direct naar inhoud van Toelichting bestemmingsplan Loosterweg Zuid 15 te Lisse
Plan: Loosterweg Zuid 15 te Lisse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2

Toelichting bestemmingsplan Loosterweg Zuid 15 te Lisse

Hoofdstuk 1 Inleiding

In deze onderbouwing worden de consequenties weergegeven van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte voor het perceel Loosterweg Zuid 15 in Lisse.

1.1 Aanleiding van het project

Aan de Loosterweg Zuid 15 in Lisse is een voormalig agrarische bedrijfscomplex gesitueerd, Het bedrijfscomplex is plaatselijk bekend als boerderij Achterduin. De bedrijfsgebouwen op de locatie werden gebruik ten behoeve van een veehouderijbedrijf. De heer A. van Noort was degene die als laatste het agrarisch bedrijf op deze locatie heeft geëxploiteerd. Vanwege het ontbreken van een opvolger staan de bedrijfsgebouwen sinds enige jaren leeg. De bedrijfsgebouwen en de aanwezige voorzieningen (voersilo's, mestsilo e.d.) zijn sterk verouderd en in slechte staat van onderhoud. De monumentale boerderij op het perceel is in 2011 door brand verloren gegaan.

De cultuurgronden die bij het bedrijf hoorden zijn verkocht aan stichting het Zuid-Hollands Landschap voor natuurdoeleinden, met uitzondering van een perceel grond met een oppervlakte van circa 4.500 m2 gelegen tussen de Loosterweg Zuid en de bedrijfslocatie.

Vanwege de verouderde en gedateerde bedrijfsgebouwen en voorzieningen en het feit dat bij de locatie weinig cultuurgrond aanwezig is, is de voortzetting van de locatie als agrarische bedrijfslocatie niet meer mogelijk.

Bij de gemeente Lisse is een verzoek ingediend om in te stemmen met de bouw van twee compensatiewoningen in ruil voor de sloop van alle opstallen en voorzieningen. Tevens is verzocht om de afgebrande boerderij te herbouwen op een andere plek.

Door middel van de brief van 17 december 2012 laat de gemeente Lisse weten dat zij bereid zijn om medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanwijziging (postzegelplanprocedure) als gevolg van de toepassing van de provinciale Ruimte voor ruimte-regeling voor het perceel Loosterweg Zuid 15 te Lisse.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Loosterweg Zuid 15 in Lisse in de Lageveense Polder aan de rand van de duinen. De Lageveense Polder is onderdeel van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Ten zuidwesten van de locatie ligt het dorp Lisse. Aan de overzijde van de Loosterweg Zuid is landgoed Wassergeest gelegen en ten noordoosten ligt de Keukenhof. In figuur 1 is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0001.png"

Figuur 1: plangebied rood omlijnd

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie Loosterweg Zuid 15 ligt binnen het vigerende, door de gemeenteraad van Lisse op 2 oktober 2003 vastgestelde bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2002'.

Inmiddels is de gemeente begonnen met de herziening van het bestemmingsplan landelijk gebied 2002. In het ontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied 2012 heeft de bedrijfslocatie de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden" gekregen. Het perceel cultuurgrond is in het ontwerp bestemmingsplan bestemd voor natuurdoeleinden.

De voor de nieuwe ontwikkeling gewenste bestemming 'Wonen' is in strijd met zowel het vigerende bestemmingsplan als het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan. Om die reden moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

Overigens zal het uiteindelijk vast te stellen bestemmingsplan Landelijk Gebied 2012 voor het betreffende perceel ook de woonbestemming opgenomen worden overeenkomstig dit bestemmingsplan. De verwachting is namelijk dat het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2012 later zal worden vastgesteld dan dit bestemmingsplan.

.afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0002.png"

Figuur 2: uitsnede van de plankaart

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevant beleid van de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische planbeschrijving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan uitvoerbaarheid van het plan en in hoofdstuk 7 komt ten slotte de te volgen procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Omgeving

Boerderij Achterduin was een boerderij op de grens van de strandwal en de Lageveense polder (zand en veen). Op veel plekken in het strandwallen en strandvlakte gebied werden juist op deze plekken de boerderijen gevestigd.

De Lageveense polder ten noordwesten van het plangebied is een nat veengebied en het Reigersbos ten zuidoosten ligt hoger op de overblijfselen van de droge strandwal. Deze diversiteit in het landschap maken dit gebied landschappelijk en cultuurhistorisch tot een zeer waardevol gebied. Niet voor niets is Landgoed Keukenhof en de directe omgeving in de Provinciale Structuurvisie aangewezen als cultuurhistorisch kroonjuweel. De houtopstanden in het veengebied zijn onderdelen van oorspronkelijke essenhakhoutpercelen. In het verleden werd hier essenhout gewonnen voor diverse doeleinden, vandaag de dag is dit niet meer rendabel. De percelen zijn nog wel als blokken aanwezig in het landschap (zie figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0003.png"

Figuur 3: Omgeving van het plangebied

Naast cultuurhistorisch is het gebied ook ecologisch waardevol en is het gebied begrensd binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de Provincie Zuid-Holland.

Ten zuidwesten van het complex zijn nog enkele historische woningen en opstallen gesitueerd, wat mogelijk in het verleden ook kleine boerderijen zijn geweest. In het Reigersbos is een vrijstaande moderne villa ontwikkeld en dit gebied is dan ook in particulier eigendom. Verder overheerst in de directe omgeving het natuurgebied 'Wassergeest' van stichting het Zuid-Hollands Landschap en is er overwegend bollenland aanwezig.

2.1.2 Bedrijfscomplex

Op de locatie aan de Loosterweg Zuid 15 in Lisse staat een groot aantal verouderde bedrijfsgebouwen. Het gros van de gebouwen is voorzien van asbest golfplaten.

Het hoofdgebouw bestond uit een monumentale boerderij (zie onderstaande foto). De boerderij bestond uit een woongedeelte met een aangebouwde schuur / stal. Deze boerderij is in 2011 door brand verwoest. In de vergadering van de monumentencommissie van 8 december 2011 is besloten om de monumentenstatus van de (afgebrande) boerderij te halen. Momenteel zijn alleen nog de oude fundamenten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0004.png"

Op het erf zijn in de loop van de tijd diverse stallen en schuren ontwikkeld ten behoeve van het veehouderijbedrijf. De ligboxenstal heeft een bijzondere vorm (zie onderstaande foto).

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0005.png"

Verder staat op het perceel een groot aantal kleinere gebouwen die dienst hebben gedaan als opslag- en stallingsruimte. Tot slot zijn op het perceel voorzieningen aanwezig zoals een mestsilo en kuilvoeropslagen. De gebouwen zijn oud en slecht onderhouden en niet meer doelmatig inzetbaar voor de bedrijfsvoering van een volwaardig veehouderijbedrijf. Van een aantal bedrijfsgebouwen zijn alleen nog de fundamenten aanwezig.

De resterende bebouwing komt over als een rommelige verzameling van vervallen schuren en andere opstallen die de gehele boerderijkavel vullen. Dit zowel gezien vanaf de Loosterweg als vanaf het laarzenpad door het landschap aan de andere kant. Er zijn derhalve geen doorzichten over de kavel. De huidige erfbeplanting bestaat uit een elzensingel, een uitgegroeide hoge ligusterhaag en enkele solitaire bomen (o.a. linde en paardenkastanje) en een plek met opgeschoten en verwilderde struiken.

In totaliteit is op het perceel 2.064,64 m2 aan bebouwing aanwezig. Het erf is grotendeels voorzien van erfverharding. In totaal is circa 1.650 m2 van het erf verhard.

Het perceel cultuurgrond van circa 4.500 m2 heeft de bestemming "Agrarische doeleinden grondgebonden veehouderij (Av)". Dit perceel is in het verleden gebruikt als weiland ten behoeve van het veehouderijbedrijf. De laatste jaren is het in gebruik als bollenland.

