Plan: | Rijn en Schiekade |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00123-0201 |
Op 1 juni 2022 is er een verzoek om omgevingsvergunning ingediend voor de renovatie en vernieuwing van een woonschip aan de Rijn en Schiekade 145. Op dit moment bevindt zich hier reeds een woonark. Deze woonark is aan vervanging of verbouwing toe. Middels het renoveren van de oude woonark wordt er ingespeeld op de ambities die Leiden heeft voor de toekomst m.b.t. duurzaamheid en kwaliteit van wonen.
Op 16 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat woonschepen - ook als deze niet met de bodem zijn verbonden - als bouwwerken moeten worden aangemerkt indien zij zijn bedoeld om ter plaatse als woning te functioneren. Dit houdt in dat voor woonschepen ook een omgevingsvergunning is vereist waar vroeger een ligplaatsvergunning volstond. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is de Woningwet per 1 januari 2018 aangepast door toevoeging van de 'Wet verduidelijking voorschriften woonboten'.
De woonboot aan de Rijn en Schiekade 145 ligt al zeer geruime tijd op deze locatie. Het gebruik is planologisch legaal, maar de woonboot is in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan. Er is een aanduiding 'ligplaats' opgenomen in de verbeelding op de betreffende locatie, maar het bouwen van bouwwerken binnen de bestemming 'Water' is niet toegestaan.
Het plangebied bestaat uit de strook water waar de bestaande woonboot, bekend onder het adres Rijn en Schiekade 145, is gelegen. Op onderstaande afbeelding is het projectgebied weergegeven.
Zie Bijlage 1 Plancontour voor de exacte planbegrenzing.
Afbeelding 1 Het projectgebied (rood omkaderd)
Voor het projectgebied vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Raad van State | |
Zuidelijke Schil | 12 november 2009 | 25 juli 2012 | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 |
1.3.1 Zuidelijke schil
Ter plaatse van de bestaande woonark geldt conform het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil' de enkelbestemming 'Water'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat steigers en vlonders niet zijn toegestaan, tenzij op de plankaart deze gronden nader aangeduid zijn met het raster voor brug/vlonder, terras, balkon.
Zuidelijke Schil is bestemd als beschermd stadsgezicht. De voor beschermd stadsgezicht aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden. Bij de beoordeling van aanvragen zoals deze omgevingsvergunning wordt de cultuurhistorische waarde van het beschermde stadsgezicht mede in overweging genomen.
De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit de realisatie van een duurzame woonark, is in strijd met de vigerende bestemmingen en de daarbij behorende bouwregels uit het bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal gebruikt wordt gemaakt van een buitenplanse afwijking van het vigerende bestemmingsplan. Daartoe is een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 eerste lid onder a onder 3 van de Wabo van het bestemmingsplan Zuidelijke schil noodzakelijk.
1.3.2 Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening
In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.
Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.
Onderhavig plan is niet in strijd met het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening.
1.3.3 Parapluherziening Fietsparkeren
Het doel van de parapluherziening Fietsparkeren is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.
Onderhavig plan is niet in strijd met de parapluherziening Fietsparkeren.
De aanvraag omgevingsvergunning heeft betrekking tot het water ter plaatsen van Rijn en Schiekade 145. Het bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil' geeft deze grond een bestemming 'Water' met een aanduiding 'Woonschepen'.
Het woonschip waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd is in strijd met het bestemmingsplan: volgens het bestemmingsplan zijn binnen de bestemming 'Water' geen bouwwerken toegestaan, maar alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde. Het woonschip waarvoor een vergunning is aangevraagd is een bouwwerk: het betreft een drijvend object dat niet bedoeld is om te varen. Een bouwwerk dat bedoeld is om te wonen moet worden aangemerkt als een woning en hier dienen bouwregels voor een bouwwerk aan gekoppeld te worden. Het bestemmingsplan geeft weliswaar aan dat een ligplaats voor een woonschip hier is toegestaan, maar sluit het bouwen van een bouwwerk uit. Omdat in dit geval sprake is van het bouwen van een bouwwerk in de vorm van het neerleggen van een woonschip dat als bouwwerk aangemerkt moet worden en er geen bouwwerken zijn toegestaan, kan dat alleen als er wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
Er zijn verder geen strijdigheden met het bestemmingsplan 'Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening'. Het bouwplan zorgt niet voor een extra op te lossen parkeereis.
