Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Hallenweg e.o.
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0546.UP00003-0201

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het uitwerkingsplan Hallenweg e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0546.UP00003-0201 van de gemeente Leiden;
  
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
  
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  
1.5 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
  
1.6 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten;
  
1.7 archeologische waarde:
de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten;
  
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  
1.9 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
  
1.10 bestaande situatie:
  1. v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
  
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
  
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
  
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
  
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
  
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
  
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- /bedrijfsactiviteiten;
  
1.20 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel, internetcafé, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, kapsalon, schoonheidssalon, schoenmaker of reisbureau;
  
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  
1.22 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
  
1.23 parkeergelegenheid
een gebouwde of ongebouwde voorziening die geschikt is om één of meer motorvoertuigen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik, zoals parkeerterreinen, parkeergarages en garageboxen;
  
1.24 voldoende ruimte voor parkeergelegenheid:
parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoen aan de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging;
  
1.25 water:
water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  
1.26 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
   
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  
2.1 peil:
de hoogte van de afgewerkte begane grondvloer ter plaatse van de hoofdtoegang. De hoogte is 20 mm boven de aan de hoofdtoegang aansluitende definitieve verharding.
 
2.2 goothoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
vanaf peil tot het hoogste punt;
 
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming daarvan, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
  
2.4 hoogte van een gebouw:
vanaf peil tot het hoogste punt, ondergeschikte bouwdelen zoals ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, zonnepanelen, torenspitsen en antennes niet meegerekend.
 
2.5 goothoogte van een gebouw:
  • indien een gebouw wordt afgedekt met een kap: vanaf het peil tot de hoogst gelegen horizontale snijlijn van het gevelvlak en het hellende dakvlak; 
  • indien een gebouw plat wordt afgedekt: vanaf het peil tot de bovenkant van het boeibord van het platte dak.
 
2.6 breedte van een gebouw:
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande dat indien de zijgevels niet evenwijdig lopen dan wel verspringen, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte.
 
2.7 diepte van een gebouw:
buitenwerks tussen de voorgevel en de achtergevel, met dien verstande dat, indien een gevel niet evenwijdig loopt of verspringt, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste diepte.
 
2.8 oppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk:
buitenwerks, bovengrondse bouwonderdelen vanaf 1 m boven peil meegerekend.
 
2.9 vloeroppervlakte van een gebouw:
binnenwerks, het totaal van alle horizontale oppervlaktes van alle ruimtes binnen dat gebouw met inbegrip van eventuele binnenwanden, maar met uitzondering van de onderbouw en van oppervlaktes waarboven geen vrije hoogte van tenminste 1,5 m aanwezig is.
 
2.10 uitzondering ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bebouwings- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, balkons, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bebouwings- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
 
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1, 2 en 3.1, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kantoren, werkplaatsen, magazijnen, showrooms, gebouwde (eventueel ondergrondse) parkeervoorzieningen, leidingen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erf, parkeergelegenheid, groenvoorziening, water en toegangsweg;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalstoffen' tevens een bedrijf tot en met categorie 4.1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) in de verwerking van afvalstoffen, de opslag en verhuur van goederen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - indoorsport en dienstverlening' tevens de uitoefening van bedrijven gericht op indoor sportbeoefening, fitness en andere vormen van vrijetijdsbesteding die daarmee naar aard gelijk gesteld kunnen worden alsmede voor bijzondere vormen van maatschappelijke en commerciële dienstverlening, zoals een uitvaartonderneming.
  4. ter plaatse van de aanduiding 'water' tevens watergangen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' wordt voorzien in een ecologische verbindingszone.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  3. de op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentages per bouwvlak mogen niet worden overschreden, met dien verstande dat daar waar geen bebouwingspercentage is opgenomen de gronden bebouwd mogen worden tot 80%.
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het gebouw binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 m.
  5. ter plaatse van de aanduiding 'water' geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming mogen worden opgericht, zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, steigers en meerpalen.
  6. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, mogen worden opgericht, zoals bruggen, speelwerktuigen, lantaarnpalen, zitbankjes, erfafscheidingen en afrasteringen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, het aantal en de situering van parkeerplaatsen en de inrichting van een perceel, indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de bezonningssituatie, (bestaande) boombeplanting, de ligging van leidingen en dergelijke, dan wel indien dit uit een oogpunt van stedenbouwkundige of ruimtelijk/functionele kwaliteit wenselijk is.
 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a voor het toestaan van een bedrijf dat naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met het toegelaten bedrijf met maximaal categorie 3.1 uit de als bijlage bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten.
  2. Uit de door het bedrijf of inrichting te verstrekken gegevens moet blijken dat het bedrijf of de inrichting in milieuhygiënisch opzicht gelijkgesteld kan worden met een bedrijf of inrichting in de toegestane categorie of met de toegestane voorkeursafstand. Burgemeester en Wethouders gaan uit van de voorgestane bedrijfsvoering en houden rekening met (de beschikbare technieken ter wering van) geluid, stof, geur, gevaar, verontreiniging van lucht, water en bodem en visuele en andere hinder.
Artikel 4 Leiding
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd:
  1. voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsleiding; met de daarbij behorende belemmerde strook en voorzieningen;
  2. waarbij de bestemming 'Leiding' primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemming.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in dit artikel bedoelde gronden mogen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de hoogspanningsleiding worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 2 m;
  2. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen niet worden gebouwd;
  3. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde in artikel 4 lid 2 mogen op de gronden, indien en voor zover de belangen van de kabels en leidingen niet onevenredig worden aangetast, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat deze bebouwing niet in strijd mag zijn met de regels die van toepassing zijn voor de betreffende bestemming.
 
