direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: LBSP, Sport- en tentamencentrum
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00155-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Leiden Bio Science park is al vele jaren in ontwikkeling. De ambitie is om het gebied van bedrijventerrein door te ontwikkelen tot een toekomstbestendig innovatiedistrict. Een gemengd gebied, met vooruitstrevende bedrijven, onderzoeks- en kennisinstellingen, start-ups en andere bedrijven die zich voornamelijk richten op Life Science en Health, maar waar ook woningen en voorzieningen aanwezig zijn. Het samenbrengen van kennis en mensen, het stimuleren van verblijven en ontmoeten en het investeren in een aantrekkelijke openbare ruimte vormen belangrijke pijlers. Het Gorlaeusgebied is een van de deelgebieden waar de ambities tot uitdrukking komen.

Een nieuw sport- en tentamencentrum aan de Einsteinweg op de locatie van het huidige voetbalveld is onderdeel van de transformatie van het Gorlaeusgebied. De nieuwbouw is nodig, omdat in het huidige universitaire sport- en tentamencentrum geen ruimte is om de groei van het aantal studenten te kunnen opvangen. Daarnaast is het huidige gebouw verouderd en voldoet het niet langer aan de eisen voor onder andere duurzaamheid. De nieuwbouw zal bestaan uit maximaal twee bouwlagen met daarin ruimte voor sport, werk en horeca. De sportzalen zullen ook gebruikt worden om tentamens in af te nemen. Met de nieuwbouw is het mogelijk om sport en tentamens efficiënter te combineren, het sportaanbod te verruimen en een modern en toekomstbestendig sport- en tentamencentrum te realiseren.

De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'LBSP - Gorleaus', aangezien ter plaatse geen bouwvlak is opgenomen en onderwijsfuncties niet zijn toegestaan binnen de sportbestemming. Om de beoogde ontwikkeling alsnog mogelijk te maken wordt met toepassing van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning aangevraagd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning geldt als voorwaarde dat sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Begrenzing besluitgebied

Het besluitgebied bevindt zich ten westen van de binnenstad van Leiden op het Leiden Bio Science Park. Het besluitgebied ligt op de huidige locatie van het voetbalveld en wordt aan drie zijden omsloten door een watergang. Ten westen liggen het campusplein en het Gorleausgebouw. Ten noorden bevinden zich meerdere sportvelden van de Universiteit Leiden. Ten oosten bevindt zich het gebouw van Astellas. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Een kaart van het exacte besluitgebied is tevens bijgevoegd in de bijlagen van voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0001.png"

Globale ligging besluitgebied (rode arcering) ten opzichte van Leiden (bron: pdokviewer.pdok.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0002.png"

Globale begrenzing besluitgebied (rode arcering) (bron: pdokviewer.pdok.nl).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het besluitgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment het bestemmingsplan 'LBSP-Gorlaeus', zoals vastgesteld op 16 februari 2017, en de Parapluherziening Fietsparkeren, zoals vastgesteld op 18 februari 2021. Op basis van het bestemmingsplan 'LBSP-Gorlaeus' hebben de gronden de enkelbestemming 'Sport'. Gronden met deze bestemmingen zijn hoofdzakelijk bedoeld voor sport- en recreatieve voorzieningen zoals sportvelden, tennisbanen, atletiekbanen, kunstgrasvelden en sporthallen. Het bouwen van gebouwen is enkel toegestaan binnen een bouwvlak. In de Parapluherziening Fietsparkeren is een eenduidige regeling opgenomen voor het aspect 'fietsparkeren' binnen de gemeente Leiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0003.png"

Uitsnede uit verbeelding van vigerend bestemmingsplan 'LBSP-Gorlaeus' met daarop het besluitgebied globaal rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de geldende gebruiks- en bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Er ligt namelijk geen bouwvlak in het besluitgebied en de onderwijsfunctie is niet toegestaan. De aanvraag is nog voor 1 januari 2024 ingediend,waardoor met toepassing van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning wordt verleend voor het juridisch-planologisch toestaan van de ontwikkeling van het beoogde sport- en tentamencentrum in het besluitgebied.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Beschrijving van het besluitgebied

Het huidige universitaire sport- en tentamencentrum aan de Einsteinweg 6 is verouderd, inefficiënt en voldoet niet meer aan de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid. Ook is er te weinig ruimte in relatie tot de groei van het aantal studenten. Er is gezocht naar een nieuwe locatie voor het sport- en tentamencentrum, omdat deze niet goed in te passen is binnen de ontwikkeling van Park MORE. Deze is gevonden ter plaatse van het huidige kunstgras voetbalveld aan de Einsteinweg. Dit veld vormt het besluitgebied van voorliggen project en wordt aan drie zijden omsloten door een watergang.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0004.png"

Huidige en toekomstige locatie van het sport- en tentamencentrum (bron: Universiteit Leiden).

2.2 Planomschrijving

Het huidige universitaire sport- en tentamencentrum is verouderd, voldoet niet aan de wensen en eisen op het gebied van duurzaamheid, heeft een inefficiënte indeling en te klein om te kunnen voorzien in de groei van het aantal studenten. Daarom bestaat het voornemen om een nieuw, modern en toekomstbestendig sport- en tentamencentrum te realiseren. Daarbij wordt voorzien in een efficiënte indeling waarbij het sporten en afnemen van tentamens goed met elkaar gecombineerd worden. Tegelijkertijd ontstaan er met de nieuwbouw kansen om het sportaanbod uit te breiden en de ontmoetings- en verblijfsfunctie van het gebied te versterken in lijn met de ambities van het LBSP. Op deze manier kan het sport- en tentamencentrum een bijdrage leveren aan het moderner, toekomstbestendiger en duurzamer maken van het LBSP. Navolgende afbeelding geeft in grote lijnen de ontwikkeling in de context van de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0005.png"

Schets van de beoogde ontwikkeling in de context van de omgeving (bron: BINX).

De nieuwbouw krijgt een plek op het hudige sportpark. Hierdoor worden alle binnen- en buitensportvoorzieningen van de universiteit gecombineerd op één plek en ontstaat er een sportcluster. Het gebouw komt aan de Einsteinweg te liggen op de huidige locatie van het voetbalveld. De buitenruimte rondom het nieuwe sport- en tentamencentrum, als ook het naastgelegen sportpark zal opnieuw worden ingericht. Over het sportpark blijft er een route bestaan die het gebied goed verbindt met de omgeving. De entree van het sport- en tentamencentrum als ook het voorplein bij het gebouw zijn gericht op het Campusplein direct ten westen. Dit plein vormt een belangrijke verblijfs- en ontmoetingsplek. De nieuwbouw kan deze ontmoetingsfunctie verder versterken.

De beoogde locatie van het sport- en tentamencentrum is een belangrijk onderdeel van de groene dooradering van het gebied. De bestaande watergang rondom het sportpark wordt verder uitgebreid. Het sport- en tentamencentrum wordt zo geplaatst dat er enige afstand tot de watergang overblijft. Op deze manier blijft er voldoende ruimte vrij voor een robuuste groenstructuur rondom het sportpark. Zo ontstaat een parkachtige setting waarin zowel de nieuwbouw als de sportvelden waarin kan worden ontspannen. Er wordt aandacht besteed aan een grote aaneengesloten ruimte die biodivers is ingericht, een hoge verblijfskwaliteit heeft en waar plek is om te ontmoeten en recreëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0006.png"

Beoogde landschappelijke inrichting van het sport- en tentamencentrum (bron: Buro Poelmans Reesink landschapsarchitectuur).