Het projectgebied bestaat uit een strook water aan de trekvliet met een ontsluiting aan de Rijn en Schiekade, ten zuiden van een al aanwezige woonboot. Direct naast deze strook water is er een brug voor langzaam verkeer gesitueerd en aan de overkant van het water liggen er ook een aantal woonboten langs de Schelpenkade. Aangezien het een renovatie betreft, heeft de woonboot al een adres, Rijn en Schiekade 145. Het betreffende water alsmede de kade zijn in eigendom van de gemeente Leiden.
Het project bestaat uit het renoveren van het huidige woonschip. Het woonschip valt binnen de contouren van de aanduiding in het bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil'. In Bijlage 4 Ontwerp woonark is een impressie weergegeven van het nieuwe uiterlijk van de woonschip.
De ontwerp-NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze ontwerp-NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties
Het nationale beleid geeft in de NOVI allerlei kaders en uitvoeringsinstrumenten voor de ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. Deze beleidsstukken richten zich met name op grootschalige ontwikkelingen op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Samenhang, relatie met en aandacht voor de omgeving zijn hierbij belangrijke thema's.
Gelet op de kleine schaal en omvang van het project staat de Nationale Omgevingsvisie de uitvoering van het plan niet in de weg.
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Om te beoordelen of de ruimtelijke kwaliteit passend is, is het project getoetst aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
De planlocatie is voor wat betreft de 'Laag van de ondergrond' gelegen in het 'bijzonder reliëf en oude stroom en geulafzettingen' en 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Op de kwaliteitskaart behorende bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plangebied aangegeven als onderdeel van de 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energie-opwekking'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen zijn:
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
De inpassing van de ruimtelijke ontwikkeling heeft nagenoeg geen effect op de richtpunten die voortkomen uit de 'Laag van de ondergrond'. De ontwikkeling in het plangebied heeft niet tot gevolg dat de patronen en het reliëf in het landschap in het landschap onevenredig nadelig worden beïnvloed. Ten gevolge van de beperkte archeologische potentie kan bij de ontwikkeling van het plan niet worden voldaan aan de wens om archeologische waarden meer herkenbaar te maken.
Tevens heeft de inpassing van de ruimtelijke ontwikkeling nagenoeg geen effect op de een van de richtpunten die voortkomen uit de kaart bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' . In het plangebied is bestaand water, de Vliet, aanwezig. Het plan wordt dusdanig ingepast, dat deze geen invloed heeft op de uitstraling en functioneren van de Vliet.
Met betrekking tot cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Cultuurhistorie. Geconcludeerd kan worden dat de gevolgen voor de cultuurhistorische waarden acceptabel blijven binnen het beschermd stadsgezicht. Er is geen sprake van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden ter plaatse.
Gelet op de kleine schaal en omvang van het plan heeft de ruimtelijke ontwikkeling nagenoeg geen effect op de relevante lagen uit de kwaiteitskaart van de provincie Zuid-Holland. Hierdoor ontstaat geen strijdigheid met het provinciaal beleid en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.
De provinciale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder verplicht decentrale overheden ertoe om ruimtelijke plannen te toetsen aan indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij de vervanging van een woonschip, waarbij het aantal woningen gelijk blijft, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Deze omgevingsvergunning hoeft dan ook geen formele 'laddertoets' te doorlopen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op de kwaliteitskaart is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als 'steden en dorpen' en 'stedelijk centrumgebied'. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingsgebied.
Uitgangspunt is een ontwikkeling die past binnen de gebiedsidentiteit, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit betekent dat dit bestemmingsplan moet passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit is het geval: het plan past binnen de aangewezen zones 'steden en dorpen' en 'stedelijk centrumgebied'. Het plan is hiermee ingepast in de omgeving en voldoet daarmee aan de eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding. Doordat de richtpunten van de kwaliteitskaart niet in het geding zijn en er geen sprake is van een ontwikkeling in een beschermingszone is een uitvoerige beeldkwaliteitsparagraaf niet nodig. Deze omgevingsvergunning voldoet hiermee aan de provinciale eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke kwaliteit niet in het geding is.
