direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Nieuw gemaal Oostvlietpolder
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00095-0301

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het westen van de Oostvlietpolder ligt gemaal Hofpolder, dat als gevolg van de aanleg van de Rijnlandroute verplaatst moet worden. Het gemaal staat precies op het tracé van de Rijnlandroute, maar vormt een belangrijk onderdeel voor de waterhuishouding van de Oostvlietpolder. Het is daarom van belang dat de waterhuishouding in de polder opnieuw op orde is voordat een aannemer start met de aanleg van de Rijnlandroute. Hiervoor wordt een nieuw gemaal gerealiseerd ten noordoosten van het huidige gemaal. Het nieuwe gemaal komt op ongeveer 50 meter afstand ten zuiden van het adres Vlietweg 7 te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0001.png"

Het oude gemaal Hofpolder (rood gekleurd) en het nieuw te realiseren gemaal (blauw gekleurd)

1.2 Begrenzing projectgebied

Het gemaal komt op grofweg 26 meter afstand ten zuiden van de Vlietweg te liggen. De begrenzing van het gemaal wordt bepaald door een in/uitrit, het gemaal zelf en de afrasteringen. Een te realiseren waterpartij valt buiten het bereik van deze aanvraag.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven. De aanvraag betreft het gebied dat is aangegeven met een witte, onderbroken lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0002.png"

Begrenzing projectgebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen / inpassingsplannen:

Naam bestemmingsplan / inpassingsplan   Vastgesteld   Raad van State  
Inpassingsplan Rijnlandroute   23 maart 2016   -  
Oostvlietpolder   20 januari 2004   19 november 2008  
Archeologie   2 december 2010   -  
Bestemmingsplan Oostvlietpolder 2016   Verwachte vaststellingsdatum:
29 september 2016

Dit bestemmingsplan vervangt bij in werking treding de bestemmingsplannen Oostvlietpolder en Archeologie.  
-  

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0003.png"

Inpassingsplan Rijnlandroute

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0004.png"

Huidig bestemmingsplan 'Oostvlietpolder'

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0005.png"

Huidig bestemmingsplan 'Archeologie'

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0006.png"

Bestemmingsplan Oostvlietpolder 2016

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het project

Het nieuwe gemaal bestaat uit een gebouwtje (9,75 m2) met een hoogte van 2,7 meter, krooshekreiniger, vijzel(goot), kroosbak, terugslagklep, niveaumeter en afrastering met toegangspoort en slootwaaier. De bouwwerken zijn allemaal minder dan 10 meter hoog en de gezamenlijke oppervlakte bedraagt ongeveer 26 m2.

Naast het gemaal zelf wordt een in/uitrit gerealiseerd, dat direct aansluit op de Vlietweg. Daarnaast worden hekwerken (met slootwaaiers), een damwand en oeverbescherming geplaatst.

In bijlage 2 van deze toelichting zijn de aangeleverde bouwtekeningen van het nieuw te bouwen gemaal opgenomen.

2.2 Toetsing van het project aan het geldende bestemmingsplan

Toetsing aan inpassingsplan Rijnlandroute:

Bestemming   Artikel   Is het plan passend in deze bestemming?  
Water   17   Nee  
Waterstaat-Waterkering   28   Nee  

Strijdigheid 1:

Bestemming Water:

In artikel 17, lid 2 staat dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

Een deel van het gemaal (waar de regel- en meetinstallatie is ondergebracht) is een gebouw, waardoor strijdigheid ontstaat.

Strijdigheid 2:

Bestemming Waterstaat-Waterkering:

In artikel 28, lid 1 staat dat de voor 'waterstaat-waterkering' aangewezen gronden mede bestemd zijn voor waterkering met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken. Verder staat in artikel 28, lid 2 onder a dat uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

Een gemaal is geen waterkering en een deel van het gemaal is een gebouw. Hierdoor ontstaat strijdigheid met dit artikel.

Toetsing aan bestemmingsplan Oostvlietpolder:

Bestemming   Artikel   Is het plan passend in deze bestemming?  
Groenzone   12   Nee  
Waterkering   20   Ja. Op deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Het deel van het gemaal waar een gebouw aanwezig is, valt binnen andere bestemmingen. Hierdoor is er geen strijdigheid met deze bestemming.  

Strijdigheid:

Bestemming Groenzone:

In artikel 12, lid 2 staat dat uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van en passend in de bestemming mogen worden opgericht met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2,5 m mag bedragen, en met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen.

