Plan: | Anna Paulownastraat 2G |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00144-0301 |
Er is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het transformeren van een garage in een woning aan de Anna Paulownastraat. De garage is gelegen in de achtertuin van de Julianastraat 8 en zal worden getransfomeerd naar een 'tiny house' door er een verdieping op te plaatsen.
Het verzoek om omgevingsvergunning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Noord". Op de locatie is geen bouwvlak opgenomen waardoor een zelfstandige woning niet is toegestaan. Vanwege de geconstateerde strijdigheid dient te worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De aanvraag dient te worden voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. De ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de motivering dat een woning op deze locatie niet in strijd is met goede ruimtelijke otrdening.
Het projectgebied is gelegen aan de rand van het stadsdeel Leiden- Noord en op korte afstand van de Binnenstad. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.
De woning zal worden gebouwd op een garage welke behoorde bij het perceel op de hoek van de Julianastraat en de Anna Paulownastraat waarbij de ingang van de garage en de toekomstige woning zich aan de Anna Paulownastraat bevindt. Naast de locatie is de rooms-katholieke Sint-Josephkerk gevestigd die haar ingang aan de Herensingel heeft.
Het plangebied wordt begrensd door de Julianastraat, Herensingel, Anna Paulownastraat en de Sophiastraat.
Afbeelding 1.1 globale aanduiding binnen de gemeente Leiden
Afbeelding 1.2 begrenzing plangebied
Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Noord | 25 september 2007 | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening |
31 mei 2018 | |
Parapluherziening Fietsparkeren |
18 februari 2021 |
Op het perceel is het bestemmingsplan "Noord" van toepassing. Het plan ligt op gronden met de bestemming "Woondoeleinden" (artikel 3). Het paln is in strijd met artikel 3 lid 3 sub a van het bestemmingsplan Noord, waarin is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken mogen worden opgericht. Ter plaatse van de planlocatie ontbreekt een bebouwingsvlak, waardoor het plan met dit artikel in strijd is bevonden.
Afbeelding 1.3 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Noord
In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar de bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.
Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.
Het plan is niet in strijd met dit parapluplan.
Het doel van de parapluherziening Fietparkeren is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.
Het plan is niet in strijd met dit bestemmingsplan. Zie hiervoor ook paragraaf 4.8.
De planlocatie is gelegen in de wijk Leiden Noord. De Anna Paulownastraat bevindt zich in een omgeving met wisselende bouwhoogtes. De Sint Josephkerk en de omliggende woningen komen uit de periode 1920 – 1940. Daarnaast zijn er ook in de directe omgeving woningen te vinden uit de tweede helft van de 20e eeuw. Hierdoor bestaat deze wijk uit verschillende woningen in verschillende bouwstijlen.
Het bouwplan betreft het transformeren van een garagebox tot een 'Tiny House' (klein woonhuis). De bestaande garage ligt op een achterterrein van een woningen aan de Julianastraat 8 en grenst aan het parkeerterrein van de kerk. De garage maakt onderdeel uit van de tuinmuur. De garage zal worden opgetopd met een extra laag en getransformeerd worden tot woning. De bouwhoogte zal door toevoeging van de extra laag 5,10m hoog worden.
Via een opening in de bestaande tuinmuur kan het terrein om de woning heen worden bereikt, het entree van de woning ligt daardoor buiten het zicht van de openbare ruimte.
Afbeelding 2.1 Impressie van de woning
Afbeelding 2.2 uitsnede bouwtekening
De realisatie van het onderhavige project heeft geen raakvlakken met ruimtelijk beleid op Europees, nationaal en provinciaal niveau, omdat de schaal van het project te klein is om op de betrokken belangen van invloed te zijn. In de onderstaande beleidsafwegingen zijn deze
beleidskaders daarom niet meegenomen.
De gemeenteraad heeft op 9 november 2021 de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 vastgesteld.
Deze nieuwe 1.1 versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere visie 1.0. Deze versie van de Omgevingsvisie is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijk keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen (zoals bodem en mobiliteit) toegevoegd.