Als Bijlage 1 is een luchtfoto van het bedrijfscomplex toegevoegd waarop de bebouwing is aangegeven. Ook is in deze bijlage een overzicht opgenomen van de oppervlakte aan te saneren bebouwing.

2.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie zal de bestaande bedrijfsbebouwing, inclusief de voorzieningen en de erfverharding, worden gesloopt en afgevoerd.

Ter compensatie van de sloop van de bedrijfsbebouwing ontstaat het recht op het bouwen van twee compensatiewoningen conform de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte (zie Bijlage 1 voor de berekening).

De afgebrande boerderij wordt niet herbouwd op de oude fundamenten, maar wordt ingepast in het totaalplan voor de locatie.

Adviesbureau VlugP heeft een landschapsadvies uitgebracht over de inpassing van het ruimte voor ruimte woningen op het perceel. Het advies van Vlugp is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

Ten aanzien van de inpassing van de woningen merkt VlugP onder andere het volgende op:

"De nieuwe bebouwing komt weer “netjes” op de strandwal te liggen. In de huidige situatie was in de loop van de tijd de erfbebouwing behoorlijk richting de polder uitgebreid. De lagergelegen strook tussen de Loosterweg en de kavel zou relatief open kunnen blijven als weidekavels voor de nieuwe woningen. De erfafscheidingen van deze kavels zou ideaal gezien bestaan uit sloten, hagen of agrarische hekwerken. Door de ontsluiting over het historische wegtracé te leggen en het steilrandje zichtbaar te maken, wordt het subtiele hoogteverschil in het terrein beter leesbaar Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie

De hoeveelheid bebouwing (en ook verharding) neemt in de nieuwe situatie duidelijk af ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent niet dat er meer doorzichten ontstaan naar het achterliggende landschap maar het geeft wel lucht. Dat wil zeggen dat langs de bebouwing en erfbeplantingen de achterliggende bosranden zichtbaar worden. Dit maakt de achterliggende ruimtes voelbaar. Verder zal het beeld weer wat “netter” worden".

Onderstaand is de schets afgebeeld van de toekomstige inrichting van het perceel conform het advies van VlugP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0006.png"

Figuur 4: landschappelijk inpassing drie woningen (bron: landschappelijk advies VlugP)

De drie kavels krijgen een erfbeplanting waarin bestaande beplantingen worden opgenomen. De zuidwestelijke kavel (waar de voormalige boerderij stond) zou een wat lagere beplanting kunnen krijgen (bijv. landschappelijke hagen) terwijl de twee andere kavels meer ingepakt worden met hogere (deels bestaande) bomensingels. Hierdoor is de gewenste privacy gewaarborgd en presenteert het geheel zich als een boerderijkavel grenzend aan een bosvak.

De weer open gegraven en verbrede sloot aan de kant van de weilanden zorgt voor een mooie en natuurlijke grens van de woonkavels aan de weilanden en biedt ruimte aan watergebonden flora en fauna. Het eilandje biedt bijvoorbeeld een veilige broedplek voor vogels. Verder past dit prima in de voorgenomen vernatting van de Lageveense Polder. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

2.2.1 Borging richtlijnen Landschapsadvies

Om een goede landschappelijke inpassing te borgen in het bestemmingsplan is het noodzakelijk dat het initiatief landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast. In de regels is daartoe een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat waardevolle watergangen, aanwezig reliëf, beplanting, e.d. 'zomaar' kan worden verwijderd of veranderd. Diverse werken of werkzaamheden worden dus vergunningsplichtig gesteld en slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Om de daadwerkelijk landschappelijk inpassing van de woningen verder te borgen is aan de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierin is bepaald dat de landschappelijk inpassing van de woningen conform het landschapsplan van VlugP binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan gerealiseerd moet zijn.

2.3 Conclusie

Op basis van de landschappelijke analyse wordt geconcludeerd dat door het omvormen van de huidige boerderijkavel naar drie woonkavels -volgens het beschreven voorstel- de landschappelijke kwaliteit duidelijk verbetert.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het provinciaal beleid. In paragraaf 3.3 komt het regionaal beleid aan bod en in paragraaf 3.4 het gemeentelijk beleid. Paragraaf 3.4 omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. Deze zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de nota 'Provinciaal Belang'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vervangt het interim-beleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De structuurvisie is vastgesteld op 2 juli 2010 door Provinciale Staten (PS). De eerste herziening van de visie is door PS op 23 februari 2011 vastgesteld. De actualisering 2011 is vastgesteld op 29 februari 2012 door PS.

De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Bij het provinciaal belang 'realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur' horen de ambities:

  • voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de EHS met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000);
  • realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de EHS te vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Groene Ruggengraat en Deltanatuur;
  • belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
  • de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren;
  • biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap;
  • natuurwaarden buiten de EHS veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik;
  • EHS waar mogelijk beter benutten voor recreatie.

De EHS bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De EHS op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de Verordening.

Provinciale Verordening Ruimte

De Ruimtelijke Provinciale Verordening is vastgesteld door PS op 2 juli 2010. De eerste herziening en de actualiseringen in 2011 en 2012 zijn door PS vastgesteld op respectievelijk 23 februari 2011, 29 februari 2012 en 30 januari 2013. De Verordening is een beleidsmatige vertaling van structuurvisie naar verordening waarin onder andere is vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren mag plaatsvinden. Voor de gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een nee, tenzij beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet mogelijk. Voor recreatieve functies en bebouwing zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen.

Uitzonderingen op het bebouwingscontourenbeleid zijn opgenomen in artikel 3, lid 2. Het gaat onder andere om regelingen voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied, vrijkomende agrarische bebouwing, noodzakelijke bebouwing, weggebonden voorzieningen, strandbebouwing, recreatieve bebouwing en bebouwing in stedelijk groen. In artikel 3 zijn enkele uitzonderingen opgenomen waarvoor een ontheffing van Gedeputeerde Staten (GS) nodig is.

Het bestaande beleid voor toepassing van ruimte voor ruimte, waarbij in ruil voor de sloop van kassen of gebouwen onder voorwaarden één of meer compensatiewoningen mogen worden gebouwd, is overgenomen in de verordening. Gemeenten kunnen deze regeling opnemen in het bestemmingsplan en zo nodig verder uitwerken. Er moet sprake zijn van duurzame kwaliteitsverbetering. Dit betekent dat de bestaande bouwmogelijkheden moeten worden wegbestemd, zodat de gesloopte bebouwing niet opnieuw kan worden opgericht. Bij agrarische bedrijven moet sprake zijn van bedrijfsbeëindiging. De compensatiewoning kan worden gebouwd op het perceel van de te slopen bebouwing of in de directe nabijheid daarvan. Ook is het mogelijk de compensatiewoning te bouwen op een locatie aansluitend op een bestaande bebouwingsstructuur, bijvoorbeeld in een bebouwingslint of bij een buurtschap.

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwingscontour. Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1 van de Verordening Ruimte) sluiten bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken. In afwijking van het voorgaande kunnen bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken:

Ruimte voor ruimte, toepassing ter plekke (artikel 3 lid 2 onder a)

'Ruimte voor ruimte'; de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen danwel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd;
  • 2. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen, iedere 5.000 m2 kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • 3. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • 4. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • 5. de te slopen kassen zijn gelegen buiten de concentratiegebieden voor de glastuinbouw;
  • 6. de te saneren sierteeltpercelen zijn gelegen buiten de boom- en sierteeltgebieden zoals aangeduid op kaart 2.