Binnen de doeleindenomschrijving van Groenzone is ook water opgenomen. Het gemaal wordt daarom ten behoeve van en passend in de bestemming gebouwd. Het deel dat als 'gebouw' moet worden aangemerkt valt binnen het inpassingsplan.

Op basis van de wijze van meten moet de hoogte van het bouwwerk echter gemeten worden vanaf peil. In dit gebied is het zomerpeil 2,32m -NAP en het winterpeil 2,42m -NAP. Gemiddeld bedraagt het peil dan 2,37m -NAP. Het bouwwerk mag dan volgens de regels maximaal 0,13 meter boven NAP uitsteken. Het bouwwerk, bestaande uit een vijzelgoot, verlichting en automatische krooshekreiniger (1,8m boven NAP), overschrijdt deze maximale bouwhoogte.

Toetsing aan bestemmingsplan Archeologie:

Bestemming   Artikel   Is het plan passend in deze bestemming?  
Waarde-Archeologie 3   4   Nee  

Strijdigheid:

Bestemming Waarde-Archeologie 3:

In artikel 4 lid 2 onder 1 staat dat op deze gronden ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.

In artikel 4 lid 3 staat dat het verboden is om op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders een werk, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 30 m²:

  • grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  • het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • het verlagen van het waterpeil;
  • het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
  • het heien van palen en slaan van damwanden;

Dit plan heeft tot gevolg dat er grondwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd dieper dan 30 cm en met een oppervlakte van ongeveer 50 m2. Dit betekent dat voor het plan een aanlegvergunning (nu: omgevingsvergunning) moet worden aangevraagd voor dit onderdeel.

Toetsing aan nieuw bestemmingsplan Oostvlietpolder (verwachte vaststelling 29 september 2016) :

Bestemming   Artikel   Is het plan passend in deze bestemming?  
Natuur   9   Nee  
Dubbelbestemming Waarde-landschap   25   Ja. In dit artikel is aangegeven dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning waterlopen aan te leggen of aanwezige waterlopen te vergraven, verruimen of dempen. De huidige aanvraag bestreft uitsluitend de realisatie van een gemaal en niet het in enig opzicht wijzigen of graven van een watergang.

Verder is in dit artikel aangegeven dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen aan te leggen of aan te brengen. Ook daar is in deze aanvraag geen sprake van. De enige aanpassing aan een watergang betreft het aanbrengen van oeverbescherming.  
Dubbelbestemming Waarde-Archeologie 8   23   Ja. Als gevolg van dit artikel is het verboden om zonder om in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerkzaamheden uit te voeren dieper dan 50 cm en over een totale oppervlakte groter dan 100 m2.

Dit plan heeft tot gevolg dat er grondwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd dieper dan 30 cm en met een oppervlakte van ongeveer 50 m2.  
Water met functieaanduiding gemaal   14   Ja. Voor het nieuwe gemaal is een regeling opgenomen in dit bestemmingsplan.  
Dubbelbestemming Waterstaat - waterkering   26   Nee.  

Strijdigheid 1:

Bestemming Natuur

In artikel 9.1 staat dat de voor natuur aangewezen gronden bestemd zijn voor

  • het behoud, herstel en de instandhouding van de aanwezige natuurwaarden;
  • agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • extensieve dagrecreatie en de daarbij behorende voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;
  • natuureducatie;
  • ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': de aanleg, ontwikkeling en onderhoud van een doorlopende groenzone met een ecologisch karakter;
  • opslag, uitsluitend voor zover bestaand;

met de daarbijbehorende voorzieningen zoals:

  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • beheerpaden en perceelontsluitingswegen;
  • fiets-, voet- en ruiterpaden;
  • oeververbindingen in de vorm van bruggen en dammen

De toegangsweg naar het gemaal valt binnen deze bestemming. Beheerpaden en perceelontsluitingswegen zijn passend binnen de bestemmingsomschrijving. De toegangsweg naar het gemaal zal worden gebruikt door beheerders van het gemaal. Op dit punt ontstaat geen strijdigheid.

Wel zullen de beheerders ook moeten parkeren bij het gemaal. Parkeren is geen onderdeel van de bestemmingsomschrijving, waardoor er strijdigheid ontstaat met artikel 9, lid 1.

Vervolgens staat in artikel 9, lid 3 dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken teneinde parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • de afwijking is noodzakelijk in verband met een parkeerbehoefte binnen de bestemming Natuur;
  • de natuurwaarden van de gronden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het gebruik van belendende percelen.