Het gebouw zal bestaan uit maximaal twee lagen met een plat dak. De bovenste laag ligt teruggetrokken, waardoor een balustrade met een terras ontstaat. Dit terras is bereikbaar via een hellend loopdak. Op het terras van het gebouw komt ruimte voor sport en groen. Het groen op het dak krijgt een zeker waterbergend vermogen. Op het platte dak zullen zonnepanelen worden geplaatst. De noordwesthoek van de begane grond zal een open, glazig karakter krijgen en dient als de hoofdentree van het centrum. Hier worden de bezoekers ontvangen in een centrale hal. In het gebouw is ruimte voor sport, ontspannen en ontmoeten. Ook zal het gebouw zodanig worden ingericht dat tentamens afgenomen kunnen worden in de sporthallen. Zo zijn er twee grote sporthallen beoogd en een aantal kleinere danshallen, waarvan één spiegelhal. Verder zijn er kleedkamers, werkruimtes en een horecavoorziening voorzien in het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0007.png"

Impressie toekomstige situatie besluitgebied (bron: BINX).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0008.png"

Impressie van de centrale hal in het beoogde sport- en tentamencentrum (bron: BINX).

Met voorliggend project wordt voorzien in een toekomstbestendig, duurzaam en modern sport- en tentamencentrum, die voorziet in een indeling waarbij sporten en het afnemen van tentamens op goede en efficiënte wijze met elkaar worden gecombineerd. Met de ontwikkeling wordt een kwalitatief hoogwaardig sportcentrum gerealiseerd, waardoor het gebied een aantrekkende functie met een hoog verblijfskarakter krijgt. Door functiemenging ontstaat een aantrekkelijke plek als schakel tussen het campusplein en de sportvelden. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk en functioneel aan bij de omgeving, wordt voorzien in een behoefte en geeft de ontwikkeling een positieve impuls aan het gebied.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Beleidskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Het rijk zet in de NOVI onder andere in op energietransitie, duurzaam groeipotentieel, sterke en gezonde steden, combinaties van functies en identiteit. Voorliggend project geeft invulling aan de ambities die zijn gesteld voor het LBSP. Er wordt namelijk voorzien in een modern, duurzaam en toekomstbestendig sport- en tentamencentrum, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ambities om van het gebied een campus te maken waar een aangename ruimtelijke kwaliteit met menging van functies en ruimte voor ontmoeting centraal staan. Op deze manier wordt de ontwikkeling in lijn met de kenmerken en de identiteit van de omgeving gerealiseerd. Daarbij is aandacht voor het combineren van functies. Zo wordt aangesloten bij de ambities vanuit de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

De gronden van het besluitgebied maken onderdeel uit van de Romeinse Limes. De Romeinse Limes zijn binnen het Barro aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op het aspect archeologie en wordt aangetoond dat dit geen problemen vormt voor de uitvoerbaarheid van dit project. Het project is daarmee niet in strijd met het bepaalde in het Barro.

3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Bij de beantwoording van deze vraag moet volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende project mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan. Uit jurisprudentie blijkt dat bij de realisatie van nieuwe stedelijke functies of de uitbreiding van bestaande stedelijk functies met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervan is bij voorliggende ontwikkeling formeel sprake, wat betekent dat de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Echter maakt deze ontwikkeling onderdeel uit van de volledige herontwikkeling van het LBSP en is er functioneel gezien geen sprake van een noemenswaardige functiewijziging. Het gebied is immers reeds bestemd voor sportvoorzieningen. Daarbij komt dat de beoogde nieuwbouw bedoeld is ter vervanging van het bestaande universitaire sportcomplex. De nieuwbouw wordt op een dusdanige manier vormgegeven dat aangesloten wordt bij de huidige wensen en behoeften vanuit de universiteit, de gebruikers en de groei van het aantal studenten. Daarom wordt geacht dat de nut en noodzaak en behoefte van voorliggend project is aangetoond en de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Op 16 juni 2021 is de laatste versie van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze versie is in werking getreden op 7 augustus 2021. Het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving is samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Per 2 december 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland in werking getreden.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

De provincie Zuid-Holland zet in de Omgevingsvisie onder andere in op ontwikkelingen met een passende ruimtelijke kwaliteit. Tevens wil de provincie de bebouwde ruimte beter benutten en de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte verbeteren. Gelet op het feit dat met voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in een ontwikkeling binnen de bestaande bebouwde ruimte die een kwaliteitsimpuls geeft aan het besluitgebied, alsmede een verhoging van de toekomstbestendigheid en leefbaarheid van de omgeving, wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie van Zuid-Holland. Om deze redenen kan worden gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie van Zuid-Holland.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 7 augustus 2021 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. De geconsolideerde versie is in werking getreden per 15 maart 2022.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking (Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen)

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De Ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit)

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

Risico's van klimaatverandering

Artikel 6.35a uit de omgevingsverordening geeft aan dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het de risico's betreft ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Het besluitgebied raakt verschillende provinciale belangen uit de Omgevingsverordening. Navolgend worden deze belangen separaat behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals in paragraaf 3.1.3 reeds toegelicht is voor dit project de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking positief doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en vindt binnen bestaand stedelijke gebied plaats.

Ruimtelijke kwaliteit

Bij ruimtelijke kwaliteit is de vraag of de ruimtelijke ontwikkeling, niet voorziet op een wijziging op structuurniveau, past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Indien een ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet op wijzigingen op structuurniveau is sprake van aanpassen. Aangezien in voorliggende situatie het universiteitskarakter behouden blijft, is sprake van een ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Omdat de ontwikkeling voorziet in nieuwbouw op een onbebouwd sportveld, wordt het gezien als aanpassen. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving. Omdat het project voorzien in een kwalitatief hoogwaardig nieuw sport- en tentamencentrum, welke een aantrekkelijke en inspirerende locatie biedt voor werknemers en studenten van de Universiteit Leiden is daar sprake van. Daarbij wordt ingezet op een groene omzoming van het hele nieuwe sportpark met een parkachtige functie waarbinnen ruimte is voor verblijven en ontmoeten. Ook wordt een connectie gemaakt met het nieuwe campusplein. Zo sluit deze ontwikkeling aan bij de provinciale uitgangspunten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

Risico's voor klimaatverandering

Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. In voorliggende situatie wordt de nieuwbouw aardgasloos ontwikkeld en wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. Het groen zal zoveel mogelijk behouden blijven en waar mogelijk uitgebreid worden, onder andere door de groene omzoming van het sportpark. Ook zal rekening worden gehouden met voldoende waterberging en afwatering richting de bestaande watergang. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.3.1 Beleidskader

De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020, die een beleidsmatige doorkijk biedt tot 2030, is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

De Universiteit Leiden vervult een belangrijke rol in kernbeslissing 6 'Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis' en wordt daarmee meermaals genoemd in de regionale structuurvisie. In de visie wordt gesteld dat de Universiteit versterkt dient te worden. De universiteit als instituut zorgt voor een constante toestroom van (buitenlands) jong talent. Zeker in de huidige informatiemaatschappij is de combinatie van de moderne Life Science en de oude en internationaal bekende universiteit niet alleen voor Leiden zelf, maar voor de Deltametropool als geheel van grote waarde. De voorgenomen ontwikkeling van een nieuw sport- en tentamencentrum op het Bio Science Park zorgt voor een kwaliteitsimpuls van het gebied, alsmede een verhoging van de toekomstbestendigheid van het gebied. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020.

