Plan: | Lammenschansweg - Kappa |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.UP00002-0301 |
Aan de Lammenschansweg bevindt zich een bedrijfspand met kantoorruimte, waarin een bandencentrum (Lammenschansweg 134), een dansschool (Lammenschansweg 134A) en een meubelwinkel (Lammenschansweg 136) zijn gevestigd. De locatie maakt onderdeel uit van een gebied in ontwikkeling: de Lammenschansdriehoek. Hier wordt stapsgewijs gewerkt naar een gemengd stedelijk woon- en werkgebied. Ontwikkelingen in dit gebied betreffen onder andere de realisatie van studentencampus 'Yours Leiden', het Betaplein, de opwaardering van openbare ruimtes en de opwaardering van leegstaande kantoorpanden aan het Kanaalpark. Aan de Lammenschansweg is de situatie echter onveranderd. Aan deze weg is sprake van een slechte functionele samenhang en een matige uitstraling en kwaliteit van het vastgoed.
Het voornemen bestaat om te voorzien in een appartementengebouw bestaande uit 161 appartementen, inclusief commerciële plint. Voor het plangebied Kappa, voorheen bekend als de Kempeneers-locatie, geldt op basis van het geldende bestemmingsplan 'Lammenschansweg - Omega-locatie' de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders de plicht hebben om, onder voorwaarden, de bestemming uit te werken tot een woonbestemming. Met voorliggend uitwerkingsplan wordt uitvoering gegeven aan deze uitwerkingsplicht om zodoende ter plaatse te kunnen voorzien in het juiste juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling.
Het plangebied bevindt zich ten zuiden van het stadscentrum van Leiden, aan de rand van de bebouwde kom. Het plangebied ligt te midden van de wijk 'Cronestein'. Opvallend is dat de wijk de vorm van een vrijwel gelijkzijdige driehoek heeft waarvan de zijden allen ongeveer 1 kilometer lang zijn. De hartlijn wordt gevormd door de Lammenschansweg, die het gebied in twee afzonderlijke delen scheidt. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door een autodealer. Aan de noordzijde bevindt zich een parkeerplaats. Aan de oostzijde is bedrijvigheid (waterdistributiebedrijf) en woningbouw gesitueerd. Aan de westzijde wordt het plangebied ten slotte begrensd door de Lammenschansweg. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit uitwerkingsplan weergegeven.
Globale ligging plangebied (rode arcering) bron: pdok.nl
Globale begrenzing plangebied (rode arcering) bron: pdok.nl
Voor het plangebied vigeert op dit moment het bestemmingsplan 'Lammenschansweg - Omega-locatie', zoals vastgesteld op 10 maart 2022. Op basis van dit bestemmingsplan hebben de gronden de enkelbestemming 'Wonen - Uit te werken'.
Uitsnede uit verbeelding van vigerende bestemmingsplannen met daarop het plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: SAB).
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen - Uit te werken' zijn de gronden bestemd voor wonen (exclusief studentenhuisvesting), dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, (para)medische en zorgvoorzieningen, sport- en welnessvoorzieningen, horeca en bedrijven (gelimiteerd) en perifere detailhandel; een en ander met bijbehorende voorzieningen. Het college van burgemeester en wethouders werkt het plan uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening, inachtneming van de opgenomen uitwerkingsregels. Tot het moment van vaststelling van het uitwerkingsplan geldt ter plaatse een voorlopig bouwverbod. In paragraaf 2.3.2 van dit uitwerkingsplan wordt aan de uitwerkingsregels getoetst.
Het gebied 'Lammenschansdriehoek-Zuid' is door de minister aangewezen als 'Ontwikkelingsgebied' binnen de Crisis- en herstelwet. Het gebied is opgenomen in de achtste trance van de Regeling Crisis- en herstelwet, gepubliceerd op 15 februari 2021 in de Staatscourant (Stcrt. 2021, 7126). De status van ontwikkelingsgebied maakt het mogelijk om voor het gebied een zogeheten 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' vast te stellen. Zo'n bestemmingsplan kan, vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, al gebruik maken van de nieuwe mogelijkheden die de Omgevingswet zal bieden. In dit geval zijn er mogelijkheden om juridisch de aanwezige milieugebruiksruimte optimaal te benutten. Het gaat daarbij om het mogelijk maken van duurzame ruimtelijke en economische ontwikkelingen in samenhang met het tot stand brengen van een goede milieukwaliteit. Hierbij kan van wettelijke milieukwaliteitsnormen worden afgeweken en kan het plan regels bevatten om te zorgen dat na een periode van ten hoogste 10 jaar alsnog voldaan kan worden aan die milieukwaliteitsnormen. In voorliggende situatie is het niet noodzakelijk gebleken om van deze experimenteerstatus gebruik te hoeven maken.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
Het plangebied maakt deel uit van het gebied de Lammenschansdriehoek. De Lammenschansdriehoek is gelegen in een gebied met kreek- en geulafzettingen. Langs het Rijn- en Schiekanaal is sprake van een hogere rug van rivierafzettingen. Aan de noordwestkant van de Lammenschansweg zette de kronkelende Vliet zand en klei af en zorgde daarmee eveneens voor een hoger gelegen rug. In het gebied tussen beide wateren, waartoe ook het grootste deel van het plangebied van dit uitwerkingsplan behoort, werd in mindere mate waarschijnlijk ook zand en klei afgezet. Het plangebied lag daardoor mogelijk al vóór de latere kunstmatige ophogingen iets hoger dan bijvoorbeeld het poldergebied ten zuidoosten van het Rijn- en Schiekanaal.
Ondanks de relatief gunstige ligging van de rivier-, kreek- en geulwallen ontbreken in Leiden vindplaatsen uit de vroege ijzertijd en de periode daarvoor (tot 500 v. Chr.). In de periode tussen 400 v. Chr. tot de derde eeuw n. Chr. kreeg de omgeving van Leiden echter bovenlokale betekenis door de ligging van het gebied op de grens van het Romeinse Rijk. Het voormalige castellum van Matilo, gelegen op een kleine twee kilometer ten noordoosten van het plangebied, vormde één van de schakels in een serie Romeinse legernederzettingen langs de Rijn. Het fort lag strategisch op het kruispunt tussen de Oude Rijn en het door de Romeinen gegraven kanaal van Corbulo, een 12 tot 14 meter brede watergang die de Rijn met de Maas verbond, en vermoedelijk parallel aan het huidige Rijn- en Schiekanaal liep of zelfs op de plek van het Rijn- en Schiekanaal zelf. Aan weerszijden van het kanaal zijn sporen van Romeinse nederzettingen uit de periode 50-270 n. Christus gevonden.
Na het verdwijnen van de Romeinen werd het aanzienlijk rustiger in de zone langs het kanaal. Een groot aantal archeologische resten uit de late middeleeuwen (1050-1500 n. Chr.) laat zien dat het aantal bewoners in de regio in deze periode weer sterk toenam. De meeste resten zijn te vinden in de oude binnenstad, al zijn ook daarbuiten resten van boerenerven en kastelen gevonden. Eén daarvan is Kasteel Croonsteyn, dat ten zuiden van het plangebied lag en tijdens het beleg van Leiden in 1574 is gesloopt. Eveneens ten zuiden van het plangebied, vermoedelijk in de nabijheid van het huidige Lammenschansplein, is tijdens de tachtigjarige oorlog een schans opgetrokken. De exacte ligging van de schans is niet bekend, al is wel duidelijk dat de schans in de directe omgeving van de driesprong van de Vliet en de Roomburger Watering (het huidige Rijn- en Schiekanaal) moet hebben gelegen.
De eerste beschikbare kaarten – uit de 16e eeuw – laten geen sporen van nederzettingen of bebouwing zien in het gebied tussen de “Lamen schans” en de Zoeterwoudsesingel. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw werden door een toenemende druk op de beperkte ruimte binnen de stadswallen (Leiden groeide snel in die periode) steeds meer raamlanden, bleekweides, moestuinen en boomgaarden buiten de singels gevestigd. De blekerijen en landerijen aan de huidige Witte Singel en Schelpenkade maakten vanaf het einde van de 19e eeuw plaats voor herenhuizen, totdat de buurt Vreewijk aan het einde van het eerste decennium van de 20e eeuw op een relatief organische wijze was volgebouwd. De invoering van de Woningwet en de opkomst van woningcorporaties en andere filantropische bouwondernemingen leidden vervolgens tot een veel meer planmatige stadsuitleg in de rest van de Zuidelijke Schil. Vanaf Vreewijk werden achtereenvolgens in oostelijke richting de Tuinstadwijk (jaren '20), de Professorenwijk-West en Burgemeesterswijk (jaren '30 en '40) en de Professorenwijk-Oost (jaren '50 en '60) gebouwd, grotendeels volgens de opzet uit het 'Plan Verhagen' van Bureau Grandpré Molière, Verhagen en Kok.
Het plangebied maakt deel uit van de Lammenschansdriehoek. Dit betreft grofweg het gebied tussen de Lammenschansweg, de Kanaalweg en de spoorlijn Leiden - Utrecht. In de Lammenschansdriehoek hebben jarenlang werkfuncties, zoals kantoren, perifere detailhandel en bedrijven gedomineerd. Het gebied werd gekenmerkt als een slecht functionerend gebied. In het Kanaalpark (aan de oostzijde van de Lammenschansdriehoek) was sprake van een zeer hoge mate van leegstand in de kantoorgebouwen en de bedrijfsruimtes aan de Lammenschansweg hadden een matige bouwkundige kwaliteit: hun uitstraling paste niet bij de status van deze weg als belangrijke Leidse stadsentree. Daarnaast was sprake van een onsamenhangende, sterk gefragmenteerde en rommelige openbare ruimte in het gehele gebied. Ten slotte liet de beeldkwaliteit te wensen over.
De ambitie is om deze opgaven aan te gaan pakken en de Lammenschansdriehoek te herontwikkelen naar een gemengd, stedelijk woon- en werkgebied. Dit gebeurt in fases en in het afgelopen decennium is veel veranderd: een nieuwe studentencampus en een nieuwe invulling van het Kanaalpark springen daarbij in het oog. De situatie aan de Lammenschansweg is vooralsnog grotendeels onveranderd: er is sprake van een slechte functionele samenhang en een matige uitstraling en kwaliteit van het vastgoed.
Ter plaatse van het plangebied is een bedrijfspand uit omstreeks 1965 gesitueerd. Het bedrijfspand heeft aan de zijde van de Lammenschansweg haar parkeergelegenheid. Het bedrijfspand bestaat geheel uit twee lagen zonder kap. Het geheel is voorzien van grote raampartijen, waarmee een etalage werking is bewerkstelligd. Het zuidelijk deel van het pand is in de huidige situatie in gebruik als woonwinkel. Het noordelijk deel is in gebruik als bandencentrum (begane grond) en dansscholen (verdieping). Navolgend is een impressie weergegeven van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.
