Plan: | Rijndijk 238A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00127-0301 |
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Rijndijk 238A. Op 27 maart 2019 is voor deze locatie een aanvraag gedaan voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Het betreft een particuliere ontwikkeling waarbij de huidige loods wordt gesloopt, de bedrijfsvoering op locatie stopt en er drie nieuwbouwwoningen worden toegevoegd.
Een van de woningen wordt bewoond door de eigenaar. De woningen worden geplaatst aan de Rijn, een deel van de bedrijfsvoering wordt verplaatst door de ontwikkeling. Dit bouwplan is in strijd met de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Stevenshof' waardoor het plan tevens gezien moet worden als een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan. In dit geval kan alleen worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van de zogenaamde 'uitgebreide Wabo-procedure' (art. 2.12, eerste lid, onder a onder 3).
Om af te kunnen wijken moet uit een zogenaamde 'ruimtelijke onderbouwing' blijken dat het project getuigt van een goede ruimtelijke ordening. Het college van burgemeester en wethouders is voornemens om mee te werken aan deze aanvraag. Voorliggende rapportage vormt die ruimtelijke onderbouwing.
Het project bestaat uit woningbouw op het achtergebied van het adres Rijndijk 238. Momenteel is op deze locatie een loods geplaatst, die zal gesloopt worden ten behoeve van de nieuwe woningen. In het noorden grenst de locatie aan de Rijn, voor de rest wordt de loods omringd door bebouwing. Met de ontwikkeling wordt er ongeveer 300m2 aan grondgebonden bebouwing verwijderd ten behoeve van de drie woningen. Het perceel is te bereiken via een weg naast het adres 238. Nu wordt deze weg gebruikt om de loods te bereiken. Vanaf de Rijndijk zelf is de locatie niet goed waar te nemen vanaf de straat.
Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Onherroepelijk | |
Stevenshof | 01 februari 2011 | |
Parapluplan Stedenbouwkundige bepalingen Bouwverordening | 31 mei 2018 |
Op het perceel aan de Rijndijk 238A is het bestemmingsplan 'Stevenshof' van toepassing. Een bestemmingsplan dat voornamelijk conserverend van aard is. Daar is voor gekozen omdat de Stevenshof in de eerste plaats een woongebied is. Aan de Kenauweg en de Rijndijk is wat bedrijvigheid mogelijk. Op het perceel aan de Rijndijk 238 is er een bedrijfsbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om woningen te realiseren zoals in de aanvraag wel gebeurd. Ook overschrijden de beide woongebouwen de maximaal toegestane goothoogte die is opgenomen op de plankaart. Daarnaast ligt de ruimtelijke ontwikkeling binnen de archeologische zonering met een hoge archeologische verwachting.
Door de ligging aan de Rijn is de weg langs de Rijndijk gunstig voor bedrijvigheid, bijvoorbeeld om goederen te vervoeren of voor het gebruik van het water in bepaalde processen. Zo is de Rijndijk zelf gegroeid tot een van de locatie in de Stevenshof waar bedrijvigheid is toegestaan. Langs de weg zelf zijn er woningen gebouwd, Langzamerhand is er veel van de bedrijvigheid vertrokken uit de omgeving. Ook aan de andere kant van het water wisselen bedrijven en woningen elkaar af in het straatbeeld.