Recreatieve vaarverbinding
De locatie Rijn en Schiekade ligt aan de trekvliet. Dit is voor een gedeelte onderdeel van een recreatieve vaarweg. Aangezien de omgevingsvergunning het vervangen van een bestaande woonboot betreft met dezelfde dimensies en omvang, is er geen beperking van de recreatieve bevaarbaarheid te verwachten. Het huidige gebruik van de vaarweg kan zonder beperking worden voortgezet.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
Gelet op dat voorliggende ruimtelijke ontwikkeling een bestaande woonark vervangt, wordt er geen extra woning aan de woningvoorraad van Leiden toegevoegd. Het vervangen van de bestaande woonark voor een nieuwe woonark draagt wel bij aan een goed woonleefklimaat, het zij op beperkte schaal. De ruimtelijke ontwikkeling sluit aan op de kernbeslissing die voorziet in concentratie van stedelijke ontwikkeling, het zij op beperkte schaal. De overige kernbeslissingen worden door voorliggende ruimtelijke ontwikkeling niet beperkt.
De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.
De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen. Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;
Het plan draagt bij aan verhaallijn 6: 'Leiden, waterstad' uit de Omgevingsvisie Leiden 2040.
De Schelpenkade volgt het patroon van de oude watergangen. Dit patroon bepaalt tot op de dag van vandaag het aanzien van de historische binnenstad en het gebied Zuidelijke Schil, welke ook onder beschermd stadsgezicht valt.
Het water is aantrekkelijk om te wonen en dit kan haaks staan op de wens om meer biodiversiteit en betere waterkwaliteit te genereren. Door de inpassing van het plan in een bestaande woonschepenligplaats wordt deze wens niet verder negatief beinvloed. De woonark voorziet tevens in een woonbehoefte. Het inpassen van een woonark in het beschermd stadsgezicht draagt bij aan het karakter van Leiden als waterstad. Overige doelstellingen worden niet beperkt door uitvoering van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen zoals verwoord in de Omgevingsvisie Leiden 2040.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde vise 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Gelet op dat het gebied Zuidelijke Schil consoliderend van aard en gericht op bescherming van het stadsgezicht is, dient elke ruimtelijke ontwikkeling geen aantasting te mogen vormen voor de aanwezige historische waarden. De nieuwe ontwikkeling dient zelfs waarden toe te voegen. Voorliggend initiatief houdt hier rekening mee. Het plan draagt bij aan de ambitie 'historische cultuur'.
Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling staat de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingsvisie 'Leiden stad van Ontdekkingen: profiel 2030' niet in de weg.
Voorliggend initiatief staat de uitvoerbaarheid van 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030' niet in de weg.
Woonvisie 2020-2030
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld (RV19.0104). Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:
- Vanaf 2009 is er een jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort.
- Binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte.
- Het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen.
- De woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers'.
- Er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu.
- Er is sprake van een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiliteit.
- Er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.
De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:
- te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
- de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
- extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
- de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
- de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten
Deze vijf doelstellingen zijn in de Woonvisie uitgewerkt.
Gelet op de beperkte schaal en omvang van het plan, zal het plan een kleine bijdrage leveren aan doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling reenoveert een bestaande woonark en legt de focus daarmee op het thema duurzaamheid en circulariteit. Voor de woonomgeving is dit tevens een positieve ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de doelstelling uit de Woonvisie 2020-2030.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Verordening Ruimte 2014
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.
Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Erfgoednota 2014-2020
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Gelet op het feit dat het planitiatief een drijvend object is op het water langs de Schelpenkade, kunnen de eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond niet onevenredig worden geschaad.
Om deze reden is het niet nodig om aanvullende maatregelen op te nemen ter bescherming van archeologische waarden.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Verordening Ruimte
Het plangebied heeft geen provinciale waarden ten aanzien van cultureel erfgoed: het is niet gelegen binnen een kasteelbiotoop, landgoederenbiotoop of molenbiotoop.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
In het bestemmingsplan is deze locatie aangeduid voor woonboten. Het aantal woonboten in dit lint is maximaal drie, conform de huidige situatie. Er is geen strijd met het beschermende bestemmingsplan wat de locatie betreft en daarmee heeft het geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht ter plaatse.
Het plangebied is gelegen in het beschermd stadsgezicht 'Zuidelijke Schil'. Volgens het vigerende bestemmingsplan dient er bij de afwijking van dat bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de belangen van het beschermd stadsgezicht (artikel 25).