De Omgevingsvisie 1.1 is opgedeeld in vier thema's met bijbehorende stadskeuzes: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. De stadskeuzes binnen de thema's geven richting aan toekomstige ontwikkelingen in Leiden. Voorbeelden van die stadskeuzes zijn:
Leiden is opgedeeld in drie leefmilieus. Per leefmilieu zijn gebiedsgerichte aandachtspunten en kenmerken geformuleerd die, samen met de stadskeuzes, helpen bij concrete projecten of gebiedsontwikkelingen.
Het plan past binnen de ambities van de gemeente Leiden om vooral te kiezen voor binnenstedelijke verdichting en om woningen toe te voegen aan de woningvoorraad met een gevarieerd woningaanbod. Het plan past daarom binnen de Omgevingsvisie Leiden 2040.
Woonvisie 2020-2030
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld (RV19.0104). Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:
- Vanaf 2009 is er een jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort.
- Binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte.
- Het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen.
- De woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers'.
- Er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu.- Er is sprake van een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiliteit.
- Er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.
De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:
1. te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
2. de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
3. extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
4. de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
5. de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten
Deze vijf doelstellingen zijn in de Woonvisie uitgewerkt. De Uitvoeringsagenda Wonen in Leiden 2020-2023 hoort bij de Woonvisie Leiden 2020-2030. In deze agenda zijn concrete acties vermeld die in de periode 2020 t/m 2023 ondernomen worden om de gestelde ambities uit de Woonvisie te realiseren.
Er wordt één woning toegevoegd aan de woningvoorraad in bestaand stedelijk gebied. Er wordt daarmee een kwalitatieve en betaalbare woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Het is mogelijk om afval en fietsen op eigen terrein te stallen. Daarmee wordt verrommeling van de openbare ruimte voorkomen. De kwaliteit van de woonomgeving wordt daarmee tevens niet aangetast.
Het planvoornemen sluit aan bij de ambities van Leiden omtrent wonen.
De Erfgoedwet (2016) bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2024 van kracht wordt.
Op grond van de Erfgoedwet is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Omgevingsverordening Zuid - Holland
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Erfgoednota 2014-2020
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
De nieuw te bouwen woning komt op een bestaande garage te staan, waardoor er geen grondwerkzaamheden zullen gaan plaatsvinden. Indeze is er geen archeologisch onderzoek vereist en zijn er geen archeologische waarden in het geding.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. Bij een bijzondere molenbiotoop dient de molen goed ruimtelijk te worden ingepast.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Het plangebied is niet gelegen in het beschermd stadsgezicht. Derhalve vormt dit geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Het plangebied is niet gelegen in een kasteel-, landgoederen-, of molenbiotoop. Derhalve vormen deze biotopen geen belemmering voor voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen naast de rijksmonumentale kerk Sint Joseph met bijbehorende pastorie, bekend onder monmentnummer 515022.
Beide complexonderdelen zijn opgetrokken in schone baksteen en staan onder met leien (maasdekking) gedekte kappen.
Het kerkelijk complex is van algemeen belang vanwege de cultuur- en architectuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van de aan de geestelijke ontwikkeling in Nederland gerelateerde kerkebouw alsmede wegens de kwaliteiten van het ontwerp van zowel de hoofdvorm als van de details. Vanwege de sterke visuele en functionele relatie tussen het kerkgebouw en de pastorie is er tevens sprake van ensemblewaarde. Het complex ontleent zijn waarde bovendien aan de gaafheid en de herkenbaarheid van ex- en interieur.
Het bouwplan tast deze rijksmonumentelae waarde niet aan en ziet er juist op de verbinding daarmee te vinden in bijvoorbeeld de kleurstelling van de nieuwe woning.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002
Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is juni 2021 vastgesteld door de raad. Deze geeft een nieuwe, pragmatische invulling aan het behoud van waardevolle en monumentale bomen en vervanging van zieke bomen.
