt op:
    1. Herstructurering en kwaliteitsverbetering bestaande bedrijventerreinen;
    2. Ruimte voor bedrijvigheid: voor een evenwichtige en gezonde ontwikkeling van de Greenport is het van belang dat de werkgelegenheid zich in voldoende mate blijft ontwikkelen;
    3. Ontwikkelingslocaties: met de herstructureringsplannen en de nieuwe terreinen zorgt de Duin- en Bollenstreek voor de dynamiek die nodig is om economisch vitaal te kunnen blijven en daarmee de concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden.
  7. Bereikbare regio: doel is het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in Zuid-Kennemerland, de Haarlemmermeer en de Bollenstreek door ontlasting van het omliggende wegennet en een extra passage over de Ringvaart. Naast de aanleg van nieuwe infrastructuur is capaciteitsverbetering nodig op bestaande wegen. Naast het versterken van het openbaar vervoer door het ontwikkelen van nieuwe hoogwaardige verbindingen is het van belang een volwaardig ontsluitend net in stand te houden. Tevens wordt ingezet op het versterken van het fietsnetwerk en daarbij ingespeeld op de mogelijkheid de recreatieve fietsnetwerken uit te breiden. 
Planspecifiek
Uit de kaart behorende bij de ISG blijkt dat het plangebied behoort tot het de zone 'herstructurering naar vitale Greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgaven, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex'. Het beoogde plan heeft geen gevolgen voor de vitaliteit van de Greenport. Er vindt geen extra ruimtebeslag op de omliggende bollengronden plaats. Het erf, dat niet in gebruik is voor bollenteelt en hier te kleinschalig is, wordt herontwikkeld ten behoeve van woningen. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de bestaande bebouwing, die aan de historie van de bollenteelt gerelateerd zijn.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Lisse 'vertalen, verbinden en versterken'
De Structuurvisie Lisse 'vertalen, verbinden en versterken' uit 2011 is een ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie 2030. De visie en ambities zijn een op een overgenomen dan wel vertaald uit de Toekomstvisie. Om tot een ruimtelijke vertaling te komen is in de structuurvisie het ruimtelijk kader geschetst en zijn de visie en ambities uitgewerkt tot een concreet programma van eisen. Door het ruimtelijk kader en het programma van eisen bij elkaar te brengen is de structuurvisiekaart ontstaan.
 
Planspecifiek
De planlocatie is op de structuurvisiekaart aangeduid als 'behoud openheid met verbetering landschappelijke kwaliteit, groen en open weidekarakter'. De gemeente Lisse wil de openheid in dit gebied handhaven. Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de openheid van het gebied.
 
De gemeente Lisse heeft het voornemen om cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk te behouden. Herbestemming van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen draagt bij aan het behoud van deze waarden en voorkomt dat historische en identiteitsdragende panden verdwijnen. Daarnaast is in het beoogde plan aandacht voor de cultuurhistorische waarden van het omliggende landschap.
 
3.4.2 Toekomstvisie en agenda Lisse 2030
In de Toekomstvisie en agenda Lisse 2030 geeft de gemeente een richting aan de ontwikkeling van Lisse tot 2030. Deze richting is bepaald aan de hand van trends en ontwikkelingen op verschillende gebieden. De visie die hieruit voortkomt is gefundeerd op een viertal bouwstenen: 'Duurzaamheid', 'Wonen en leefbaarheid', 'Zorg en welzijn' en 'Leren, werken en ondernemen'. De toekomstvisie is vastgesteld op 30 november 2017.
 
Duurzaamheid
Duurzaam Lisse draagt bij aan een kwalitatieve en ontspannen woonomgeving, gericht op de toekomst. Veel groen in het dorp met projecten als Steenbreek (stenen eruit, planten erin) en ruimte voor innovatieve ideeën. Maar ook alternatieve bronnen van energie, als zonne-energie verdienen de aandacht.
 
Wonen en leefbaarheid
Er is meer woonruimte nodig voor jongeren en ouderen. Nieuwe woonvormen als bijvoorbeeld generatiewoningen en tiny houses kunnen daarbij mogelijk worden. Vanuit Lisse zijn Amsterdam, Haarlem, Leiden en de Haarlemmermeer goed bereikbaar. Er is aandacht voor de (elektrische) auto, het openbaar vervoer en de (elektrische) fiets, met bijvoorbeeld brede fietspaden en voorzieningen. Een terugkerende wens uit het participatietraject is een park in Lisse, waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Dit is een van de plannen die Lisse verder wil uitwerken. 
 
Zorg en welzijn
Het is de ambitie Lisse meer en beter in te richten op ontmoeting. Het inrichten van de leefomgeving en het groen op ontmoeting kan betekenen: meer groene ‘ommetjes’, uitnodigende zit-, speel-, beweeg- en praatgelegenheden. Er is ruimte voor initiatieven van inwoners en buurten, gericht op het ontmoeten van jong en oud.
 