Bij het verzoek om omgevingsvergunning zijn de waarden van het beschermd stadsgezicht in overweging genomen. Doordat het gaat om de renovatie van een woonschip dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan is er geen strijd met de waarden van het beschermd stadsgezicht.
Het plangebied is niet gelegen in een kasteel-, landgoederen- of molenbiotoop.
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Binnen het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002
Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Wnb stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet natuurbescherming.
Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.
Het project
Bij plaatsing van de woonark dient rekening te worden gehouden met broedende vogels die mogelijk gebruik (gaan) maken van beplanting aan de walkant. Broedende vogels zijn beschermd. Het broedseizoen is globaal van maart t/m juli (let op, vogels kunnen ook buiten deze periode broeden). Mochten er broedende vogels aanwezig zijn, dan wordt er een deskundig ecoloog ingeschakeld.
Uit het stadsnatuurmeetnet van de gemeente Leiden blijkt dat er in de omgeving van de locatie huismussen en gewone dwergvleermuis voorkomen. Het aanwezige groen blijft op dit moment onaangetast. Gelet op het platte dak en de afwezigheid van open stootvoegen wordt het voldoende aannemelijk gemaakt dat de bestaande bebouwing geen geschikte verblijfslocatie biedt voor dwergvleermuizen.
Vleermuizen zijn gevoelig voor lichtverstoring. Zowel bij hun verblijfplaatsen, op vliegroutes als in hun jachtgebied. Verlichting van blauw- en ultraviolet licht kan leiden tot pijnlijke verblinding bij deze beschermde nachtdieren. Om de lichthinder voor vleermuizen tot een absoluut minimum te beperken, wordt de voorwaarde in de vergunning opgenomen dat er tevens tijdens de sloop en bouw van de woonark geen verlichting mag worden toegepast.
Er wordt rekening gehouden met de algemene zorgplicht (ook voor niet beschermde soorten), onder zorgplicht valt: dood en beschadig/verwond geen dieren. Bij het aantreffen van gewervelde dieren wordt overlegd met een ecologisch deskundige hoe deze op een veilige afstand van de werkzaamheden te verplaatsen, of hoe de werkzaamheden voorgezet kunnen worden.
De renovatie van het woonschip leidt niet tot problemen in combinatie met de aanwezige kabels en leidingen in de omgeving van het plangebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Gelet op het gestelde in de VNG uitgave kan de omgeving van de Rijn en Schiekade 145 worden getypeerd als een rustige woonomgeving. Uit het bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst blijkt dat er geen bedrijven/activiteiten zijn in de omgeving van het plan. Er is geen hinder te verwachten vanwege de ontwikkeling. Er zijn geen belemmeringen voor wat betreft dit milieuaspect.
Wet milieubeheer(Wm)
De Wm is niet van toepassing op deze ontwikkeling.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit bedrijven en milieuzonering.
Het planvoornemen betreft het vervangen van een bestaande woonschip voor een nieuw woonschip. Bij uitvoering van deze werkzaamheden zijn geen grondwerkzaamheden gemoeid. Hierdoor vindt geen bodemverstoring plaats en is het niet noodzakelijk nader bodemonderzoek uit te voeren.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De locatie ligt in het effectgebied van de A4 op ruime afstand van 1 km. De N 206 ligt op ongeveer 600 meter. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Vanwege het transport van toxische stoffen van categorie LT2 heeft de N206 een effectgebied van 900 meter. Het verbouwen en legaliseren van een woonark in een binnenstedelijk gebied heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid.
Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor het realiseren van het plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) kent woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. Een “ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen” is een geluidsgevoelig terrein (volgens artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh) en artikel 2.1 van Besluit geluid milieubeheer (Bgm)). Dat houdt in dat op deze ligplaatsen de criteria volgens de Wet geluidhinder van toepassing zijn.
Het Besluit geluidhinder bevat onder andere grenswaarden voor de geluidsbelasting vanwege wegen en spoorwegen. Zolang de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (hierna: de voorkeursgrenswaarde) niet wordt overschreden, gelden er geen beperkingen. Er kan worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarde door een hogere waarde vast te stellen. Aan deze hogere waarden zijn echter maxima verbonden. De belangrijkste voorkeursgrenswaarden en ten hoogste vast te stellen hogere waarden zijn samengevat in de volgende tabel.