Impressie huidige situatie bedrijfspand (bron: Google Maps)
Om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de slecht functionerende samenhang en de matige uitstraling en kwaliteit langs de Lammenschansweg bestaat het voornemen om het huidige bedrijfspand te verwijderen en hier een appartementengebouw (maximaal 161 woningen) te realiseren, inclusief commerciële plint van maximaal 540 m2. De ontwikkeling sluit aan op de noordelijk gelegen Omega-locatie, waar eveneens een appartementengebouw inclusief commerciële plint is beoogd, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan. Onder beide delen komt een gezamenlijke parkeergarage met daarboven een gezamenlijke daktuin. Het plangebied wordt zo integraal mogelijk ontwikkeld door de twee partijen. De plannen hebben eenzelfde architect en daarmee een uniforme uitstraling. Daarnaast wordt de huidige ontsluiting binnen en rondom het plangebied aangepast en ontstaat er een nieuwe openbare ruimte.
De voorgenomen ontwikkeling is volledig in lijn met het gedachtegoed van de Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek. Met voorliggend initiatief wordt immers voorzien in een kwalitatief hoogstaand gebouw, welke zorgt voor waardecreatie, zowel in financiële als maatschappelijke zin. Tevens sluit het initiatief aan bij de gemeentelijke ambitie om te voorzien in een gemengd stedelijk woon- en werkgebied. Navolgend wordt ingegaan op de uitgangspunten met betrekking tot de bouwmassa, waarna wordt ingezoomd op het beoogde bouwplan. Het uitwerkingsplan is op deze situatie gebaseerd. In het kader van de omgevingsvergunning wordt het ontwerp op woningniveau/in detail verder uitgewerkt; binnen de kaders van voorliggend uitwerkingsplan. Op grond van artikel 3.30 Wro wordt de planprocedure gecoördineerd doorlopen. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt meegenomen in de procedure voor het opstellen van voorliggend uitwerkingsplan.
Uitgangspunten bouwmassa
Voorliggende ontwikkeling kent een belangrijke positie binnen de Lammenschansdriehoek, aangezien het de gebiedsontsluitingsweg markeert. De daarin opgenomen rooilijnen, bouwhoogten en hoogte accenten zijn gerespecteerd en in nauw overleg met de stedenbouwkundige van de gemeente Leiden uitgewerkt tot het nu voorliggende plan. De hoofdopzet van het beoogde gebouw is een hoge plint (begane grond) met langs de Lammenschansweg commerciële ruimten en verder het gebied in, woningen op de begane grond. De U-vormige opzet van de bouwmassa wordt door de ontwikkeling op de Omega-locatie gecompleteerd tot een rechthoekig gesloten bouwblok.
Voor het plangebied is in de Ontwikkelstrategie een hoogte van 20 meter aangegeven aan de centrale as. Dit sluit ruimtelijk niet goed aan op de Omega-locatie. Een extra laag geeft een evenwichtiger beeld. Dit geveldeel ligt tegenover de open ruimte met de watertanks. Dat was ooit een potentiële bouwkavel, maar inmiddels blijft het in de Ontwikkelstrategie open. Hier zal de extra laag niet storend zijn. Daarom is gekozen voor een afwijkende bouwhoogte tot 22,5 meter. De zijde aan de Lammenschansweg is met 26 meter één meter hoger dan zoals opgenomen in de ontwikkelstrategie. Deze extra meter is noodzakelijk vanwege programmatische en bouwtechnische aspecten en is gelijk aan de bouwhoogte van de Omega-locatie langs de Lammenschansweg.
Bouwplan
Het plan voorziet in de realisatie van een woongebouw met een kleinschalige commerciële plint ter plaatse van het huidige bedrijfspand. De commerciële plint is maximaal 540 m2, voorzien op de begane grond aan de zijde van de Lammenschansweg en richt zich op functies als kleinschalige werkvormen (bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2), horeca, dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen, (para)medische zorgconcepten en culturele voorzieningen zoals ateliers en dansscholen.
Het woonprogramma bestaat in totaal uit maximaal 161 woningen in de vorm van twee- en driekamerappartementen met een gebruiksoppervlak tussen de 45 (minimaal) en 100 m2. De woningen zijn beoogd in de sociale huur- (49), midden huur- (32) en vrije sector huursector (80). Het beoogde gebouw kent een c-vorm, waarmee een binnenplaats wordt gecreëerd in de vorm van een daktuin. Aan de zijde van de Lammenschansweg worden de woningen verdeeld over de 1e tot en met de 7e verdieping en aan de oostzijde over de begane grond tot en met de 6e verdieping. Alle woningen op de verdiepingen zijn bereikbaar via een lift. Zo is sprake van een levensloopbestendig karakter en kan gesteld worden dat de woningen geschikt zijn voor de ouderendoelgroep. Gelet op de grootte van de woningen zullen ook de jongerendoelgroep en andere kleine huishoudensgroepen zich waarschijnlijk aangetrokken voelen tot de woningen. Alle woningen beschikken over een buitenruimte, individueel dan wel collectief.
Door de hoofdopzet van het bouwplan ontstaan, in samenhang met de ontwikkeling van de Omega-locatie, geluidsluwe en aangename rustige binnen gebieden met woningen rondom een groene daktuin. Het gebouw kent twee hoofdontsluitingen voor de appartementen; één aan de zuidwestzijde en één aan de zuidoostzijde van het beoogde gebouw.
Het parkeren wordt inpandig in een kelder beoogd, waarbij de toegang via de zuidoostzijde wordt geregeld. De uitgang bevindt zich aan de zuidoostzijde. De kelder behelst daarnaast bergingen. De begane grond voorziet naast de commerciële plint en enkele appartementen in bergingen en een gemeenschappelijke fietsenstalling. Daar bovenop (1e verdieping) is voorzien in een daktuin ten behoeve van de toekomstige bewoners van het appartementengebouw. In de navolgende afbeeldingen zijn impressies weergegeven van een aantal plattegronden van verdiepingen van de ontwikkeling, zoals beschreven in het voorgaande.
Parkeerkelder
Begane grond
1e verdieping
Impressies bouwplan plangebied (bron: Kolpa Architecten)
De begane grond is beoogd met grote raampartijen, waarmee een etalage-werking wordt gecreëerd. Door de toepassing van trapsgewijze bouwhoogtes en verschillend kleurgebruik ontstaat een speelse uitstraling. De navolgende afbeeldingen tonen een impressie van de beoogde uitstraling van het gebouw, waarbij het hoogteaccent van de noordelijk gelegen Omega-locatie zichtbaar is.
Impressie beoogde situatie gezien vanuit de Lammenschansweg (bron: Kolpa Architecten)
Impressie beoogde situatie gezien vanuit de nieuwe ontsluitingsweg (bron: Kolpa Architecten)
Impressie beoogde binnentuin (bron: Kolpa Architecten)
Herinrichting openbare ruimte
De herontwikkelingen in de Lammenschansstrip maken de herinrichting van de openbare ruimte noodzakelijk. Voorliggend plan is verbonden met dit integrale ontwerp voor de openbare ruimte van de Lammenschansstrip. Direct ten zuiden van het plangebied zal een 'tussenstraatje', een groen verblijfsgebied, worden gemaakt dat niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Langs de gevel aan dit tussenstraatje, maar ook langs de centrale ontsluitingsroute, wordt gedacht aan het realiseren van zogenaamde 'Leidse stoepen' voor de woningen. Dit is een strook van 1,5 meter langs de gevels die privé kan worden gebruikt om bijvoorbeeld een bankje of bloempot neer te zetten en daarmee een overgang van straat naar bebouwing aan te geven. Voor de Lammenschansstrip, waar onderhavig plangebied binnen valt, wordt momenteel het ontwerp voor de herinrichting van de openbare ruimte nader uitgewerkt. In deze openbare ruimte staat het verbinden van groenstructuren, vergroten van toegankelijk groen, compensatie van bomen en open waterstructuur in een klimaatadaptieve en duurzame leefomgeving centraal, zoals ook verwoord in de Ontwikkelstrategie. Dit sluit aan bij de vergroeningsambitie van de gemeente Leiden.
Impressie ontwerp openbare ruimte direct rondom het plangebied (bron: gemeente Leiden).
Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet het college van burgemeester en wethouders het plan uitwerken. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in een appartementengebouw, inclusief commerciële plint, die een verdere uitwerking geeft aan de geldende uitwerkingsregels. Hierna wordt aan deze uitwerkingsregels getoetst:
Algemeen
Binnen dit uitwerkingsplan is juridisch-planologisch vastgelegd dat de beoogde ontwikkeling bestaat uit maximaal 161 woningen.
Binnen dit uitwerkingsplan is juridisch-planologisch vastgelegd dat de beoogde ontwikkeling bestaat uit maximaal 540 m2 aan commerciële functies. Zo wordt voldaan aan de uitwerkingsregel.
Voor het voorliggend plan is voorzien in een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin wordt voorzien in een behoefte van het verzorgingsgebied. Voor een verdere motivering wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.
In voorliggend uitwerkingsplan is aandacht besteed aan alle milieuaspecten die in het kader van de ontwikkeling relevant zijn, zoals gepresenteerd in hoofdstuk 4. Uit deze resultaten blijkt dat er geen milieuhygiënische knelpunten bestaan die de ontwikkeling in de weg staan.
Zoals gepresenteerd in hoofdstuk 4 van voorliggend plan is een goed woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd. Er zijn geen milieu- of haalbaarheidsaspecten die zich verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Ten behoeve van dit uitwerkingsplan is een akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.5.4.2) uitgevoerd, waaruit volgt dat niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde en dat het noodzakelijk en mogelijk is om een hogere waardenprocedure te doorlopen. Op die manier wordt voldaan aan deze uitwerkingsregel.
Voor voorliggend plan is bodemonderzoek verricht (zie paragraaf 4.5.2.2) waaruit volgt dat dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Voor voorliggend plan is natuuronderzoek verricht (zie paragraaf 4.3.2) waaruit volgt dat een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk is vanwege de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat deze ontheffing niet kan worden verkregen.
Uit de paragraaf 4.5.3.2 volgt dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico's wat betreft externe veiligheid.
Voorliggend plan wijkt in geringe mate af van de ontwikkelstrategie (zie paragraaf 2.3.1). Dit is nauwe samenspraak met de gemeentelijk stedenbouwkundige vormgegeven en zorgt zodoende voor een gewenst stedenbouwkundig beeld.
Er zijn geen belangen van de omgeving in het geding door toedoen van de voorgenomen ontwikkeling. omliggende gronden worden niet beperkt in ontwikkelingsmogelijkheden en het omliggende woon- en leefklimaat wordt niet geschaad.