Het parkeren is niet noodzakelijk in verband met een parkeerbehoefte binnen de bestemming Natuur, waardoor van deze afwijkingsbevoegdheid geen gebruik kan worden gemaakt.

Strijdigheid 2:

Bestemming Natuur

In artikel 9, lid 4 staat dat het verboden is om op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voorzover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  • het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.

In dit geval is er sprake van strijdigheid met de regels, omdat ter plaatse oppervlakteverharding wordt gerealiseerd ten behoeve van toegang en parkeren.

Vervolgens staat in artikel 9.4.3 dat de werken of werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn, indien daardoor de natuurwaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. In deze toelichting 4.3 is aangegeven waarom er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden ter plekke.

Strijdigheid 3:

Dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering

In artikel 26, lid 1 staat dat de gronden mede zijn bestemd voor de aanleg, de instandhouding en de bescherming van de waterkering. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Vervolgens staat in artikel 26 lid 2 dat alleen ten dienste van deze bestemming mag worden gebouwd en dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

In dit geval wordt niet ten dienste van de waterkering gebouwd, maar ten dienste van de waterhuishouding in de Oostvlietpolder. Tevens wordt een gebouw geplaatst.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Europees en nationaal beleid

3.1.1 Tracewet

Voordat Rijkswaterstaat een nieuwe weg kan aanleggen, moet een zogenaamde 'Tracéwetprocedure' worden doorlopen. Een dergelijke procedure is ook voor de aanleg van de Rijnlandroute van toepassing.

Voor dit plan is artikel 20, lid 2 van de Tracéwet van kracht. Hierin is vastgelegd dat de minister van infrastructuur en milieu een gecoördineerde voorbereiding bevorderd van de besluiten die dienen ter uitvoering van een Tracébesluit. In dit kader is een kaderrichtlijn coördinatie vergunningen op grond van artikel 20 Tracéwet vastgesteld.

In artikel 20, lid 4 van de Tracéwet is bepaald dat op de voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten afdeling 3.4 van de Algemeen Wet Bestuursrecht van kracht is. Voor iedere vergunningaanvraag (en dus ook deze) wordt eerst een ontwerpbesluit opgesteld dat ter inzage wordt gelegd. De uitgebreide procedure is op basis hiervan van kracht in dit geval. Het ter inzage leggen word gecoördineerd vanuit het Rijk.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
3.2.1.1 Beschrijving beleidskader

De Visie Ruimte en Mobiliteit is een provinciale structuurvisie dat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid bevat. De visie is op 9 juli 2014 door de provincie vastgesteld. De visie biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • vergroten van de agglomeratiekracht,
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Kwaliteitskaart

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Verordening Ruimte ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten.Doel van de kaart is om nieuwe ontwikkelingen binnen de provincie op een logische en aantrekkelijke manier te verbinden aan een plek in Zuid-Holland. Betrokken partijen houden bij ruimtelijke ingrepen rekening met de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de belevingswaarde van een gebied. Het gaat daarbij onder andere om gebiedskenmerken zoals de aard en schaal, om duurzaam gebruik van de ondergrond, de versterking van de ruimtelijke opbouw en de inpassing in de wijdere omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0007.png"

De ruimtelijke kwaliteitskaart uit de Visie Ruimte en Mobiliteit

Drie soorten ruimtelijke ontwikkeling  

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
  • Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • 1. Inpassing.

Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten

  • 2. Aanpassing.

Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

  • 3. Transformatie.

Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Gebieden met beschermingscategorieen

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn. De extra voorwaarden zijn genoemd in de verordening ruimte.

Gebieden met een specifieke waarde (categorie 2)

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk in deze gebieden, maar met inachtneming van de volgende specifieke waarden:

  • belangrijke weidevogelgebieden
  • openbare recreatiegebieden
  • groene buffers
  • graslanden in de Bollenstreek

Gebieden met bijzondere kwaliteit (categorie 1)

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan de volgende kwaliteiten:

  • Hoge en specifieke natuurwaarden in Zuid-Holland (ecologische hoofdstructuur en Natura 2000)
  • Cultuurhistorische kroonjuwelen

3.2.1.2 Gevolgen voor het plan

Kwaliteitskaart

De integrale kwaliteitskaart is een integraal onderdeel van de Visie ruimte en mobiliteit en is opgebouwd uit vier lagen:

  • 1. de laag van de ondergrond,
  • 2. de laag van de cultuur- en natuurlandschappen,
  • 3. de laag van de stedelijke occupatie
  • 4. de laag van de beleving.