Ecologische Hoofdstructuur, EHS (artikel 5)

Lid 1 bestaande natuur, prioritaire nieuwe natuur en waternatuurgebied

Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied wijzen bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

Lid 1a afwijkingsmogelijkheid herijking EHS

Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op een bestemmingsplan voor gronden die zijn aangewezen voor prioritaire nieuwe natuur, maar waarvan de financieel-economische uitvoerbaarheid niet is verzekerd. Voor deze gevallen gelden de in lid 2 genoemde voorwaarden.

Lid 2 overige nieuwe natuur, zoekgebied of ecologische verbinding

Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als overige nieuwe natuur, zoekgebied of ecologische verbinding wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.

In de toelichting op artikel 5 van de Verordening Ruimte is aangegeven dat bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding in principe niet tot de EHS behoren

Het perceel van initiatiefnemer ligt binnen de begrenzing van de EHS. De gronden binnen het plangebied hadden in het voorgaande bestemmingsplan een agrarische bestemming.

Conclusie

De agrarische bedrijfslocatie aan de Loosterweg Zuid 15 in Lisse bestaat uit een verzameling oude gebouwen met een rommelige uitstraling. Met de toepassing van Ruimte voor Ruimte wordt deze verrommeling opgeruimd in ruil voor de bouw van twee compenatiewoningen. Ruimte voor Ruimte heeft tot gevolg dat de oppervlakte aan verharding per saldo aanzienlijk afneemt. Er is sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst.

Het projectgebied ligt binnen de begrenzing van de EHS. Het gaat echter om een bestaande bedrijfslocatie waarvan de gronden in het voorgaande bestemmingsplan een agrarische bestemming hadden. In de toelichting op de Verordening Ruimte is aangegeven dat bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding in principe niet tot de EHS behoren.

Het Ruimte voor Ruimte project heeft geen negatieve invloed op de EHS aangezien het agrarische bedrijfscomplex niet tot de EHS behoort.

Het agrarische bedrijf had de beschikking over een bouwvlak met een oppervlakte van circa 7.200 m2. Dit bouwvlak kon in principe geheel benut worden voor het oprichten van bebouwing ten behoeve van het agrarische bedrijf. In de nieuwe situatie zijn de bouwmogelijkheden aanzienlijk geringer. Iedere woning krijgt aan bouwvlak van circa 1.000 m2. Hierop mag een woning worden gebouwd van maximaal 750 m3 met een bijgebouw van 50 m2. Als gevolg van het project neemt niet alleen het bebouwde oppervlakte aanzienlijk af, maar ook de rechten om te kunnen bouwen.

Het plan draagt bij aan zowel behoud en versterking van de landschappelijke vitaliteit en kwaliteit vanwege de sanering van de overtollige agrarische bebouwing. Het plan voldoet aan het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG)

De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuur-visie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.

De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:

  • 1. de economische herstructurering van de Greenport centraal staat;
  • 2. de gemeenten de herstructureringsopgave zullen combineren met landschapsverbetering;
  • 3. de gemeenten verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  • 4. met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouw bijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  • 5. de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 ha duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
  • 6. primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

Conclusie

Het project voldoet aan de structuurvisie aangezien er sprake is van het opruimen van verrommeling. Dit is één van de speerpunten van het beleid. Het bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Lisse

In de Toekomstvisie is onder andere aangegeven dat Lisse in 2020 vooral inzet op het accommoderen van de eigen woningbouw behoefte en een bescheiden groei. Bijzondere woonvormen in de kern en het buitengebied zijn daarbij het uitgangspunt. De woningen die worden gebouwd passen bij de lokale identiteit en bijzondere kwaliteiten van Lisse.

Identiteit en kwaliteit staan ook centraal als het gaat om de inrichting van de openbare ruimte. De openbare ruimte vormt in 2020 de verbindende factor in Lisse. Niet alleen vanwege de verkeersbewegingen die er in plaats vinden, maar juist ook door de ontmoetingsfunctie voor de inwoners van Lisse.

Een goede kwaliteit van leven betekent ook een goede bereikbaarheid, niet alleen per auto maar juist ook met andere vervoersmodaliteiten zoals het openbaar vervoer en de fiets. Vooral voor het langzame verkeer gaat aandacht uit naar de verbindingen met het buitengebied. Het buitengebied vormt in 2020 als het ware de achtertuin van de gemeente: je kunt er heerlijk ontspannen of juist actieve dingen doen in een afwisselend landschap van bollenteelt, bossen, landgoederen en graslanden. De agrarische belangen staan in 2020 blijvend voorop, maar met respect voor de recreatieve en cultuurhistorische waarden van het landschap.

De woningbouwopgave van Lisse is in 2020 afgestemd op de regio. Niet alleen op ontwikkelingen in Hillegom, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen, maar juist ook op de Haarlemmermeer. Vanwege de beperkte fysieke uitbreidingsruimte zet Lisse in 2020 vooral in op bijzondere woon-vormen in de kern en het buitengebied. Het accommoderen van de eigen woningbouwbehoefte en een bescheiden groei is daarbij het belangrijkste uitgangspunt. De eigen woningbouwbehoefte wordt in 2020 gekenmerkt door vergrijzing en vergroening. Dit betekent bijzondere eisen aan het woningaanbod: kleinere woningen, betaalbare woningen en woningen in de buurt van voorzieningen. De bijzondere woonvormen in het buitengebied vormen een aanvulling op de meer stedelijke woonmilieus van Lisse zelf en de woonmilieus bosrijk wonen en waterrijk wonen in de Haarlemmermeer. Deze woningen kenmerken zich door kleinschaligheid en een bouwstijl die past bij het landschappelijke karakter, bijvoorbeeld in de vorm van landgoederen en buitenplaatsen.

Beleidsnota Wonen in buitengebied Lisse 2009

Naar aanleiding van een eerder verzoek om een woning te bouwen met een inhoud van meer dan 650 m3, heeft de gemeenteraad gevraagd hieromtrent beleid te ontwikkelen om duidelijkheid te verkrijgen over de maximaal toelaatbare grootte van woningen in het buitengebied.

Het behouden en versterken van culturele en natuurlijke waarden van landschappen is belangrijk. De cultuurhistorische waarden vormen een belangrijke onderlegger van de beeldkwaliteit.

Nieuwe of veranderende functies zullen een plek moeten krijgen in het bestaande landschap. Een belangrijke doelstelling daarbij is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied. Behoud van identiteit van het buitengebied dient voorop te staan. De functie wonen in het buitengebied dient niet alleen de kleinschaligheid van wonen te benadrukken, maar dient tevens voldoende mogelijkheden te bieden voor de bewoners in het buitengebied.

Het geformuleerde gemeentelijk ruimtelijk beleid ten aanzien van wonen in het buitengebied heeft invulling gegeven aan de doelstelling om landschappelijke kwaliteiten te behouden en te herstellen en de identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Lisse te versterken. De volgende beleidsregels worden voorgesteld c.q. gehandhaafd:

  • inhoud van bestaande woningen kleiner dan 300 m3: maximaal 600 m3;
  • inhoud van bestaande woningen groter dan 300 m3: maximaal 750 m3;
  • inhoud van nieuwe woningen: maximaal 750 m3;
  • hoogte woning: maximale goothoogte 6 meter, maximale bouwhoogte 10 meter;
  • hoogte aanbouwen: goothoogte maximaal de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw tot ten hoogste 3,30 meter, bouwhoogte maximaal 6 meter;
  • hoogte vrijstaande bijgebouwen: goothoogte maximaal 3,30 meter, bouwhoogte maximaal 6 meter;
  • bijgebouwen, oppervlakte maximaal 50 m2;

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2002

Verspreid in het landelijke gebied komt een grote diversiteit aan woonfuncties voor: burgerwoningen, agrarische bedrijfswoningen (behorende bij met name bollenbedrijven en veehouderijbedrijven) en niet-agrarische bedrijfswoningen. In het verleden was er vooral sprake van bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven, meestal bollenteeltbedrijven. De afgelopen decennia is het aantal burgerwoningen echter toegenomen. Dit is voor een belangrijk deel te verklaren door ontwikkelingen in de landbouw, zoals bedrijfsbeëindiging waardoor verschillende woningen die in het verleden als tweede agrarische bedrijfswoning zijn gebouwd nu als burgerwoning in gebruik zijn. Aangezien deze ontwikkeling zich naar verwachting zal voortzetten en gevolgen heeft voor de agrarische structuur en het landschap, is het gewenst aan dit verschijnsel afzonderlijk aandacht te besteden.