Bouwen in het bouwvlak
In de regels van dit uitwerkingsplan is deze bouwregel (artikel 3.2.1 onder a) opgenomen.
In de regels van dit uitwerkingsplan is deze bouwregel (artikel 3.2.1 onder b) opgenomen.
In de regels van dit uitwerkingsplan is deze bouwregel (artikel 3.2.1 onder c) opgenomen. Daarbij geldt dat de op de verbeelding opgenomen maximum bouwhoogtes een verdere uitwerking betreffen van de opgenomen hoogtes uit het moederplan. Zo is de beoogde daktuin voorzien van een maximum bouwhoogte van 6 meter. De bouwhoogtes uit dit uitwerkingsplan zijn niet hoger dan in het moederplan opgenomen.
Bouwen buiten het bouwvlak
In de regels van dit uitwerkingsplan is deze bouwregel (artikel 3.2.2 onder a) opgenomen.
In de regels van dit uitwerkingsplan is deze bouwregel (artikel 3.2.2 onder b) opgenomen.
In de regels van dit uitwerkingsplan is deze bouwregel (artikel 3.2.2 onder c) opgenomen.
In de regels van dit uitwerkingsplan is deze bouwregel (artikel 3.2.2 onder d) opgenomen.
Sociale huurwoningen
Het bouwen ten behoeve van deze bestemming is uitsluitend toegestaan als het totaal aantal woningen binnen de gehele uit te werken bestemming bestaat uit minimaal 30% sociale huurwoningen.
In de regels van dit uitwerkingsplan is hiervoor uiteindelijk geen specifieke voorwaarde voor opgenomen omdat daarmee automatisch de gemeentelijke doelgroepenverordening van toepassing is. De verordening is in de anterieure overeenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente Leiden expliciet uitgesloten. De verordening zou met terugwerkende kracht zwaardere eisen stellen aan indexering van de huurwoningen. De verplichting van minimaal 30% sociale huurwoningen, en minimaal 20% middeldure woningen, is vastgelegd en gebord in de anterieure overeenkomst. Uiteindelijk komt dit neer op de verplichting om minimaal 49 sociale huurwoningen in het plangebied te realiseren.
Parkeren en laden/lossen
Voor parkeren geldt:
In de regels van dit uitwerkingsplan zijn deze parkeerregels (artikel 5.1) opgenomen.
Goed woon- en leefklimaat
Het bouwen ten behoeve van deze bestemming is uitsluitend toegestaan als aangetoond kan worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd vanuit het oogpunt van milieu c.q. fysieke leefomgeving, waarbij gewerkt wordt met voorwaardelijke verplichtingen waar dit aan de orde is om een goed woon- en leefklimaat te borgen en/of maatwerkvoorschriften voor eventueel omliggende bedrijfspercelen.
In de regels van dit uitwerkingsplan zijn hiervoor gebruiksregels (artikel 3.3.1 onder c) opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende uitwerkingsplan aan de regels voldoet zoals deze in het bestemmingsplan 'Lammenschansweg - Omega-locatie' zijn opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden voldoet met dit uitwerkingsplan dan ook aan de door de gemeenteraad meegegeven uitwerkingsregels.
De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Het rijk zet in de NOVI onder andere in op energietransitie, duurzaam groeipotentieel, sterke en gezonde steden, combinaties van functies en identiteit. Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een duurzaam en toekomstbestendige functie, waarbij wordt aangesloten bij de gewenste identiteit voor de Lammenschansdriehoek, wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de rijksprioriteiten uit de NOVI. Daarbij wordt rekening gehouden met de afwegingsprincipes. Zo wordt bijvoorbeeld een combinatie gemaakt van een commerciële plint met wonen en is de ontwikkeling in lijn met de kenmerken en karakteristieken van de 'ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek' om van het gebied een gemengd stedelijk woon- en werkgebied te maken.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur (thans: NNN), de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Met voorliggend initiatief worden maximaal 161 wooneenheden opgericht, alsmede meer dan 500 m2 aan commerciële ruimte. Hiermee is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk. Hiervoor is een afzonderlijke rapportage opgesteld, die als Bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen. De belangrijkste conclusies worden navolgend beschreven.
Uit de toets volgt dat enkel de woonfunctie is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Het verzorgingsgebied richt zich primair op de gemeente Leiden. De ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw sluit aan op de woningbehoefte in de gemeente Leiden en anticipeert op de demografische ontwikkelingen door in te zetten op een stedelijk woonmilieu met (sociale) huurappartementen, gericht op kleine huishoudensgroepen zoals senioren en jongeren. Ook wordt met dit plan verstedelijking gerealiseerd en een kwaliteitsimpuls gegeven aan de gronden binnen de Lammenschansdriehoek, hetgeen reeds jaren de ambitie is. Op basis van het voorgaande is de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking positief doorlopen.
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
De provincie Zuid-Holland zet in de Omgevingsvisie onder andere in op ontwikkelingen met een passende ruimtelijke kwaliteit. Tevens wil de provincie de bebouwde ruimte beter benutten en de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte verbeteren. Gelet op het feit dat met voorliggende ontwikkeling een bijdrage wordt geleverd aan een opwaardering van de slechte functionele samenhang aan de Lammenschansweg en de uitstraling en kwaliteit van het vastgoed, alsmede een verhoging van de toekomstbestendigheid en de leefbaarheid van de omgeving, wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie van Zuid-Holland.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Het plangebied raakt verschillende provinciale belangen uit de Omgevingsverordening. Navolgend worden deze belangen separaat behandeld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Voor onderhavig plan is gezien de aard en schaal van het plan een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Uit de toets volgt dat het plan de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking positief heeft doorlopen.
Ruimtelijke kwaliteit
Bij ruimtelijke kwaliteit is de vraag of de ruimtelijke ontwikkeling, niet voorziet op een wijziging op structuurniveau, past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Indien een ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet op wijzigingen op structuurniveau is sprake van aanpassen. Als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp en eventueel het treffen van ruimtelijke maatregelen.
Aan voorliggend initiatief ligt een ontwikkelstrategie ten grondslag, waarbij de gebiedsidentiteit van de Lammenschansdriehoek wordt aangepast naar een gemengd stedelijk woon- en werkgebied (transformeren). Er wordt met dit initiatief een bijdrage geleverd aan het verhogen van de bebouwingskwaliteit in de Lammenschansdriehoek. Tevens wordt aan de Lammenschansweg een aanzet gemaakt tot een kwalitatief hoogwaardig, levendig en toekomstbestendig gebied, geheel in lijn met de uitgangspunten om tot een gemengd stedelijk woon- en werkgebied te komen, zoals in de ontwikkelstrategie vervat. Door aan te sluiten bij de ontwikkelstrategie (integraal ontwerp) van de Lammenschansdriehoek sluit voorliggende ontwikkeling aan bij de provinciale principes ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
Kantoren
Onderdeel van de beoogde nieuwbouw in het plangebied is een kleinschalige commerciële plint waarbinnen onder meer ruimte is voor dienstverlenende functies. In de Omgevingsverordening zijn regels verbonden voor de realisatie van nieuwe kantoren. Voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m2 per vestiging zijn deze regels niet van toepassing. In voorliggende situatie is dan ook geen sprake van strijdigheid met de provinciale regels ten aanzien van kantoren.
Detailhandel
Binnen de beoogde nieuwbouw in het plangebied blijft de bestaande perifere detailhandelsmogelijkheid behouden met een maximum oppervlak van 550 m2. Juridisch-planologisch verandert er niets op het gebied van detailhandel. Daarbij komt dat de provinciale regels met betrekking tot detailhandel voornamelijk voorzien zijn op de reguliere detailhandel. Dergelijke vormen van detailhandel dienen voornamelijk geconcentreerd te worden in bestaande detailhandelscentra. Voor onder meer perifere detailhandel geldt een uitzondering. Deze vormen van detailhandel kunnen ook buiten bestaande winkelconcentraties gerealiseerd worden. Het plan is dan ook in overeenstemming met de provinciale regels op het gebied van detailhandel.
Bedrijven
Met voorliggend uitwerkingsplan wordt een bestaand bedrijfsperceel getransformeerd naar een woningbouwlocatie (max: 161 wooneenheden), inclusief commerciële plint. Binnen de Omgevingsverordening geldt in principe dat bij een gehele of gedeeltelijke transformatie van een bedrijventerrein dat sprake moet zijn van compensatie. In de 'Ruimtelijke strategie bedrijventerreinen 2020-2030' van Economie 071 staat aangegeven dat de totale compensatieopgave van de gehele Lammenschansdriehoek is becijferd op 3,5 hectare. Volgens de bedrijventerreinenstrategie kan in het gebied 'Vlietzone-Midden' 2,5 ha gecompenseerd worden. Dit is voldoende voor de projecten in het zuidelijk deel van de Lammenschansstrip, waaronder de locatie Kempeneers. In de gemeenteraad van 16 september 2021 is besloten dat op korte termijn met het project Bedrijventerrein Vlietzone-Midden wordt gestart. Daarmee wordt in voldoende mate invulling gegeven aan het beleidsvoornemen tot compensatie van bedrijventerreinen.
Risico's voor klimaatverandering
Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. In hoofdstuk 4, onder de kop 'klimaatverandering' wordt een projectspecifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2019 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
Voorliggend plan draagt op lokaal niveau bij aan Holland Rijnland als top woonregio. De regio Holland Rijnland onderscheidt zich met een unieke woonomgeving met een diversiteit aan woonmilieus in het hart van de Randstad. Het beoogde plan geeft een kwaliteitsimpuls aan de Lammenschansdriehoek en zorgt voor een gemengd aanbod aan functies, waarmee een gevarieerde, toekomstbestendige en stedelijke woonomgeving ontstaat, passend bij de regionale spilfunctie van Leiden. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020.
Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0078). De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019. In deze Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:
Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar we op stadsniveau naartoe willen werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen de stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu.
De Lammenschansdriehoek wordt meermaals genoemd in de Omgevingsvisie Leiden. Het gebied is namelijk één van de zes potentiegebieden in Leiden waar de verstedelijkingsopgave gerealiseerd kan worden en waar leefbaarheid kan worden verbeterd. Leiden streeft onder andere in de Lammenschansdriehoek naar een dynamisch leefmilieu met woningen, werklocaties en andere voorzieningen in hoge dichtheden. De Lammenschansdriehoek in zijn geheel, maar ook het plangebied zelf, is hiervan een voorbeeld. Er wordt in een hoge dichtheid, met de toevoeging van groen (binnentuin) ontwikkeld. Dat past in een groene strategie voor de directe leefomgeving, voor de stad en voor de Randstad. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Omgevingsvisie Leiden 2040.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Ook in de Ontwikkelingsvisie is aandacht voor het Lammenschansgebied. Het wordt genoemd als voorbeeld van het voortvarend uitbouwen van de kwaliteiten van Leiden. Het initiatief heeft volop effect op het aanzien van de stad. Het plangebied specifiek wordt een aantrekkelijke, inspirerende en toekomstgerichte ontwikkeling genoemd, waarin ruimte is voor wonen en commerciële functies. Hiermee sluit voorliggend plan aan op de Ontwikkelingsvisie.