1. Laag van de ondergrond

Ter hoogte van het nieuw te realiseren gemaal is de laag van de ondergrond te typeren als veencomplex, bestaande uit oude zeeklei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0009.png"

Laag van de ondergrond in de kwaliteitskaart uit de visie ruimte en mobiliteit

Gronden in het veencomplex hebben vaak een hoge waterstand en een geringe draagkracht. Binnen het veencomplex is een groot aantal bestaande en voormalige plassen aanwezig. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei.

Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang.

Richtpunten bij het veencomplex zijn:

  • Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van de bodemdaling.
  • Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.

De realisatie van het nieuwe gemaal draagt bij aan een duurzame waterhuishouding van de Oostvlietpolder, ook na de realisatie van de Rijnlandroute.

2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Ter hoogte van het gemaal is de laag van de cultuur- en natuurlandschappen te typeren als veen(weide)landschap. Kenmerken zijn regelmatige verkavelingspatronen, weidse landschappen met lange zichtlijnen, smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en veel grasland / agrarisch gebruik.

Richtlijnen voor dit cultuur- en natuurlandschap zijn het bewaren van de diversiteit aan verkavelingspatronen en het behouden van lengtesloten, het rekening houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen en het plaatsen van nieuwe bebouwing en bouwwerken binnen de bestaande structuren / linten (dus niet in de veenweidepolders).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0011.png"

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen in de kwaliteitskaart uit de visie ruimte en mobiliteit

De realisatie van het gemaal heeft geen gevolgen voor het verkavelingspatroon ter plekke. De bestaande lengtesloot waarop het gemaal uitwatert blijft intact. Het gemaal wordt geplaatst in de buurt van de Vlietweg, een bestaand bebouwingslint aan de noordrand van de Oostvlietpolder.

Laag van stedelijke occupatie

De laag van de stedelijke occupatie is ter plekke te typeren als ' stads- of dorpsrand'. Dit geldt voor het gebied aan weerzijden van de Vlietweg. Dit is de grens van bebouwd gebied en landschap met een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, vanwege de nabijheid van voorzieningen en het directe contact met het buitengebied.

De provincie onderscheidt drie typen 'overgangskwaliteiten' voor de overgangszones tussen dorp en omgeving: het front (contrast), het contact en de overlap (contract). Bij het front is er sprake van een scherpe rand tussen bebouwing en land, terwijl bij het contract de bebouwing meer geleidelijk overloopt in het landelijk gebied.

De overgangskwaliteit in is de Oostvlietpolder te typeren als 'overlap (contract)'. Deze kwaliteit komt vaak voor in gebieden waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand. Tussen bebouwd gebied en landschap is sprake een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0013.png"

Laag van de stedelijke occupatie in de kwaliteitskaart uit de visie ruimte en mobiliteit

De ontwikkeling van het gemaal past binnen de hiervoor opgenomen omschrijving. Het gemaal ligt nabij de Vlietweg, in de overgangszone tussen bebouwingslint en open landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is te typeren als 'Romeinse Limes' en 'groene buffer'.

De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. Rond de Oostvlietpolder wordt de Limes gevormd door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur (forten, wachttorens, militaire kampementen, havens, scheepswrakken en aanlegplaatsen); steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes. Richtpunt bij ontwikkelingen is dan ook dat deze bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.

De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. Richtpunten hierbij zijn:

  • Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0015.png"

Laag van de beleving in de kwaliteitskaart uit de visie ruimte en mobiliteit

De Limes wordt in dit gebied gevormd door Het Rijn-Schiekanaal en de Vlietweg. De realisatie van het gemaal heeft hierop geen invloed. Verder is de realisatie van het gemaal niet te beschouwen als een grootschalige nieuwe ontwikkeling, aangezien het de vervanging is van het huidige gemaal Hofpolder.

Drie soorten ruimtelijke ontwikkeling

De realisatie van het gemaal is een gebiedseigen ontwikkeling dat passend is in de maat en schaal van de omgeving. Het gemaal vormt een wezenlijk onderdeel van de waterhuishouding van het gebied en past binnen de hiervoor omschreven richtpunten.De bestaande slotenstructuur wordt niet aangepast als gevolg van deze ontwikkeling, waardoor de gebiedskwaliteiten ter plekke intact blijven. Om die reden is bij deze ontwikkeling sprake van inpassing.