Leren, werken en ondernemen
Grenzen tussen werk, zorgen en leren vervagen. Technologische ontwikkelingen waardoor werk minder plaats- en tijdgebonden wordt, spelen hierin een belangrijke rol.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van vier appartementen. De ontwikkeling heeft betrekking op de bouwstenen 'duurzaamheid en 'wonen en leefbaarheid'. De beoogde woningen bevinden zich in een prettige woon- en leefomgeving. Daarbij is logischerwijs sprake van woningen die duurzamer zijn dan de bestaande voorraad. De woningen zullen moeten voldoen aan de huidige duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit.
 
3.4.3 Woonvisie Lisse 2015-2020 / Goed wonen op Lis
De Woonvisie 2015-2020, Goed wonen op Lis, vastgesteld op 18 februari 2016, geeft richting aan het wonen in Lisse. Onderdeel van deze woonvisie is de regionale woonvisie die samen met de gemeenten Hillegom en Teylingen is opgesteld. Aanleiding voor deze visie is de wens om het woonbeleid van de drie gemeenten op elkaar af te stemmen. Er zijn gelijksoortige woningmarktvraagstukken en onderlinge afstemming leidt tot een grotere slagkracht en eenduidigheid in beleid.
 
Voor de drie gemeenten geldt dat meer dan voorheen de nadruk ligt op het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad om deze voorraad geschikt te maken voor de toekomstige woningvraag. Toenemende vergrijzing in combinatie met de trend dat ouderen langer zelfstandig willen en moeten wonen, stelt eisen aan de levensloopgeschiktheid van de voorraad.
 
Om een goede afstemming van de bouwplannen mogelijk te maken, is het van belang om naar de woningbehoefteraming en de plancapaciteit van de gemeenten te kijken. In de regio Holland Rijnland wordt de Woningbehoefteraming van de provincie gehanteerd: WBR 2013. Specifiek voor Lisse voorziet de WBR in nog 1.298 te realiseren nieuwbouw woningen. In de Woonvisie is de ambitie uitgesproken dat de 3 gemeenten minimaal het programma zoals opgenomen in de WBR realiseren. Na afstemming is het realiseren van meer programma mogelijk. De WBR cijfers over 2016 zijn opgenomen in de conceptversie van de Regionale Woonagenda 2017 Holland Rijnland. Deze nieuwe cijfers laten voor de periode 2015 tot 2019 een iets grotere groei zien dan deze in 2013 werd voorzien. Ook voor de periode 2020 tot 2024 wordt een iets grotere groei verwacht. Het is reëel om te veronderstellen dat de ambitie zoals uitgesproken door de gemeenten ten aanzien van de WBR cijfers voor 2013 ook gelden voor de actuelere cijfers van 2016.
 
Planspecifiek
De betreffende woningbouwontwikkeling, die bestaat uit de realisatie van vier appartementen, is een zeer kleinschalige ontwikkeling. Bovendien voorziet het voorgenomen plan in een specifieke behoefte. Er is sprake van het realiseren van woningen op particulier initiatief. Daarmee zijn er geen belemmeringen van het gemeentelijk woonbeleid.
 
3.4.4 Welstandsnota 2015
Welstandstoezicht levert een belangrijke bijdrage aan de borging van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van Lisse. De raad van Lisse heeft in de raadsvergadering van 18 december 2015 de Welstandsnota 2015 gemeente Lisse vastgesteld en de eerder vastgestelde welstandnota ingetrokken. Met de welstandsnota uit december 2015 wordt de welstand van bestaande bebouwing in stand gehouden en de kwaliteit daarvan bevorderd, die een duidelijke bijdrage levert aan het karakteristieke beeld en de kwaliteiten van de gemeente Lisse. 
 
De welstandsnota is onderverdeeld in algemene- en gebiedsgerichte welstandscriteria. De algemene welstandscriteria zijn gericht op het realiseren van een evenwichtige relatie tussen vorm, gebruik en constructie. Daarnaast wordt gelet op de relatie tussen het bouwwerk en de omgeving en de vorm in de sociale-culturele context. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit, schaal en maatverhoudingen alsmede materiaal, textuur, kleur en licht worden van belang geacht en ondersteunen het karakter van het bouwwerk zelf en de ruimtelijke samenhang met de omgeving.
 