Om de Lammenschansdriehoek in lijn met de Structuurvisie Leiden 2025 (thans: Omgevingsvisie Leiden 2040) te kunnen herontwikkelen tot een gemengd, stedelijk woon- en werkgebied met een goede ontsluitingsstructuur, passende groenvoorzieningen en een adequate waterhuishouding, is in december 2012 de 'Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek' vastgesteld door de Leidse gemeenteraad. De ontwikkelstrategie vormt een nadere uitwerking van de structuurvisie (thans: Omgevingsvisie Leiden 2040).De ontwikkelstrategie is na 2012 een aantal keer geactualiseerd. De laatste keer dat dit is gebeurd was in 2019.
De ontwikkelstrategie is geen traditioneel stedenbouwkundig masterplan of gebiedsvisie, omdat de gemeente niet een vooraf vastgesteld eindbeeld van het gebied nastreeft door toepassing van een actief grondbeleid. Het document schetst slechts de maximale ontwikkelmogelijkheden voor de verschillende eigenaren in het gebied, evenals de bijbehorende randvoorwaarden op het gebied van ontsluiting, groenstructuur, waterhuishouding, parkeeroplossingen en stedenbouwkundige samenhang. Dat doet de ontwikkelstrategie door ruimtelijke bouwenveloppen met bijbehorende bestemmingen te definiëren, die zoveel mogelijk de bestaande eigendomssituatie respecteren.
De bouwenveloppen bieden voor vrijwel alle eigenaren ruimere ontwikkelmogelijkheden dan dat het bestaande planologische kader doet, zowel in bouwvolumes als functies. De ruimere mogelijkheden bieden kansen tot waardeontwikkeling, hetgeen de verschillende eigenaren moet motiveren tot herontwikkeling. Voor plannen die passen in de ontwikkelstrategie wordt vervolgens het planologisch instrumentarium aangepast, bijvoorbeeld door vaststelling van een postzegelbestemmingsplan. De markt is dus aan zet.
In 2019 is via een amendement een aanvulling gekomen ten aanzien van groen, water, klimaatadaptief, energieneutraal en circulaire economie. Hoewel BENG straks het minimale (wettelijke) kader is, moet er in de Lammenschansdriehoek naar gestreefd worden om volledig energieneutraal te bouwen. Per ontwikkeling zoekt de gemeente daarom graag samen met de ontwikkelaars naar de wijze waarop energieneutraal behaald kan worden. Ontwikkelaars dienen bij de bestemmingsplan wijziging duidelijk inzicht te geven in hoe energieneutraal de te realiseren gebouwen worden.
Onderstaand zijn twee kaartbeelden weergegeven met daarop weergegeven welke ontwikkelstrategieën worden beoogd wat betreft bebouwing en programma. Het plangebied is op beide kaarten globaal groen omlijnd. Parallel aan de Lammenschansweg geldt grotendeels een eenkennige ontwikkelstrategie. Wat betreft programma wordt ingezet op een gemengd stedelijk gebied, waar naast de woonfunctie ruimte is voor onder andere dienstverlening, horeca en kleinschalige werkvormen. Ook de bouwenveloppen zijn aan deze zijde uniform van karakter. Om het plangebied ruimtelijk goed te laten aansluiten op de Omega-locatie is gekozen voor een maximale bouwhoogte van 22,5 meter aan de zuidoostzijde. Tevens zorgt een meer getrapte benadering wat betreft bouwhoogtes in het plangebied, in combinatie met de Omega-locatie, ervoor dat de bouwhoogtes niet volledig worden opgevolgd. De uiteindelijke stedenbouwkundige massa wordt niet vergroot. Er is enkel sprake van een uitwisseling van massa, zodat sprake is van een meer vloeiende stedenbouwkundige inpassing van het plan. De gemeentelijk stedenbouwkundig en Welstand hebben akkoord gegeven op deze afwijkingen. De uitgangspunten van voorliggend plan zijn verder in lijn met de Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek. Er wordt immers voorzien in een gemengd stedelijk woon- en werkgebied, passend binnen de programmatische en bouwkundige kaders uit de ontwikkelstrategie.
Ontwikkelkaarten met daarop het plangebied globaal groen omkaderd (bron: Gemeente Leiden)
Woonvisie Leiden 2020-2030
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld (RV19.0104). Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:
De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:
Deze vijf doelstellingen zijn in de Woonvisie uitgewerkt.
Verstedelijkingsnotitie
Op dinsdag 18 december 2018 is de Verstedelijkingsnotitie door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld (RV 18.0093). De Verstedelijkingsnotitie biedt inzicht in de aard van de stedelijke opgaven en laat op basis van dit inzicht zien waar en hoe de stad door het toevoegen en concentreren van woningen duurzaam kan verstedelijken.
Uit deze Verstedelijkingsnotitie komt naar voren dat er een aantal gebieden in Leiden zijn waar veel opgaven met hoge dynamiek en/of urgentie samen komen. Wanneer de verdere stedelijke ontwikkeling in Leiden de komende jaren in deze gebieden plaats zou vinden, kan verstedelijking als aanjager en middel dienen voor de aanpak van sociale problematiek, energietransitie, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
In de Verstedelijkingsnotitie zijn zes potentiegebieden aangewezen waar een overlap aan opgaven aan de orde is en ruimte is ontstaan, of in de toekomst ontstaat, voor woningbouw.
Met voorliggend plan wordt voorzien in 161 woningen in de vorm van appartementen in de sociale huur-, midden huur- en vrije huursector. Met name in de verstedelijkingsnotitie komt de Lammenschansdriehoek nadrukkelijk naar voren als zijnde potentiële duurzame verstedelijkingslocatie. Het gebied is primair aangewezen voor herontwikkeling door middel van woningbouw vanwege de strategische ligging ten opzichte van de Leidse binnenstad en de toegang tot verschillende vervoersmodaliteiten. Tevens worden maatschappelijke thema's zoals het bevorderen van sociale cohesie, het tegengaan van ruimtelijke segregatie en klimaatadaptatie zo goed mogelijk bij de planvorming betrokken.
Het beoogde bouwplan is in lijn met de kwalitatieve uitgangspunten, zoals gesteld in de woonvisie, door een gestapeld huurprogramma te realiseren. In de woonvisie wordt in principe het uitgangspunt gehanteerd dat 30% in de sociale huursector valt. Voorliggend plan voldoet eveneens aan dit uitgangspunt (minimaal 49 woningen vallen binnen de categorie sociale huurwoning). Door eveneens midden huur en vrije sector huurwoningen te realiseren ontstaat er een evenwichtig en divers woonprogramma waarmee diverse doelgroepen een passende woning kunnen vinden in het gebied. Dit tezamen maakt dat kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de gemeentelijke ambities op het gebied van wonen.
Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.
Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
Met voorliggend plan is aandacht voor duurzaamheid. Zo worden de woningen gasloos gebouwd en maakt het plangebied onderdeel uit van een warmteplan dat voor de gehele Lammenschansdriehoek is opgesteld. De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Met voorliggend plan wordt aan deze opgave tegemoet gezien.
In het kader van de verdere uitwerking van het bouwplan is een groenvisie opgesteld zodat het plangebied een zo groen mogelijke uitstraling kan krijgen, passend bij de ontwikkelambities van het gebied. In deze visie wordt onder meer ingezet op een groene binnentuin met ruimte voor inheemse planten en kruiden welke tevens bij- en vlindervriendelijk zijn. Ook zullen in het plan ingebouwde nestgelegenheden in het plan geïntegreerd worden. Met een groene daktuin doen zich kansen en mogelijkheden voor om het gebied van opvangen en vasthouden van hemelwater en klimaatadaptatie. Bij de eerste inrichtingsideeën van de daktuin is onder meer rekening gehouden met het afschot van hemelwater zodat de daktuin ook daadwerkelijk goed kan functioneren om het hemelwater op een deugdelijke manier kan opvangen. Een deel van de daktuin zal voorzien worden van een waterretentielaag. Op deze manier wordt er toch een waterbergend vermogen in het plangebied gerealiseerd. De groene daktuin bergt niet alleen regenwater, maar gaat ook hittestress tegen. Bij het ontwerp is natuurinclusiviteit leidraad geweest: In de daktuin worden zoveel mogelijk inheemse/ lokale soorten opgenomen. Ook wordt speciale aandacht besteed aan het opnemen van plantensoorten die op de Rode Lijst staan. Waar mogelijk worden bloeiende planten die dienen als nectarbron voor bijen en vlinders ingezet. Er worden drie bomen geplaatst: Er wordt gekozen voor inheemse bomen met een hoge meerwaarde voor de biodiversiteit. De bloemen van de bomen bevatten veel nectar en dragen zo bij aan de voedselvoorziening voor insecten. De boomkroon dient als bescherming voor kleinere vogelsoorten. Ook worden er een aantal “vogelbosjes” gemaakt met nestkastjes – met name mussenkastjes zijn erg gewenst - om vogels te trekken en te huisvesten: Een vogelbosje bestaat uit een groep laagblijvende heesters. Deze heesters fungeren als schuilplaats en produceren besjes. Zo zijn vogels maandenlang voorzien van voedsel in de tuin. Bodembedekkers zijn een fijne aanvulling voor het stimuleren van biodiversiteit: Ze blijven laag, beschermen de grond tegen uitdrogen, bloeien vaak lang en uitbundig en trekken daarmee vlinders en bijen aan. Bijen- en insectenhotels worden tussen de bloeiende planten geplaatst op een half-schaduw plekje zodat ze zoveel mogelijk insecten aantrekken. Dood hout in de tuin dient als schuilplaats voor insecten, als basis voor schimmels (paddenstoelen) en als broedplaats voor (zeldzame) mossen.
Gebouwen overleven hun gebruiker, daar moet rekening mee gehouden worden. Houdbaarheid is volgens ons de eerste en meest effectieve vorm van duurzaamheid. Hoogwaardige materialen in een tijdloos ontwerp zijn hier de sleutel voor: Deze toegepaste materialen zijn met name onderhoudsvrij/ onderhoudsarm. Een voorbeeld van een hoogwaardig materiaal is het toe te passen gevelmetselwerk: Dit gaat niet alleen technisch lang mee maar verouderd ook mooi zodat het gebouw ook op de lange termijn z`n esthetische kwaliteit behoudt. Aanpasbaarheid zit onder andere in de kolommenstructuur op de begane grond: Binnenwanden zijn niet dragend en kunnen dus eenvoudig worden weggehaald of toegevoegd om ruimtes groter/kleiner/anders van vorm te maken. Zodoende is het gebouw tijdens de levensduur aan te passen aan veranderende behoeften.