Volgens het provinciaal beleid dient woningbouw plaats te vinden binnen de vastgestelde contouren. Nieuwbouw van burgerwoningen in het landelijk gebied is in principe dus niet aan de orde. Indien agrarische bedrijven hun functie verliezen, is wonen een voor de hand liggende en veel voorkomende vervolgfunctie voor de vrijkomende agrarische bedrijfswoningen. De overige agrarische bedrijfsbebouwing kan als vervolgfunctie dienen, dat wil zeggen dat deze dienst kunnen doen voor erfbebouwing / hobbyboeren e.d..

Wonen in een landelijke omgeving is erg in trek. Cultuurhistorisch waardevolle panden en boerderijen worden zo behouden en onderhouden. Voor instandhouding van monumentale panden is splitsing in twee wooneenheden denkbaar, zoals ook reeds in het bestemmingsplan is opgenomen: voor behoud van monument mag een woning toegevoegd worden en is splitsing denkbaar. Ondanks dat rijk en provincie zeer terughoudend omgaan met extra woningen in het buitengebied, kan in het kader van de 'rood-voor-groen' (kwaliteitsverbetering) wellicht toch enige woningbouw gerealiseerd worden. Hierbij valt te denken aan de 'Ruimte voor Ruimte-regeling': Deze regeling kent een aantal (goedkeurings)criteria. Bijvoorbeeld dat minimaal 1.000 m2 aan (bedrijfs)bebouwing gesloopt moet worden voordat er een woning mag worden bijgebouwd. Daarnaast is een uitgangspunt dat het gehele complex van agrarische bebouwing moet worden gesloopt.

De locatie aan de Loosterweg Zuid 15 in Lisse heeft in dit bestemmingsplan de bestemming "Agrarische doeleinden grondgebonden veehouderij (Av)". Ter plaatse van de bedrijfsgebouwen is een bouwvlak aanwezig (b).

Ontwerp bestemmingsplan Landelijk Gebied 2012

Het Landschapsperspectief zoals opgenomen in de ISG vormt de basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten te komen. Het Landschapsperspectief onderscheidt een vijftal zones waarvoor verschillende beleidslijnen gelden, gericht op het behoud en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het betreft de volgende zones:

  • bollenzone 1;
  • bollenzone 2;
  • bollenzone 3;
  • waardevolle graslanden;
  • glastuinbouwconcentratiegebied.

Deze zonering stoelt op eerdere studies waaronder het Landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek (1997) en de studie Open Geest, landschapsonderzoek van het project Revitalisering Open Landschap (2003).

In het zuidelijke gedeelte van het plangebied komen Waardevolle Graslanden voor. Dit zijn de open graslanden tussen Bollenzone 3 en de Rooversbroekpolder. Hier is het beleid gericht op behoud van de openheid en verbetering van de landschappelijke kwaliteit groen en het open weidekarakter. Hier geldt een 'nee, tenzij-beleid' gericht op het wegnemen van verrommeling door het saneren van glasopstanden en onrendabele bedrijven. Schaalvergroting van bouwblokken en bouwvolumes is hier in beginsel niet toegestaan, tenzij dit op een ruimtelijk verantwoorde wijze samengaat met sanering en een forse kwaliteitsverbetering van het landschap. De projectlocatie ligt in de zone "Waardevolle graslanden".

De bedrijfslocatie heeft in het ontwerp bestemmingsplan Landelijk Gebied 2012 de bestemming "Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden" gekregen. Het perceel cultuurgrond is bestemd voor natuurdoeleinden. In het vast te stellen bestemmingsplan Landelijk Gebied 2012 zal betreffend perceel overigens een woonbestemming krijgen overeenkomstig dit bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

Het slopen van vrijkomende bedrijfsgebouwen in ruil voor de bouw van één of meerdere compensatiewoningen is in lijn met gemeentelijk beleid. Aangezien in de onderhavige situatie wordt voldaan aan de sloopnorm en er sprake is van landschappelijke kwaliteitswinst, komt initiatiefnemer in aanmerking voor de bouw van twee compensatiewoningen.

Het plan voldoet aan de beleidsuitgangspunten van de nota '" Wonen in buitengebied Lisse 2009".

Door de sanering van de overtollige agrarische bebouwing treedt een versterking op van de openheid in de zone die aangewezen is als "Waardevolle graslanden". Dit is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoeken

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Ten aanzien van de ecologieparagraaf, de paragraaf over de archeologie, het akoestisch onderzoek en de bodem is informatie uit de onderzoeken van de deskundigen gebruikt.

4.1 Ecologie

Beleid en wetgeving

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld middels de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, welke in 2005 in werking is getreden. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden en percelen met de status ´Nationaal Park´, 'Beschermd Natuurmonument' en van gebieden die door de Minister van EL&I zijn aangewezen ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals het beschermingsprogramma Wetlands. Op grond van Europese verplichtingen regelt deze wet ook de bescherming van daartoe aangewezen speciale beschermingszones (SBZ) op basis van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie (EU), opgezet door de lidstaten. Natura 2000 wordt op haar beurt weer gevormd door de in de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992 aangewezen gebieden.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng.

De Flora- en faunawet is onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Onderzoek

Door Econsultancy is een quickscan flora en fauna uitgevoerd . Het perceel is op 14 februari 2013 bezocht. De quickscan heeft tot doel na te gaan of er in het plangebied mogelijk beschermde planten- en/of diersoorten voorkomen, of zich (mogelijk) in het plangebied vaste broed-, schuil- of verblijfplaatsen van beschermde soorten bevinden, en of zich mogelijk vogelnesten in het plangebied bevinden welke jaarrond beschermd zijn. Tevens is de ecologische relatie onderzocht van de planlocatie met de directe omgeving, en met eventueel nabij gelegen beschermde natuurgebieden (Natura 2000).

Naar aanleiding van de quickscan is aanvullend onderzoek uitgevoerd middels een omgevingscheck.

In het rapport 'Ecologisch onderzoek en activiteitenplan Kerkuil Loosterweg zuid 15 te Lisse' (10 juni 2013) zijn de bevindingen van de quickscan en het aanvullend onderzoek opgenomen en als Bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie (± 1 hectare) ligt aan de Loosterweg Zuid 15, circa 2 kilometer ten westen van de kern van Lisse, in de gemeente Lisse (zie figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0007.png"

Figuur 5. Topografische ligging van de onderzoekslocatie

De onderzoekslocatie betreft een agrarisch bedrijfsperceel. De bebouwing is niet meer in agrarisch gebruik. De monumentale boerderij behorende tot het erf is in het verleden afgebrand. Rond de bebouwing is het erf ingericht met grasland, een elzensingel, hagen en enkele solitaire bomen, waaronder paardenkastanje en linde. Op de onderzoekslocatie zijn delen van sloten gelegen die onderdeel uitmaken van een groter slotenstelsel.

Ten zuidoosten van de onderzoekslocatie is een bosschage langs de Loosterweg Zuid gelegen. De noordzijde grenst grotendeels aan een elzensingel. De overige zijden grenzen aan agrarische graslandpercelen en slotenstelsels.