De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Lisse. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van de gemeente en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving niet te veel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een bijzonder welstandsgebied en in het welstandscriteriagebied 'landgoed' (gebied 5). Het beleid in dit gebied is gericht op het behoud en de versterking van de oorspronkelijke structuurelementen en de cultuurhistorische bebouwing. Hierbij zal onder meer aandacht geschonken worden aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een zorgvuldige detaillering en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
 
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:
 
Architectonische uitwerking
  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en gevarieerd;
  • er is ontwerpaandacht voor alle details;
  • gebouwen zijn in het algemeen vrijstaand en individueel;
  • gevels hebben een heldere geleding en vensters;
  • wijzigingen en toevoegingen in stijl, maat en schaal zorgvuldig afstemmen op het hoofdvolume;
  • op- en aanbouwen van traditionele panden als erkers en dakkapellen vormgeven als zelfstandig element of opnemen in de hoofdmassa.
Materiaal en kleur  
  • gevels van moderne panden zijn bij voorkeur van baksteen of vergelijkbare materialen met een structuur;
  • gevels van traditionele panden zijn in hoofdzaak van baksteen, eventueel gepleisterd of geschilderd in een lichte kleur;
  • hellende daken bij voorkeur dekken met matte pannen;
  • houtwerk schilderen: bij klassieke panden grote vlakken in donkere tinten, kleinere elementen in met de gevel contrasterende kleuren;
  • kozijnen, lijstwerk en dakkapellen van klassieke panden uitvoeren in hout;
  • vensters van traditionele panden uitvoeren met stijlen en regels;
  • kleuren zijn terughoudend en afgestemd op de omgeving.
Op hoofdlijnen wordt bij het ontwerp voor de beoogde gebouwen (zie toelichting paragraaf 2.2) voldaan aan de bovenstaande welstandscriteria. Bij de verdere uitwerking van het plan zullen de welstandcriteria in acht genomen worden.
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. De wijziging van een bollenteeltbedrijf, museum en horeca-activiteiten naar wonen is zeer beperkt, waardoor de gebruiksmogelijkheden naar aard en omvang niet toenemen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.- (beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
Ook het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Europese Habitatrichtlijn is niet aan de orde. Er ligt een Natura 2000-gebied (Kennemerland-Zuid) op circa 3,8 km afstand van het plangebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op het omliggende Natura 2000-gebied geen sprake.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
   
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen) is er een verkennend bodem- en verhardingsonderzoek (BK Ingenieurs B.V., nr. 161762 1.0, d.d. 6 juli 2016) uitgevoerd.
 
Bodem
De hypothese dat het overige deel van de locatie onverdacht is blijkt onjuist. De locatie is overwegend licht verontreinigd met zware metalen (kwik, lood, zink, kobalt, cadmium en koper). De verontreinigingen zijn waarschijnlijk veroorzaakt door het historisch gebruik van de locatie.
 
De hypothese dat de ruimte en kast met bestrijdingsmiddelen verdacht is op de aanwezigheid van een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen is niet juist. De grond en het grondwater ter plaatse van de ruimte en kast met bestrijdingsmiddelen zijn niet verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. Wel blijkt ter plaatse van de ruimte voor opslag van bestrijdingsmiddelen in de grond direct onder de vloer sterk verontreinigd met kobalt en matig verontreinigd met kwik. Dit betreft een verontreiniging op slechts een beperkt deel van het perceel. De herkomst van deze verontreinigingen is niet bekend.
 
De hypothese dat de locatie ter plaatse van de oliedrum verdacht is op de aanwezigheid van minerale olie is eveneens onjuist gebleven. In de grond en het grondwater zijn geen verhoogde gehalten met minerale olie aangetroffen.
 
Asbest
De hypothese dat de locatie ter plaatse van de oude bebouwing verdacht is op de aanwezigheid van asbest blijkt onjuist. Hier is in de grond visueel geen asbest waargenomen.
 
Op het onverdachte grasland op het noordwesten van de locatie zijn plaatjes asbesthoudend materiaal in de bodem aangetroffen. Tevens is in de grond ter plaatse van dit asbesthoudende plaatje asbest in de grond aangetoond. Hiermee is de locatie verdacht op de aanwezigheid van asbest in de bodem.
 
In de puinhoudende grond achter op het terrein is geen asbest aangetoond.
 
Verharding
Het asfalt is niet-teerhoudend. Het funderingsmateriaal is niet-asbesthoudend en indicatief geschikt als niet-vormgegeven bouwstof.
 
Conclusie
Op basis van de resultaten van het onderzoek is de kwaliteit van de bodem vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten concluderen wij dat sprake is van een vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging met kobalt ter plaatse van de ruimte voor opslag bestrijdingsmiddelen. Met een nader bodemonderzoek moeten de aard, mate en omvang van de verontreiniging worden vastgesteld om vast te stellen of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
 
Tevens is de locatie op basis van het aantreffen van asbesthoudend materiaal in combinatie met asbest in de grond asbestverdacht. Geadviseerd wordt om een nader onderzoek ten behoeve van asbest uit te voeren om na te gaan of het gehalte de interventiewaarde overschrijdt.
 