Wat betreft circulariteit worden in ieder geval de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het gebouw zal voldoen aan de eisen conform bouwbesluit. Samenvattend worden de volgende concrete duurzaamheidsmaatregelen getroffen:
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet (9 december 2015).
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in plannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de Verordening Ruimte vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020, vastgesteld door de raad op 19 december 2013 - is er op gericht de in de bodem aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 9”. Voor werkzaamheden waarbij in deze gebieden de bodem verstoord wordt, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Uitzondering op deze regel zijn de gebieden die zijn aangeduid als Waarde – Archeologie 1, waarvoor een rijksmonumentenvergunning vereist is.
Initiatiefnemers kunnen verzocht worden om bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de gemeente Leiden (Erfgoed Leiden en Omstreken).
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor gecertificeerde bedrijven of organisaties.
Ter plaatse van de Omega-locatie, alsmede ten noorden en oosten hiervan is in 2011 een booronderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat de bovenste 1,5 tot 2 meter grond bestaat uit een subrecent ophogingspakket en dat hieronder geen archeologische resten aanwezig waren. Dit gebied is vervolgens vrijgegeven waardoor er in het vigerende bestemmingsplan geen dubbelbestemming meer op rust. Het onderzoek is vastgelegd in het volgende rapport:
80 Meter ten zuidwesten van onderhavig plangebied (direct grenzend aan Lammenschansweg 138) is in 2018 eveneens onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat de bovenste 1,6-2 meter uit opgebrachte grond bestaat. Hieronder waren afzettingen aanwezig die in het verleden te nat waren voor bewoning. Het onderzoek is vastgelegd in het volgende rapport:
De bodemopbouw die in beide genoemde onderzoeken is waargenomen is uniform en op diverse andere plaatsen binnen een straal van 200 meter van het plangebied aangetroffen. Denk daarbij aan de locaties Brill-Plantijnstraat en Kanaalpark.
Op basis van deze onderzoeken mag worden aangenomen dat het deel van het plangebied dat nog niet is onderzocht een vergelijkbare bodemopbouw heeft en de kans dat hier archeologische resten aanwezig zijn is zeer klein. Om deze reden is geen dubbelbestemming archeologie opgenomen in het geldende bestemmingsplan en wordt een nadere beschouwing niet nodig geacht.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van plannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het plan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het plan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende uitwerkingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
In het plangebied zijn geen historische bouwwerken, monumentale panden of structuren met een cultuurhistorische of beeldbepalende waarde te benoemen. Ook buiten de plangrenzen zijn geen cultuurhistorisch relevante bouwwerken aanwezig die een beperkende invloed hebben op de realisatie van het plan, zoals traditionele windmolens met een molenbiotoop. Het plangebied is geen onderdeel van een landgoed, Rijksbufferzone of anderszins cultuurhistorisch beschermd landschap.
De Wet Natuurbescherming (Wnb)
In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.
In 2022 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.
In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.
In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.
Visie Natuurlijke leefomgeving
Binnen het Hart van Holland is de nota 'Basis in Balans' opgesteld, die in 2020 door het college is vastgesteld. In dit besluit zijn vier leidende principes uit de visie overgenomen voor Leiden: a. Werk aan een klimaatrobuuste inrichting van het landschap en de openbare ruimte, b. Zorg voor een gevarieerde mix van biodiversiteit tot in de haarvaten van de regio, c. Behoud en versterk het landschap als framework voor de stad, d. Maak het gehele gebied bereikbaar en beleefbaar voor de recreant. Het plangebied is niet specifiek uitgewerkt in de nota.
Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
Ecologisch advies stadsecoloog (2020)
Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.
Gedragscode soortbescherming gemeenten
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.
Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid
De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.
Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)
De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.
In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld.
SAB heeft met een quick scan natuur (zie Bijlage 2) onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Naast beschermde natuurwaarden in het plangebied is ook nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden "De Wilck" en "Meijendel & Berkheide" zijn gesitueerd in de omgeving van het plangebied. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van één van deze Natura 2000-gebieden is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Nader onderzoek in de vorm van een onderzoek stikstofdepositie (zie Bijlage 3) is daarom uitgevoerd. Op basis van deze berekening is geconstateerd dat significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Het onderzoek stikstofdepositie heeft betrekking op zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Verder blijkt uit de quick scan natuur dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.
In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.
Mogelijk zijn er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten is nader soortgericht onderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd. Bij het gebouw in het plangebied werd één zomer/paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuizen gevonden. Met de geplande werkzaamheden gaat deze verblijfplaats waarschijnlijk verloren. Ook is kans aanwezig op het verwonden of doden van vleermuizen bij de werkzaamheden. In dat geval is sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming. Om de werkzaamheden toch door te laten gaan is een ontheffing Wet natuurbescherming nodig in combinatie met het treffen van mitigerende maatregelen. Deze ontheffing, inclusief projectplan met mitigerende maatregelen, wordt bij de provincie aangevraagd. De verwachting is dat deze ontheffing verkregen zal worden. Inmiddels is reeds gestart met het treffen van de benodigde mitigerende maatregelen, waaronder het ophangen van tijdelijke kasten. Daarnaast dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht.
Andere essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beschermde houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. Een houtopstand is gedefinieerd als een eenheid van bomen of struiken met een oppervlakte van ten minste 1.000 vierkante meter of een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat. Dergelijke beplanting is niet in het plangebied aanwezig. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Daarmee is met voorliggend plan geen sprake van een beschermde houtopstand en is nader onderzoek niet benodigd.
Wel is in het kader van de verdere uitwerking van het bouwplan een groenvisie opgesteld zodat het plangebied een zo groen mogelijke uitstraling kan krijgen, passend bij de ontwikkelambities van het gebied. In deze visie wordt onder meer ingezet op een groene binnentuin met ruimte voor inheemse planten en kruiden welke tevens bij- en vlinder vriendelijk zijn. Ook is in het plan ruimte voor het realiseren van groene plantenbakken langs de galerij en zullen ingebouwde nestgelegenheden in het plan geïntegreerd worden. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de beoogde inrichting van de daktuin.
Inrichtingsvoorstel daktuin (Bron: Dakdokters).
Conclusie
Met het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming, inclusief projectplan met mitigerende maatregelen, vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied. Wel bevindt zich direct ten zuiden een waterleiding van Dunea. De leiding bevindt zich in het beoogde 'tussenstraatje'. Bij de bouw zal rekening worden gehouden met de aanwezigheid van deze leiding én de watertanks van Dunea. Tot slot bevindt zich langs de Lammenschansweg een gasleiding. Deze leiding is niet opgenomen op de risicokaart en heeft daarom geen aan te houden richtafstand. De toekomstige nieuwbouw wordt niet gerealiseerd boven deze leiding en blijft bereikbaar voor eventueel onderhoud.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar van milieubelastende activiteiten. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen die voorzien in milieugevoelige functies voldoende afstand in acht moet worden genomen met bestaande bedrijven. Daarnaast biedt het zekerheid aan omliggende bedrijven die zo hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen.
Om in te kunnen schatten of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is, moeten er drie vragen beantwoord worden:
Hinder als gevolg van onderhavige ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van woningen in combinatie met maximaal 540 m2 aan commerciële plint. Deze plint is beoogd voor functies op het gebied van kleinschalige werkvormen, horeca, dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen, (para)medische zorgconcepten en culturele voorzieningen voor het noordelijk deel en dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, (para)medische zorgconcepten, horeca, bedrijven en perifere detailhandel voor het zuidelijk deel. Deze functies vallen grotendeels binnen categorie A uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Gelimiteerd zijn echter ook functies denkbaar uit categorie B. Deze activiteiten zijn weinig milieubelastend en met inachtneming van de eisen van het Bouwbesluit (A), dan wel met een bouwkundige afscheiding (B), is er geen sprake van een belemmering voor woningen in en rondom het plangebied ten aanzien van bedrijven en milieuzonering. In de regels van het dit uitwerkingsplan is daarom een specifieke bedrijvenlijst voor functiemenging opgenomen, waarin enkel functies binnen de categorieën A en B zijn opgenomen.
Hinder van bestaande bedrijvigheid op de ontwikkeling
Naast de hinder die een ontwikkeling zelf kan veroorzaken, dient ook onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling zelf hinder kan ondervinden van hinderveroorzakende functies uit de omgeving. Appartementen zijn aan te duiden als milieuhindergevoelig.
Bedrijfssoort | Adres | Omschrijving VNG | Grootste richtafstand (m) | Gemeten afstand (m) |
Woonwinkel | Lammenschansweg 130K | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) | 10 (geluid) | ± 80 |
Sportwinkel | Lammenschansweg 130H | Detailhandel voor zover n.e.g. | 0 | ± 90 |
Garagebedrijf | Lammenschansweg 130 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 10 (geluid en gevaar) | ± 50 |
Aannemersbedrijf | Kanaalweg 171 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m2 | 30 (geluid) | ± 20 |
Waterdistributie bedrijf |
Kanaalweg ong. | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: < 1 MW | 10 (geluid en gevaar) | ± 15 |
Op basis van voorgaande inventarisatie is beoordeeld dat voor het adres Kanaalweg 171 niet kan worden voldaan aan de indicatieve richtafstand, zoals navolgende afbeelding ook laat zien. Het aanwezige aannemingsbedrijf Schouls zal als onderdeel van de herontwikkeling van de Lammenschansdriehoek worden geamoveerd. Vooruitlopend daarop zijn de gronden in het bestemmingsplan 'Lammenschansweg - HOF36' inmiddels bestemd tot bedrijvigheid in milieucategorie 2 en wordt op dit moment gewerkt aan de planvorming om ter plaatse een gemengd woongebied mogelijk te maken. Ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied zijn specifieke gebruiksregels opgenomen rondom het aspect geluid.
Conclusie:
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (zie Bijlage 5) uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgt dat:
Een deel van de nieuwbouwlocatie is niet onderzocht omdat dit deel van het pand ten tijde van het onderzoek niet toegankelijk was. Ter plaatse van dit terreindeel is in het verleden in de grond en het grondwater een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond.
De puinhoudende grond onder de bebouwing is indicatief niet asbesthoudend. Naar aanleiding van de vele bijmengingen in het opgeboorde materiaal is een indicatief onderzoek niet voldoende. Het is nodig een asbestonderzoek volgens de NEN5707 uit te voeren ter plaatse van de bebouwing.