Gebieden met beschermingscategorieën

De Oostvlietpolder, en daarmee ook de locatie waar het nieuwe gemaal is gepland, is door de provincie aangewezen als groene buffer en valt daarmee onder beschermingscategorie 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0017.png"

Beschermingscategorieën in de visie ruimte en mobiliteit

Groene buffers zijn volgens de provincie van belang voor de indentiteit, geleding en leefkwaliteit van het stedelijk gebied. In paragraaf 3.2.2 is nader ingegaan op de voorwaarden die samenhangen aan ontwikkelingen binnen een groene buffer.

3.2.2 Provinciale verordening ruimte
3.2.2.1 Beleidskader

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de verordening er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en weinig gemeentelijke beleidsvrijheid zich voor een regeling in een provinciale verordening.

De Verordening ruimte is meerdere keren gewijzigd. De nieuwste, geconsolideerde versie van de verordening ruimte, waaraan voor dit bestemmingsplan getoetst is, dateert van 4 februari 2016.

Voor het deel van de Oostvlietpolder waar het nieuwe gemaal is gepland zijn bepalingen uit de verordening ruimte van toepassing over ruimtelijke kwaliteit, regionale waterkeringen en archeologie en Romeinse limes. De bepalingen die samenhangen met de ladder voor duurzame verstedelijking zijn niet van toepassing, omdat een gemaal volgens de begripsbepalingen niet aan te merken is als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2.2.2 Gevolgen voor dit plan

Regels voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1 verordening ruimte)

In de verordening ruimte is bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.

Voor gebieden die op een kaart bij de verordening ruimte zijn aangeduid met 'beschermingscategorie 1 of 2' geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zonder meer zijn toegestaan en dat de aanvullende voorwaarden gelden voor transformeren, zoals hiervoor aangegeven.

Het gemaal staat op gronden met beschermingscategorie 2 (groene buffers). Voor deze gronden geldt dat niet voorzien kan worden in ruimtelijke ontwikkelingen waarbij sprake is van transformeren, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor transformeren.

In dit geval is er sprake van een ontwikkeling waarbij sprake is van inpassing. Dit is toegestaan in een gebied met beschermingscategorie 2.

Regionale waterkeringen (artikel 2.4.2. verordening ruimte)

In de verordening staat dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Op een bij de verordening behorende kaart staat de beschermingszone van de regionale waterkering aangegeven waarvoor dit beleid geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0018.png"

Kaart 'waterveiligheid' in de verordening ruimte met daarin de beschermingszone langs de regionale waterkering.

De bouw van het gemaal in relatie tot de beschermingszone van de regionale waterkering is reeds beoordeeld door het Hoogheemraadschap van Rijnland en door de provincie Zuid-Holland (tevens aanvrager van de omgevingsvergunning). Het plan heeft geen negatioeve gevolgen voor de regionale waterkering.

Archeologie en Romeinse Limes (artikel 2.4.4. verordening ruimte)

In de verordening ruimte staat dat ter plaatse van gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde bescherming dient plaats te vinden van de verwachte archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00095-0301_0019.png"

Kaart 'archeologie' in de verordening ruimte met daarin de beschermingszone vanwege de Romeinse limes.

Archeologisch onderzoek moet in elk geval plaatsvinden bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van 100 m2 waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder maaiveld wordt geroerd, tenzij door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast of het werken of werkzaamheden betreffen die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten.


In paragraaf 4.1 is aangegeven wat de gevolgen van de bouw van het gemaal zijn voor de archeologische verwachting ter plekke.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Leiden 2025
3.3.1.1 Beleidskader

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis nog van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.

De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.

Bij het besluit van de gemeenteraad om de structuurvisie vast te stellen, zijn de volgende deelbesluiten genomen die direct gevolg hebben voor de Oostvlietpolder:

  • 1. de Oostvlietpolder wordt aangewezen (samen met de Waard) als een zoekgebied voor extra waterberging;
  • 2. er wordt een gebiedsuitwerking voorbereid voor de Groen/blauwe Oostflank, waarin (onder andere) aandacht is voor een duurzaam groene Oostvlietpolder waar de ontwikkeling van stadslandbouw en een beperkt recreatief programma wordt bevorderd en waarin aandacht is voor langzaamverkeersverbindingen in noord-zuid richting en oost-westrichting die als onderdeel van het dragende casco de Oostvlietpolder op aantrekkelijke wijze verbinden met de omliggende groengebieden. Tevens moet er aandacht worden gegeven aan het behoud en het versterken van het groene en duurzame karakter van de Oostvlietpolder bij het inpassen van infrastructuur. In de gebiedsuitwerking wordt ook de vestigingsvoorwaarde opgenomen dat partijen zich alleen in de Oostvlietpolder mogen vestigen indien zij passen binnen het merkencompas en de aantrekkelijkheid van Oostvlietpolder voor anderen vergroten.