Langs de Rijn stonden bedrijven en boerderijen. In de loop der eeuwen is het langs de Rijn voller geworden, maar ook nu nog treft men bedrijven langs de rivier aan. In de bocht van de Rijn, ter hoogte van De Groote Vink en Ter Wadding stonden in de tweede helft van de 16e eeuw steen-en kalkovens. De plaats langs de rivier was niet toevallig: de klei en slib die nodig waren voor het bakken van stenen konden direct uit de rivier gehaald worden. In de kalkovens werden schelpen gebrand. De daarvoor benodigde schelpen werden aan de kust gewonnen. De schoorstenen van de ovens werden in verband met de veroorzaakte luchtverontreiniging steeds hoger om de vuile lucht goed af te voeren. Bij de ontwikkeling van de polder tot woonwijk in het begin van de jaren tachtig is in samenhang met de uiteindelijke verkeersstructuur gekozen om de bestaande lintbebouwing langs de Rijn te integreren in de Stevenshof. De bouwkundige kwaliteit van deze bebouwing, bestaande uit woningen en bedrijven, was overwegend goed. Wel diende er een oplossing te komen voor het drukke verkeer over de Rijndijk, waardoor de situatie ter plekke als volledig onleefbaar werd gekwalificeerd. Deze Rijndijk verbond de Haagweg als uitvalsweg met het kruispunt bij Haagse Schouw en takte daar aan op de Rijksweg naar Den Haag.
Het bouwplan is op 27 maart 2018 bij de gemeente Leiden ingediend. De bouwtekeningen behorend bij het bouwplan zijn bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting. Het plan bestaat uit de bouw van 3 woningen in twee gebouwen op het perceel Rijndijk 238A. Dat betekent dus een vrijstaande woning en een 2-onder-1-kap woning. Bij de woningen worden parkeerplaatsen toegevoegd. 343m2 van het perceel wordt gebruikt als footprint voor de twee gebouwen. Om de woningen te realiseren wordt de bestaande loods verwijderd, deze heeft een oppervlakte van 630m2.
Hoogte
Een van deze drie woningen is voor het eigen gebruik van de aanvrager. Deze woning heeft een nokhoogte van 10,45 meter. De andere twee woningen hebben een nokhoogte van 9,2 meter. Alle drie de woningen hebben ongeveer dezelfde goothoogte, namelijk circa 6,3 meter.
Er wordt een grote loods gesloopt om de ontwikkeling mogelijk te maken. De locatie is dus al volledig verhard. Hiervoor in de plaats worden drie woningen terug gebouwd. Daarmee wordt het bebouwd oppervlak verminderd. Er wordt niet direct een stuk grond toegewijd aan groenvoorzieningen, echter ontstaat er wel meer onbebouwd oppervlak. De vrijgekomen ruimte wordt onverhard, en zo groen mogelijk ingericht.
Er wordt geen sociale woningbouw gerealiseerd binnen dit project. Het gaat namelijk om een zeer kleinschalige ontwikkeling op particulier terrein. Het nastreven van de gemeentelijke wensen en ambities rondom sociale woningbouw op dit projectniveau leidt tot een financiele onhaalbaarheid van deze ontwikkeling. Het nieuw te bouwen pand blijft in eigendom van de aanvrager zelf.
Er worden maatregelen toegepast in het kader van duurzaamheid. Zo zijn er zonnepanelen op het dak geplaatst, komt er minder bebouwing terug dan er op het moment van schrijven staat (wat een positief effect heeft op de klimaatadaptieve omgeving) en worden de drie woningen gasloos gebouwd.
Deze beleidsstukken zijn niet gericht op het detailniveau van een bouwplan ter grootte van een perceel. Gezien de omvang van het bouwplan is toetsing aan Europees en nationaal beleid niet nodig.
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling betreft een binnenstedelijke verdichting, zodoende draagt het bij aan het benutten van de bebouwde ruimte. Ook is er sprake van een verbetering van de leefomgeving, de toevoeging van een woning en bijbehorend erfafscheiding sluiten aan bij de doelen ten aanzien van kwaliteit.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Voor de ladder voor duurzame verstedelijking is er een minimaal aantal woningen beschreven wanneer een project aan de ladder getoetst dient te worden. Dit aantal is 12 woningen. In het geval van het voorliggend project, waarbij het gaat om de toevoeging van drie woningen, is het niet nodig om aan de ladder van duurzame verstedelijking te toetsen. Het is wel van belang dat er een goede ruimtelijke ordening plaatsvindt. Bij de ontwikkeling wordt er voldaan, zij het op beperkte schaal aan een regionale behoefte. Er is vraag naar woningen in de stad, in de Regionale 'Woonagenda Holland Rijnland 2013' wordt een vraag naar 10.380 woningen tot en met 2029 benoemd. Een van de pijlers om dat te bereiken is inbreiding binnen de grenzen, in plaats van uitleglocaties op bestaande groengebieden. Inbreiding zorgt voor een duurzame verstedelijking, zo wonen er meer mensen dichter bij voorzieningen en is het gemakkelijker om groen en landschap te bewaken. Met inbreiding in het stedelijke netwerk wordt er bijgedragen aan de woningbouw behoefte.