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.
Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.
Het project
Er wordt een werkprotocol opgesteld welke voldoet aan de gedragscode soortbescherming
voor gemeenten van Stadswerk. Dit werkprotocol dient voorafgaand aan de werkzaamheden
goedgekeurd te worden door een ecologisch deskundige. Dit werkprotocol zal tijdens de
werkzaamheden aanwezig zijn.
Effectief gaat het daarmee (vanuit de natuur bezien) om het verwijderen van gazon, grasland of ruigte conform hoofdstuk 4.5 van de gedragscode en het bouwen van een klein bouwwerk
conform hoofdstuk 4.3 van de gedragscode. Aannemelijk is dat er geen beschermde soorten aanwezig zullen zijn. Mocht dit toch onverwacht worden aangetroffen, dan worden de werkzaamheden direct stopgezet. Dit tevens conform de gedragscode.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In het plangebied liggen geen relevante kabels en leidingen. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de
omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies
zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering
(VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Het plangebied kan worden getypeerd als rustige woonwijk. Erzijn geen bedrijfsactiviteiten bekend in de directe (woon)omgeving van de nieuwe woning. Er is beoordeeld dat er geen belemmeringen zijn om de woning op deze locatie te realiseren in een rustige woonwijk.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Tevens zorgt de nieuwe ontwikkeling niet voor een belemmering in de bedrijfsactiviteiten van de
omliggende bedrijven.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een
ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Voor de locatie is een verkennend bodemonderzoek uit uitgevoerd e ‘Anna Paulownastraat 2 te Leiden’ van 22 juni 2021, kenmerk 2021-157, opgesteld door Goedkoopbodemonderzoek'. Uit dit onderzoek zijn de volgende constateringen gebleken:
De resultaten van het bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het nemen van vervolgstappen. De bodem is geschikt voor de ontwikkeling.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.
Ten behoeve van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaand figuur betreft hier een uitsnede van.
Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
- Het plangebied ligt niet binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire
risicobronnen;
- Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. De hoge druk aardgasleidingen W515-03 en W515-05 ten zuiden, langs de Willem de Zwijgerlaan, kennen een invloedsgebied van 70 meter en reiken niet tot binnen het plangebied.
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.5.4.1 Beleid
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai,
wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen
alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe
moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan
worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de
afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige
terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een
akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor
wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de
herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op
basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
4.5.4.2 Onderzoeksresultaten
Gelet op het gestelde in de Wet geluidhinder heeft het plan betrekking op een
geluidsgevoelige bestemming. Op ruime afstand ligt de autoweg Willem de Zwijgerlaan
en de Maresingel. et wegverkeerslawaai en het railverkeerslawaai kennen geen beperkingen voor een woning op deze locatie.
4.5.4.3 Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.5.5.1 Beleid
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Nieuwe plannen moeten aan de normen voor de luchtkwaliteit worden getoetst.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een
project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt
tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.5.5.2 Onderzoeksresultaten
Het plan heeft betrekking op de realisatie van één woning. Dit is een klein ruimtelijk plan
waarbij geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt. Het plan draagt niet in betekende
mate bij en heeft geen negatieve effecten op de gezondheid. Het betreft een NIBM project, dat zonder verdere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen kan worden uitgevoerd. In het kader van
de goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of op deze locatie sprake is van een
aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is het geval, want de concentratie stikstofdioxide en
fijnstof ligt op deze locatie ruim onder de EU-grenswaarde. Er is daarom geen belemmering
voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.
4.5.5.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6.1 Beleid
Voordat een ontwikkeling wordt gerealiseerd, moet worden beoordeeld of de voorgenomen
activiteit nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dit staat in het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). Uit diverse jurisprudentie over het begrip stedelijke ontwikkeling in relatie tot het
Besluit m.e.r. blijkt dat niet alleen de omvang van de wijziging, maar ook de vigerende
bestemming van het gebied een rol speelt bij het bepalen of er sprake is van een stedelijke
ontwikkeling.