Natura 2000

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Kennemerland-Zuid, bevindt zich op circa 4,5 kilometer afstand ten westen van de onderzoekslocatie. In figuur 6 is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.

Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, is gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0008.png"

Figuur 6: Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid

Ecologische Hoofdstructuur

De onderzoekslocatie maakt onderdeel uit van de EHS, zie figuur 7. De onderzoekslocatie ligt in een gebied aangewezen als bestaande en prioritaire natuur behorend tot de EHS en maakt onderdeel uit van landgoed het Keukenhof en de Lageveense Polder. Het gebied is grotendeels ingericht met loofbos en (verschraalde) weilandpercelen.

Op basis van het huidige ontwerp voor de onderzoekslocatie kan gesteld worden dat de wezenlijke kenmerken en natuurwaarden van het EHS gebied niet worden aangetast. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied. In dit kader wordt geadviseerd de beplanting en het beheer af te stemmen op de natuurdoeltypen die aangewezen zijn door de Provincie Zuid-Holland (Bron: Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2011).Het bevoegd gezag dient te beoordelen of er in onderhavig geval in de toekomstige situatie wordt voldaan aan het provinciale beleid geldend voor de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0009.png"

Figuur 7: Ligging onderzoekslocatie binnen de Ecologische Hoofdstructuur

Soortenbescherming

Vogels

Door de aanwezigheid van heggen en bomen zijn er op de onderzoekslocatie geschikte nestlocaties aanwezig voor algemene vogels. Eveneens biedt de te slopen bebouwing geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels. Tijdens het veldbezoek zijn enkele nesten aangetroffen van lijsterachtigen.

Het huidig aanwezig groen blijft gehandhaafd. Mocht er (kleinschalig) groen worden verwijderd, dan dient dit buiten het broedseizoen te geschieden. Ook ten aanzien van de sloop geldt dat er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot algemene broedvogels door de sloop uit te voeren buiten het broedseizoen.

Tijdens het veldbezoek ten behoeve van de quickscan zijn braakballen, ruiveren en meststrepen van kerkuil aangetroffen in de ligboxenstal en open kapschuur. Verder zijn in de te slopen gebouwen drie nestresten aangetroffen van boerenzwaluw. De Zwarte roodstaart kan nestgelegenheid vinden in de gebouwen. In de toekomstige situatie zal er door de sloop van de schuren voor de soorten geen voldoende alternatieve nestlocaties in de directe omgeving zijn.

Omgevingscheck:

Voor de kerkuil is een omgevingscheck en een aanvullende inspectie uitgevoerd op de onderzoekslocatie (6 mei 2013). Gedurende de omgevingscheck is eveneens gelet op de aanwezigheid van geschikte alternatieve nestgelegenheid voor boerenzwaluw en zwarte roodstaart binnen het zoekgebied. Voor deze soorten worden op basis van de omgevingscheck geen verdere maatregelen noodzakelijk geacht.

Door de voorgenomen plannen zal de nestlocatie van de kerkuil op de onderzoekslocatie verloren gaan en zal de functie als voortplantingsplaats en vaste rust- en verblijfplaats vervallen. Er is geen sprake van aantasting van functioneel leefgebied voor de soort. De mitigerende maatregelen ten aanzien van de kerkuil zijn erop gericht om een negatief effect op de voortplantingsplaats van kerkuil te voorkomen. Door het aanbrengen van alternatieve verblijfplaatsen wordt negatief effect op korte termijn voorkomen en is overtreding van de Flora- en faunawet niet aan de orde.

Het aanbrengen van alternatieve verblijfplaatsen dient tijdig (minimaal 3 maanden) voorafgaand aan het ongeschikt maken van de huidige nestlocatie plaats te vinden om de vogels te laten wennen aan de nieuwe voorzieningen. De erven gelegen aan de Loosterweg Zuid 17 en het erf gelegen aan de Leidsevaart 115 zijn bereid mee te werken aan het realiseren van alternatieve verblijfsplaatsen.

Vleermuizen

De bebouwing op de onderzoekslocatie is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De bomen op de onderzoekslocatie zijn gecontroleerd op potentiële holtes waar vleermuizen kunnen verblijven, deze zijn niet aangetroffen. Bovendien blijven de bomen gehandhaafd.

Overige zoogdieren

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren waarvoor geldt dat een ontheffing bij verstoring niet noodzakelijk is.

Op basis van habitatkenmerken (vrij snel stromend tot stilstaand water met een watervegetatie en begroeide oevers) is het niet op voorhand uit te sluiten dat waterspitsmuis op de onderzoekslocatie voorkomt. De huidige waterlopen worden in het plan ingepast. Eveneens worden in het verleden gedempte waterlopen weer open gegraven en wordt een waterplas aangelegd. Dit komt ten goede aan het leefgebied van watergebonden fauna, waaronder de waterspitsmuis. Overtredingen ten aanzien van waterspitsmuis zijn niet aan de orde.

Het voorkomen van andere grondgebonden zoogdieren waarvoor geen vrijstelling geldt, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat kan het voorkomen ervan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Reptielen, amfibieën en vissen

Volgens verspreidingsgegevens van RAVON komen in dit geografische deel van Nederland zandhagedis, ringslang en hazelworm voor. In de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen waarnemingen bekend van reptielen. Reptielen stellen specifieke eisen aan het habitat die betrekking hebben op verschillende factoren.

De onderzoekslocatie vormt een geschikte landhabitat voor algemene amfibieënsoorten. Wegens het ontbreken van dit habitattype is rugstreeppad op de onderzoekslocatie niet te verwachten.

Het is op basis van het habitat niet op voorhand uit te sluiten dat bittervoorn of kleine modderkruiper gebruik maakt van de slotenstelsels op de onderzoekslocatie. De huidige waterlopen worden in het plan ingepast, waardoor er geen sprake is van aantasting van leefgebied van vissen.

Ten aanzien van aanpassingen aan het huidige slotenstelsel (graafwerkzaamheden aan het water) wordt geadviseerd dit buiten de gevoelige periode van vissen en amfibieën uit te voeren. De werkzaamheden kunnen het beste worden uitgevoerd in de periode tussen 15 juli en 1 november, dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van vissen en amfibieën, zodat zij kunnen vluchten. Van aantasting van een populatie van beschermde vissoorten of amfibieën (en daarmee overtreding van de flora en faunawet) is geen sprake.

Ongewervelden

De onderzoekslocatie biedt door het voorkomen van sloten geschikt habitat voor algemene libellensoorten. Gelet op het aanwezige habitat op de onderzoekslocatie, de habitateisen en geografische verspreiding van beschermde soorten, is het niet te verwachten dat er beschermde libellensoorten van de onderzoekslocatie gebruik maken.

Op basis van het aanwezige habitat op de onderzoekslocatie, de habitateisen en geografische verspreiding zijn beschermde soorten niet te verwachten.

Vaatplanten

Het is niet te verwachten dat er beschermde of zeldzame plantensoorten op de locatie te vinden zijn. Vanwege de specifieke eisen die de meeste beschermde soorten stellen aan de groeiomstandigheden zijn beschermde vaatplanten, waarvoor geen vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling geldt, op de onderzoekslocatie niet te verwachten.

Conclusie

De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden is niet aan de orde.

De huismus is op de onderzoekslocatie niet als broedvogel aangetroffen. De directe omgeving is echter potentieel geschikt als leefgebied. De soorten staat onder druk door steeds verder afnemende broedgelegenheid. Met een geringe inspanning, bijvoorbeeld door het plaatsen van nestkasten of "vogelvides" op de te realiseren nieuwbouw, kan een positieve impuls gegeven worden voor het herstel van een lokale populatie.

Er zijn nestrechten van Boerzwaluw aangetroffen en de Zwarte roodstaart kan nestgelegenhied vinden in de aanwezige gebouwen. Met de omgevingscheck is geconcludeerd dat geen verdere maatregelen voor deze vogelsoorten noodzakelijk wordt geacht.