3.2.4 Strategisch masterplan Knoop Leiden-West
3.2.4.1 Beleidskader

Het Leiden Bio Science Park is onderdeel van het gebied "Knoop Leiden-West". Samen met de provincie Zuid-Holland, de Universiteit Leiden en de gemeenten Oegstgeest, Rijnsburg, Valkenburg en Voorhout heeft de gemeente Leiden in 2007 een strategisch masterplan en een samenwerkingsovereenkomst opgesteld voor dit gebied. De ambitie was om de kwaliteit van het gebied Knoop Leiden-West beter te benutten en te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0009.png" Gebied Knoop Leiden-West (bron: Strategisch masterplan Knoop Leiden-West).

3.2.4.2 Onderzoeksresultaten

In het plan wordt de ontwikkeling van hoogwaardige bedrijvigheid op en rond het universiteitsterrein in Leiden nadrukkelijk verbonden met de ontwikkeling van woningen, de aanleg van groen, recreatie en wateropslag en verplaatsing van glastuinbouw.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0078). De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019. In deze Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:

  • Groen-blauw raamwerk
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Duurzame mobiliteit
  • Bodem als fundament

Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar we op stadsniveau naartoe willen werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen de stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Leiden is door de universiteit een echte kennisstad. Het onderwijsinstituut kent dan ook een belangrijke rol in de Omgevingsvisie Leiden 2040, waarin wordt gesteld dat het Bio Science Park samen met de binnenstad, het stationsgebied en de Universiteit het kloppende hart van het stedelijk gebied zijn in zowel het aanzien van de stad als het economisch aanzien. Deze belangrijke rol dient, in relatie met andere kwaliteiten van de stad, te worden versterkt en ten volle worden benut. De voorgenomen ontwikkeling van het sport- en tentamencentrum zorgt voor een kwaliteitsimpuls van het gebied, alsmede een verhoging van de toekomstbestendigheid, waarmee wordt gewaarborgd dat Leiden als kennisstad te boek kan blijven staan. In de Omgevingsvisie Leiden 2040 wordt het Leiden Bio Science Park als wereldspeler gezien op het gebied van kennis en innovatie. De ambitie is om het Leiden Bio Science Park een aantrekkelijk gemengd (hoog)stedelijk gebied met werken, wonen, horeca en vrijetijds- en andere voorzieningen te laten zijn. De komst van een modern nieuw sport- en tentamencentrum sluit aan bij deze visie.

Daarnaast maakt het besluitgebied onderdeel uit van de tweede groene ring die onderdeel uitmaakt van het beoogde groen-blauwe raamwerk van Leiden. De ringen en spaken bestaan onder andere uit royale voetgangers- en fietsroutes met een groene (vaak met water gecombineerde) inrichting, uitstraling en belevingswaarde. Ze dragen waar mogelijk bij aan opvang en buffering van neerslag, koele routes en plekken en aan biodiversiteit. Delen van het raamwerk worden intensiever gebruikt. Andere delen zijn luwer en meer op natuurwaarden ingericht, met minder toegankelijke of meer donkere delen. Zo wordt bij de inrichting van de verschillende delen van het raamwerk rekening gehouden met de lokale identiteit van de plek in de stad. In voorliggende situatie wordt het volledige sportpark met een robuuste groen-blauwe structuur ingepakt die een parkachtige inrichting krijgt. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Omgevingsvisie Leiden 2040.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

Ook in de Ontwikkelingsvisie is veel aandacht voor de universiteit. Wat betreft de toekomst van Leiden wordt gesteld dat bedrijvigheid, gebaseerd op kennis bij de universiteit, de musea, de zorginstellingen en kennisinstituten, meer en meer bijdragen aan de toekomstige welvaart van de stad. Tevens moet het academische leven nog meer bepalend worden voor de charme van de stad. De universitaire gemeenschap is zichtbaar aanwezig. Het imago en de identiteit van Leiden zijn in 2030 nog sterker verbonden met de universiteit en haar geschiedenis. Het is in 2030 een stad waarin de universiteit voelbaar is; een Oxford van Nederland.

Met voorliggend project wordt voorzien in een sport- en tentamencentrum op het Leiden Bio Science Park met een goede openbare ruimte, die het gebied een kwaliteitsimpuls geven. De locatie wordt een aantrekkelijk, inspirerend en gezond gebied die deel uit maakt van de identiteit van de Universiteit Leiden. Met het moderne, toekomstbestendige sport- en tentamencentrum, waar ruimte is voor ontspanning en ontmoeten, wordt het academische leven nog meer geworteld in het Leiden Bio Science Park. Hiermee sluit voorliggend project zeer aan op de Ontwikkelingsvisie.

3.3.3 Strategisch masterplan Leiden Bio Science Park-Gorleaus

3.3.3.1 Beleidskader

In het strategisch masterplan is een programma van eisen vastgelegd en is een fasering opgenomen. Later is dit uitgewerkt in het Masterplan Leiden Bio Science Park (LBSP)-Gorlaeus welke op 16 februari 2017 door de gemeenteraad van Leiden is vastgesteld.

Het Leiden Bio Science Park is een gebied dat de afgelopen jaren een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt en nog steeds doormaakt. Het LBSP is inmiddels het grootste life sciences kenniscluster in Nederland. Het park is toonaangevend in Europa. Binnen Nederland hoort LBSP tot de zes scienceparken van nationaal belang.

In de periode tussen 2004 en 2016 is een ruime hoeveelheid vierkante meters toegevoegd. Behalve bedrijven dragen ook de aanwezigheid van de Faculteit Medische Wetenschappen, de Hogeschool, de Beta-campus van de universiteit, het universitaire sportcentrum, studentenhuisvesting etc. bij aan een toenemende intensiteit van relaties tussen het Bio Science Park en haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0010.png"

Ligging van het besluitgebied ten opzichte van de campusuniversiteit en de binnenstad (bron: BINX).

Belangrijke ambitie is het behoud van de toonaangevende positie en de versterking van de nationale en regionale economie. Hiervoor is uitbouw van het LBSP door acquisitie van en ruimte voor nieuwe bedrijven en instellingen van groot belang. Een andere belangrijke ambitie is een upgrading van de kwaliteit van het gebied als Hollandse Campus. De omvorming van een 'bedrijventerrein' naar een 'campus'. Dit vraagt een aangename ruimtelijke kwaliteit met menging van functies en ruimte voor ontmoeting.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Binnen het LBSP maakt het besluitgebied onderdeel uit van het deelgebied Gorlaeus. In dit gebied hebben de gebouwen ruimtelijk gezien een meer losse setting met een belangrijke rol voor het groen. Doelstelling voor deze locatie is het creëren van een open campus met een centrale rol voor het groen. Concreet streeft de universiteit naar het ontwikkelen van een science park die door de opzet en inrichting geschikt is voor zowel studeren als recreëren. De universiteit zet in op de ontwikkeling van het science park, met diverse gebruikers en faciliteiten, die in totaal een aantrekkelijke en inspirerende omgeving biedt voor wetenschappers, studenten, medewerkers en gasten. Uitgangspunt daarbij is dat het science park zich kenmerkt door kwaliteit, functionaliteit en interactie, die tevens een goede verbinding kent met de omgeving. Een science park dat het werken, studeren en ontmoeten stimuleert. Van belang is dat bestaande en nieuwe gebouwen bijdragen aan het beeld van losse gebouwen in het groen. Bestaande losse gebouwtjes worden waar mogelijk gesloopt of beter ingepast.