Nader onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning. 
 
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor
PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt vier extra woningen gerealiseerd. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. 
 
Wel is met behulp van de NSL-monitoringstool (2017) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en NO2 over 2016 respectievelijk maximaal 19,0 μg/m³, 10,6 µg/m³ en 21,1 µg/m³ bedragen. De grenswaarden van 40 μg/m³ (fijnstof PM10 en NO2) en 25 µg/m³ (fijnstof PM2,5) worden hierbij ruimschoots gerespecteerd.
 
Voorts voorziet de ontwikkeling niet in een gevoelige bestemming. Derhalve staat het aspect luchtkwaliteit niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB. Voor een buitenstedelijke weg geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
   
Planspecifiek
Er is een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te realiseren woningen (Het Geluidburo bv, nr. 2161 AM - 1 WO 001 11.12.2017 V1.0, d.d. 11 december 2017) uitgevoerd. In dit onderzoek zijn de Van Lyndenweg, Stationsweg/Keukenhofdreef en Westelijke Randweg (N208) meegenomen. Omdat sprake is van een nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemming, dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer getoetst te worden aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder.
 
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de berekende geluidbelastingen van de afzonderlijke wegen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
 
De gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van de gezamenlijke wegen bedraagt ten hoogste 52 dB exclusief aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012 (artikel 110g Wgh). Omdat het bij de bollenschuur om nieuwe gevels, waarbij de karakteristieke geluidwering minimaal 20 dB dient te zijn, kan geconcludeerd worden dat er aan het binnenniveau van 33 dB (voor verblijfsgebieden en/of -ruimten) kan worden voldaan.
 
Gezien het voorgaande wordt gesteld dat geluid vanwege wegverkeerslawaai van de omliggende wegen geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
 
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft het toevoegen van een gevoelige bestemming. Daarom is aan de hand van de bestemmingsplannen 'Keukenhof', 'Landelijk Gebied' en 'Lisse Dorp 2010' bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving aanwezig zijn. In de navolgende tabel zijn deze weergegeven.
 
Naam
Adres
SBI-code
Milieucategorie
Richtafstand (m)
Afstand tot het plangebied (m)
Sportvelden Lisse 
Spekkelaan 1-8
931 F en G
3.1
50
400
Naschoolse opvang
Spekkelaan 2
8891 (2)
2
30
570
Begraafplaats Duinhof
Spekkelaan
96031 (2)
1
10
610
Bloemententoonstelling Keukenhof
Stationsweg/Keukenhof
93211 (1)
4.2
300
170
(1) De VNG-publicatie bevat geen functie die de activiteiten van bloemententoonstelling Keukenhof omvat. Om die reden is uitgegaan van 'pret- en themaparken', omdat deze functie qua hinder vergelijkbaar is met de bloemententoonstelling.
 
Uit de tabel blijkt dat, met uitzondering van bloemententoonstelling Keukenhof, wordt voldaan aan de relevante richtafstanden. Bij de bloemententoonstelling is, uitgaande van 'pret- en themaparken', het aspect geluid maatgevend. In de vigerende vergunning van Keukenhof is op de locatie van Stationsweg 1 een equivalent geluidniveau toegestaan van 45 dB(A) etmaalwaarde en een piekniveau van 65 dB(A) etmaalwaarde. Dit zijn geluidniveaus die corresponderen met richtwaarden voor een rustig buitengebied.
Door Keukenhof is recent een aanvraag voor een revisievergunning ingediend, waarbij de geluidsituatie in 2019 met een akoestisch onderzoek in beeld is gebracht. Uit dit onderzoek valt op te maken dat ter plaatse van de Stationsweg 1 in de representatieve bedrijfssituatie van Keukenhof ruimschoots wordt voldaan aan de vigerende geluidvoorschriften.
In hetzelfde akoestisch onderzoek dat is ingediend in het kader van de revisievergunning is de geluidbelasting vanwege evenementen op de gronden van Keukenhof inzichtelijk gemaakt. De evenementen vinden nagenoeg alleen plaats in dagperiode en indien muziek ten gehore wordt gebracht is het van het ‘lichte type’. Muziekgeluid bij evenementen in/bij het Oranje Nassau Paviljoen is volgens het akoestisch onderzoek nergens bepalend voor de geluidbelasting van Keukenhof als geheel. Daarnaast is in de vigerende vergunning van Keukenhof met betrekking tot evenementen het volgende in de voorschriften opgenomen:
  • evenementen mogen maximaal 12 maal per jaar plaatsvinden;
  • tijdens evenementen moet al het mogelijke worden gedaan om overlast te voorkomen;
  • van de evenementen moet een logboek worden bijgehouden.
Gezien het voorgaande is er ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden en bedrijfsvoering. 
 
