direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laan te Rhijnhof 4 - Brug
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00110-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Stichting Beheer Begraafplaats Rhijnhof (SBBR) verzorgt voor de Gemeente Leiden haar wettelijke taak in het kader van de Wet op de Lijkbezorging. Om aan deze taak zo goed mogelijk invulling te geven is voor de gehele begraafplaats een Masterplan opgesteld. In dit Masterplan is ook een suggestie gedaan voor de inrichting van het terrein rondom de aula en het crematorium dat nu onder de verantwoordelijkheid van DELA valt. Omdat DELA de aula en het crematorium aan het verbouwen is, is het nu ook het moment om het terrein van de begraafplaats, dat daarop aansluit, aan te pakken in lijn met het Masterplan.

In dit kader is er op 10 juni 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente binnengekomen om de huidige brug tussen het crematorium en de vijver te verwijderen en te vervangen door een nieuwe brug. Tevens wordt de centrale vijver verruimd en met de naastgelegen watergang verbonden. Ten behoeve van de werkzaamheden zullen 44 bomen gekapt dienen te worden en van 1 boom is er het voornemen om deze te verplanten.

Dit initiatief is op een aantal punten strijdig met het vigerende bestemmingsplan. In paragraaf 1.3 wordt daarop verder ingegaan. De mate van strijdigheid met het bestemmingsplan maakt dat een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend met gebruikmaking van de zogenaamde 'projectafwijkingsprocedure' uit de 'Wet algemene bepalingen omgevingsrecht'. Daarbij zal uit een ruimtelijke onderbouwing moeten blijken dat het project getuigt van 'een goede ruimtelijke ordening'. Dit document vormt die ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Begrenzing projectgebied

Het plangebied ligt op de begraafplaats Rhijnhof, ten zuiden van de A44 in Leiden. De begraafplaats ligt tussen de A44, N206 en de Rijn in (zie Figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00110-0301_0001.png"

Figuur 1. Een overzicht van de begraafplaats Rhijnhof. De gestippelde oranje lijn geeft het projectgebied weer.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Raad van State  
Morskwartier   30 mei 2013   17 september 2017  

Hierin zijn de gronden waar de nieuwe brug wordt gerealiseerd bestemd als Maatschappelijk en Water. Verder ligt er een functieaanduiding begraafplaats op de gronden en een gebiedsaanduiding vrijwaringszone-landgoedbiotoop. Daarnaast is in het vigerende bestemmingsplan tevens de dubbel-bestemming Waarde - Archeologie 5 voor de locatie opgenomen.

Het nu voorliggend initiatief is strijdig met het vigerende bestemmingsplan aangezien binnen de bestemmingen Water en Maatschappelijk kunstwerken niet zijn toegestaan.

Binnenplanse afwijkingsmogelijkheid

Het bestemmingsplan bevat geen binnenplanse mogelijkheden om de vervanging van de brug, het plaatsen van een nieuwe brug en de verruiming van de centrale vijver op deze locatie toe te staan.

Buitenplanse afwijkingsmogelijkheid

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, Wabo regelt de buitenplanse afwijking. In artikel 4 van Bijlage II bij het Bor zijn de zogenoemde 'kruimelgevallen' opgenomen waarin een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. Aangezien de oppervlakte van de twee bruggen gezamenlijk 92 m2 bedraagt kan, gelet op de overschrijding van de oppervlaktemaat van 50 m2 van de brug, geen gebruik worden gemaakt van artikel 4 lid 3 van Bijlage ll van de Bor. Er is in dit geval dus geen 'kruimelgeval' van toepassing om de realisatie van het bouwplan mogelijk te maken.