Een belangrijke rol binnen de ontwikkeling is weggelegd voor het centrale plein in de zuidoostelijke hoek van het gebied. In deze openbare ruimte van de campus komt alles en iedereen samen. Er wordt gestreefd naar het compact maken van het plein, waarbij alle zijden bijdragen aan de aantrekkelijkheid en levendigheid van de ruimte. Aan de noord- en oostzijde is dat de faculteit en een foodcourt, aan de westzijde de Ehrenfestweg-garage en aan de zuidzijde pleingebouwen met een dubbelhoge colonnade en een publieke plint.

 

De Ehrenfestgarage, gelegen aan de Ehrenfestweg, is een parkeergarage van de universiteit nabij de entree van de campus. Op deze manier wordt ingezet om gemotoriseerd verkeer zo snel mogelijk hier op te vangen en het verkeer in het gebied verder zo beperkt mogelijk te houden.

Ten zuiden van het beoogde campusplein is de ontwikkeling van Park MORE gaande. De ontwikkeling biedt ruimte voor ontmoetingsplaatsen om sociale en wetenschappelijke interactie te bevorderen. Er wordt ruimte geboden voor andere studentenwoningen, horeca, winkels, een hotel en collectieve voorzieningen.

Deelgebied Gorlaeus is mede bestemd voor type III bedrijven en hoger onderwijs. Type III bedrijven zijn bedrijven behorend tot Life Science & Health bedrijven type I en type II als ook aan Life Science & Health kenniscluster gerelateerde bedrijven en/of kantoren gericht op ondersteuning van het kenniscluster.

3.3.4 Duurzaamheidsbeleid
3.3.4.1 Beleidskader

Algemeen

Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.

Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen

Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Warmtevisie

Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.

De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig

  • de komende jaren moeten er meer huizen aangesloten worden op het warmtenet
  • in wijken waar het uitbreiden van het warmtenet wat complexer is kan gekozen worden voor geheel elektrische verwarming;
  • voor de huizen die (nog) niet op het warmtenet kunnen worden op het warmtenet, geldt dat er in ieder geval flink geïsoleerd moeten worden zodat deze gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld een warmtepomp.

Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:

  • 1. Leiden Zuidwest
  • 2. Merenwijk
  • 3. De Kooi/Noorderkwartier
  • 4. Bio Science Park/Stationsgebied
  • 5. De Mors/Slaaghwijk
  • 6. Stevenshof

Convenant Klimaatadaptief bouwen

De provincie heeft in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Eén van de convenantafspraken is het ontwikkelen van een instrumentarium om de klimaatbestendigheid van nieuwbouw te beoordelen en te bevorderen. Dit is een complex en meerjarig traject. In het convenant is afgesproken om in afwachting van de resultaten van dit instrumentarium alvast een “Minimaal Programma van Eisen” te ontwikkelen. Dit Programma is bedoeld als voorlopige maatregel om de nieuwbouwplannen die in de komende jaren ontwikkeld worden klimaatbestendig in te richten. Het doel van het Programma van Eisen is het opstellen van praktische eisen die partijen in de provincie Zuid-Holland kunnen gebruiken om op korte termijn klimaatbestendig te ontwikkelen.

Programma van Eisen Klimaatbestendig Bouwen

Het Programma van Eisen is een compact overzicht van eisen om klimaatbestendig te ontwikkelen. Een minimaal en praktisch programma van 1 A4’tje, gebaseerd op de huidige inzichten met het richtjaar 2050. Het PvE begint met een kolom met de overkoepelende doelen waar de eisen uit voortkomen. Deze doelen geven richting bij de interpretatie en eventuele aanpassing van de eisen. De doelen hebben betrekking op de thema's hevige neerslag, langdurige droogte, hitte, bodemdaling, groenblauwe structuur, biodiversiteit en overstromingen. Een programma van eisen is bedoeld om vooraf plannen en ontwerpen te toetsen. Dit betekent dat de eisen meetbaar zijn en er middelen beschikbaar moeten zijn om de eisen eenvoudig te kunnen controleren.

 

3.3.4.2 Onderzoeksresultaten

Bij voorliggend initiatief is op verschillende wijzen aandacht voor duurzaamheid. Bij de ruimtelijke onderbouwing zijn een aparte notitie inzake duurzaamheid en een rapportage over natuurinclusief bouwen opgenomen.

Het sport en tentamencentrum voldoet aan de Paris Proof norm 2050 en is volledig fossiel vrij. Verder voldoet het aan de vrijwillige renovatiestandaard en daarmee de energieprestatie eindnorm 2050.

Het gebouw is flexibel en toekomstgericht! Dat kunnen we bewerkstelligen door een heldere simpele gebouwopzet te realiseren. Een duidelijke simpele ordening van functies in zones is hier de uitkomst van. De draagstructuur van het gebouw bestaat zoveel mogelijk uit kolommen en liggers (skelet) en vloeren. Een vrij indeelbaar casco! Het inbouwpakket is veel vaker aan verandering onderhevig en moet als losse laag binnen dit skelet beschouwd worden.

Klimaatadaptatie

De ontwikkeling krijgt een groene uitstraling door een toename van openbaar groen langs de watergang en op het terras en op het plein. Ook zal een groot deel van de gevels groen worden ingericht. Dit verhoogt de leefbaarheid en de mogelijkheden om te ontspannen en ontmoeten, terwijl de kansen op hittestress afnemen.

Zowel op het groene dak als op het terrein wordt er waterberging gecreëerd. Hiermee wordt voldaan aan de verplichting in de Hemelwaterverordening om voor het verharde oppervlak in het gebouw 60 liter per vierkante meter aan neerslag op te vangen, te infiltreren en vertraagd af te voeren. Daarnaast wordt er ingezet op drinkwaterbesparing door maatregelen op te nemen in de planvorming die het waterverbruik beperken.

Energie

Het sport- en tentamencentrum (SeTC) dient te voldoen aan de BENG-regelgeving 2021, verdeeld in bouwkundige schil op ENG-niveau en de technische installaties op BENG-niveau.

Het gebouw wordt voorzien van warmte en koude door middel van de Warmte en Koudeopslag (WKO) van de universiteit. Aangezien deze WKO al meerdere gebouwen voorziet van energie wordt in dit gebouw uitgegaan dat deze voldoet aan de verordening bodemenergiesystemen Leiden. Voor het gebouw en de verschillende functies is een optimaal installatieconcept en energiesysteem ontworpen om het energieverbruik te beperken.