4.6.1.1 Onderzoeksresultaten
Het gaat om het realiseren van een woning in bestaand stedelijk gebied in Leiden. Het realiseren van dit plan is te kleinschalig van aard om te kunnen beschouwen als een
(wijziging) van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in lijst D (D 11.2) van het
Besluit m.e.r. Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing.
4.6.1.2 Conclusie
Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing. Voor dit plan bestaan geen verplichtingen op basis van dit Besluit. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Het beleidskader wordt in dit geval weergegeven door het vigerende bestemmingsplan Leiden Noord. Daarnaast wordt de ontwikkeling ook getoetst aan het Ontwikkelperspectief Leiden Noord.
Het Ontwikkelperspectief Leiden Noord (2021) 'We bouwen voort aan Leiden-Noord' biedt
richting om ontwikkelingen in de wijk te begeleiden. Daarnaast biedt het Ontwikkelperspectief handvatten op basis waarvan de gemeenteraad en bewoners initiatieven kunnen toetsen en is het een uitnodigend perspectief voor ontwikkelende partijen. Het Ontwikkelperspectief is bedoeld om initiatieven te stimuleren die bijdragen aan ambities voor de fysieke leefomgeving van Leiden-Noord en kan daarnaast ook als vliegwiel dienen voor de aanpak van sociaal
maatschappelijke initiatieven.
Om tot het gewenste toekomstbeeld voor Leiden-Noord te komen, zijn vier bouwstenen
opgesteld. Deze bouwstenen vormen samen het fundament van Leiden-Noord in 2040:
De Anna Paulownastraat bevindt zich in een omgeving met wisselende bouwhoogtes. De Sint Josephkerk en de omliggende woningen komen uit de periode 1920 - 1940. Daarnaast zijn er ook in de directe omgeving woningen te vinden uit de tweede helft van de 20e eeuw. Hierdoor bestaat deze wijk uit verschillende woningen in verschillende bouwstijlen.
Het onderhavige project betreft de transformatie van een garage tot woning met toevoeging van een extra woonlaag. De garage ligt op het achter terrein van een woning, die grenst aan een parkeerterrein en een kerk. De garage staat tegen de achterzijde van de tuin en is onderdeel van de tuinmuur.
De vormgeving van de woning is anders dan de vormgeving van de direct aangrenzende woningen en de kerk. Zij zijn in bruine baksteen architectuur uitgevoerd. Het voorgestelde Tiny House wordt in hout uitgevoerd en heeft een vrij moderne uitstraling. Doordat de wijk bestaat uit verschillende bouwstijlen past de voorgestelde woning binnen de ruimtelijke uitstraliong van de wijk. Daarnaast is het plan beoordeeld door Welstandcommissie van de gemeente Leiden. Geconcludeerd is dat het plan niet in strijd is met de redelijke eisen van Welstand.
Bezonning/schaduw in tuin en op gevel
Nieuwe ontwikkelingen welke 1,5 x de hoogte van bebouwing in de omgeving of gebouwen hoger dan 25 meter zal zijn wordt een bezonningstoets altijd uitgevoerd. Deze ontwikkelingen worden getoetst aan de Haagse bezonningsnorm om de afname in bezonning in kaart te brengen. Ondanks dat deze hoogte niet wordt gehaald is een bezonningstudie gedaan om de bezonning/schaduwwerking als gevolg van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk te maken.
Uit het aangeleverde onderzoek is gebleken dat er een minimale toename van schaduswerking al optreden door het toevoegen van een extra laag op de bestaande garage. Daarbij is de toename van schaduw gericht richting de kerk en niet richting de woningen aan de Julianastraat.
De toename van schaduw is beoordeeld als niet onevenredig wat inhoudt dat de afname van zon/toename van schaduw acceptabel en niet uit proportie is.