Een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, Wabo is noodzakelijk om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00110-0301_0002.png"

Figuur 2. Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan Morskwartier (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

Het plangebied ligt op de begraafplaats Rhijnhof, ten zuiden van de A44 in Leiden. Het plangebied bestaat uit een vijver en een watergang ten oosten van de vijver. Ten oosten van de watergang is een crematorium en overdekte urnen-ruimte. Over de watergang loopt, ten zuidwesten van het crematorium, een brug. De paden rondom de vijver hebben kiezelbestrating en de paden rondom het crematorium hebben stenen bestrating.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00110-0301_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00110-0301_0004.png"

Figuur 3. Een impressie van de watergang en vijver.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00110-0301_0005.png"

  Figuur 4. De brug over de watergang.

2.2 Beschrijving van het project

De centrale vijver in de begraafplaats wordt verruimd, waarbij in het oostelijk deel van de vijver een gronddam wordt doorgebroken. Hierdoor wordt de vijver met een naastgelegen watergang verbonden. Over de vijver wordt een nieuwe brug aangelegd, zie Figuur 3. Voor het verwijderen van de gronddam worden 44 bomen gekapt en bestaat er het voornemen 1 boom te verplanten. Inzake het kappen van de 44 bomen en het verplanten van 1 boom wordt verwezen naar hetgeen is opgenomen onder het kopje "ten aanzien van het vellen van houtopstand" in de omgevingsvergunning geregistreerd onder nummer Wabo 161917/ 2394165 OLO, zie bijlage 3 Besluit. Ten aanzien van het kappen van de bomen is een kapvergunningstekening als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd, zie bijlage 4 Kapvergunningstekening, een taxatierapport bomen, zie bijlage 5 Taxatierapport bomen en een compensatieplan bomen, zie bijlage 6 Compensatieplan bomen. Inzake het verplanten van de boom is info opgenomen over de verplantingswijze, zie bijlage 7 Verplantingswijze.

Tevens wordt in de watergangen gewerkt. Voor het plaatsen van de nieuwe brug wordt de huidige brug tussen het crematorium en de vijver verwijderd en worden enkele bomen en bossages gekapt. Daarnaast zal er voor het aanleggen van de nieuwe brug worden geheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00110-0301_0006.png"

Figuur 5. Een luchtfoto van het huidige plangebied (Bron: Google Earth). De blauwe lijn geeft globaal aan waar de nieuwe brug komt te liggen en het rode kader geeft de gronddam weer welke verwijderd gaat worden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Masterplan Rhijnhof

De Stichting Beheer Begraafplaats Rhijnhof (SBBR) verzorgt voor de Gemeente Leiden haar wettelijke taak in het kader van de Wet op de Lijkbezorging. Om aan deze taak zo goed mogelijk invulling te geven is in 2006 voor de gehele begraafplaats een Masterplan opgesteld. In dit Masterplan is ook een suggestie gedaan voor de inrichting van het terrein rondom de aula en het crematorium. De werkzaamheden worden in lijn met het Masterplan uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00110-0301_0007.png"

Figuur 6. Masterplan Rhijnhof 2006

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.

Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte 2014

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.

Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.

4.1.2 Onderzoeksresultaten

Volgens het plan voor het plaatsen van een brug, het vervangen van een brug, het kappen van 44 bomen, het verplanten van 1 boom en de aanleg van een vijver zal de bodem verstoord worden over een oppervlakte van ca. 600 m2.

Bestemmingsplan archeologie

Dit plan zal worden gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van het Bestemmingsplan Morskwartier de dubbelbestemming Waarde- Archeologie 5 geldt (gebied met een hoge archeologische verwachting buiten de singels). De voor Waarde-Archeologie 5 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 50 cm. Bij uitvoering van de plannen worden bovenstaande criteria overschreden

Voorgeschiedenis

Op de locatie is een Archeologisch booronderzoek uitgevoerd door Arcadis, Brokke, A. J., 2015. Archeologisch onderzoek t.b.v. aanleg fase T4 en brug 2, begraafplaats Rhijnhof te Leiden, Inventariserend veldonderzoek verkennende fase (IVO-O). Arcadis Archeologisch Rapport 70, Arcadis, Amsterdam, zie bijlage 8 Archeologie.