4.3.2 Advies
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning ten behoeve van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 wordt advies ingewonnen bij de beheerder van de kabels en leidingen.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de ondergrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende activiteiten uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
    2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    4. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
    5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
    6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen; het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
    7. het aanleggen van zonnepanelen;
    8. het aanleggen en/of verwijderen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de in artikel 4 lid 1 omschreven bestemming;
  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. dient uit ingewonnen advies van de leidingbeheerder te blijken dat de veiligheid en leveringszekerheid van de betreffende leiding niet blijvend onevenredig worden geschaad.
  3. Het in onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden:
    1. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht krijgt in uitvoering zijn;
    2. die uitgevoerd mogen worden krachtens een verleende vergunning;
    3. die worden uitgevoerd door (of in opdracht van) de netbeheerder ten behoeve van onderhoud en instandhouding van de verbinding;
    4. die vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten;
De werken en werkzaamheden als bedoeld in onder a. zijn slechts toelaatbaal indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de veiligheid en leveringszekerheid van de betreffende leiding niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) uit het voorliggende uitwerkingsplan, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Algemeen
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m².
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
5.3.2 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in artikel 5 lid 3.1 sub a is niet van toepassing indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
5.3.3 Voorwaarden
Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
5.3.4 Programma van Eisen
Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 5 lid 3.3 wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
5.4.2 Procedure
Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 6.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) uit het voorliggende uitwerkingsplan, mits de bepalingen van artikel 6.3 vooraf in acht zijn genomen.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Algemeen
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 500 m².
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
6.3.2 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in artikel 6 lid 3.1 sub a is niet van toepassing indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
6.3.3 Voorwaarden
Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  2. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  4. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
6.3.4 Programma van Eisen
Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 6 lid 3.3 wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
 
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
6.4.2 Procedure
Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en de bescherming van de waterkering;
  2. de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  3. in geval de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' samenvallen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' boven de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldende volgende regels:
  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd;
  2. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken voor bouwen ten behoeve van andere bestemmingen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming (-en).
  
7.3.2 Uitzondering
Een afwijking is niet vereist indien het verzoek om vergunning betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  
7.3.3 Voorwaarden voor afwijking
Een afwijking wordt toegestaan indien de bij de betrokken bestemming behorende (bouw) regels in acht worden genomen en het belang van de waterkering (en) niet onevenredig worden geschaad. Alvorens omtrent het toestaan van een afwijking te beslissen, wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.
  
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen, en aanleggen van drainage (verlagen van grondwaterpeil);
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanleggen of aanbrengen van dijken of andere taluds, kaden of aanlegplaatsen;
  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  6. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Toelaatbaarheid
Vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden wordt verleend indien het belang van de waterkering (en) door de werken en werkzaamheden zoals in artikel 7 lid 4.1 bedoeld niet onevenredig worden geschaad en ter zake vooraf advies van de beheerder(s) van de waterkering (en) is ingewonnen.
  