Deze structuurvisie is op 25 juni 209 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
Zoals hierboven genoemd bevat de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 zeven kernbeslissingen. De kernbeslissingen 'Holland Rijnland is een top woonregio' en 'Concentratie stedelijke ontwikkeling' zijn relevant voor voorliggende ontwikkeling. Het toevoegen van 3 woningen op een huidige locatie is in lijn met kernbeslissing 1 en 3, zij het op beperkte schaal. De overige 5 kernbeslissingen worden door deze ontwikkeling niet in de weg gezeten.
Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.
De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;
Om aan deze beleidsdoelen te kunnen voldoen zijn er zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende woningen nodig in alle segmenten. Het voorliggende plan biedt 3 woningen aan de rand van de stad. Overige facetten van het beleid worden, mede door de beperkte schaal van deze ontwikkeling, niet in de weg gezeten.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomst bestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Het initiatief waarbij er 3 woningen worden toegevoegd aan de Rijndijk staat de uitvoerbaarheid van 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030' niet in de weg.
Bedrijventerreinen
Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland
In de regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland zijn drie strategische doelstellingen geformuleerd waarmee de regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen wordt vormgegeven. Bij elke doelstelling hoort een aantal afspraken en nader uit te werken acties. De drie strategische doelstellingen zijn:
In de bedrijventerreinenstrategie zijn afspraken vastgelegd die de basis vormen voor de gemeenschappelijke strategie. Het doel is te komen tot een gezonde bedrijventerreinenmarkt, met sterke bedrijventerreinen die een drager zijn voor de economie van Holland Rijnland. Dit komt enerzijds neer op het vraaggericht ontwikkelen van voldoende ruimte voor nieuwvestiging, uit-/verplaatsing of uitbreiding van bedrijven. Anderzijds dient het aanbod niet té ruim te zijn, omdat in dat geval de drijfveer voor herstructurering en de prikkel voor zorgvuldig ruimtegebruik ontbreekt. Het profiel en de locatie van de bedrijventerreinen moet daarnaast aansluiten op de specifieke eisen die het bedrijfsleven aan de terreinen stelt.
Eén van de afspraken is het herstructureren en niet transformeren van bestaande bedrijventerreinen. Er wordt daarmee uitgegaan van het zoveel mogelijk behouden van bestaande bedrijventerreinen en deze zo nodig te verbeteren door het opstellen van herstructureringsplannen. Voor bestaande bedrijventerreinen is onder meer het volgende vastgelegd.
Naast de primaire functie als vestigingsplaats voor bedrijven in de hogere milieucategorieën kunnen op bedrijventerreinen in beperkte mate ook andere functies worden toegelaten, zoals kleine zelfstandige kantoren (maximaal 1.000 m2 bvo), perifere detailhandel en leisure. Als vuistregel wordt aangehouden, dat hiervoor maximaal 15 % van het netto oppervlak van een bedrijventerrein kan worden gebruikt. Eventueel door gemeenten wenselijk geachte afwijkingen worden in het Portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken afgestemd en besproken. Zowel voor interne zonering als voor planontwikkelingen buiten de bedrijventerreinen moet onverkort worden vastgehouden aan de richtlijnen van de VNG-publicatie ´Bedrijven en Milieuzonering´. Voor verdiepingen op bedrijfspanden geldt het beleid, zoals is verwoord in het ´Uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie´ van de provincie Zuid-Holland. Op bedrijventerreinen waar door marktontwikkelingen reeds sprake is van een hoger aandeel kantoren, perifere detailhandel en/of leisure wordt uitgegaan van de feitelijke situatie op 1 januari 2009.