Op basis van de onderzoeksresultaten is het noodzakelijk om na sloop van de bebouwing dient een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van het nog niet onderzochte deel van het pand, evenals een asbestonderzoek NEN5707. Met deze onderzoeken is het mogelijk om een volledig beeld van de bodemkwaliteit vast te stellen. Deze vervolgacties vormen daarentegen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
Raadpleging van de risicokaart wijst uit dat er verschillende risicobronnen aanwezig zijn rondom het plangebied. Navolgend is een uitsnede van de risicokaart weergegeven, met daarop het plangebied globaal paars aangeduid.
Uitsnede risicokaart, met daarop het plangebied globaal paars omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Binnen een straal van één kilometer van het plangebied bevinden zich vier stationaire risicobronnen. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten de invloedsgebieden valt van alle inrichtingen. Een nadere beschouwing van deze soort risicobron is daarmee niet noodzakelijk. Dit geldt ook voor de nabijgelegen buisleiding. Enkel voor 4 wegvakken in de omgeving van het plangebied geldt dat het plangebied in het invloedsgebied ligt van deze risicobronnen. Het betreft de volgende 4 wegvakken:
Deze wegvakken dienen daarom nader te worden beschouwd. Gelet op het feit dat de ontwikkellocatie voor alle wegvakken buiten de meest relevante zone van het groepsrisico ligt (de 200 meter zone), hoeft het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes enkel beperkt verantwoord te worden. Het betreft een motivering ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook de Veiligheidsregio moet in de gelegenheid gesteld worden om een advies uit brengen.
Beperkte verantwoording
Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobronnen dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid.
Scenario's
Het scenario dat hier een rol speelt betreft een ongeluk met toxische vloeistoffen van waaruit een gifwolk kan ontstaan. Hieronder wordt de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van dit scenario besproken. Tevens wordt ingegaan op het aspect zelfredzaamheid.
De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:
Belangrijk bij een ongeval met toxische vloeistoffen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de ketelwagen is, zodat de toxische vloeistof zich niet kan ontwikkelen tot een toxische wolk. Dit kan door te koelen en/of een waterscherm aan te leggen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft ter plaatse van het ongeval. De snelheid van het ter plaatse komen is eveneens van groot belang. Aangezien het hier bestaande wegvakken betreft met daarom heen al kwetsbare objecten kan worden verwacht dat bluswater in voldoende mate aanwezig is; tevens zal de bereikbaarheid op orde zijn.
Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid van de ontwikkellocatie en de specifieke risicolocatie cruciaal. De brandweer kan snel via de Vrijheidslaan, Zoeterwoudseweg en Tomatenstraat de ontwikkellocatie bereiken in geval van een calamiteit. De inschatting is dat de brandweer binnen circa 10 minuten aanwezig kan zijn. In de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid zijn normen voor maximale opkomsttijden gesteld. Bij de Veiligheidsregio dient advies te worden ingewonnen of de bereikbaarheid en daarmee de opkomsttijden voldoende zijn gewaarborgd.
Voor de bestrijding is bluswater ook van belang. Hier gaat het om een beoordeling van de feitelijk aanwezige bluswatercapaciteit, zowel primair (brandkranen), secundair (geboorde putten en open water) en tertiair bluswater (aanvullende bluswatervoorzieningen). Daarbij wordt beschouwd of dit overeenkomt met de benodigde bluswatercapaciteit in het geval van een calamiteit van één van de twee scenario's. Op dit punt dient de Veiligheidsregio om advies te worden gevraagd.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
Eén van de voornaamste handelingen bij het ontstaan van een toxische wolk is het binnen schuilen waarbij ramen en deuren kunnen worden gesloten en ventilatie kan worden stilgezet. Binnen de ontwikkellocatie moet men snel op de hoogte zijn van een eventueel ongeluk met een toxische stof op de weg en men moet op de hoogte zijn van de gevaren van deze toxische stof en weten hoe te handelen. Primair gaat NL-Alert de basis vormen voor alarmering van personen in een bepaald gebied. Daarnaast kan nog gebruik gemaakt worden van het bestaande systeem van Waarschuwings Alarmerings Systeem (WAS) palen. Ten slotte maakt ook de aanwezigheid van BHV onderdeel uit van de alarmering van personen ter plaatse van de beoogde commerciële plint.
Naast binnen schuilen moeten vluchtroutes personen direct van de calamiteit kunnen wegleiden. Voor de ontwikkellocatie geldt dat zal worden voorzien in voldoende vluchtroutes.
Advies Veiligheidsregio
Het verdient de aanbeveling dat bij het scenario gifwolk, de mechanische ventilatie in het bouwwerk centraal dan wel handmatig af te sluiten is door de toekomstige bewoners en gebruikers. De toekomstige gebruikers dienen door middel van risicocommunicatie geïnformeerd te worden over de mogelijke risicoscenario's in de omgeving.
Om de zelfredzaamheid te vergroten dienen de bewoners over de werking voor het kunnen afsluiten van de ventilatie in het bouwwerk, voor in gebruik name geïnstrueerd te worden.
Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid zijn geen probleem. Op basis van de scenario's zijn de bluswatervoorzieningen afdoende. De opkomsttijd is in dit gebied rond de 5,6 minuut. Gezien de kleine overschrijding is er geen redenen tot aanvullende voorzieningen behalve op vrijwillige basis.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterrein.
Met voorliggend plan wordt voorzien in geluidgevoelige objecten in de vorm van woningen. Daarom is door SAB een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (zie Bijlage 6) uitgevoerd. Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Rekenresultaten
Geluidreducerende maatregelen en aanvraag hogere grenswaarden
Zie Bijlage 7.
Cumulatie en toetsing aan het Bouwbesluit 2012
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor alle functies die mogelijk worden gemaakt in voorliggend plan (commerciële functies). Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk gemaakt moet worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Met behulp van de NIBM-rekentool is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het bij recht toegestane plan berekend. Bij het opstellen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie door geen planvergelijking te doen en inzichtelijk te maken of de herontwikkeling op zichzelf NIBM te noemen is. Na invulling van de rekentool volgt dat dit het geval is.
bron: Infomil
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plangebied. Na raadpleging van de NSL-monitoringstool wordt geconcludeerd dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden in de twee jaren (2020 en 2030) liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen op de lange termijn in het plangebied verder afnemen. Ook wanneer de resultaten van de NIBM-tool worden opgeteld op de concentraties zoals de monitoringstool aangeeft, zal er geen sprake zijn van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat, zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening, luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
Onderhavig plan betreft de realisatie van een appartementengebouw inclusief commerciële plint. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
Het plan blijft ver onder de indicatieve drempelwaarden en daarmee kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor het plan (zie Bijlage 8). Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig (zie Bijlage 9).
Voorliggend plan betreft een verdere uitwerking van de geboden ontwikkelkaders van de Ontwikkelstrategie voor de Lammenschansdriehoek. Het plan past zowel vanuit functioneel als stedenbouwkundig oogpunt binnen de bouwenvelop uit deze strategie. Met dit plan wordt zo verder invulling gegeven aan het realiseren van het beoogde einddoel van de Lammenschansdriehoek als een gemengde, stedelijke woon- en werkomgeving.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de raad de Parkeervisie vastgesteld. In de parkeervisie wordt het toekomstbeeld geschetst van parkeren in Leiden, samengevat in visiepunten voor de auto en de fiets. De Parkeervisie geeft een beeld van de parkeersituatie voor de auto en de fiets in Leiden in 2030 en hoe stapsgewijs naar die nieuwe situatie toegewerkt wordt.
De Parkeervisie bevat de ambities en uitgangspunten voor het beleid van de komende jaren, waarbij er in het bijzonder aandacht is voor het inpassen van de verstedelijkings- en woningbouwopgave en het wijzigen van de modal shift (het bevorderen van schone vervoersvormen, zoals lopen, de fiets en het openbaar vervoer, en het terugdringen van het autogebruik en autobezit).
De Parkeervisie is opgebouwd langs drie redeneerlijnen:
In het uitwerkingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen voor zowel auto als fiets, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Om de verkeersgeneratie van het plan inzichtelijk te maken is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Onderhavige ontwikkeling richt zich bij recht op het realiseren van een complex bestaande uit 161 huurwoningen en 540 m2 aan commerciële ruimte. Wat betreft de woningen gaat het om 49 sociale huur-, 32 midden huur- en 80 vrije sector huurappartementen. De Lammenschansdriehoek maakt binnen het gemeentelijk parkeerbeleid onderdeel uit van het gebied 'schil centrum'. Leiden is een 'zeer sterk stedelijk' gebied. Daarbij zijn voor de commerciële plint de kengetallen aangehouden behorende bij 'wellnesscentrum' (per 100 m2) (gemiddeld scenario van functie welke is toegestaan in de commerciële plint).
Sociale huur- appartementen (49) | Midden huur- appartementen (32) | Vrije sector huur- appartementen (80) | Commerciële plint (per 100 m2) | Totaal | |
Minimaal | 49 x 1,8 = 88,2 | 32 x 1,8 = 57,6 | 80 x 3,7 = 296,0 | 5,4 x 8,7 = 46,98 | 488,8 |
Maximaal | 49 x 2,6 = 127,4 | 32 x 2,6 = 83,2 | 80 x 4,5 = 360,0 | 5,4 x 9,8 = 52,92 | 623,5 |
Zoals uit bovenstaande tabel is af te leiden neemt de verkeersgeneratie toe met gemiddeld 556 verkeersbewegingen.
Voor de verdere ontsluitingsstructuur van de oostzijde van de Lammenschansdriehoek is door Goudappel Coffeng een verkeersonderzoek (zie Bijlage 10) uitgevoerd waarin drie varianten zijn onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat met de variant met een brede middenberm op de Kanaalweg voldoende capaciteit biedt om alle verkeersbewegingen van en naar de wijk af te wikkelen en houdbaar is voor het kruispunt Kanaalweg-nieuwe verbinding door de Lammenschansdriehoek (in rapportage Plantijnstraat genoemd). Met de geprognosticeerde intensiteiten is er bij deze variant gedurende de spits, en dan vooral de avondspits, wel sprake van opbouw van wachtrijen, die ook enige tijd van een behoorlijke lengte kunnen zijn. Er is echter geen sprake van structurele overbelasting. De wachtrijen verdwijnen ook weer gedurende de spitsperiode. De voordelen van de variant met de brede middenberm komen niet zo duidelijk naar voren bij een gemiddelde situatie, maar wel in situaties met een piekaanbod. Mocht uit de praktijk blijken dat deze verkeeroplossing onvoldoende soelaas biedt, dan is het ook nog mogelijk om een deel van de nieuwe verbinding voor de Lammenschansstrip als eenrichtingsverkeer in te richten.