Spuitzone
De gronden in de omgeving van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt'. Op deze gronden kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de drift van gewasbeschermingsmiddelen van belang. Het neerkomen van een deel van de gewasbeschermingsmiddelen door wind heeft namelijk mogelijk effect op de gezondheid van omwonenden.
 
Normering
Er zijn geen wettelijke eisen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en gevoelige bestemmingen. Uit jurisprudentie (uitspraak van 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP3436) blijkt dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een afstand van 50 m tussen een gevoelige functie en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt redelijk acht. De vuistregel van 50 m betreft geen minimaal aan te houden afstand. Het is mogelijk om gemotiveerd van deze afstand af te wijken. Hierbij dient de afstand dusdanig te zijn, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige functie.
 
De ABRvS geeft in haar uitspraak van 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2373) aan dat het mogelijk is om bij vollegrondsteelt van gewassen, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, af te wijken van de vuistregel van 50 m. Bij dergelijke vollegrondsteelt worden gewasbeschermingsmiddelen, in tegenstelling tot boom- en fruitteelt, op een zodanige wijze gebruikt dat daarbij nauwelijks een spuitnevel ontstaat die de omgeving negatief kan beïnvloeden. Bij de betreffende uitspraak wordt een afstand van 9,5 m voldoende geacht, mede omdat het woonerf is afgeschermd door een haag, die eventuele resten van gewasbeschermingsmiddelen zal tegenhouden. Daarbij is in het bestemmingsplan vastgelegd dat het gebruik van de gronden ten behoeve van boom- en fruitteelt, waarbij een afstand van 50 m aangehouden moeten worden, niet toegestaan is.
 
In artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat op 1 januari 2018 in werking is getreden, is bepaald dat bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen en op braakliggend land in de open lucht een techniek wordt gebruikt die een driftreductie bereikt van ten minste 75%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek. Daarmee gelden strengere normen dan waarvan de ABRvS in haar uitspraken is uitgegaan.
 
Bollenteelt
Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij bollenteelt ontstaat nauwelijks spuitnevel, omdat spuittechniek neerwaarts is en de spuitkoppen zich relatief dicht bij de grond bevinden. In het bestemmingplan 'Keukenhof' is vastgelegd dat alleen bollenteelt is toegestaan. In het vervolg van deze paragraaf wordt daarom uitgegaan van enkel bollenteelt.
 
Aan de noordzijde van de nieuwe woningen is de afstand van de bollengrond tot het woonperceel circa 25 m. Aan deze zijde is in de bestaande situatie ter hoogte van de plangrens een heester aanwezig. Deze heester heeft een driftreducerende werking en heeft een positieve invloed op het woon- en leefklimaat.
Ten oosten van het perceel ligt een sloot, terwijl de bollengronden aan deze zijde op ongeveer 15 m afstand liggen. Volgens het Activiteitenbesluit mag er geen gewasbeschermingsmiddel in het oppervlaktewater terecht komen. Door middel van de spuitvrije zone nabij de sloot en de toepassingseisen van de chemische middelen kan ervan uitgegaan worden dat de drift van de middelen niet via de oostzijde bij het woonperceel kan komen. Het deel van de sloot dat binnen het plangebied ligt is in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als 'Water', waardoor het behoud hiervan in de planregels is geborgd. Het deel van de sloot dat buiten het plangebied is gelegen kan niet in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan worden geborgd. In het bestemmingsplan 'Keukenhof' is echter bepaald dat de gronden waar de sloot is gelegen zijn bestemd voor het behoud van de voorkomende landschapswaarden in de vorm van bollenvelden en grootschalige openheid. Aangezien de sloot behoort tot het karakteristieke polderwatersysteem is in het bestemmingsplan 'Keukenhof' geborgd dat deze sloot behouden blijft.
Aan de zuidzijde bedraagt de afstand tot het bollenperceel ongeveer 5 m. In de huidige situatie zijn aan deze zijde enkele heesters aanwezig. Deze worden in de toekomstige situatie gecompleteerd tot de volledige zuidgrens van het plangebied. Bovendien is de locatie van de nieuwe woningen hoger gelegen dan de bollengronden, waardoor minder sprake is van drift van gewasbeschermingsmiddelen.
Aan de westzijde bevindt zich de bestaande woning aan de Stationsweg 1. Daarmee is het uitgesloten dat er op de gronden waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd van de westzijde drift van gewasbeschermingsmiddelen zal zijn. Bovendien is de aanwezigheid van deze woning een aanleiding om aan te nemen dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat en bollenteeltbedrijven niet in hun mogelijkheden beperkt worden. Desondanks zal voor het afvangen van drift voor de bestaande woning en bijbehorende tuin aan de westzijde een driftwerende voorziening gerealiseerd worden.                 
 