Van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio
Op 14 januari 2013 is het beleidskader 'van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio' door de wethouders economische zaken van Zoeterwoude, Voorschoten, Oegstgeest, Leiderdorp en Leiden vastgesteld.
Het doel van dit beleidskader is dat bedrijventerreinen ook in de toekomst aantrekkelijk blijven, zodat ze bij kunnen dragen aan de werkgelegenheid, economie en voorzieningenniveau van de Leidse regio.
De visie is om naar werklandschappen toe te gaan waar het kernwoord flexibiliteit is. Dat wordt bereikt door meer soorten economische functies op werklandschappen toe te staan dan alleen de traditionele functies, dus ook wonen. Ook is als doel gesteld om werklandschappen intensiever te gebruiken, zowel in functies, gebruik en bebouwingsmogelijkheden.
Het toevoegen van 3 woningen en het saneren van een bedrijfloods past binnen de omgeving Rijndijk. Rijndijk betreft een een woonstraat. Vanuit historische oogpunten zijn er enkele niet-watergebonden bedrijven gevestigd, echter passen deze bedrijvigheden beter op een bedrijventerrein. De toevoeging van 3 woningen staan de uitvoering van het beleidskader van 'bedrijventerreinen naar werklandschappen' niet in de weg.
Tevens is gekeken naar toekomstige bedrijventerreinstrategie. Dit beleidsstuk heeft ter visie gelegen. Het voorliggend plan past binnen dit beleid.
Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'
Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. Deze nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.
Verbetering van de balans tussen vraag en aanbod, investeren in de kwaliteit van woning en woonomgeving en voldoende woningen voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen: de lage en de middeninkomens. Dit zijn de drie hoofdopgaven die Leiden zich in de nieuwe nota Wonen stelt. Leiden is een aantrekkelijke woonstad met haar monumentale binnenstad, gevarieerde bevolking en goede voorzieningen. Om die aantrekkelijke stad te blijven moeten we doorgaan met investeren: afmaken van de bestaande woningprojecten en kijken naar nieuwe kansen. Vooruitzien en doorpakken is daarom het motto van deze nota, ook in tijden van crisis en bezuiniging. Dat is niet gemakkelijk en daarom staat samenwerking in deze nota centraal: samenwerking tussen en met woningcorporaties, beleggers, ontwikkelaars, huurders en zorgaanbieder om ook in zwaardere tijden te zorgen voor verbetering van woning en woonklimaat.
In het initiatief worden 3 woningen toegevoegd, waarbij er 1 bedrijfsloods weg wordt gesaneerd. De Nota Wonen 2020 heeft als uitgangspunt dat er binnenstedelijk woningen dienen te worden gerealiseerd. Het toevoegen van deze 3 woningen is niet significant voor dit uitgangspunt, maar meerdere vergelijkbare plannen kunnen dit effect wel realiseren. Zodoende kan deze woning bijdragen aan het beleidskader.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Verordening Ruimte 2014
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.
Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Erfgoednota 2014-2020
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Het plangebied heeft volgens het vigerende bestemmingsplan een hoge archeologische verwachtingswaarde. Omdat er op dit moment al bebouwing aanwezig is, en het huidige projectgebied niet groter is dan het nieuwe projectgebied is er geen archeologisch onderzoek benodigd.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Verordening Ruimte
Het projectgebied ligt niet in een molenbiotoop, waardoor de verordening Ruimte op dit aspect de ontwikkeling niet in de weg staat.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Rijndijk 238A ligt in de Stevenshof, dit is geen beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast heeft het huidige pand geen cultuurhistorische waarde. Er zijn daarom geen extra voorwaarden vanuit erfgoed meegegeven aan de ontwikkeling.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002
Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Wnb stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet natuurbescherming.
Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.
Het project
Binnen het project is met name door de sloop van de loods kans op negatieve effecten voor beschermde soorten. Uit het Stadsnatuurmeetnet van de gemeente Leiden blijkt dat er in de omgeving van de locatie onder andere boerenzwaluwen, gewone dwergvleermuizen, gierzwaluwen, huismussen en spreeuwen voorkomen. Mogelijk vestigen deze beschermde dieren zich in loods. Om er zeker van te zijn dat er geen beschermde dieren verstoord worden is er een ecologische QuickScan uitgevoerd. Uit de bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijke leefgebieden worden aangetast van de in de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten.
Voor een verdere toelichting zie ook Bijlage 4 Flora en fauna onderzoek, waar het flora en fauna onderzoek is beschreven.
Conclusie
Zolang de situatie ongewijzigd blijft ten opzichte van het moment dat de Ecologische Quickscan is uitgevoerd, zijn er verder geen obstructies vanuit ecologische belangen.
Naast het bestaande pand loopt een gasleiding van Liander. Tijdens de sloop en de bouw moet daar rekening mee worden gehouden. Verder worden er geen obstructies verwacht vanuit het aspect kabels en leidingen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Gelet op het gestelde in het bestemmingsplan Stevenshof kan de omgeving van de geplande ontwikkeling worden getypeerd als een gemengde omgeving. Binnen een straal van 50 meter is een oliehandel aanwezig. Om te beoordelen of er sprake is van een goed leef- en woonklimaat, is er nader akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgt dat een goed woon- en leefklimaat geborgd is, en dat de bouw van de woningen ook geen nadelig effect heeft op de ontwikkelingen van de oliehandel. Zie hiervoor Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' staat de ontwikkeling niet in de weg.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verleenen van omgevingsvergunningen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Het is niet toegestaan te bouwen op verontreinigde grond. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zonodig middels een historisch onderzoek (eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek) bepaald. Om erachter te komen of de grond verontreinigd is, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de gewenste belemmering.
Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving:
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit besluit hanteert voor het toepassen van grond en bagger, een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en gebruik van de bodem voor maatschapelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. Tevens biedt het besluit meer mogelijkheden voor grondverzet.
In maart 2010 en februari 2019 zijn milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd op locatie. Uit deze onderzoeken is gebleken dat nader onderzoek plaats moet vinden om te beoordelen of er belemmeringen zijn voor de herinrichting. Door de aanvrager is daarom een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd in november 2019, zie Bijlage 3 Milieukundig bodemonderzoek . Doel van het onderzoek is om de matige en sterke verontreinigingen in beeld te brengen en om te bepalen of er mogelijk sprake is van ernstige bodemverontreiniging.
Dit onderzoek is getoetst door de Omgevingstdienst West-Holland. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging en dat nader onderzoek vanuit de Wet bodembescherming (Wbb) niet uitgevoerd hoeft te worden.
De bodem is niet ernstig verontreinigd met minerale olie of zware metalen. Vanuit de Wet bodembescherming (Wbb) hoeft er geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Het aspect bodem staat de ruimtelijke ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd en valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Ook ligt het plan niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Wel ligt de locatie met een afstand van 3,5 km in het effectgebied van de A4. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Tevens ligt de locatie in het effectgebied van de N206 (Dr. Lelylaan) op een afstand van 650 meter. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen categorie LT2 heeft de N206 een effectgebied van 900 meter.
De bouw van 3 woningen heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid.
Het aspect externe veiligheid staat de ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg.
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidsgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidsbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de 'Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden' vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Ten behoeven van de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling zijn er twee akoestische rapporten aangeleverd (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek oprichten woning en Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai).
Uit het onderzoek wegverkeerslawaai volgt dat de geluidsbelasting op de woningen niet boven de wettelijke grenswaarden uitkomt. Er hoeft daarom ook geen besluit hogere waarden te worden genomen.
Geluid vormt geen beletsel voor het realiseren van het plan.