In de ondergrond van het plangebied liggen restgeul- en verlandingsafzettingen onder een modern verstoringsdek. In de verlandingsafzettingen wordt puin en baksteen waargenomen, dat vermoedelijk in het gebied gestort en vergraven is. Er zijn daarentegen geen archeologische indicatoren waargenomen die wijzen op een vindplaats. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Concluderend geldt een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor de periode Laat-Neolithicum - Nieuwe tijd. Wel kunnen eventueel zogenaamd 'natte' archeologische zaken worden aangetroffen in een restgeul, zoals scheepswrakken, nederzettingsafval en visfuiken.

Aanbevelingen

  • Indien dit plan zal worden uitgevoerd, moet voorafgaand aan de werkzaamheden een vergunning worden aangevraagd voor de activiteit het uitvoeren van een werk (voorheen archeologische aanlegvergunning).
  • Op basis van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zullen aan de activiteit uitvoeren van een werk geen voorwaarden worden gesteld, omdat de verwachting voor archeologische resten laag is.

Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.


Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.


Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

4.2.2 Onderzoeksresullaten

Op 2 juli 2010 heeft Provinciale Staten voor 108 landgoederen een Landgoedbiotoop vastgesteld, als onderdeel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dit omdat de landgoederen in de provincie onder druk staan en deze derhalve beschermd moeten worden.

De locatie bevindt zich buiten het beschermd stadsgezicht. De begraafplaats valt ten dele binnen de landgoedbiotoop van Rhijnhof. Deze landgoedbiotoop bestaat uit het landhuis met het park en de waterlopen, twee bufferzones, nl. het blikveld over het water en een blikveld noordelijk van het park, een zichtlijn op het huis en een belangrijke as ter hoogte van de Rhijnhofweg.

Het plaatsen van een brug heeft geen gevolgen voor de belangrijke zichtas van het landhuis. Het vergroten van de waterpartij betekent een wijziging van de vijver en waterlopen die vallen onder de te beschermen onderdelen van de landgoedbiotoop. De vijver is een onderdeel van de vroegere buitenplaats. Ondanks de vergroting en samenvoeging met de slotenstructuur zal de vijverpartij als zodanig herkenbaar blijven. Daarmee zijn de gevolgen voor de landgoedbiotoop acceptabel.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Europees en nationaal beleid

Wet natuurbescherming (Wnb)

Het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming wordt gevormd door de Wet natuurbescherming, die op 1 januari 2017 in werking is getreden en de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet heeft vervangen.

Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Daarnaast draagt de wet Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk, het zogenaamde Natuurnetwerk Nederland. De provincie regelt die bescherming bij provinciale verordening. In de verordening van de provincie Zuid-Holland draagt dit netwerk nog de naam Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie kan in haar verordening ook andere gebieden met een bijzondere natuurwaarde beschermen, zoals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

Soortenbescherming is onder de nieuwe Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor specifieke soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer een activiteit ziet op een verbod uit de Wet natuurbescherming, niet wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode én de betreffende activiteit niet is vrijgesteld op basis van de provinciale verordening, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt in de regel uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd door middel van mitigerende en compenserende maatregelen. Voorbeelden daarvan zijn het zoveel mogelijk buiten het broed- of slaapseizoen laten plaatsvinden van de verstoringen, en het tijdig beschikbaar stellen van alternatieve, gelijkwaardige habitats voor de betreffende soort.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002

Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Bomenverordening 2015

De Bomenverordening 2015 heeft als doel de bescherming van bomen. De verordening biedt een betere bescherming aan belangrijke en beschermenswaardige bomen en houtopstanden in de stad dan de voorgaande bomenverordening. Alle bomen in de openbare ruimte met een stamomtrek van 45 cm of meer (gemeten op 130 cm hoogte), solitaire bomen voorkomend op de Groene Kaart of onderdeel uitmakend beschermd gebied op de Groene Kaart zijn vergunningsplichtig onder de Bomenverordening 2015.