Er is een vaste verblijfplaats aanwezig van een kerkuil op de onderzoekslocatie in de te slopen ligboxenstal. Door het aanbrengen van alternatieve verblijfplaatsen voor de Kerkuil wordt negatief effect op korte termijn voorkomen en is overtreding van de Flora- en faunawet niet aan de orde.

4.2 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel.

Onderzoek

Door Econsultancy is in februari 2013 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd voor de locatie Loosterweg Zuid 15 in Lisse (rapportnummer 13015045 ). Het volledige rapport is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Bureauonderzoek

Het plangebied is gelegen in het gebied van oude strandwallen met duinen, die afgewisseld worden met lager gelegen strandvlaktes. Het plangebied is daarbinnen gelegen op de overgang van een hoger gelegen strandwal naar een lager gelegen strandvlakte.

Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lisse ligt het zuidoostelijke deel van het plangebied ter plaatse van een deels afgegraven strandwal met een kalkrijke top. Voor deze gebieden geldt een middelhoge verwachting voor alle perioden vanaf het Neolithicum. Het centrale deel van het plangebied en de noordoostelijke hoek liggen volgens deze kaart binnen een zone van strandwallen, al dan niet met duinen. Voor dergelijke gebieden geldt een hoge archeologische verwachting voor alle perioden vanaf het Neolithicum.

Op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) wordt echter verwacht dat de noordoostelijke hoek ter plaatse van een afgegraven strandwal ligt, vergelijkbaar met de zuidoostelijke hoek. De noordwestelijke rand van het plangebied ligt binnen een ingesloten strandvlakte, waar mogelijk duin- en strandwalresten aanwezig zijn. Hier geldt een lage verwachting voor alle perioden vanaf het Neolithicum.

Ter plaatse van het centrale deel van het plangebied zijn verschillende bouwwerken aanwezig. Verwacht wordt dat het bodemprofiel hier plaatselijk verstoord is. Verder wordt verwacht dat de strandwal in het oostelijke deel van het plangebied deels is afgegraven. Het maaiveld ligt hier slechts één tot enkele decimeters hoger dan ter plaatse van de ten westen gelegen strandvlakte.

Inventariserend veldonderzoek

In totaal zijn 10 boringen gezet. Op basis van de bodemopbouw kan het plangebied worden onderverdeeld in 2 zones. Ter plaatse van de boringen 6 en 10, in de noordwestelijke hoek van het plangebied, is een ophogingslaag aangetroffen op een circa 40 cm dik veenpakket, op een circa 50 cm dikke laag venige klei tot kleiig veen, met een lichte bijmenging van zand, op matig fijn zand met grove en fijne schelpresten. De top van deze strandafzettingen ligt hier op circa 2 m -NAP.

In de overige boringen is aan het maaiveld een antropogeen opgebracht/geroerd pakket aangetroffen, met een dikte van 50 tot 70 cm. Hieronder liggen matig fijne, siltarme zanden, waarin geen grove schelpresten voorkomen. Waar de zanden kalkrijk zijn is wel fijnverdeeld schelpgruis aanwezig.

In de duinzanden zijn laagjes gestapelde plantenresten (circa 1 - 2 cm dik) aangetroffen, veelal op de overgang van de stand- naar de duinzanden. In 2 boringen, boring 2 en boring 8, zijn deze echter ook hoger in de duinzanden waargenomen. Mogelijk duiden deze op een lokaal, overstoven niveau in het grillige duinreliëf. Van duidelijke bodemvorming of een archeologische laag is hier geen sprake.

Op basis van de hoogteligging, het historisch kaartmateriaal en het kalkgehalte wordt verwacht dat afgraving van het zand ter plaatse van het plangebied in 2 fasen heeft plaatsgevonden. In de eerste fase heeft afgraving plaatsgevonden ter plaatse van het erf zoals weergegeven op de kadastrale minuutkaart uit de 19e eeuw en vermoedelijk ook daarbuiten. Deze afgraving vond plaats voordat het erf was aangelegd en deze verklaart de kalkrijke top van de zanden ter plaatse van het erf (boring 3). Vervolgens is het perceel ten noordoosten van het oorspronkelijke erf afgegraven, waarbij de steilranden rond het erf zijn ontstaan.

Een intacte, kalkrijke top van de strandwal zou nog aanwezig kunnen zijn buiten het afgegraven deel van het plangebied. Indien een intacte top van de strandwal aanwezig is, dan zal deze derhalve liggen ter plaatse van de huidige bebouwing.

Tijdens het veldonderzoek is, op baksteen- en puinresten na, slechts in één boring een archeologische indicator aangetroffen. Verder zijn aan het maaiveld verschillende indicatoren verzameld. Mogelijk zijn deze hier door bemesting terecht gekomen. Verder zijn aan het maaiveld (hele) schelpen zichtbaar. In de natuurlijke, onverstoorde sedimenten zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Wel zijn laagjes/brokken gestapelde en verspoelde plantenresten waargenomen in de duinzanden.

Conclusie

De strandwal blijkt grotendeels te zijn afgetopt, waarbij ter plaatse van de huidige bebouwing mogelijk nog een intacte top aanwezig zou kunnen zijn. Hier kunnen archeologische resten vanaf het Neolithicum worden verwacht. De kans wordt middelhoog geacht.

De geplande ingrepen vormen een bedreiging voor deze resten aangezien de nieuw te realiseren bebouwing deels in deze zone is gepland. Verwacht wordt echter dat het bodemprofiel onder de huidige bebouwing, door de aanleg en onderkeldering en overige ingrepen op het erf, grotendeels verstoord zal zijn, waardoor eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk niet meer in situ aanwezig zijn. Het valt echter niet uit te sluiten dat buiten de verstoringen nog intacte delen aanwezig zijn, waar dan ook in situ archeologische resten verwacht kunnen worden. Op basis van de mate van verstoring, in combinatie met de aard van de te verwachten (geïsoleerde) resten die moeilijk zijn op te sporen door middel van prospectief onderzoek, wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren voor deze zone. Ook ten westen van de bebouwing wordt, vanwege de lage verwachting, geen vervolgonderzoek aangeboden.

Ten oosten van de bebouwing geldt een middelhoge verwachting voor archeologische resten in de strand- en duinafzettingen. De geplande bodemingrepen zijn hier zijn dusdanig van aard (aanleg weidekavel en twee sloten) dat de bedreiging van eventueel aanwezige archeologische resten minimaal is. Geadviseerd wordt dan ook om ook voor dit deel, in het kader van de huidige plannen, geen archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren. Wel wordt geadviseerd om de initiatiefnemer te wijzen op de wettelijke meldingsplicht. Indien tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit gemeld te worden en dient in overleg met het bevoegde gezag bepaald te worden hoe hiermee om te gaan.

4.3 Waterparagraaf

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat, mede gezien de klimaatveranderingen, op een duurzamer wijze met het waterbeheer dient te worden omgegaan. De speerpunten voor een duurzaam waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging, het afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

Beleid en wetgeving

Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan 4 (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen het accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. In deze Beleidsregels is het beleid van het Hoogheemraadschap nader uitgewerkt. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van het water in de bodem.

De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken.

Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen in kwetsbare gebieden, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.

Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.

In artikel 3.1.4. van de Keur is bepaald dat het zonder vergunning van het bestuur verboden is in het beheergebied van Rijnland:

  • 1. in door het bestuur op kaart aan te geven gebieden werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van het grondwater zal ontstaan;
  • 2. gebouwen, bouwwerken e.d. te plaatsen, onbebouwde/onverharde grond te verharden en werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt:
    • a. indien daarbij meer dan 500 m² onverharde grond wordt bebouwd of verhard; of
    • b. indien sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 500 m²; of;
    • c. indien het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het betreffende peilvak beslaat; of;
    • d. het betreffende watersysteem de toename van de piekafvoer als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 500 m² niet kan verwerken.
  • 3. werken te maken of te hebben of handelingen te verrichten die direct of indirect verzilting kunnen veroorzaken of bevorderen.