Als het bestemmingsplan wordt vastgesteld (of wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan) ten behoeve van een nieuwe of gewijzigde ligplaats, of als een weg, spoorweg of industrieterrein wordt aangelegd of gewijzigd, dan moet aan deze grenswaarden worden getoetst. De grenswaarden gelden op de grens van de bestemde ligplaats.
Voor wat betreft woonboten is in de (Wvvw) een aantal artikelen toegevoegd aan de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze artikelen geven rechtszekerheid over de status van woonboten. Een woonboot (niet varend) valt onder de regelgeving voor bouwwerken.
Een ligplaats voor woonschepen is aangewezen als geluidsgevoelig terrein. Omdat deze specifieke eis geldt voor ligplaatsen, is de woonboot niet ook een geluidsgevoelig object. De Wm, Wgh en het Activiteitenbesluit milieubeheer beschermen het bouwwerk zelf niet tegen geluid.
Deze Wvvw wijst een woonboot niet aan als geluidsgevoelig object. De werkwijze voor geluid veranderd niet door de Wvvw. Een woonschip zelf is geen geluidsgevoelig object. Voor een woonschip geldt geen wettelijke binnenwaarde.
Gelet op het gestelde in de Wvvw woonboten is een woonboot geen geluidgevoelig object. De ligplaats zelf is wel als geluidgevoelig aan te merken. Deze is gelegen in de zone van de spoorbaan Leiden-Utrecht v.v.
Op bestaande woonboten zijn technische voorschriften van het Bouwbesluit voor de nieuwbouw, de verbouw, de staat en het gebruik van bouwwerken niet van toepassing. Dit wordt geregeld door, voor die aspecten, het verbod in artikel 1b van de Woningwet uit te zonderen. De technische voorschriften zijn dus niet van toepassing op woonboten, ongeacht of deze onder het overgangsrecht vallen. Ook niet als deze bouwwerken worden verbouwd.
De ligplaats zelf is aldus geluidgevoelig en ligt binnen de geluidzone van een spoorbaan. Normaliter zou bij een nieuwe ontwikkeling, gelet op de Wet geluidhinder, een akoestisch onderzoek nodig zijn op de grenzen van de ligplaats ten einde te kunnen beoordelen of een hogere waarde nodig is. Echter, in dit geval is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, maar van een bestaande situatie. Een nader akoestisch onderzoek is niet nodig.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande zijn er geen maatregelen nodig voor het verbouwen van de woonark.
Het plan betreft de renovatie van een bestaand woonschip. Hiermee wordt het aantal woningen, of gevoelige objecten, niet verhoogd. Hierdoor draagt het plan niet in betekenende mate (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit van de omgeving.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Aangezien de bouwlocatie in een binnenstedelijk gebied ligt waarbij een bestaande woonschip wordt vervangen voor een nieuw woonschip is beoordeeld dat, gelet op de gestelde drempelwaarden, geen m.e.r. beoordeling of plan M.E.R. nodig is.
Het beleidskader wordt in dit geval weergegeven door het vigerende bestemmingsplan Zuidelijke Schil, waarin er een ligplaats is opgenomen op de betreffende locatie. In het ligplaatsenplan van de gemeente is er geen locatie opgenomen voor een woonark. Aan de standaardafmetingen van de naburige woonschepen wordt voldaan.
Aan de westoever liggen tussen de brug naar de Jan van Goyenkade en het fiets/voetbruggetje zijn er 3 woonschepen aanwezig, waarvan 2 opgenomen in het ligplaatsenplan. Er ligt hier al langere tijd een 3e woonschip waarbij het voorstelbaar is om het ligplaatsenplan aan te passen aan het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid van een 3e woonschip opgenomen.
Het gebruik ter plaatse is daarmee planologisch legaal. De afwijking van het bestemmingsplan heeft slechts betrekking op de bouwregels. De ruimtelijke afweging die in het kader van de afwijking van het bestemmingsplan dient plaats te vinden, kan om die reden alleen nog betrekking hebben op een ruimtelijke afweging over de bebouwing. Het gaat dan in wezen alleen nog om de afmetingen van de woonboot. De ruimtelijke afweging kan dan gaan over de hoogte van de woonboot (één- of tweelaags) en de lengte en breedte.