De Bomenverordening werkt met een Groene Kaart met beschermde houtopstanden, bomen, boomstructuren en boomvlakken in zowel openbare ruimte als in particuliere tuinen. De Groene Kaart valt gedeeltelijk maar niet volledig samen met de Groene Hoofdstructuur uit de Nota versterken en verbinden. Alle bomen die op de Groene Kaart staan zijn beschermd en mogen in principe niet worden omgehakt. In de verordening is geregeld wanneer kapvergunningen nodig zijn.


Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.

Het Ecologisch Beleidsplan is al wat ouder maar vormt nog steeds de onderbouwing van het ecologisch beleid van de gemeente Leiden.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

De werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, en daarmee overtredingen van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Het is daarom noodzakelijk om inzicht te krijgen in de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten en om vast te stellen of de voorgenomen ingreep leidt tot negatieve effecten. Dit wordt in eerste instantie beoordeeld middels een verkennende toets, de zogenaamde Quickscan. Deze Quickscan heeft tot doel de waarde van het plangebied voor beschermde soorten in beeld te brengen en te voorzien in een eerste inschatting van mogelijke effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten.

Eerder is al een Quickscan uitgevoerd, namelijk in augustus 2015 met een aanvullend soortgericht onderzoek naar vissen. Deze is uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. Omdat de Wnb op 1 januari 2017 van kracht is geworden, en omdat het alweer enige jaren geleden is dat de Quickscan is uitgevoerd, is deze opnieuw uitgevoerd, zie bijlage 9 Flora & fauna.

In de Quickscan Natuurwetgeving Rhijnhof, d.d 16 maart 2017 wordt geconcludeerd dat effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde gebieden uitgesloten zijn.

Binnen het projectgebied komen beschermde soorten voor. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden worden mogelijk verbodsbepalingen van de Wnb ten aanzien van beschermde soorten overtreden. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat dit het geval is. Deze maatregelen worden in een werkprotocol opgenomen.

Indien de mitigerende maatregelen zoals hieronder beschreven in acht worden genomen, is het dan ook niet noodzakelijk vervolgstappen te nemen of een ontheffing in het kader van de Wnb aan te vragen.

Mitigerende maatregelen

Om effecten op beschermde soorten te voorkomen, is het noodzakelijk mitigerende maatregelen te treffen.

Behalve in het kader van de zorgplicht, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen om effecten op algemene broedvogels en foeragerende vleermuizen te voorkomen:

  • Zorgplicht: Houd tijdens de werkzaamheden te allen tijde rekening met de algemene zorgplicht.
  • Werk zo veel mogelijk in één richting, de richting waarin soorten kunnen vluchten.
  • Het materieel moet zorgvuldig en deskundig worden gebruikt, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt.
  • Voer werkzaamheden in watergangen zoveel mogelijk uit in de maanden september- oktober (dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van amfibieën). Werk in ieder geval bij een watertemperatuur boven de 5 C en wanneer er geen sprake is van ijsvorming.
  • Voer de werkzaamheden in de richting van open water uit, zodat amfibieën kunnen ontsnappen. Als amfibieën door de werkzaamheden dreigen te worden ingesloten dienen de aanwezige vissen op de volgende wijze worden weggevangen: de gevangen exemplaren worden direct overgezet in een andere watergang, in een geschikt biotoop, en in hetzelfde watersysteem waar de amfibieën gevangen zijn.
  • Bij het rijden door het gebied met voertuigen en machinerie kunnen grondgebonden dieren worden gedood of verwond. Zorg dat met de voertuigen rustig wordt gereden (maximaal 15 km/uur), zodat de dieren de kans hebben om te ontsnappen aan de werkzaamheden.
  • Tijdens de werkzaamheden dient continu op aanwezigheid van dieren gelet te worden. Bij aantreffen van dieren moet worden voorkomen dat deze worden gedood of verwond.
  • Zorg dat de terreindelen die gehandhaafd blijven, zoveel mogelijk met rust worden gelaten.
  • Hiermee wordt verstoring van vogels, amfibieën en zoogdieren voorkomen. Zorg in dit kader ook dat de bouwroute zo veel mogelijk gelijkloopt met bestaande paden, zodat er tijdens de aanlegfase zo min mogelijk ruimtebeslag is.
  • Algemene broedvogels: Voer werkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden.
  • Vleermuizen: Voer de werkzaamheden uit bij daglicht. Dit voorkomt dat eventueel aanwezige vleermuizen lichthinder ondervinden tijdens het foerageren en migreren.