Privacy en uitzicht
Het toevoegen van een extra woning in de wijk heeft gevolgen voor de privacy van de huidige bebouwing en de openbare ruimte. Er komt een groot raam aan de straat zijde die uitzicht zal hebben op de straat en de tuinen aan de overzijde van de straat. Daarnaast komt er ook een smal kozijn aan de achterzijde die uitzicht zal hebben op de achtertuinen van de buren. Beide kozijnen hebben invloed op de privacy van de buurtbewoners tegelijkertijd kunnen de buren ook bij elkaar in de tuin kijken.
In een stedelijke gebied als waar de locatie zich in bevind is inkijk in tuinen niet ongebruikelijk en wordt de impact van de toevoeging van deze woning niet als onevenredig beschouwd.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische
verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland
Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en
om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige)
mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met
toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met
diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op
basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Subsidieaanvragen voor regionale infrastructurele projecten in het kader van de
Subsidieregeling Mobiliteit dienen ingedient te worden de vorm van een zogenaamde
Regionale Gebiedsagenda Mobiliteit voor de komende vier jaar. Bovenstaande strategie (en
daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) is daarom nader uitgewerkt in de 'Gebiedsagenda Mobiliteit 2020-2023'.
Mobiliteitsnota
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de
Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig
mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het
milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor
bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
1. Leiden als fietsstad
2. Lopen krijgt meer ruimte
3. Stimuleren openbaar vervoer
4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos
stadsdistributiesysteem
7. De juiste parkeerder op de juiste plek
8. Ondersteunen deelconcepten
9. Gebruik maken van nieuwe technieken
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar
vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te
investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij
verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Parkeervisie 2020-2030
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030
vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente
Leiden vastgelegd.
Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger
krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de
verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is
een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en
doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.
Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:
- Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en
overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit
wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden
afgeweken. Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
- Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
- De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te
verminderen.
- In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie
krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
- Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.
De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.
Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en
laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging)
voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar
moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen
voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het
college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld.
De woning wordt ontsloten via de zijgevel en de zijtuin die bereikbaar zijn via een gesloten deur in de bestaande tuinmuur. Deze deur komt uit in de Anna Pauwlownastraat.
De aanvraaglocatie is gelegen voor autoparkeren in de eerste schil rond de binnenstad van Leiden en voor fietsparkeren in de schil centrum.
Autoparkeren
De bestaande parkeergarage werd al meer dan 30 jaar niet gebruikt om te parkeren. Er is daarmee dus geen bestaande parkeerplaats aanwezig op eigen terrein. Compensatie van een parkeerplaats is dus niet noodzakelijk.
Het betreft de realisatie van een koopwoning van 47,3 m2 b.v.o. waar conform het beleid een parkeernorm van 0,6 p.p/woning voor geldt, opgebouwd uit 0,1 p.p. voor bezoekers en 0,5 p.p. voor bewoners.
De totale parkeervraag van deze woning bedraagt 1 woning x 0,6 p.p./woning = 0,6 p.p., opgedeeld in 0,1 p.p. voor bezoekers en 0,5 p.p. voor bewoners. Er is geen bestaande situatie die kan worden gesaldeerd. De parkeereis is nu gelijk aan de parkeervraag in de nieuwe situatie, te weten 0,6 p.p. Afgerond komt dit neer op 1 p.p. Er zou voorzien moeten worden in het toevoegen van 1 parkeerplaats op eigen terrein.
Echter, de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 bieden mogelijkheden om af te wijken op de parkeereis. Deez zijn geregeld in artikel 11 van het beleid, waarbij voor onderhavige aanvraga lid 11c kan worden toegepast.
In dit geval betreft het een woning in een parkeerrestrictiegebied met geen gratis openbare parkeerplaatsen binnen 500 meter kortste loopafstand. In de vigerende parkeerverordening van de gemeente Leiden is opgenomen dat alle toekomstige bewoners van nieuwe woningen die na 1 januari 2021 worden gerealiseerd in Leiden niet in aanmerking komen voor gemeentelijke parkeervergunningen.