De voorgestelde lengte, breedte en hoogte passen in het straatbeeld. De woonark is voor wat betreft de afmeting vergelijkbaar (of kleiner) met de naastgelegen woonarken. Met het plaatsen van een woonark van deze afmeting wordt er binnen de contouren van de ligplaats aan deze kant van de Rijn en Schiekade gebouwd.
Het woonschip ligt niet in een zichtlijn vanaf de brug of de aanliggende straten die op de Schelpenkade uitkomen. Omdat er al 2 woonschepen liggen is het voorstelbaar om de reeks te continueren tot aan de brug met dit 3e woonschip binnen de contouren van de ligplaats. Er is geen ruimtelijk bezwaar zoals een openbare oever, zichtlijn of ligging van een monumentaal of karakteristiek gebouw om af te zien van een ligplaats voor een woonschip. Ruimtelijk beeld wordt vooral bepaald door een variatie in woonschepen en voldoende ruimte tussen de boten. Daar wordt in dit geval aan voldaan.
De oeverrand met bijgebouw, tuin en groene haagafscherming wijzigt niet. De Vliet met de kades is een historische invalsroute met recreatief karakter, zowel voor pleziervaart als voor fietsers. Daarvoor heeft het woonschip geen ruimtelijke gevolgen.
Gevels met ramen aan de kopgevel en het terras liggen op voldoende afstand van woonschepen zodat er geen strijdigheid is met burenrecht. Ramen in de langsgevel kijken uit op het water en het eigen erf.
Schaduw door woonschip zal vallen op het water in de middagsituatie en in ochtendsituatie op de oever. Overige woonschepen liggen op voldoende afstand. Zodoende zijn er dus geen gevolgen wat betreft bezonning.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.
Parkeervisie 2020-2030
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.
Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.
Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:
- Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden afgeweken. Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
- Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
- De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te verminderen.
- In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
- Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.
De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.
Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
De Woonark is gelegen aan de Rijn en Schiekade en alleen direct toegankelijk voor langzaam verkeer. Het verzoek om vergunning belemmert de bereikbaarheid niet. Het vaarverkeer wordt niet belemmerd door de woonark, de Trekvliet is op andere plaatsen net zo smal of nog smaller dan hier. De afmetingen wijzigen niet na de verbouwingen aan het schip en de huidige situatie wijzigt dus ook niet.
De aanvraag betreft de legalisatie en verbouwing van een bestaande woonark. Door de aanvraag ontstaat een parkeereis die niet kan worden opgelost op eigen terrein. Aangezien de woonark feitelijk al aanwezig is, is een eventueel bestaande parkeervraag al meegenomen in de parkeerdrukmeting. De legalisatie zal dus niet leiden tot een verhoging van de parkeerdruk in de omliggende woonwijk. Fietsen van bewoners kunnen voor de eigen ark gestald worden.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.00 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Het gaat om de renovatie van een bestaand woonschip. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Het verzoek is dan ook niet in strijd met waterhuishoudkunidge aspecten.
Met het plaatsen van de woonboot blijft minder dan 2/3 van de watergang vrij. Dit is in de bestaande situatie reeds het geval. Er is met het Hoogheemraadschap in overleg getreden. Er wordt getoetst of de aan- en afvoer van water en het vaarbelang in het geding komen. Dit is niet het geval. Er is reeds een maatwerkbesluit genomen voor een eventuele woonboot op deze plek van maximaal 3,3 meter. De nieuwe woonboot wordt niet breder dan deze maat.
Het Hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen deze ontwikkeling.
Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.
Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.
Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.
Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.
De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.
Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.
De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.
Op 29 februari 2020 heeft de raad van Leiden besloten (RV 19.0008) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien.
Deze lijst wordt periodiek herzien. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een woonark in bestaand stedelijk gebied, beschermd stadsgezicht. Op basis van artikel 10 is daarom een definitieve VVGB benodigd wanneer er ten minste één zienswijze wordt ingediend.
De aanvrager draagt de kosten voor de realisering van het project. De gemeente Leiden doet geen investeringen.
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld.
De plankosten worden in rekening gebracht op basis van de Legesverordening.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.
De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.
De beantwoording van eventuele zienswijzen vindt plaats in een zienswijzennota. Deze zienswijzennota vormt een onderdeel van het uiteindelijke besluit tot al dan niet verlening van de omgevingsvergunning.