Circulariteit

In dit project wordt hoog ingezet met betrekking tot circulariteit. Er wordt ingezet op flexibiliteit, efficiënt materiaalgebruik en duurzaam materiaalgebruik. Bijvoorbeeld in het hergebruik van materialen zoals beton en gerecycled staal in de constructie en het toepassen van hernieuwbare/biobased materialen in de onderbouw. Er zal in het interieur gezocht worden naar hergebruik van bestaande bouwmaterialen. We hebben van bomen die in het LBSP eerder zijn gekapt houten latten laten zagen en drogen deze worden nu in het interieur van de sporthal verwerkt.

Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Het puntensysteem natuurinclusief bouwen vraagt om maatregelen te nemen op basis van een ecologisch advies en geeft een ambitieniveau afhankelijk van de projectgrootte voor het gevraagde aantal te behalen punten. In dit geval gaat het om een vermoedelijk middelgroot project (bouwoppervlak van 0,5 tot 2 ha en/of hoogte < 15 m). Bij de realisatie van de ontwikkeling wordt aan het minimale aantal punten voor het gebouw en het verblijf voldaan.

Tweede groene ring

De locatie van het nieuwe sportcentrum maakt onderdeel uit van de tweede groene ring die onderdeel uitmaakt van het beoogde groen-blauwe raamwerk van Leiden. De ringen en spaken bestaan onder andere uit royale voetgangers- en fietsroutes met een groene (vaak met water gecombineerde) inrichting, uitstraling en belevingswaarde. Er wordt bij de inrichting van de verschillende delen van het raamwerk rekening gehouden met de lokale identiteit van de plek in de stad. In voorliggende situatie wordt de bestaande watergang rondom het sportpark wordt verder uitgebreid. Het sport- en tentamencentrum wordt zo geplaatst dat er enige afstand tot de watergang overblijft. Op deze manier blijft er voldoende ruimte vrij voor een robuuste groenstructuur rondom het sportpark. Zo ontstaat een parkachtige setting waarin zowel de nieuwbouw als de sportvelden waarin kan worden ontspannen. Er wordt aandacht besteed aan een grote aaneengesloten ruimte die biodivers is ingericht, een hoge verblijfskwaliteit heeft en waar plek is om te ontmoeten en recreëren.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

De Erfgoedwet (2016) bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2023 van kracht wordt.

Op grond van de Erfgoedwet is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels voor bescherming van archeologische waarden zijn vastgelegd in artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'. In de regels is onder andere opgenomen hoe gronden met archeologische waarden dienen te worden bestemd en wanneer werkzaamheden in de bodem niet kunnen worden uitgevoerd alvorens door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0011.png"

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

4.1.2 Onderzoeksresultaten

In het geldende bestemmingsplan 'LBSP-Gorleaus' is ter plaatse van het besluitgebied geen archeologische verwachting opgenomen als gevolg van de ontwikkeling van het sportpark. Dit blijkt eveneens uit de archeologische waardenkaart van de gemeente Leiden, waarin onderhavig besluitgebied geen waarde toegewezen heeft gekregen. Dit is weergegeven in navolgende uitsnede uit de archeologische waardenkaart, waarin het besluitgebied globaal rood omlijnd is. Dit maakt dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0012.png" Gemeentelijke archeologische waardenkaart met daarop het besluitgebied globaal rood omlijnd (bron: gemeente Leiden).

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

In het besluitgebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het kunstgrasveld vertegenwoordigt geen cultuurhistorische waarde. Dit maakt dat met voorliggende ontwikkeling dan ook geen cultuurhistorische waarden worden aangetast.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming (Wnb)

In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.

In 2024 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.

In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.

In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

Visie Natuurlijke leefomgeving

Binnen het Hart van Holland is de nota 'Basis in Balans' opgesteld, die in 2020 door het college is vastgesteld. In dit besluit zijn vier leidende principes uit de visie overgenomen voor Leiden: a. Werk aan een klimaatrobuuste inrichting van het landschap en de openbare ruimte, b. Zorg voor een gevarieerde mix van biodiversiteit tot in de haarvaten van de regio, c. Behoud en versterk het landschap als framework voor de stad, d. Maak het gehele gebied bereikbaar en beleefbaar voor de recreant. Het plangebied is niet specifiek uitgewerkt in de nota.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

Ecologisch advies stadsecoloog (2020)

Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecifieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.

Gedragscode soortbescherming gemeenten

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.

Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid

De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.

Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:

  • 1. Beschermen en zo mogelijk verbeteren van de Groene Hoofdstructuur in de stad;
  • 2. Verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;
  • 3. Bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties)

Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.

In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld.

Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Voor elk bouwplan is voor natuurinclusief bouwen besloten in de gemeente Leiden te handelen volgens het principe 'pas toe, of leg uit'. Een ontwerp dient daarom kennis te nemen van de maatregelen van het puntensysteem voor natuurinclusief bouwen en waar mogelijk toe te passen en anders uit te leggen waarom dit niet wordt toegepast. Het puntensysteem vraagt verder om maatregelen te nemen op basis van een ecologisch advies en geeft een ambitieniveau afhankelijk van de projectgrootte voor het gevraagde aantal te behalen punten.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Met een quick scan natuur is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het besluitgebied. Naast beschermde natuurwaarden in het besluitgebied is ook nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het besluitgebied. Navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet.

Gebiedsbescherming

Rondom Leiden bevinden zich enkele Natura 2000-gebieden, zoals "De Wilck" en "Meijendel & Berkheide". Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van één van deze Natura 2000-gebieden is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het besluitgebied niet uit te sluiten. Nader onderzoek in de vorm van een onderzoek stikstofdepositie is daarom uitgevoerd. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Significant negatieve effecten kunnen derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het besluitgebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Vanuit de quick scan volgt dat in en rondom het besluitgebied in het wild levende planten en dieren aanwezig kunnen zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving. Daarnaast kunnen in en nabij het besluitgebied soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het besluitgebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.

Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Het puntensysteem natuurinclusief bouwen vraagt om maatregelen te nemen op basis van een ecologisch advies en geeft een ambitieniveau afhankelijk van de projectgrootte voor het gevraagde aantal te behalen punten. In dit geval gaat het om een vermoedelijk middelgroot project (bouwoppervlak van 0,5 tot 2 ha en/of hoogte < 15 m). Daarvoor wordt de volgende ambitie gevraagd: tenminste 21 punten in de omgeving, 7 punten in de categorie gebouw, en 4 punten in de categorie verblijf. Dit is bij voorliggende ontwikkeling als volgt ingevuld:

  • Gebouw: 7 punten benodigd, 9 punten behaald
    • 1. Groendak minimaal 30% is 3 punten
    • 2. Specifieke verlichting is 2 punten
    • 3. 50% begroeibare gevel is 4 punten

  • Verblijf: 4 punten benodigd, 4 punten behaald
    • 1. Huismustil (op groendak) is 4 punten

  • In omgeving: 21 punten nodig, 9 punten behaald
    • 1. muurvegetatie mogelijk is 3 punten
    • 2. groen aanplanten dak is 3 punten
    • 3. drie insectenhotels is 3 punten

Uit voorgaande invulling volgt dat aan het minimale aantal punten voor het gebouw en het verblijf kan worden voldaan. Enkel voor de omgeving worden te weinig punten gescoord. Er wordt gekeken of dit meegenomen kan worden in het plan voor het nieuwe sportpark dat om het gebouw zal plaatsvinden. Hiermee wordt geacht dat voldoende aandacht is besteed aan natuurinclusief bouwen.