De parkeereis voor bezoekers is afgerond nihil waarmee er geen noodzaak om een bezoekersplek op eigen terrein te realiseren.
Fietsparkeren
In de nieuwe situatie is er sprake van een woning met twee kamers. Het betreft een rijtjeswoning waarvoor een bewonersnorm geldt van 1 fietsparkeerplaats per kamer. Voor de nieuwe woning geldt een fietsparkeereis van 2 plaatsen op eigen terrein. Er is voldoende ruimte op eigen terrein om fietsparkeerplaatsen te realiseren.
De verkeer- en parkeeraspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 6
Voor de planperiode 2022 - 2028 zal het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. De ondertitel van het programma luidt: Water wijst de weg. Binnen het programma worden er 5 maatschappelijke opgaves benoemd, waar het Hoogheemraadschap de kerntaken aan koppelt:
Per deelgebied heeft het Hoogheemraadschap een interactieve visiekaart gemaakt, met de 4 landschapstypen (veen, steen, zand en zout). Afhankelijk van het plangebied geldt een ander visie. Door de klimaatverandering stijgt de zeespiegel en wordt er meer water afgevoerd via de grote rivieren. Dit kan grote gevolgen hebben voor de (primaire) waterkeringen. Rijnland beschrijft in het WBP6 dat het als taak heeft het leefgebied, de inwoners en bedrijven te
beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, de rivieren en het regionale watersysteem.
Voor het beschermen van het gebied is samenwerken van belang. Rijnland zorgt er op die
manier voor dat er bij ruimtelijke plannen waterveiligheid wordt meegenomen. Ook de overige (water gerelateerde) onderwerpen zoals peilbeheer, het watersysteem en wateroverlast
komen aan bod in het WBP6.
Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om
een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland
daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning. De Keur is daarmee een
belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te
houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het
hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante
meters water verplicht.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als ecundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende
waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.00 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de
Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de
gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het
Hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland
Beleid gemeente Leiden
Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterbeheerder van onder andere de gemeente Leiden en is belast met het waarborgen van de kwaliteit van het water en met de bescherming van waterbouwkundige werken. Zij toets aanvragen voor een omgevingsvergunning aan hun verordening, het Keur. Het Keur bevat regels voor de bescherming van o.a. waterkeringen, dijken en geeft het criterium voor watercompensatie.
Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding zijn. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning benodigd.
Conclusie
Het aspect Water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.
Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.
Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.
Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.
De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.
Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.
De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.
Op 17 november 2017 heeft de raad van Leiden besloten (RV 17.0100) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien.
Geconcludeerd is dat er op grond van deze lijst geen verklaring van geen bedenkingen nodig is van de gemeenteraad, nu het gaat om een planvoornemen voor het realiseren van minder dan 10 woningen in bestaand stedelijk gebied en geen kaderbesluit of uitvoeringsbesluit door de gemeenteraad is vastgesteld.
Ook valt het planvoornemen niet onder de uitzonderingen, waarvoor wél een vvgb vereist zou zijn.
In de ruimtelijke ordening is sprake van veel publiekelijke belangen. Het is dan ook noodzakelijk om aan te geven in hoeverre de voorgestane plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. Dit hoofdstuk geeft daarin inzage.
De aanvrager draagt de kosten voor de realisering van het project. De gemeente Leiden doet geen investeringen.
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld.
De plankosten worden in rekening gebracht op basis van de Legesverordening.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Via publicaties in het gemeenteblad en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.
De ontwerp omgevingsvergunning en de bijbehorende stukken hebben van 22 december 2023 tot 2 februari 2024 ter visie gelegen. Op deze manier kunnen eventuele belangen van derden die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden, ingebracht worden.
Er zijn geen zienswijzen ontvangen binnen het termijn van tervisielegging. Derhalve is er geen zienswijzennota aanwezig. De vastgestelde omgevingsvergunning is daarom ook niet gewijzigd ten opzichte van de ontwerp omgevingsvergunning.