Gezien het voorgaande dient in ieder geval aan de noord-, zuid- en westzijde een windhaag of andere driftwerende voorziening aanwezig te zijn en in stand gehouden te worden om te kunnen spreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De hoogte hiervan dient gemeten van het maaiveld minimaal 1,5 m te zijn en mag niet lager zijn dan de in gebruik zijnde spuitkoppen. Met een voorwaardelijke verplichting en een aanduiding op de verbeelding is deze maatregel ter voorkoming/beperking van drift van gewasbeschermingsmiddelen geborgd in de planregels.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Woningen worden in het Bevi gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Uit raadpleging van risicokaart (zie navolgende afbeelding) volgt dat in de directe omgeving geen inrichtingen en transportroutes aanwezig zijn die van invloed zijn op de externe veiligheid ter hoogte van het plangebied.     
De gemeente Lisse heeft een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. De route loopt vanaf de gemeentegrens met de gemeente Hillegom via de N208, de Stationsweg en de Delfweg naar de gemeentegrens met de gemeente Noordwijkerhout.
De planlocatie ligt op een afstand van circa 190 meter van deze route. Naar verwachting zal slechts een beperkt aantal transporten van gevaarlijke stoffen van deze route gebruik maken. Gelet op de omgeving met weinig bebouwing kan ervan uitgegaan worden dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Volgens het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland is bij in deze situatie sprake van een verwaarloosbaar groepsrisico. Nieuwe ontwikkelingen zijn zonder aanvullende voorwaarden toelaatbaar. Om deze reden kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierbij moeten de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid aan de orde komen.
Gelet op de ligging van de planlocatie midden in bollengrond op circa 190 m van de route gevaarlijke stoffen is vluchten in een van de route afgekeerde richting te allen tijde mogelijk. Verder is de route voor het vervoer gevaarlijke stoffen ter plaatse van de planlocatie vanuit meerdere richtingen bereikbaar, waarmee de bereikbaarheid voor hulpdiensten in het geval van een calamiteit met een transport van gevaarlijke stoffen geborgd is.
 
Er dient geconcludeerd te worden dat het aspect externe veiligheid niet leidt tot belemmeringen voor het plan.
   
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering)
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Bij de ontwikkeling van locaties in het stedelijk gebied wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. In dit kader moedigt het rijk het waterwonen aan. Waterwonen kan een bijdrage leveren aan een klimaatbestendige inrichting van Nederland, omdat deze woonvorm gecombineerd kan worden met ruimte voor water. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De uitvoering van maatregelen wordt gecombineerd met herstructurering van bestaand bebouwd gebied en de realisatie van groen in en om de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Goede verbindingen tussen het stedelijk watersysteem en het ommeland dragen bij aan een goede kwaliteit van water en landschap. Water biedt kansen voor verbetering van de leefomgeving in bestaand (groot)stedelijke gebied.
 
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
 
Waterbeheerplan
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Voor de planperiode 2016 - 2021 is dit Waterbeheerplan van het hoogheemraadschap van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur 2020 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • het onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie is plangebied gedeeltelijk verhard. In de toekomstige situatie wordt verharding en bebouwing toegevoegd, terwijl het oppervlak van de bollenschuur afneemt. Onderstaande tabel geeft de verhardingsbalans van de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie weer:
 
 
Oppervlak huidige situatie (m²)
Oppervlak toekomstige situatie (m²)
Toename 
(m²)
Verharding
578
800
222
Dakoppervlak bebouwing
593
587
-6
Onverhard
2.438
2.222
-216
Totaal
3.609
3.609
 
 
Uit dit overzicht blijkt dat er een toename van het verhard oppervlak optreedt van 216 m². Omdat de toename minder dan 500 m² bedraagt, is compensatie niet vereist.
 
Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt via het oppervlaktewater en infiltratie in de bodem afgevoerd. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
 
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een waterkering.
 
Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect water.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Verkeer
De verkeersgeneratie neemt toe door de realisatie van extra woningen. Volgens CROW-publicatie 381 bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied gemiddeld 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. De verkeersgeneratie van een duur koopappartement bedraagt gemiddeld 7,4 voertuigbewegingen per etmaal. De totale verkeersgeneratie van het plan is daarmee naar verwachting gelijk aan 37,8 voertuigbewegingen per etmaal.
 
In de bestaande planologische situatie zijn naast de bestaande woning een bollenteeltbedrijf, museum en horeca-activiteiten toegestaan. Deze functies brengen aannemelijk een hogere verkeersgeneratie met zich mee dan de beoogde woningen. Vanwege het 'wegbestemmen' van het bollenteeltbedrijf, museum en horeca-activiteiten neemt de verkeersgeneratie ten opzichte van de planologische situatie derhalve af.
 