4.4 Kabels en leidingen

Op Rhijnhof zelf zijn geen kabels en leidingen van nutsbedrijven aanwezig. Deze hebben allen hun meters (overnamepunten) bij de hoofdingang liggen. Verder zijn er geen relevante kabels- en leidingen aanwezig die de werkzaamheden in de weg kunnen zitten.

4.5 Milieu

4.5.1 Bodem
4.5.1.1 Beleidskader

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van ruimtelijke plannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het plan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan/BUS-melding; er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde“spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid

Binnen de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem (op niveau van bodemkwaliteitsklasse)
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

4.5.1.2 Onderzoeksresultaten

Op 1 okotber 2015 is een verkennend bodemonderzoek locatie: Begraafplaats Rhijnhof te Leiden, uitgevoerd door Arcadis, kenmerk 078644417:A, zie bijlage 10 Bodemonderzoek.

Uit de chemische analyses blijkt dat de boven- en de ondergrond niet of licht zijn verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met zink en matig verontreinigd met barium. De matige verontreiniging aan barium wordt gezien als van nature voorkomend.

Een nauwelijks aanwezige puinlaag is afzonderlijk zintuiglijk onderzocht op asbestverdachte materialen. Deze zijn niet aangetroffen. Omdat deze nauwelijks aanwezig was is deze niet analytisch onderzocht.

Het onderzoeksbureau heeft geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodemmonsters.

De resultaten geven geen aanleiding voor vervolgstappen.

Conclusie

De locatie is geschikt voor het geplande gebruik. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.6 Stedenbouwkundige inpassing

De voorgenomen werkzaamheden zijn passend in het Masterplan en de Structuurschets Rhijnhof zoals opgesteld voor de inrichting van de begraafplaats en uitbreiding van hoofdgebouw van aula en crematorium. Functioneel is het gewenst om het hoofdgebouw van aula en crematorium te verbinden met het landschapsgedeelte van de begraafplaats. Hierdoor ontstaat er een logische routing van de paden. Het hoofdgebouw wordt op deze manier nog meer een centraal element op de begraafplaats.

Vergroting van de waterpartij/ vijver is tevens gewenst om een versterking van het ruimtelijk beeld van het landschapspark te krijgen.

Ruimelijk is de brug passend in de ruimtelijke structuur van de begraafplaats door aan te sluiten op de curvende, landschappelijke vorm van de Engelse landschapsstijl. De brug is terughoudend en sober vormgegeven in een open, transparante vorm, waarbij openheid en zichtlijnen niet belemmerd worden.

4.7 Water

4.7.1 Beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De hoofddoelen zijn goede bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, goede waterkwaliteit, het op duurzame wijze zuiveren van afvalwater en hergebruik van grondstoffen. Dit alles tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Dit betekent dat het in het WBP wordt extra ingezet op Participatie, Duurzaamheid en Innovatie en Deregulering. Zo kan het Hoogheemraadschap van Rijnland voor en steeds vaker met inwoners en bedrijven werken aan een op lange termijn houdbaar watersysteem, binnen ecologische randvoorwaarden en met aandacht voor economische prestaties.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomst vast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juni 2016 is de gewijzigde Keur Rijnland 2015 (van 1 juli 2015) in werking getreden, alsmede nieuwe uitvoeringsregels die per 10 juni 2016 in werking zijn getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur stelt regels die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. Het belangrijkste onderdeel van de Keur is hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Dit houdt in dat handelingen in het watersysteem in eerste instantie via de zorgplicht gereguleerd worden. Als er redenen zijn om handelingen zwaarder te reguleren, via een algemene regel of vergunningplicht, wordt dat uitgelegd in de regelgeving. De “Keur en Uitvoeringsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemd waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit we te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

De vijver binnen het plangebied wordt verruimd, waarbij in het oostelijk deel van de vijver een gronddam wordt doorgebroken. Hierdoor wordt de vijver met de naastgelegen watergang verbonden. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is een grotere vijver geëist als compensatie van elders gedempte waterpartijen, met name op het gedeelte Veldheim.