Huidige situatie waterhuishouding

Algemeen

Ter plaatse is een regionale kering aanwezig. Het westelijk deel van het gebied ligt in de Lageveense polder met een zomerpeil van NAP -0,99 m en een winterpeil van NAP -1,07 m. De kering keert boezemwater met een schouwpijl van NAP -0,64.

De bebouwing en wegen worden bovenop de kering gesitueerd. Het Hoogheemraadschap stelt in haar brief van 15 maart 2013 als voorwaarde dat de kruin van de kering geheel wordt vrijgehouden en de bouwwerken inclusief funderingsbalken etc. buiten het leggerprofiel worden gesitueerd. Ook moet het polderwater en het boezemwater van elkaar gescheiden blijven.

Op 2 april 2013 heeft een vertegenwoordiger van het Hoogheemraadschap de planlocatie bezocht. Vanwege het feit dat het een verheelde kering betreft is het verleggen van de kering mogelijk. In overleg het Hoogheemraadschap is de loop van de kering zodanig aangepast dat de bouwvlakken in de toekomstige situatie buiten de kering zijn komen te liggen. In een mail d.d. 14 mei 2013 heeft het Hoogheemraadschap nogmaals bevestigd dat zij instemt met de aangepaste ligging van de kering.

Het Hoogheemraadschap merkt verder op dat (onderdelen van) het plan vergunningplichtig is op grond van de Keur van Rijnland. Bij de realisatie van het project zal een watervergunning aangevraagd moeten worden bij het Hoogheemraadschap.

Toekomstige situatie waterhuishouding

Als gevolg van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte verdwijnt een oppervlakte van circa 2.000 m2 aan bedrijfsbebouwing (schuren en een hobbykas) en 1.650 m2 aan oppervlakteverharding. Ter compensatie van de sloop van de bebouwing worden twee compensatiewoningen gebouwd met een oppervlakte van circa 150 m2 per stuk met ieder een bijgebouw van 50 m2.

Voor de ontsluiting van de woningen zal een insteekweg worden aangelegd. De oppervlakte van deze weg bedraagt circa 500 m2. Netto is er sprake van een afname aan oppervlakteverharding van circa (2.000 + 1.650 - 750 - 500) 2.400 m2..

Voor de bouw van de woning worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie 

De oppervlakteverharding zal als gevolg van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte afnemen met circa 2.400 m2. Er is geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater.

Ter plaatse van het plangebied is een regionale waterkering aanwezig. Als gevolg van de aangepaste ligging van de verheelde kering vallen de bouwvlakken waarbinnen de woningen gebouwd zullen worden geheel buiten de kering. Het Hoogheemraadschap heeft hiermee ingestemd aangezien de oppervlakte binnen dit profiel als gevolg van het project per saldo afneemt.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Het bestemmingsplan inclusief de waterparagraaf is ter toetsing overlegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten van dit overleg zijn in deze waterparagraaf verwerkt.

Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. De waterkering wordt op de verbeelding aangeduid.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden.

In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen’ wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term ‘niet in betekenende mate’. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto.

Conclusie

Het onderliggende bestemmingsplan maakt de bouw van 2 extra woningen binnen het plangebied mogelijk. Op grond hiervan kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip ‘niet in betekende mate’ valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit.

Daarnaast worden in het plangebied de agrarische bedrijfsactiviteiten worden gestaakt. Het aantal verkeersbewegingen met tractoren en vrachtverkeer daalt daarmee tot nul. Daarentegen zal er wel een toename zijn van het aantal verkeersbewegingen met personenauto's aangezien er twee woningen extra worden gerealiseerd. Per saldo zal de luchtkwaliteit als gevolg van deze ontwikkeling niet verslechteren.

4.5 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, dan wel een, door het college vast te stellen, nader bepaalde waarde (hogere waarde). Voor het vaststellen van een nader bepaalde waarde zijn plafondwaarden vastgelegd in de Wet geluidhinder.

Gevoelige objecten

Woningen worden door de Wet geluidhinder aangemerkt als gevoelige objecten. De begrippen woning, woning in aanbouw en geprojecteerde woning zoals bedoelt in de Wgh worden beschreven in artikel 1 van de Wgh. Het begrip woning luidt als volgt : gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is. Indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, gelden de bepalingen ten aanzien van voorkeursgrenswaarden niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Het gaat hier om een bestaande situatie: de woning is reeds aanwezig en wordt reeds gebruikt als woning en is ertoe bestemd (agrarische dienstwoning).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor wegen met 1 of twee rijstroken binnen de bebouwde kom is de geluidzone 200 meter breed. Voor dergelijke wegen buiten de bebouwde kom is de breedte van de geluidszone 250 meter.

Onderzoek

Sain milieuadvies heeft onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van het wegverkeer op de nieuw te bouwen woningen (Kenmerk: 2013-3009-0b1016/533ek). De resultaten van het onderzoek zijn als Bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd.

De enige weg in de nabijheid van het plan is de Loosterweg Zuid. De verkeersintensiteiten van deze weg zijn aangeleverd door de Omgevingsdienst West-Holland. De Omgevingsdienst heeft de gegevens van een extrapolatie naar 2020 aangeleverd.

De aangeleverde verkeersintensiteiten zijn opgehoogd met een autonome groei van 1,5% per jaar tot het jaar 2023. Naast de verkeersintensiteit zijn de wegdekverharding en de rijsnelheid (60 km/u) ook door de Omgevingsdienst aangeleverd.

In tabel 1 is de berekende geluidsbelasting weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Tabel 1: Resultaten Lden in dB, incl. aftrek ex art. 110g Wgh (hoogste waarde per woning)

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0010.png"

Conclusie

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er zijn geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:

  • Bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied (zie figuur 6).

In de nabije omgeving van de Loosterweg Zuid 15 in Lisse zijn geen bedrijven aanwezig die gevaarlijke stoffen opslaan. Op circa 600 meter afstand ten noord-westen ligt de spoorlijn Leiden - Haarlem. De project locatie ligt echter niet binnen de invloedssfeer van deze spoorlijn. Dit geldt ook voor buisleidingen en waterwegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.blgloosterwgzuid15-vax2_0011.png"

Figuur 6. Uitsnede risicokaart Zuid-Holland

Ten westen van de projectlocatie binnen het gele kader ligt Sportpark Ter Specke aan de Spekkelaan 1 in Lisse. De groene tekens op de kaart geven onder andere aan dat het om een gevoelige functie gaat. Het projectgebied ligt op ruim 750 meter van het park. Het Sportpark heeft geen invloed op de ontwikkeling aan de Loosterweg Zuid 15 in Lisse.

Conclusie 

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.7 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.

De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek

In 2010 is door Linge Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd voordat de brand op de locatie heeft gewoed. In de bovengrond is toen een lichte verontreiniging met zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In de ondergrond was een sterk verhoogd gehalte aan nikkel vastgesteld, die in het onderzoek destijds niet als een verontreiniging maar als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde wordt beschouwd.

Het is niet bekend of zich asbesthoudende materialen in de boerderij bevonden. Overgebleven materialen van de afgebrande boerderij zijn destijds van de locatie verwijderd.