Beschermde houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. Een houtopstand is gedefinieerd als een eenheid van bomen of struiken met een oppervlakte van ten minste 1.000 vierkante meter of een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat. Dergelijke beplanting is niet in het besluitgebied aanwezig. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Daarmee is met voorliggend project geen sprake van een beschermde houtopstand en is nader onderzoek niet benodigd.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Beleidskader

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een dergelijke zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij werkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen, zoals aardgasleidingen, hoogspanningsverbindingen of rioolpersleidingen in het besluitgebied of in de directe nabijheid van het besluitgebied. Uiteraard zal in het kader van de uitvoering van het project tijdig een KLIC-melding worden uitgevoerd zodat inzichtelijk wordt waar er zich kabels en leidingen in het besluitgebied bevinden en daar met de beoogde werkzaamheden rekening kan worden gehouden.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Beleidskader

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar van milieubelastende activiteiten. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen die voorzien in milieugevoelige functies voldoende afstand in acht moet worden genomen met bestaande bedrijven. Daarnaast biedt het zekerheid aan omliggende bedrijven die zo hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen. Om in te kunnen schatten of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is, moeten er drie vragen beantwoord worden:

  • Zijn er bestaande bedrijven die een beperking kunnen vormen voor nieuwe gevoelige functies op de locatie?
  • Zijn er in de omgeving gevoelige functies die gehinderd kunnen worden door nieuwe functies op de locatie?
  • Worden er nieuwe functies op de locatie zelf voorgesteld die niet verenigbaar zijn met elkaar?

4.5.1.2 Onderzoeksresultaten

Voor de ontwikkeling is een quick scan bedrijven en milieuzonering opgesteld waaruit volgt dat met de realisatie van het sport- en tentamencentrum zowel een hindergevoelige als hinderveroorzakende functie wordt mogelijk gemaakt. Gelet op de ligging van het besluitgebied op het LBSP is sprake van een bewuste en gewenste functiemenging, waardoor de functiemeningslijst van de VNG-publicatie kan worden toegepast. Voor het bouwplan geldt dat het wordt getypeerd als categorie B, waarmee een bouwkundige afscheiding voldoende is om te kunnen voorzien in een goede ruimtelijke ordening. Geconcludeerd wordt dat het plan geen onevenredige hinder zal veroorzaken en een goede ruimtelijke ordening gehandhaafd zal blijven. Verder kan geconcludeerd worden dat juridisch-planologisch gezien bij bijna alle omliggende gronden/functies aan de functiemeningslijst/richtafstanden behorende bij de planologische mogelijkheden wordt voldaan dan wel dat locatiespecifieke omstandigheden er voor zorgen dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5.2 Bodem
4.5.2.1 Beleidskader

In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten

In het besluitgebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daaruit volgt dat:

  • tijdens de veldwerkzaamheden geen zintuiglijke afwijkingen in de bodem zijn waargenomen;
  • in bovengrond ter plaatse van de voormalige sloten een licht verhoogd gehalte minerale olie en zink is aangetroffen en de ondergrond licht verontreinigd is met kwik;
  • uit de resultaten van de grondmonsters blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met minerale olie en kobalt. In de bovengrond zijn geen van de onderzochte OCB aangetroffen boven de detectiegrens;
  • in de kleilaag in de ondergrond een sterk verhoogd gehalte lood en een licht verhoogd gehalte kwik is aangetroffen. De zandige ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie en PAK (10 van VROM);
  • uit de uitsplitsing van het sterk verontreinigde ondergrondmonster (MMOG1) blijkt dat de sterk verhoogde concentratie lood in de individuele monsters niet is aangetroffen. Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht;
  • de hypothese verworpen dient te worden, echter de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden.

Op basis van deze onderzoeksresultaten wordt het besluitgebied geschikt geacht voor de beoogde functie en vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5.3 Externe veiligheid
4.5.3.1 Beleidskader

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten

Raadpleging van de risicokaart wijst uit dat er verschillende risicobronnen aanwezig zijn rondom het besluitgebied. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart weer, met daarop het besluitgebied globaal in rood.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0013.png"

Uitsnede van de risicokaart externe veiligheid met het besluitgebied globaal rood omlijnd (bron: Atlasleefomgeving).

Binnen een straal van één kilometer van het besluitgebied bevinden zich zes stationaire risicobronnen, waarvan er één een Bevi-inrichting betreft in de vorm van een LPG-tankstation. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat het besluitgebied buiten de invloedsgebieden valt van de stationaire risicobronnen. Een nadere beschouwing van deze soort risicobron is daarmee niet noodzakelijk. Enkel voor een aantal wegvakken van de Rijksweg A44, in de omgeving van het besluitgebied, geldt dat het besluitgebied in het invloedsgebied ligt van deze risicobronnen. Deze wegvakken dienen daarom nader te worden beschouwd. Gelet op het feit dat het besluitgebied voor alle wegvakken buiten de meest relevante zone van het groepsrisico ligt (de 200 meter zone), hoeft het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes enkel beperkt verantwoord te worden. Het betreft een motivering ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook de Veiligheidsregio moet in de gelegenheid gesteld worden om een advies uit brengen.

Beperkte verantwoording

Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobronnen dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Scenario's

Het scenario dat hier een rol speelt betreft een ongeluk met toxische vloeistoffen van waaruit een gifwolk kan ontstaan. Hieronder wordt de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van dit scenario besproken. Tevens wordt ingegaan op het aspect zelfredzaamheid.

  • Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:

  • 1. Bestrijden rampscenario

Belangrijk bij een ongeval met toxische vloeistoffen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de ketelwagen is, zodat de toxische vloeistof zich niet kan ontwikkelen tot een toxische wolk. Dit kan door te koelen en/of een waterscherm aan te leggen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft ter plaatse van het ongeval. De snelheid van het ter plaatse komen is eveneens van groot belang. Aangezien het hier bestaande wegvakken betreft met daarom heen al kwetsbare objecten kan worden verwacht dat bluswater in voldoende mate aanwezig is.

  • 2. Inrichting van het gebied om bestrijding faciliteren

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van wegvakken van de N206 en A4. Naast de bestrijding van de calamiteitbron is daarmee eveneens de inrichting van het plangebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid van de ontwikkellocatie en de specifieke risicolocatie cruciaal. De brandweer kan snel via de Einsteinweg de ontwikkellocatie bereiken in geval van een calamiteit.

Voor de bestrijding is bluswater ook van belang. Hier gaat het om een beoordeling van de feitelijk aanwezige bluswatercapaciteit, zowel primair (brandkranen), secundair (geboorde putten en open water) en tertiair bluswater (aanvullende bluswatervoorzieningen). Daarbij wordt beschouwd of dit overeenkomt met de benodigde bluswatercapaciteit in het geval van een calamiteit van één van de twee scenario's. Op dit punt dient de Veiligheidsregio om advies te worden gevraagd.

  • Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Eén van de voornaamste handelingen bij het ontstaan van een toxische wolk is het binnen schuilen waarbij ramen en deuren kunnen worden gesloten en ventilatie kan worden stilgezet. Binnen de ontwikkellocatie moet men snel op de hoogte zijn van een eventueel ongeluk met een toxische stof op de weg en men moet op de hoogte zijn van de gevaren van deze toxische stof en weten hoe te handelen. Vooraf instructie van personeel, studenten en andere aanwezigen is hierbij dus van belang. Ook de aanwezigheid van BHV maakt onderdeel uit van de alarmering van personen in de ontwikkellocatie. Primair gaat NL-Alert de basis vormen voor alarmering van personen in een bepaald gebied. Daarnaast kan nog gebruik gemaakt worden van het bestaande systeem van Waarschuwings Alarmerings Systeem (WAS) palen.

Naast binnen schuilen moeten vluchtroutes personen direct van de calamiteit kunnen wegleiden. Voor de ontwikkellocatie geldt dat zal worden voorzien in voldoende vluchtroutes.

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Beleidskader

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterrein.

4.5.4.2 Onderzoeksresultaten

In voorliggende situatie wordt een sport- en tentamencentrum mogelijk gemaakt. Voor onderwijsfuncties geldt dat ze geluidgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het onderzoek gezoneerde wegen Einsteinweg, Haagse Schouwweg, Plesmanlaan en Zernikedreef betrokken. Daarnaast zijn omliggende 30 km/uur-wegen meegenomen in het onderzoek. Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uitsluitend als gevolg van de Einsteinweg wordt overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke, civieltechnische en stedenbouwkundige aard. Aangezien de hoogste geluidbelasting 49 dB bedraagt valt dit conform het geluidbeleid van de gemeente Leiden binnen de algemene ontheffing voor wegverkeerslawaai (ten hoogste 53 dB) en is het nemen van een besluit hogere waarde niet aan de orde. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5.5 Luchtkwaliteit
4.5.5.1 Beleidskader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.5.5.2 Onderzoeksresultaten

De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor een functie als een sport- en tentamencentrum. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk gemaakt moet worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In dit kader is een memo luchtkwaliteit opgesteld. In de memo is met behulp van de NIBM-rekentool de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het project berekend. Bij het opstellen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie door geen planvergelijking te doen en inzichtelijk te maken of de herontwikkeling an sich NIBM te noemen is. Na invulling van de rekentool volgt dat dit niet het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het besluitgebied. Hieruit volgt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden in de twee jaren (2020 en 2030) liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen op de lange termijn in het besluitgebied verder afnemen. Ook wanneer de resultaten van de NIBM-tool worden opgeteld op de concentraties zoals de monitoringstool aangeeft, zal er geen sprake zijn van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat, zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening, luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het besluitgebied.

4.6 Milieueffectrapportage

4.6.1 Beleidskader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Het project voorziet in de ontwikkeling van een sport- en tentamencentrum op Leiden Bio Science Park. Het project kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd. Per 7 juli 2017 geldt dat het bevoegd gezag een expliciet vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen.

 

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het totale besluitgebied is nog geen 1 hectare groot. Hiermee blijft het project ver onder de indicatieve drempelwaarden kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Er is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen grote negatieve effecten optreden. De conclusie is dan ookdat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig. Ditzelfde is geconcludeerd door de Omgevingsdienst in het m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

4.7 Verkeer en vervoer

4.7.1 Beleidskader
4.7.1.1 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.

4.7.1.2 Mobiliteitsnota

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren Openbaar Vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.7.1.3 Parkeervisie

Op 16 juli 2020 heeft de raad de Parkeervisie vastgesteld. In de parkeervisie wordt het toekomstbeeld geschetst van parkeren in Leiden, samengevat in visiepunten voor de auto en de fiets. De Parkeervisie geeft een beeld van de parkeersituatie voor de auto en de fiets in Leiden in 2030 en hoe stapsgewijs naar die nieuwe situatie toegewerkt wordt.

De Parkeervisie bevat de ambities en uitgangspunten voor het beleid van de komende jaren, waarbij er in het bijzonder aandacht is voor het inpassen van de verstedelijkings- en woningbouwopgave en het wijzigen van de modal shift (het bevorderen van schone vervoersvormen, zoals lopen, de fiets en het openbaar vervoer, en het terugdringen van het autogebruik en autobezit).

De Parkeervisie is opgebouwd langs drie redeneerlijnen:

  • 1. De juiste parkeerder op de juiste plek. Leiden wil duidelijkheid verschaffen over wie waar tegen welke kosten een plek kan vinden. Zodat de automobilist of fietsparkeerder weet waar hij/zij aan toe is, niet nodeloos hoeft te zoeken, en desgewenst de afweging kan maken om voor een andere vervoerswijze te kiezen als dat makkelijker, goedkoper of betrouwbaarder blijkt te zijn.
  • 2. Openbare ruimte is, in een sterk groeiende stad, te kostbaar om nog verder te verstenen voor parkeerplaatsen. Liever kiest Leiden voor groen, water, spelen, zonnen, wandelen, dan nog meer parkeerplaatsen toe voegen. Leiden kiest daarom voor het beter reguleren van het parkeren in de openbare ruimte.
  • 3. De fiets krijgt een prominente rol als duurzame en schone vervoersvorm. Dat wordt gefaciliteerd met hogere kwaliteit van fietsparkeervoorzieningen én het uitbreiden van de fietsparkeervoorzieningen. Ook komt er meer aandacht voor fietsparkeernormen en kwaliteitsambities/kwaliteitseisen bij nieuwe ontwikkelingen. Leiden introduceert een fietsparkeernorm zodat in de toekomst fietsers de garantie hebben op goede en voldoende stallingsruimte. Op deze manier stimuleert Leiden het gebruik van de fiets en verrommelt de stad niet.

4.7.1.4 Beleidsregels parkeernormen

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.7.2 Onderzoeksresultaten
4.7.2.1 Ontsluiting

Voor voorliggende ontwikkeling is een verkeersmemo opgesteld waaruit volgt dat het nieuwe sport- en tentamencentrum een voorziening is die vooral bezoekers met de fiets en te voet zal trekken. De bereikbaarheid met de fiets en te voet is hierbij optimaal om dit ook goed te kunnen faciliteren. Voor bezoekers met de auto geldt dat deze in de Ehrenfestgarage dienen te parkeren. Met de functie van het sport- en tentamencentrum is in de garage rekening gehouden en mocht in toekomst onvoldoende capaciteit zijn, kan de parkeergarage worden uitgebreid. Daarbij is er slechts beperkt sprake van extra verkeer door de ontwikkeling. Het nieuwe sport- en tentamencentrum vervangt het oude Universitair Sportcentrum dat gelegen is aan de zuidzijde van de Einsteinweg. De gekozen oplossing door het parkeren te faciliteren in de Ehrenfestgarage past goed bij de visie om de campus autoluw te maken; verkeer wordt afgevangen bij de entrees van het gebied. Op basis van de ontsluitingsstructuur is geconcludeerd dat het sport- en tentamencentrum uitstekend bereikbaar is te voet en met de fiets.

4.7.2.2 Parkeren

Autoparkeren

De ontwikkeling betreft een sport- en tentamencentrum in een autoluw gebied. Voor de huidige sporthal op het Leiden Bio Science Park zijn reeds parkeerplaatsen meegeteld in de Ehrenfestgarage die nabij de entree van het LBSP is gelegen. In de parkeergarage zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om aan de autoparkeervraag van het toekomstige sport- en tentamencentrum te kunnen voldoen. Daarbij komt dat de parkeergarage op een acceptabele loopafstand ligt van het nieuwe sport- en tentamencentrum.