Het aspect water staat de uitvoering van de werkzaamheden niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden.

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevinsgvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2 Procedure

De ingediende aanvraag om omgevingsvergunning is, zoals omschreven in paragraaf 1.3, strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Vastgesteld is dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend na toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo. Op de bijbehorende procedure is afdeling 3.4 Awb van toepassing.

Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Een ieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

Nadat de zienswijzennota en het definitieve besluit door het bevoegd gezag zijn vastgesteld, zal het besluit tezamen met de ruimtelijke onderbouwing en de zienswijzennota opnieuw voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens die termijn kan iedere belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend of redelijkerwijs geen gelegenheid heeft gehad een zienswijze in te dienen, een beroepschrift indienen bij de rechtbank in Den-Haag. Wanneer het uiteindelijke besluit afwijkt van het ontwerpbesluit, kan een ieder een beroepsschrift indienen met betrekking tot de punten waarop het besluit is gewijzigd.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Op grond van artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo. Met een dergelijke verklaring kan de gemeenteraad haar goedkeuring of afkeuring uitspreken over een plan. Een dergelijke instemming heeft een bindende status: het college kan een omgevingsvergunning niet verlenen zolang de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

In Leiden is door de gemeenteraad op grond van artikel 6.5, derde lid Besluit omgevingsrecht een lijst van categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. De gemeenteraad heeft hiermee willen bewerkstelligen dat voor kleine en niet maatschappelijk gevoelige projecten geen tussenkomst van de gemeenteraad is vereist, en bij grote en wel maatschappelijk gevoelige projecten wel. De onderstaande matrix geeft aan voor welke projecten een verklaring van geen bedenkingen al dan niet is vereist.


 
geen zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit   wel zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit  
1.
Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte

2.
Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan of gelijk aan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte.

3.
Het project heeft betrekking op bovenlokale infrastructuur, water- en groenprojecten.

4.
Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastructuur-, water- en groenprojecten in strijd met lokaal beleid.

5.
Het project is gelegen binnen beschermd stads- gezicht en de uiterlijke kenmerken van een pand wijzigen.

6.
Naar aanleiding van de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning is door of namens vijf belanghebbenden een negatieve reactie ingediend.
 
geen verklaring van geen bedenkingen vereist   verklaring van geen bedenkingen wel vereist  
1. Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan of gelijk aan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte.

2. Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte.

3.
Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastructuur-, water- en groenprojecten passend binnen lokaal beleid.

4.
Het project is gelegen buiten beschermd stads- gezicht, of is gelegen binnen beschermd stadsgezicht en de uiterlijke kenmerken van de betrokken panden wijzigen niet.

5.
Het project betreft 'bouwwerk geen gebouw zijnde'.  
geen verklaring van geen bedenkingen vereist   geen verklaring van geen bedenkingen vereist  

In dit geval heeft het project betrekking op lokaal gerichte infrastructuur, water-, en groenprojecten passend binnen lokaal beleid.

Voor dit project is een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet vereist.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro.

Verder is in artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij (buitenplans) van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien (onder andere) het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het plan voor de realisatie van een brug en het vergoten van een waterpartij is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Een exploitatieplan of het anderszins verhalen van de kosten van de grondexploitatie is hier dan ook niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan een ieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft vanaf vrijdag 15 september 2017 tot en met donderdag 26 oktober 2017 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze ingediend. De ingediende zienswijze is ontvankelijk. In de bijgevoegde zienswijzennota, zie bijlage 11 Zienswijzennota is de reactie weergegeven en tevens van een beantwoording voorzien.