Voor dit bestemmingsplan is opnieuw een verkennend bodem- en asbest-in puin onderzoek uitgevoerd (bk bodem, Velserbroek, 22 juni 2012), zie Bijlage 6

Vooronderzoek

Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5725. Tijdens het vooronderzoek is informatie naar voren gekomen waardoor de aanwezigheid van een bodemverontreiniging op een deel van de locatie wordt verwacht. Op basis van deze informatie is de onderzoekslocatie ingedeeld in twee deellocaties, namelijk deellocatie ‘voormalige boerderij’ en deellocatie ‘overig terrein’. De hypothese voor deellocatie ´voormalige boerderij´ is ´verdacht op het voorkomen een lichte verontreiniging ter plaatse van de voormalige boerderij´ en voor de deellocatie ´overig terrein´ is de hypothese ´onverdacht op het voorkomen van verontreinigingen anders dan die op basis van de bodemkwaliteitskaart kunnen worden verwacht´.

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740.

Deellocatie ‘voormalige boerderij’

De hypothese voor deellocatie ´voormalige boerderij´, namelijk ´verdacht op het voorkomen een lichte verontreiniging ter plaatse van de voormalige boerderij´, is onjuist gebleken. Er zijn in de grond geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties molybdeen, benzeen en xylenen (som) aangetoond.

Deellocatie ‘overig terrein'

Ook de hypothese voor de deellocatie ´overig terrein´, namelijk ´onverdacht op het voorkomen van verontreinigingen anders dan die op basis van de BKK kunnen worden verwacht´ is onjuist gebleken. In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten PAK, PCB’s en zink aangetoond en de aanwezige veenlaag op een diepte van 1,0 – 1,5 m –mv bevat een licht verhoogd gehalte molybdeen. Het grondwater bevat plaatselijk een licht verhoogde concentratie barium.

De eerder aangetoond sterke verontreiniging met nikkel in de venige ondergrond (1,0 – 1,5 m –mv) is tijdens dit onderzoek niet aangetoond. De in dit onderzoek aangetoond lichte verontreinigen met PAK, PCB’s, molybdeen en zink komen overeen met de aangetoonde verontreinigen in het door Linge Milieu uitgevoerde onderzoek uit 2010.

Verkennend asbest-in puinonderzoek

Tijdens de veldwerkzaamheden voor het verkennend bodemonderzoek is een funderingslaag aangetroffen op de onderzoekslocatie en zijn diverse asbesthoudende fragmenten op het maaiveld ter plaatse van deze funderingslaag aangetroffen

Op basis van de analyseresultaten van het asbestonderzoek is besloten om een verkennend asbest-in-puinonderzoek uit te voeren over het gehele terrein. De onderzoekstrategie voor het asbest-in-puin onderzoek voldoet aan de Nederlandse Norm 5897, strategie ‘afgedekte funderingslagen’.

Ter plaatse van de voormalige boerderij is in de bodem (0,0 – 0,5 m –mv) analytisch geen asbest aangetoond in de fractie < 16 mm. Ook zijn geen asbestverdacht fragmenten aangetroffen op het maaiveld en in de uitkomende grond.

Op de deellocatie ‘overig terrein’ een sterke verontreiniging met asbest aangetoond. De sterk verontreinigde funderingslaag betreft het gebied rondom graafgat G001, met een oppervlakte van 100 m2 en een gemiddelde dikte van 0,3 meter. Het volume van het met asbest verontreinigde funderingsmateriaal is circa 30 m3.

Conclusie

Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem wordt geconcludeerd dat er geen bezwaar is voor de voorgenomen locatieontwikkeling.

De sterke verontreiniging met asbest naast de voormalige boerderij is aanwezig in het funderingsmateriaal van de aanwezige oprit. Hier is het ‘Besluit Asbestwegen Milieubeheer’ van toepassing. In het kader van het ‘Besluit Asbestwegen Milieubeheer’ is VROM Inspectie het bevoegd gezag. De verontreiniging dient te worden gesaneerd. Dit betekent dat een plan van aanpak dient te worden ingediend bij VROM Inspectie ten behoeve van de werkzaamheden binnen deze deellocatie. Het plan van aanpak dient door VROM Inspectie te worden goedgekeurd (beschikt) voordat de werkzaamheden kunnen aanvangen.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor het plangebied en omgeving is sprake van een gebied met functiemenging.

Het plangebied ligt als een enclave in het bollengebied. De belendende percelen, Loosterweg Zuid 16 en 18 zijn woningen.

De dichtstbijzijnde agrarische bebouwing en bouwvlak (ten westen van de woning Loosterweg Zuid 16) ligt op bijna 140 meter van het plangebied. Het plangebied en de woningen liggen niet binnen de invloedsfeer van een omliggend (agrarisch) bedrijf. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

5.2 Juridische vormgeving

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het (ontwerp) bestemmingsplan Landelijk gebied 2012.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.

Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden

Aan het gebied tussen de Loosterweg Zuid en de kavel is de bestemming Agrarisch -Grondgebonden veehouderij- Waardevolle graslanden toegekend.

De gronden zijn onder andere bestemd voor het behoud en versterking van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. In dit geval wordt hieraan invulling geven de vorm van karakterstiek graslanden.

Artikel 4 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de de percelen waar de compensatiewoningen gebouwd zullen worden alsmede aan het perceel waar de afgebrande boerderij wordt herbouwd.

De inhoud van de compensatiewoning bedraagt maximaal 750 m3 met een bijgebouw van maximaal 50 m2. In de woning zijn, ondergeschikt aan de woonfuncties, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

Binnen de bouwregels van de bestemming “Wonen” zijn tevens regels opgenomen betreffende de inhoud, de goot- en bouwhoogten en onderlinge afstanden van de bebouwing.

Artikel 5 Wonen - erf

De bestemming “Wonen – Erf” is toegekend aan de erven rondom de woningen.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

Een strook grond door het midden van het plangebied heeft de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering gekregen. De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" heeft tot doel de bestaande werken voor waterstaat, in dit geval waterkeringen, te behouden en beschermen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' en in de beschermingszones is een omgevingsvergunning vereist.

5.2.3 Algemene regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Uitvoerbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Anterieure overeenkomst

Ten behoeve van het bestemmingsplan sluit initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de voorbereiding van het besluit betreffende het wijzigingsplan is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat het bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kan maken.

Hoofdstuk 7 Procedure

De procedure die het bestemmingsplan volgt, is de procedure zoals deze door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van 1 juli 2008 wordt voorgeschreven.

7.1 Overleg

Het ontwerp bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente Lisse; de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Er zijn geen overlegreacties ontvangen op het plan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 22 augustus tot en met woensdag 2 oktober 2013 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.

7.3 Vaststelling

In de vergadering van de gemeenteraad op 28 november 2013 stond de vaststelling van het bestemmingsplan op de agenda. In deze vergadering is door de fractie van D66 een amendement ingediend. Doel van het amendement was om een goede landschappelijke inpassing van de woningen conform de richtlijnen van het landschapsadvies van VlugPte borgen in het bestemmingsplan. Het amendement is aangenomen.

Om de landschappelijke inpassing op een juridisch afdwingbare wijze in het bestemmingsplan te borgen is aan de bestemming "Wonen - Erf" een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen (artikel 5.5). Hiermee wordt voorkomen dat waardevolle watergangen, aanwezig reliëf, beplanting, e.d. 'zomaar' kan worden verwijderd of veranderd. Diverse werken of werkzaamheden worden dus vergunningsplichtig gesteld en slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Werken die dienen ter uitvoering van de landschappelijke inpassing conform het landschapsadvies van VlugP zijn uitgezonderd van de vergunningplicht.

Ten aanzien van het daadwerkelijk uitvoeren van de landchappelijke inpassing van de woningen is bovendien een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen (artikel 5.4, onder e en f). Hierin is bepaald dat de landschappelijke inpassing op de gronden met de bestemming "Wonen - Erf" uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Loosterweg Zuid 15" moet zijn gerealiseerd overeenkomstig het landschapsplan en dat deze inpassing vervolgens aldus in stand gehouden dient te worden.