Het perceel wordt ontsloten via de bestaande toegang/inrit aan de noordzijde. Deze is gelegen buiten het plangebied.
   
Parkeren
Voor het bepalen of voldaan wordt aan de parkeerbehoefte is aangesloten bij de parkeernormen uit de Beleidsregel parkeernormen Lisse. Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. De parkeernorm van dure koopappartementen (koop, etage, duur) bedraagt 2,1 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte van het plan bedraagt daarmee ten hoogste 10,8 parkeerplaatsen, wat afgerond overeen komt met 11 parkeerplaatsen.
 
Bij het voorgenomen plan is een bijgebouw, dat bestaat uit 5 garages/carports voorzien. Bij een garage met een enkele oprit is het gebruikelijk een berekeningsaantal van 1,0 te hanteren. Hiervan uitgaande is het gecorrigeerde aantal parkeerplaatsen van de garages/carports 5,0. Dat betekent dat er op eigen terrein verder ruimte dient te zijn voor 6 parkeerplaatsen. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar. De conclusie is dan ook dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect parkeren.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Er is een flora- en faunaonderzoek (IDDS, nr. 17100086/RSL/rap1, d.d. 29 november 2017) uitgevoerd in het plangebied. Later zijn nog meerdere locatiebezoeken uitgevoerd, waarvan de laatste op 9 oktober 2018.
 
Op grond van de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid zijn significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied uit te sluiten. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland, belangrijk weidevogelgebied of in de strategische reservering natuur. Ook liggen geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied. De genoemde beschermde gebieden veroorzaken geen planologische belemmeringen voor het initiatief.
 
Uit de biotooptoets is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied wordt aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde soorten.
Er zijn de diverse vlindervleugels waargenomen in de schuur, deels op plekken waar braakballen lagen. Op de begane grond zijn mogelijke invliegopeningen voor vleermuizen waargenomen. In het gehele dak en op de twee etage en zolder zijn geen invliegmogelijkheden aangetroffen. Het klimaat in de schuur is echter niet gunstig voor vleermuizen. Het is er koud en tochtig. In de zomer is het waarschijnlijk erg heet. Nergens in de schuur is vleermuismest aangetroffen. Het is onwaarschijnlijk dat vleermuizen verblijfplaatsen hebben in de schuur. De schuur is daarmee ongeschikt voor vleermuizen.
Beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vaatplanten en overige beschermde soorten zijn niet aanwezig.
Er zijn geen beschermde vogelsoorten aangetroffen. Hoewel in de schuur braakballen zijn waargenomen, is de kerkuil tijdens de laatste locatiebezoeken niet aangetroffen. Voor de gierzwaluw zijn geen invliegmogelijkheden aanwezig. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden om verstoring en daarmee overtreding te voorkomen.
    
Invulling zorgplicht
De zorgplicht uit de Wet natuurbescherming blijft altijd van toepassing. Zodra een niet in de Wet natuurbescherming beschermd in het wild levende dier wordt aangetroffen tijdens de werkzaamheden kan deze worden gevangen en direct worden overgeplaatst naar een geschikte habitat in de nabijheid van het plangebied. Vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen en dergelijke) moet gefaseerd worden verwijderd, waardoor aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren gelegenheid wordt gegeven te vluchten. Bij kap van de vegetatie in de winter dient men rekening te houden met zoogdieren in winterslaap, zoals de egel. Inachtneming van de zorgplicht betekent dat men het struikgewas handmatig en gefaseerd kapt, in plaats van met bulldozer of graafmachine. De egel is met name 's nachts actief. Door de werkzaamheden overdag te plannen wordt verstoring zoveel mogelijk voorkomen.
   
Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan vanuit het aspect ecologie.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.  
 
Planspecifiek
Er is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Transect, nr. 1652, d.d. 28 maart 2018) uitgevoerd.
 
Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van archeologische resten uit in ieder geval de Nieuwe tijd. Deze hangen samen met het historische erf, dat al op een historische kaart van Floris Balthasar uit 1615 is afgebeeld. Mogelijk dat het erf van origine nog ouder is, maar uit de boringen  komt hoofdzakelijk vondstmateriaal dat in de 17e eeuw is te dateren. Archeologische vondsten, sporen en mogelijk ook muurresten worden direct onder het maaiveld tot circa 85 cm -Mv verwacht.
In het dieper gelegen duinzand kunnen nog oudere sporen worden verwacht, hoewel in de boringen aanwijzingen ontbreken voor humeuze niveaus, die een dergelijke verwachting in de meeste gevallen moeten onderbouwen.
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek wordt een archeologisch karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek geadviseerd, desnoods met een doorstartmogelijkheid naar opgraven. Verder wordt geadviseerd om eventuele werkzaamheden aan de ondergrondse delen van de bestaande bebouwing onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren.
 
Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente, om op basis van de resultaten van dit onderzoek en het afgegeven advies te bepalen of en in welke vorm vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd. Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3' opgenomen.
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. Hoeve De Wolff is sinds 2008 een gemeentelijk monument. De cultuurhistorische waarden van dit gemeentelijk monument worden in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan gesignaleerd. De bescherming van de cultuurhistorische waarden is geregeld met de Erfgoedverordening Lisse 2017. Het gemeentelijk monument blijft behouden en wordt gerenoveerd/gerestaureerd.
 
De elf gemeenten in de Duin- en Bollenstreek hebben in 2005 het regionaal bollenschurenbeleid opgesteld. De meeste recente actualisatie dateert van november 2017. In de Regionale Collectie Bollenschuren zijn de meest waardevolle bollenschuren van de regio opgenomen. De Regionale Collectie Bollenschuren is geen monumentenlijst. De betreffende bollenschuur is niet opgenomen op de reguliere lijst van de Regionale Collectie Bollenschuren.
 
Het exterieur van de bollenschuur vertegenwoordigt een monumentale waarde, ondanks dat er geen sprake is van een duidelijke architectuur en de gevels door het gebruik en de latere wijzigingen aan gaafheid hebben ingeboet. Gezamenlijk vormen de woning en de bollenschuur een bijzonder bebouwingsensemble. Behoud en versterking van deze monumentale waarden is het uitgangspunt voor de beoogde herontwikkeling.
 
De bollenschuur is in het voorliggende bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' als beeldbepalend object aangemerkt. Hiermee worden eisen gesteld aan bouwen en slopen. Sloop is mogelijk indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden. Hierbij kan de beoogde (her)bouw van de bollenschuur betrokken worden (zie toelichting paragraaf 5.4). In de redengevende omschrijving van Dorp, Stad & Land d.d. 12 oktober 2020, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd, is aandacht voor de beschrijving en waardering van de beeldbepalende objecten.
 
De cultuurhistorisch waardevolle beukenhagen aan de noordoost- en zuidwestzijde van het plangebied zijn in het voorliggende bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 4' als beeldbepalend object aangemerkt (zie toelichting paragraaf 5.4).
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Water
De bestaande sloot aan de oostzijde van het plangebied is bestemd als 'Water'. Op deze manier is geborgd dat deze sloot, in zoverre deze binnen de plangrens is gelegen, behouden blijft.
  
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. Middels de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument' is aangegeven dat de gronden ter plaatse van Hoeve De Wolff tevens zijn bestemd ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden.
Hoofdgebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte en het maximum aantal wooneenheden zijn aangegeven op de verbeelding. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
 
Waarde - Archeologie
De gronden in het plangebied zijn, ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarde die volgt uit het archeologisch onderzoek, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3'.
 
Waarde - Cultuurhistorie 1 en Waarde - Cultuurhistorie 4
De gronden zijn gedeeltelijk bestemd voor de bescherming van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden.
De gronden ter plaatse van de bestaande bollenschuur zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1'. In de bijbehorende regeling is vastgelegd dat bouwen toegestaan is, wanneer dat overeenkomstig en/of aansluitend op het bestaande exterieur van het gebouw is. Hiervan kan afgeweken worden indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en de Erfgoedcommissie Lisse om advies is gevraagd. Voor de sloop van een gebouw is een omgevingsvergunning benodigd. Deze vergunning kan uitsluitend geweigerd worden indien er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen. Bij de beoordeling hiervan kan herbouw van de bollenschuur betrokken worden.
De gronden aan de noordoost- en zuidwestzijde, waar cultuurhistorisch waardevolle beukenhagen staan, hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 4'. In deze dubbelbestemming is vastgelegd dat er een omgevingsvergunning vereist is voor het verwijderen en/of wijzigen van hagen. De voorwaarden voor verlening hiervan zijn dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en de Erfgoedcommissie Lisse om advies is gevraagd.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden namelijk woningen gerealiseerd.
 
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de plankosten en de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld.
 
De overige kosten worden door middel van leges en plankosten op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 20 december 2018 tot en met 30 januari 2019 ter inzage gelegen voor inspraak en vooroverleg ex artikel 3.1.1. In deze periode zijn drie reacties ingediend. Deze reacties zijn in de bijlage 'Beantwoording inspraakreacties voorontwerp bestemmingsplan Stationsweg 1-3 Lisse' van een gemeentelijke reactie voorzien.
7.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 16 juni 2021 tot en met 27 juli 2021 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.