7.4.3 Uitzonderingen
 Het verbod van artikel 7 lid 4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een plan waarvoor een afwijking is toegestaan als bedoeld in artikel 7 lid 3.1;
  2. normaal onderhoud, beheer en gebruik ten dienste van de bestemming betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Bestaande maten
  1. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden en is algehele vernieuwing van deze bouwwerken toegestaan, met inachtneming van het bovenstaande.
  2. Indien afstanden tot en hoogten van bestaande bouwwerken minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden en is algehele vernieuwing van deze bouwwerken toegestaan, met inachtneming van het bovenstaande.
  3. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
  4. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3 van dit artikel ten behoeve van herbouw op een andere plaats binnen dezelfde bestemming en met andere afmetingen, mits:
    1. de belangen van derden niet geschaad worden;
    2. de inhoud van het bouwwerk niet wordt vergroot en de uitwendige afmetingen met niet meer dan 20% worden gewijzigd.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming volgens het plan.
  2. Het is in ieder geval verboden bouwwerken en gronden te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor:
    1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
    2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan.
    3. het opslaan van klare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan.
    4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
    5. het uitoefenen van prostitutie.
    6. het opslaan van meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk.
  3. Het in lid b bepaalde is niet van toepassing voor zover het betreft:
    1. opslag van goederen ten behoeve van de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering; 
    2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, die nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen. 
    3. het opslaan of storten van afvalstoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van erven, andere open terreinen en watergangen. 
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
11.1.1 Bouwregels
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:
  1. binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een straal van 100 m tot 400 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van bebouwing niet hoger zijn dan 1/30e van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
11.1.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1.1, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
  
11.2 Milieuzone - geurzone
 
11.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn geen geurgevoelige objecten toegestaan.
 
11.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van artikel 3.6 Wro de op de verbeelding aangeduide 'milieuzone - geurzone' verkleinen of verwijderen en/of bestemmingsgrenzen en bestemmingen wijzigen als dit ten gevolge van technologische of daarmee naar de aard en uitwerking gelijk te stellen ontwikkelingen mogelijk en verantwoord is mits: 
  1. de technisch noodzakelijke voorziening aan de bron is aangebracht, dan wel anderszins aangetoond is dat de geurhinder gereduceerd is; 
  2. vooral schriftelijk advies is ontvangen van de beheerder van de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken:
  1. van het plan indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de verbeelding of in deze regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn;
  2. van de voorgeschreven oppervlaktematen en bebouwingspercentages van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregelschriften voorziene afwijkingsmogelijkheden buiten beschouwing blijven;
  3. van de regels ten aanzien van hoogtematen tot maximaal 10% dan wel bij hoofdgebouwen één bouwlaag;
  4. van de regels ten aanzien van de oprichting van fietsenstallingen op het perceel bij hoofdgebouwen, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 4 m en de oppervlakte niet meer dan 100 m². Burgemeester en Wethouders houden onder andere rekening met de ruimtelijke kwaliteit;
  5. van de regels ten aanzien van het plaatsen van zendmasten of –antennes voor telecommunicatie rondom infrastructuur dan wel in bebouwd gebied op gebouwen van 15m of hoger.
Artikel 13 Overige regels
13.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden/lossen
  1. Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1, lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' (art. 2.1, lid c Wabo) is vereist, dient ten behoeve van het parkeren van auto's, fietsen en het laden en lossen in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of het bijbehorende perceel, dan wel op of onder het betreffende terrein.
  2. Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van auto's, fietsen en het laden en lossen wordt gebruikt gemaakt van de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit uitwerkingsplan en - indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd - aan die wijziging.
  3. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a in gevallen zoals genoemd in de onder lid b bedoelde gemeentelijke beleidsregels op het gebied van parkeren.
13.2 Algemene gebruiksregels fietsparkeren
  1. Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1, lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' (art. 2.1, lid c Wabo) is vereist, dient ten behoeve van het parkeren van fietsen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of het bijbehorende perceel, dan wel op of onder het betreffende terrein.
  2. Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van fietsen wordt gebruikt gemaakt van de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit uitwerkingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging;
  3. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a in gevallen zoals genoemd in de onder lid b bedoelde gemeentelijke beleidsregels op het gebied van fietsparkeren.
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het uitwerkingsplan 'Hallenweg e.o.'