Ook is in het kader van de woningbouwontwikkeling aan de Ananasweg onderzoek (zie Bijlage 11) uitgevoerd naar de verkeersafwikkeling van de Lammenschansweg richting de toekomst. Het huidige kruispunt Lammenschansweg-Tomatenlaan is namelijk niet geschikt genoeg gebleken om de toekomstige doorstroming te kunnen faciliteren, rekening houdend met de ontwikkeling aan de Ananasweg en de ontwikkelingen in de Lammenschansdriehoek. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat een ontsluitingsvariant 'korte lus 2 x 2' het meest geschikte is om de toekomstige verkeersstromen te kunnen faciliteren. Bij deze variant maken de aparte busbanen op de Lammenschansweg plaats voor reguliere rijbanen, zodat het betreffende segment van de Lammenschansweg een volwaardige 2 x 2-weg wordt. Bussen zullen daardoor met het reguliere verkeer mee moeten rijden, maar omdat het verkeer daarmee veel sneller kan doorstromen is de noodzakelijke groentijd voor de hoofdrichtingen korter, en kan de verkeerslichtregeling veel efficiënter geprogrammeerd worden. In deze variant wordt het Veilingterrein op de Lammenschansweg ontsloten door middel van een klein 'verkeersplein' rondom het bestaande tankstation.
Als gevolg van de ontwikkeling van de Lammenschansdriehoek zal het verkeer van de Omegaweg op de Lammenschansweg fors toenemen. Vanwege deze verwachte verkeersgroei is er gekozen voor een geregeld viertaks kruispunt met directe aansluiting op de Omegaweg. Om dit kruispunt te reconstrueren tot een VRI-geregeld kruispunt zijn er op de Lammenschansweg, Tomatenstraat en Omegaweg extra opstelstroken aangebracht voor de links- en/of rechtsafslaande bewegingen. Het aansluiten van de Omegaweg op de Lammenschansweg heeft tot gevolg dat de oostelijke parallelweg ter hoogte van het viertaks kruispunt wordt opgeheven om voldoende opstellengte te creëren en een verkeersveilige situatie te creëren. De navolgende afbeelding laat de toekomstige ontsluitingsstructuur zien, evenals het kruispunt Lammenschansweg-Tomatenstraat-Omegaweg.
Toekomstige ontsluitingsstructuur in en rondom Lammenschansdriehoek (bron: gemeente Leiden)
Totdat de nieuwe inrichting van de Lammenschansweg met aangepaste kruispunt Lammenschansweg-Tomatenstraat-Omegaweg gerealiseerd is, zal er sprake zijn van een tijdelijke situatie waarbij het beoogde plan ontsloten zal worden door de bestaande wegenstructuur. Deze tijdelijke verkeerssituatie is onderzocht (zie Bijlage 12). De resultaten van het onderzoek geven aan dat het plan van beperkte invloed is op de verkeersintensiteit. In de huidige situatie is het kruispunt echter ook al een verkeersveiligheidsknelpunt. Elke extra verkeersbeweging over dit kruispunt betekent een verzwaring van dit knelpunt. In overleg met de verkeerskundige van de gemeente is gezocht naar een wenselijk alternatief van het verkeer van de Omega- en Kempeneerslocatie voor de tijdelijke situatie tot het kruispunt is gereconstrueerd. Hierbij wordt bij voorkeur gekeken naar routes die niet via dit kruispunt lopen, zoals via de Kanaalweg. Onverlet laat dat de definitieve situatie, te weten de reconstructie van het kruispunt Omegaweg met de Lammenschansweg, maatgevend is en prioriteit verdient. Op basis van deze resultaten zijn er vanuit dit uitwerkingsplan geen verdere vervolgacties op dit punt vereist.
De gemeente Leiden heeft specifiek parkeerbeleid in de vorm van 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' (vastgesteld juli 2020). Het plangebied is op basis van deze nota ingedeeld in de subzone '2e schil rond de binnenstad'. Onderdeel van voorliggend plan betreft een NEN niet-openbare parkeergarage van 88 parkeerplaatsen waarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte (86 parkeerplaatsen). Tevens wordt in het plan rekening gehouden met het aspect fietsparkeren.
Er wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen in een fietsstad als Leiden groot belang gehecht aan het op een nette manier organiseren van het fietsparkeren. Het gemeentelijk beleid bepaalt dat fietsparkeerplaatsen voor zowel bewoners als bezoekers op eigen terrein - in dit geval dus inpandig - worden gerealiseerd. Fietsparkeerplekken voor de bewoners zijn voorzien op de begane grond, deels in individuele begingen (1 fietsparkeerplek per berging) en deels in de collectieve fietsenstallingsruimte. Fietsparkeerplekken voor bezoekers worden gerealiseerd in de collectieve fietsenstallingsruimte op de begane grond. Vanaf alle zijden van het gebouw zijn de stallingen bereikbaar. Ook voor bezoekers bevinden de toegangen tot de stallingen zich direct naast de twee hoofdentrees van het gebouw. Direct aansluitend aan deze toegangen bevinden zich voldoende plekken voor bezoekers om hun fiets te stallen. Op deze manier wordt voldaan aan de totale vraag van maximaal 365 fietsparkeerplekken voor bewoners en bezoekers. Bij de dimensionering van de voorzieningen is ook rekening gehouden met het gebruik van afwijkende fietsen zoals bakfietsen e.d.
Parkeerplaatsen voor de auto's van bewoners en bezoekers woningen en commerciële ruimtes worden gerealiseerd in de kelder, het gerealiseerde aantal van 88 - waarvan twee miva plekken en acht plekken voor elektrische auto's - voldoet aan de gemeentelijke beleidsregels. Aan de zuidoostelijke zijde van het gebouw worden een separate in- en uitrit tot de kelder gerealiseerd. Deze in- en uitrit worden gedeeld met het aansluitende buurpand Omega. De toegangscontrole bij de inrit wordt op eigen terrein in het gebouw gerealiseerd, zowel de opstelplek als de toegangscontrole/aanmeldportaal. Met het oog op de verkeersveiligheid zijn er zichtlijnen naar het openbaar gebied mogelijk gemaakt t.p.v. de uitrit.
Laad- en losruimte wordt gerealiseerd in het gemeentelijk openbaar gebied langs de weg aan de zuidoostelijke zijde van het gebouw, in overleg met de gemeente en afgestemd op de functionele behoeften aan laden en lossen bij de functies. Voorzieningen voor afvalinzameling en brandweeropstelplekken worden ook gerealiseerd in de openbare ruimte.
Parkeerbalans (bron: Kolpa Architecten)
In de regels van dit plan wordt het gemeentelijk parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid, conform vigerend parkeerbeleid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.
Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.
Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.
De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m² is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.
Verordening Hemelwater en Grondwater
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Watertoets
Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Integraal Waterketenplan Leidse Regio (IWKP 2019-2022)
IWKP: integraal Waterketenplan (2018)
Het integraal Waterketenplan Leidse regio vervangt het VGRP (Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan).
Het IWKP behandelt onder andere de zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het beschrijft de beleidsuitgangspunten en de maatregelen die de komende planperiode genomen worden.
Waarom Integraal?
Het waterketenplan is integraal, om de volgende redenen:
Doelstelling | Verantwoordelijke partij | Beschrijving |
Veiligstelling van de drinkwatervoorziening | Drinkwaterbedrijven | Drinkwaterbedrijven dragen volgens de drinkwaterwet zorg voor een duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. De Drinkwaterwet vloeit voort uit de Europese-Drinkwaterrichtlijn, waarin kwaliteitseisen worden gesteld aan het drinkwater. |
Duurzaam beschermen van de Volksgezondheid (schoon drinkwater en verwerken afvalwater) | Drinkwaterbedrijven, Gemeente en Hoogheemraadschap | Afvalwater wordt op een duurzame en efficiënte manier ingezameld, verwerkt en geloosd, zodat het geen bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Kwaliteitseisen aan en beschikbaarheid van drinkwater |
Op peil houden kwaliteit leefomgeving (hemelwater, grondwater; droge voeten) | Gemeente en hoogheemraadschap | Regenwater wordt (deels) in de woonwijken opgeslagen en benut in en om de wijk. Afvoer van overtollig hemelwater en de regulering van grondwater hebben geen nadelige invloed op de verwerking van afvalwater of op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij opslag en benutting van regenwater wordt rekening gehouden met eventuele risico's voor de volksgezondheid. |
Duurzaam beschermen Natuur en milieu (bodem, grond- en oppervlaktewater) | Drinkwaterbedrijven, Gemeente en hoogheemraadschap | Regenwater wordt (deels) in de woonwijken opgeslagen en benut in en om de wijk. Afvoer van overtollig hemelwater en de regulering van grondwater hebben geen nadelige invloed op de verwerking van afvalwater of op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij opslag en benutting van regenwater wordt rekening gehouden met eventuele risico's voor de volksgezondheid. |
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Voor voorliggend plan is de digitale watertoets doorlopen. Uit de digitale watertoets volgt dat het Hoogheemraadschap van Rijnland waterbelang heeft bij het plan. Het plangebied is in de huidige situatie geheel verhard (zie navolgende afbeelding).
Verharding huidige situatie Omega- en Kempeneers-locatie (Bron: Kolpa architecten).
In de huidige situatie is het plangebied van Kempeneers volledig verhard. In lijn met de Keur van Rijnland en de hemelwaterverordening geldt dat voor tenminste 15% van het totale oppervlak aan extra verharding watercompenserende maatregelen getroffen moeten worden. Omdat in voorliggende situatie geen sprake is van extra verharding - de locatie is immers nu al volledig verhard - geldt er ook geen eis om watercompenserende maatregelen te treffen. Dat neemt niet weg dat in de binnentuin zo wordt ingericht dat er retentiemogelijkheden zijn en zodoende kansen en mogelijkheden op het gebied van opvangen en vasthouden van hemelwater en klimaatadaptatie worden benut. Een drukvast krattensysteem vormt de ondergrond voor het waterbergende Polderdak dat in het waterbergende deel van de binnentuin wordt gebruikt om regenwater te bufferen. Het water in het Polderdak wordt via zacht materiaal in de conen van de kratten via capillaire werking omhoog getrokken en verspreid over de mat die zich tussen de kratten en de substraatlaag bevindt. De beplanting wordt zo van onderaf bevloeit, wat het groeisucces van de beplanting sterk doet toenemen. Daarnaast verdampt het water niet zoals bij bevloeiing van bovenaf. De polderdak binnen het plangebied is circa 425 m2 groot en beslaat circa 34% van het totale polderdak (gecombineerd met plandeel Omega). Het totale polderdak (Omega en Kempeneers tezamen) voldoet aan de minimale waterbergingscapaciteit van 60 liter per m2 verhard oppervlak.