In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3 % van de grenswaarde ( = 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof.
Het bouwplan draagt volgens bijlage 3B van de Regeling niet in bekende mate bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof PM10/PM2.5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beletsel voor het realiseren van het plan.
In het Bouwbesluit is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een sloopmelding te slopen indien daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 zal bedragen. Van de melding maakt een asbestinventarisatierapport deel uit. De inventarisatieplicht geldt niet voor gebouwen die na 1994 zijn gebouwd.
Op locatie is er een gebouw aanwezig uit het bouwjaar 1984. Gezien het bouwjaar is het aannemelijk dat er asbestverdachte materialen zijn toegepast in de oorspronkelijke bouwkundige constructie. Daarom is er een asbestinventarisatie gedaan. zie Bijlage 1 Milieukundig onderzoek en asbestinventarisatie. Uit het rapport volgt dat er geen asbesthoudende bronnen zijn geconstateerd.
Het aspect asbest vormt geen beletsel voor het realiseren van het plan.
In het plangebied worden 3 woningen gerealiseerd. Het dichtst bijgelegen Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide ligt op ongeveer vijf kilometer afstand. De verkeersaantrekkende werking is minimaal en zelfs minder dan de huidige planologische invulling. Een toename van eventuele stikstof emissie doet zich enkel voor in de bouwfase van het project. In de bouwvergunning dienen daarvoor de noodzakelijke compenserende maatregelen getroffen te worden.
Er hoeft geen AERIUS-berekening te worden uitgevoerd omdat er slechts drie woningen op ongeveer vijf kilometer van het dichtsbij gelegen Natura 2000-gebied worden gerealiseerd. De Wet natuurbescherming levert met betrekking tot de bescherming van Natura 2000-gebieden geen belemmering op voor dit plan.
Het beleidskader wordt in dit geval weergegeven door het vigerende bestemmingsplan 'Stevenshof'.
Het wijzigen van de functie van het perceel van bedrijvigheid naar wonen is op deze locatie voorstelbaar. Er zijn diverse bedrijfspercelen in het bebouwingslint van de Rijndijk aanwezig. Vaak betreft dit rommelige bebouwing zonder link naar het water toe. Verscheidene bedrijfspercelen langs de Rijndijk hebben in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid laten opnemen voor de wijziging naar wonen. Het perceel 238A heeft geen dergelijke wijzigingsbevoegdheid, maar de wijziging op zich is voorstelbaar. Door woningen te realiseren wordt het perceel kwalitatiever benut en kan de uitstraling naar de Rijn aantrekkelijker worden gemaakt. Wonen bevordert sociale veiligheid, toezicht en controle en is positief voor draagvlak van voorzieningen. Daarnaast is er langs de rest van de Rijndijk ook ruimte voor vrijstaande woningen en 2-onder-1-kap woningen aan het water.
In de omgeving zijn woningen aan het water en bedrijfspercelen aan het water beide toegepast. De tweede bebouwingslijn kent beide typologieën, woningen sluiten dus net zo goed aan op de locatie als de huidige bedrijfsloods. Dat geldt ook voor het type woning. De woningen hebben een kleinere voetafdruk dan het bedrijfspand, waardoor er onbebouwde grond vrijkomt voor tuinen van de woningen. Ligging aan het water kan in het ontwerp verder benadrukt worden door zichtlijnen op het water, openheid van de tuin naar het water en oriëntatie van belangrijkste woonruimtes richting het water.
Er zijn parkeervakken aanwezig bij de woningen, verder is er voldoende buitenruimte en bergingsruimte beschikbaar. Daarmee voldoen de woningen aan de benodigde voorzieningen. Concluderend passen de woningen binnen de stedelijke structuur langs de Rijn. De situatie is in het verleden zo gegroeid met ruimte voor bedrijvigheid en woningen. In het kader van privacy, bezonning en daglicht zullen er geen bestaande woningen worden benadeeld, aangezien die ook niet aanwezig zijn.
Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022
Het gemeentelijk verkeers en vervoersbeleid is vastgelegd in de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2015). Deze nota gaat over het mobiliteitsbeleid in brede zin: er is aandacht voor autobereikbaarheid, voor leefbaarheid, voor verkeersmanagement, enzovoort. De nota benoemt verschillende ambities van het beleid, waarna per thema of per vervoerwijze is aangegeven welke maatregelen uitgevoerd zullen worden.
Het Mobiliteitsbeleid staat ten dienste van een bovenliggende ambitie voor de Leidse Agglomeratie: de Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige, gezonde en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.
Hiervan leidt de nota zeven ambities af die specifiek zijn voor verkeer en vervoer.
Voor de autobereikbaarheid van Leiden is de centrale bouwsteen de introductie van de Leidse Ring. Leiden investeert op het gemeentelijke deel van de ring om deze vlotter te maken. Dit is gunstig voor de bereikbaarheid en de bundeling van verkeer op de ring leidt tot het beperken van intensiteiten op andere delen van het wegennet. Met de Leidse Ring als basis is er een wegencategoriseringkaart opgesteld. Verdere maatregelen van belang voor de ontsluiting van Leiden zijn het éénrichting maken van de Rijnzichtbrug en het afsluiten van de Spanjaardsbrug voor gemotoriseerd verkeer (in overleg met Leiderdorp).
De keuze voor de ontsluitingsstructuur van Leiden heeft niet alleen betekenis voor het autoverkeer, maar ook voor alle andere modaliteiten, met name de fiets en het OV. Immers, bij projecten van wegen met een aanzienlijke verkeersfunctie is er in het algemeen ook specifieke aandacht nodig voor het fietsverkeer en het Openbaar Vervoer (OV). Belangrijke routes voor fiets en OV lopen vaak op trajecten die ook deel uitmaken van de ontsluitingsstructuur voor het autoverkeer.
Leiden vindt het belangrijk fiets- en OV-gebruik te stimuleren. Op het gebied van duurzaamheid is dit het meest effectieve dat een lokale overheid kan nemen. De uitstekende aansluiting van Leiden op het spoorwegennet zorgt voor een aanzienlijk OV gebruik in Leiden.
De Mobiliteitsnota zet in op versterking hiervan. Verder komen er drie lijnen voor hoogwaardig busvervoer (HOV). Voor de overige, onderliggende lijnen zal Leiden onderzoek uitvoeren naar de wensen vanuit de stad, zodat deze ingebracht worden bij de concessieverlener.
Het fietsbeleid staat in de Nota Herijking Fietsroutes 2013-2020 (vastgesteld op 10 oktober 2013) en de Mobiliteitsnota voegt hier enige verdere accenten aan toe. Een centraal onderdeel van het fietsbeleid is de fietsroutenetkaart. Voor het fietsverkeer zijn verder inspanningen op het gebied van fietsparkeren van belang (ook om ketenmobiliteit te stimuleren). Ook de voetganger krijgt aandacht in de nota. Op een aantal locaties met grote stromen voetgangers zijn inspanningen specifiek voor de voetganger voorzien.
In het parkeerbeleid zijn centrale elementen het realiseren van parkeergarages aan de rand van de binnenstad en het uitbreiden van gereguleerd parkeren. Voor planologische ontwikkelingen zijn verder de Beleidsregels Parkeernormen een belangrijk instrument (in werking getreden op 20 oktober 2012, gewijzigd in 2015). Tenslotte geeft de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 aandacht aan verkeersveiligheid en verkeersmanagement.
Beleidsregels Parkeernormen Leiden (2015)
Op 28 februari 2012 heeft het college van B&W de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Dit beleid is herzien bij B&W-besluit van 19 mei 2015.
Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto’s op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto’s, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto’s bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Voorliggende transformatie zorgt niet voor een extra verkeersaantrekkende werking. Er hoeven daarom geen verkeerskundige aanpassingen in het projectgebied doorgevoerd te worden. De woningen zijn bereikbaar via de bestaande ontsluiting. Deze ontsluiting is ten zuidoosten van de Rijndijk 238 gesitueerd. Het gebied rondom de te realiseren woningen kan gebruikt worden om te draaien. Hierdoor kan er vooruit in- en uitgereden worden.
Ten behoeve van de voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen dienen er zes parkeerplaatsen teruggebracht te worden op eigen terrein. Deze zes parkeerplaatsen zijn op een NEN-conforme manier ingetekend op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen zijn ook via de bestaande ontsluiting toegankelijk. Daarmee voldoet de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling aan de vigerende beleidsregels parkeernormen Leiden.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.000 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
De situatie verslechterd niet, doordat er nu al een loods aanwezig is die gesloopt dient te worden komt er ruimte vrij voor de woningen. Daarmee staat er onder de streep minder verharding op het terrein dan nu in de huidige situatie het geval is. Het totaal aantal vierkante meters verhard oppervlak kan daarmee worden teruggedrongen. Indien er tuinen worden gecreëerd is er ook een mogelijkheid om te vergroenen. Zeker is dat er niet meer verharding kan worden gerealiseerd. Aan het water van de Rijn wordt een steiger geconstrueerd, deze heeft geen invloed op het water zelf en is bedoeld voor recreatie.
Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.
Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.
Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.
Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.
De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.
Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.
De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.
Op 29-02-2020 is er een nieuwe lijst met categorieën van gevallen in werking getreden waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien.
Een verklaring van geen bedenkingen is voor dit project mogelijk noodzakelijk wanneer er zienswijzen worden ingediend binnen het termijn van ter inzage legging volgensartikel 1 lid 3 van de VVGB-lijst bij Wabo procedures (RV 19.0008).
Het bouwplan ziet op de realisatie van drie nieuwbouw woningen, daarmee valt het project onder de gevallen genoemd in artikel 6.2.1 Bro. In beginsel is er daarom een exploitatieplan noodzakelijk is op grond van artikel 6.12 Wro. In onderhavig geval wordt echter geen exploitatieplan opgesteld, omdat de (plan)kosten die met dit project zijn gemoeid via de legesverordening verhaald zullen worden.
Via een planschadeovereenkomst worden eventuele (planschade) kosten verhaald. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Vanwege de schaal van de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling wordt er vanuit de gemeente geen formele bewonersavond georganiseerd maar wordt de verantwoordelijkheid bij de aanvrager gelegd om met de betrokkenen in gesprek te gaan. De aanvrager had vooraf aan dit proces via de mail bevestigd dat de omwonenden waren meegenomen in het proces en de ruimtelijke ontwikkeling. Naar aanleiding van raadscommissie Stedelijke Ontwikkeling op 24 november 2020, waar de indiener van een zienswijze heeft verklaard dat er niet met hem of zijn buren is gepraat, zijn er twijfels ontstaan over de gevoerde participatie. Naar aanleiding van deze raadscommissie is het plan teruggetrokken uit de bestuurlijke besluitvorming en zijn er onder leiding van de gemeente met beide indieners van de zienswijzen gesprekken geïnitieerd Naar aanleiding van deze twee gesprekken is het dakterras aan de zuidwestzijde van de vrijstaande woning weggehaald.
Een geanonimiseerde samenvatting van beide bijeenkomsten zijn te vinden in de bijlagen Verslag participatiebijeenkomst 12-01-2021 en Verslag participatiebijeenkomst 21-01-2021
Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.
De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.
Tijdens de zienswijzentermijn zijn twee zienswijzen bij de gemeente binnengekomen. Deze zienswijzen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn va zes weken ingediend en worden dan ook als ontvankelijk aangemerkt. In de bijgevoegde zienswijzennota is de reactie weergegeven en tevens van een beantwoording voorzien. Deze zienswijzennota is aangepast n.a.v. de nader gevoerde participatieoverleggen met de indieners van de zienswijzen.