Fietsparkeren

In het besluitgebied is circa 770 m2 fietsparkeergelegenheid dicht bij de entree zodat het risico van geparkeerde fietsen buiten de stalling wordt geminimaliseerd. Het betreft een capaciteit voor 1.000 fietsen en 20 scooters. Dit is gebaseerd op het gebruik van het huidige sport- en tentamencentrum en dat voldoet.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Europese kaderrichtlijn water (2000)

De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.

Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.

De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.

Beleid hoogheemraadschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.

Gemeentelijk beleid

Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)

De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.

Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Integraal Waterketenplan Leidse Regio (IWKP 2019-2022)

Het integraal Waterketenplan Leidse regio vervangt het VGRP (Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan).

Het IWKP behandelt onder andere de zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het beschrijft de beleidsuitgangspunten en de maatregelen die de komende planperiode genomen worden.

Waarom Integraal?

Het waterketenplan is integraal, om de volgende redenen:

  • Het beschouwt de hele waterketen van drinkwaterproductie, inzamelen en transport afvalwater tot en met de daarbij behorende Afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI)
  • Het plan legt op hoofdlijnen de relatie tussen het (terugdringen) van lokaal drinkwaterverbruik en het betaalbaar houden van de drinkwaterproductie. Immers door de toename van woningen en bedrijvigheid dreigt de vraag het aanbod te overstijgen.
  • De maatregelen voor volksgezondheid, droge voeten en leefomgeving en milieu worden in dit plan nader op elkaar afgestemd.
  • In het plan worden niet alleen de maatregelen benoemd, maar worden ook de financiële kanten geborgd door een bestuurlijke vaststelling van de budgetten.
  • Vergunningen die betrekking hebben op de afvalwaterketen zijn hierdoor overbodig.
  • Functionele doelen in het IWKP. Per doelstelling zijn de beleidsuitgangspunten uitgewerkt in het IWKP.

Doelstelling   Verantwoordelijke partij   Beschrijving  
Veiligstelling van de drinkwatervoorziening   Drinkwaterbedrijven   Drinkwaterbedrijven dragen volgens de drinkwaterwet zorg voor een duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. De Drinkwaterwet vloeit voort uit de Europese-Drinkwaterrichtlijn, waarin kwaliteitseisen worden gesteld aan het drinkwater.  
Duurzaam beschermen van de Volksgezondheid (schoon drinkwater en verwerken afvalwater)   Drinkwaterbedrijven, Gemeente en Hoogheemraadschap   Afvalwater wordt op een duurzame en efficiënte manier ingezameld, verwerkt en geloosd, zodat het geen bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Kwaliteitseisen aan en beschikbaarheid van drinkwater.  
Op peil houden kwaliteit leefomgeving (hemelwater, grondwater; droge voeten)   Gemeente en hoogheemraadschap   Regenwater wordt (deels) in de woonwijken opgeslagen en benut in en om de wijk. Afvoer van overtollig hemelwater en de regulering van grondwater hebben geen nadelige invloed op de verwerking van afvalwater of op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij opslag en benutting van regenwater wordt rekening gehouden met eventuele risico's voor de volksgezondheid.  
Duurzaam beschermen Natuur en milieu (bodem, grond- en oppervlaktewater)   Drinkwaterbedrijven, Gemeente en hoogheemraadschap   Regenwater wordt (deels) in de woonwijken opgeslagen en benut in en om de wijk. Afvoer van overtollig hemelwater en de regulering van grondwater hebben geen nadelige invloed op de verwerking van afvalwater of op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij opslag en benutting van regenwater wordt rekening gehouden met eventuele risico's voor de volksgezondheid.  

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.8.2.2 Watertoets

Vooroverleg

De wateropgave en wijze warop de watercompensatie wordt vormgegeven is afgestemd en goedgekeurd door het hoogheemraadschap.

Beschrijving van het watersysteem

Raadpleging van de legger van het hoogheemraadschap laat zien dat de watergang rondom het besluitgebied een beschermingszone heeft. Deze beschermingszone wordt binnen de ontwikkeling gerespecteerd en groen ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0014.png"

Uitsnede legger ter hoogte van het besluitgebied (bron: Hoogheemraadschap van Rijnland)

Voor het besluitgebied geldt verder dat deze in de huidige situatie bestaat uit een kunstgrasveld, waar geen sprake is van een waterbergende functie. Met voorliggend project wordt een nieuwe sport- en tentamencentrum gerealiseerd, waarbij een deel van het gebouw en de omliggende gronden een groene inrichting krijgen. Deze zorgen ervoor dat het waterbergend vermogen ten opzichte van de huidige situatie wordt vergroot. De verwachting is dat het water afgevoerd kan worden op de waterloop die het besluitgebied aan drie zijden begrensd en verder uitgebreid zal worden bij de herinrichting van het sportpark. Navolgende afbeelding toont de beoogde toekomstige situatie in het besluitgebied. Het lichtblauwe oppervlak geeft het bestaande, te behouden, wateroppervlak aan. De oranje gronden betreft te dempen water (183 m2). Donkerblauw is vervolgens nieuw aan te leggen water (2.604 m2). Dit alles maakt dat de ontwikkeling een positieve invloed heeft op de waterhuishouding ter plaatse van het besluitgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00155-0301_0015.png"

Beoogde wijze van waterberging in het besluitgebied (bron: BINX).

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

De aanvraag om de omgevingsvergunning voor de realisatie van een nieuw sport- en tentamencentrum betreft het afwijken van het huidige bestemmingsplan.

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • 1. indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • 2. indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • 3. indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking. Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

Op 29 februari 2020 heeft de raad van Leiden besloten (RV 19.0008) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien. Een verklaring van geen bedenkingen is voor dit project mogelijk noodzakelijk wanneer er zienswijzen worden ingediend binnen het termijn van ter inzage legging volgens artikel 1 lid 3 van de VVGB-lijst bij Wabo procedures (RV 19.0008).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van onderhavig plan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door onderhavige ruimtelijke onderbouwing moeten (economisch) uitvoerbaar zijn.

Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. In dit geval wordt het kostenverhaal verzekerd door het afsluiten van een Anterieure Overeenkomst met de initiatiefnemer van dit project. Het opstellen van een exploitatieplan ex artikel 6.12 Wro is derhalve niet nodig.

De economische uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling is hiermee aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

Het vastgoedbedrijf van de universiteit Leiden heeft in samenspraak met de gemeente Leiden een informatie- en participatietraject opgezet. Er is een tweetal inloopavonden georganiseerd voor de omgeving. Hiervoor zijn naast de omgeving ook de verenigingen uitgenodigd. Ten slotte zijn ook de bedrijven naast het sportcentrum uitgenodigd. De eerste inloopavond vond plaats op 6 juli 2023 in het bestaande sportcentrum en de tweede inloopavond vond plaats op 14 september in de sportkantine bij de sportvelden. De inloopavonden zijn rustig verlopen.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijke procedure, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van de ontwikkeling. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit plan zijn geïnformeerd.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit heeft van van vrijdag 24 mei tot en met 4 juli 2024 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze periode geen zienswijzen ingediend.