Overigens zal in de openbare ruimte van het bestemmingsplan voor de naast gelegen bouwcomplexen Zirro en Schouls een opgaaf voor het realiseren van oppervlaktewater in het kader van watercompensatie worden opgenomen. Hiermee wordt voldoende water gecompenseerd voor de ontwikkelingen in de Lammenschansstrip, waaronder die van Kappa. Deze compensatie is ook bekrachtigd in een afsprakenbrief tussen de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap Rijnland.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan.
In voorliggende situatie wordt gedeeltelijk voorzien in een maximum bouwhoogte van 26 meter. Omdat dit plan in nauwe samenhang tot ontwikkeling is gebracht en gelijktijdig wordt gebouwd met de Omega-locatie is het opstellen van een hoogbouwtoets voor voorliggend plan niet noodzakelijk. In het kader van het moederplan (het bestemmingsplan voor de Omega-locatie) heeft immers reeds een afweging plaatsgevonden en is onder meer aan de hand van een windonderzoek beoordeeld dat geen sprake zal zijn van een belemmering wat betreft het aspect windklimaat.
Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.
Nationaal Deltaprogramma
In het Deltaprogramma staan drie deltaplannen met onderzoeken, maatregelen en voorzieningen voor de waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en de zoetwatervoorziening in Nederland. Het doel van het Deltaprogramma is Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en de inrichting van het land klimaatbestendig maken.
Deltaplan Ruimtelijke adaptatie
De plannen om het land klimaatbestendig te maken zijn vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Hierin zijn 7 ambities vastgelegd voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting van Nederland.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
In de omgevingsvisie Zuid-Holland is het omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. Daarin zijn ook ambities vastgelegd om de gevolgen van klimaatverandering tegen de gaan. De verwachting is dat er meer extreem weer komt, en hogere temperaturen, wat de gezondheid, leefomgeving, welvaart en veiligheid in het geding brengt. De provincie wil zich beter voorbereiden op zaken als hittestress of wateroverlast na hevige stortbuien en de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Uitvoeringsagenda 'Leiden biodivers en klimaatbestendig, samen maken we Leiden groener 2020-2023'
De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen, met als doel om schade te voorkomen en te beperken.
Convenant klimaatadaptief bouwen
In het convenant klimaatadaptief bouwen zijn minimale eisen vastgelegd voor de ontwikkeling van nieuwbouw. De minimale eisen dragen bij aan het klimaat adaptief maken van ontwikkelgebieden.
In de bouwplannen van Kappa is rekening gehouden met aspecten van klimaatverandering als hittestress, droogte en vernatting. In dit uitwerkingsplan zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van de waterberging en de groene inrichting van de daktuinen. Zo moet het hemelwater vertraagd worden afgevoerd.
Voor dit plan is een groenvisie opgesteld zodat het plangebied een zo groen mogelijke uitstraling kan krijgen, passend bij de ontwikkelambities van het gebied. In deze visie wordt onder meer ingezet op een groene binnentuin met ruimte voor inheemse planten en kruiden welke tevens bij- en vlindervriendelijk zijn. Ook zullen in het plan ingebouwde nestgelegenheden in het plan geïntegreerd worden. Met een groene daktuin doen zich kansen en mogelijkheden voor om het gebied van opvangen en vasthouden van hemelwater en klimaatadaptatie. Bij de eerste inrichtingsideeën van de daktuin is onder meer rekening gehouden met het afschot van hemelwater zodat de daktuin ook daadwerkelijk goed kan functioneren om het hemelwater op een deugdelijke manier kan opvangen. Een deel van de daktuin zal voorzien worden van een waterretentielaag. Op deze manier wordt er een waterbergend vermogen in het plangebied gerealiseerd. De groene daktuin bergt niet alleen regenwater, maar gaat ook hittestress tegen. Bij het ontwerp is natuurinclusiviteit leidraad geweest: In de daktuin worden zoveel mogelijk inheemse/ lokale soorten opgenomen. Ook wordt speciale aandacht besteed aan het opnemen van plantensoorten die op de Rode Lijst staan. Waar mogelijk worden bloeiende planten die dienen als nectarbron voor bijen en vlinders ingezet. Er worden drie bomen geplaatst: Er wordt gekozen voor inheemse bomen met een hoge meerwaarde voor de biodiversiteit. De bloemen van de bomen bevatten veel nectar en dragen zo bij aan de voedselvoorziening voor insecten. De boomkroon dient als bescherming voor kleinere vogelsoorten. Ook worden er een aantal “vogelbosjes” gemaakt met nestkastjes – met name mussenkastjes zijn erg gewenst - om vogels te trekken en te huisvesten: Een vogelbosje bestaat uit een groep laagblijvende heesters. Deze heesters fungeren als schuilplaats en produceren besjes. Zo zijn vogels maandenlang voorzien van voedsel in de tuin. Bodembedekkers zijn een fijne aanvulling voor het stimuleren van biodiversiteit: Ze blijven laag, beschermen de grond tegen uitdrogen, bloeien vaak lang en uitbundig en trekken daarmee vlinders en bijen aan. Bijen- en insectenhotels worden tussen de bloeiende planten geplaatst op een half-schaduw plekje zodat ze zoveel mogelijk insecten aantrekken. Dood hout in de tuin dient als schuilplaats voor insecten, als basis voor schimmels (paddenstoelen) en als broedplaats voor (zeldzame) mossen.
Zie tevens paragraaf 3.3.5.2 voor voorgestelde maatregelen.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er in dit plan zoveel mogelijk (en dus genoeg) rekening is gehouden met het voorkomen van gevolgen door klimaatverandering.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het uitwerkingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het uitwerkingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van uitwerkingsplan 'Lammenschansweg - Kappa' zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 4 t/m 7 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 8 en 9 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige uitwerkingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het uitwerkingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begrippen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Wonen (artikel 3)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën A en B (zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, bijlage 1 van de regels), culturele voorzieningen, dienstverlening, (para)medische voorzieningen, sport- en wellnessvoorzieningen en horeca. Deze functies zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' én enkel op de begane grond. Het gaat om maximaal 540 m2 bvo.
Daarnaast zijn woningen en aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied toegestaan. Het gaat om maximaal 161 woningen. Deze woningen mogen niet op de begane grond gerealiseerd worden, waar de aanduiding 'gemengd' geldt.
Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd en er geldt een maximale bouwhoogte. De uitgangspunten wat betreft programma zijn opgenomen in specifieke gebruiksregels. Hetzelfde geldt voor aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten. Er kan onder voorwaarden worden afgeweken van de gebruiksregels.
Verkeer (artikel 4)
De woonbestemming is aan de oostzijde een halve meter opgeschoven ten opzichte van de uit te werken woonbestemming in het moederplan 'Lammenschansweg - Omega-locatie' en de uiteindelijke ontwerpen van het appartementencomplex. Hiervoor is de bestemming 'Verkeer' toegevoegd aan het plan.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, inclusief fietsenstallingen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, inclusief bruggen en kades, ondergrondse inzamelpunten voor huishoudelijk afval, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, hondenuitlaatplaatsen, kunstobjecten, balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming. Er mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd. Ten slotte gelden bouwregels ten behoeve van balkons, luifels of overstekende bouwdelen.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Anti-dubbeltelregel (artikel 4)
De anti-dubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het uitwerkingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het uitwerkingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 5)
In de algemene bouwregels is een voorwaardelijke verplichting voor het parkeren en laden/lossen opgenomen. In deze regeling is bepaald dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar dient te zijn bij de oprichting van een nieuw gebouw, een functiewijziging van gronden en/of gebouwen of een uitbreiding van het bestaande gebruik.
Algemene afwijkingsregels (artikel 6)
Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het uitwerkingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig uitwerkingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.
Overige regels (artikel 7)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsrecht (artikel 8)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het uitwerkingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregel (artikel 9)
In de slotregel worden de regels van dit uitwerkingsplan aangehaald.
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het uitwerkingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, en waarin ook het gemeentelijke kostenverhaal geregeld is. In het bepalen van de juiste kostenverhaalsbijdrage heeft een beoordeling van de economische uitvoerbaarheid van het plan plaatsgevonden.
De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan is hiermee aangetoond.
Een plan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het uitwerkingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Voor de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt kortsheidshalve verwezen naar Bijlage 13.
De voorgenomen ontwikkeling is via een online participatiebijeenkomst op 10 september 2020 besproken met de omgeving. Circa 3.500 omwonenden en ondernemers zijn via een huis aan huis brief uitgenodigd voor deze bijeenkomst. De bijeenkomst, geleid door de Wijde Blik, was live te zien op de projectwebsite www.omega-leiden.nl. Op deze website is de prestatie, verslag en overige informatie ook terug te lezen en -zien. Ongeveer 30 mensen namen online deel aan de bijeenkomst.
De avond had een informerend karakter, waarbij de vragen vanuit belangstellenden vooral op het gebied van huurprijzen en planning waren gericht. De contouren van de plannen zijn immers al vastgelegd in de Ontwikkelstrategie en daarbinnen is het plan ook ontwikkeld.
Voorafgaand aan de online bijeenkomst zijn enkele lokale organisaties uitgenodigd voor een persoonlijke toelichting over het project.
In april 2022 is een informatiebijeenkomst georganiseerd waarin informatie is gedeeld over de herinrichting van de openbare ruimte en de bouwplannen in de Lammenschansstrip (Omega, Kempeneers, Zirro en Schouls). Tijdens deze bijeenkomst zijn de plannen van Omega en Kempeneers gezamenlijk gepresenteerd door de initiatiefnemers. Veel bewoners uit de Lammenschansdriehoek hebben zich tijdens deze avond laten informeren en beoordelen de ontwikkeling als kwalitatief goede wooninvulling met veel oog voor de individu en omgeving. Ondanks de hoge stedelijke dichtheid van de plannen hebben veel bewoners aangegeven begrip te hebben voor de ontwikkeling gezien de woningbouwopgave die er ligt. Tijdens de avond zijn er geen bezoekers geweest met negatieve reacties of suggesties voor een andere invulling van het plangebied. Wel waren een aantal bezoekers op zoek naar meer informatie over de beoogde invulling van de omliggende openbare ruimte.
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft gelijktijdig met de ontwerpomgevingsvergunning van 23 september tot en met 4 november 2022 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Tijdens die periode is een zienswijze ingediend. Deze zienswijze gaf aanleiding tot aanpassingen aan het bestemmingsplan met betrekking tot het stikstofonderzoek.
In de Zienswijzennota (zie Bijlage 14) is een zakelijke weergave van de ontvangen zienswijze te zien en de reacties daarop van de gemeente.
Op dit bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet (Chw), met procedurele voordelen, van toepassing aangezien met dit plan meer dan 11 woningen worden gebouwd.