Als toelichting op de nieuw te realiseren verbindingen is in de structuurvisie aangegeven dat de Vliet en de Vlietweg de enige verbindingen in het gebied zijn voor langzaam verkeer, wat het geheel te kwetsbaar maakt. Daarom wordt de Oostvlietpolder verbonden met de grotere regionale groenstructuren, waarbij ook nieuwe verbindingen worden aangelegd. Voor wandelaars en fietsers worden nieuwe routes aan het gebied toegevoegd, waardoor de belevingswaarde van het gebied wordt versterkt.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Direct ten westen van het nieuwe gemaal wordt extra water gecreeërd, wat bijdraagt aan de doelstelling om extra waterberging te realiseren in de Oostvlietpolder. Dit onderdeel valt echter buiten het bereik van deze aanvraag. Het gemaal zelf valt buiten het bereik van de structuurvisie Leiden 2025.

3.3.2 Toetsingskader Oostvlietpolder duurzaam groen
3.3.2.1 Beleidskader

De gemeenteraad heeft op 10 oktober 2013 de Structuurvisie Leiden 2025 verder uitgewerkt voor het onderdeel Oostvlietpolder. De uitwerking is vastgelegd in het document 'Toetsingskader: Oostvlietpolder Duurzaam Groen'. Dit toetsingskader geeft de toekomstige ontwikkelrichting aan van de Oostvlietpolder en wordt gebruikt als toets voor komende initiatieven in het gebied. Het toetsingskader is ook een voorwaarde om het aantal belanghebbende (markt)partijen in het gebied actief te kunnen vergroten. Ondernemers en partijen wiens activiteiten het duurzaam groene karakter van de Oostvlietpolder helpen behouden en versterken worden actief uitgenodigd om zich in het gebied te vestigen.

In het toetsingskader zijn meerdere ambities verwoord, waarvoor allereerst wordt ingaan op enkele algemene uitgangspunten. Kern hiervan is dat de Oostvlietpolder zich in de regionale (groen)structuur moet voegen zonder daarbij het eigen landelijke karakter te verloochenen. Daarbij moet het gebied zelf goed toegankelijk zijn voor wandelaars, fietsers, skeelers, fietsers en ruiters, waarbij deze doelgroepen de beeldbepalende elementen van de Oostvlietpolder kunnen ervaren.

In het toetsingskader wordt de toekomstige invulling van de uitgangspunten voor de Oostvlietpolder beschreven aan de hand van het Casco, Lijnen, gebieden en Plekken.

Voor het Casco is het aanwezige slagenlandschap met zijn groen/blauwe lijnen in noord-zuidelijke richting beeldbepalend. Deze lange lijnen dragen in hoge mate bij aan de ruimtewerking van het landschap en zijn essentieel voor de ecologische structuur van het gebied.

De belangrijkste dragers van het casco in oost-west richting zijn de doorgaande groen/blauwe lijnen van de Vliet, de ecologische hoofdstructuur en aan de oostelijke grens de infrastructuur van de A4 en Hofvlietweg. De belangrijkste noord-zuid lijnen worden vervolgens gevormd door de Rijnlandroute, het fietspad langs het weidevogelgebied, de Europaweg en de slagenverdeling van sloten en grasland in het polderland. Om het gebied open te houden is de afstand tussen de verschillende dragende lijnen niet kleiner dan 250 meter. In het toetsingskader is vervolgens per lijn een beschrijving opgenomen met specifieke uitgangspunten voor die lijn.

Binnen het casco van slootjes, hagen, bomen en ontsluitingswegen is een aantal uitsparingen, de kamers, gesitueerd, Hier kunnen telkens een of meerdere ondernemers gevestigd worden die passen in de duurzaam groene ambities van het toetsingskader. Randvoorwaarde voor de ontwikkeling van deze ruimtes is dat partijen zich alleen in de Oostvlietpolder vestigen als zij het gebied iets te bieden hebben. In het toetsingskader is vervolgens per gebied/kamer een beschrijving opgenomen met specifieke uitgangspunten voor die kamer.

Tot slot gaat het toetsingskader in op verschillende plekken binnen het geheel, waarbij het vooral gaat om knooppunten aan de rand van het gebied en de diverse zichtlijnen het gebied in. Ook hierbij zijn specifieke uitgangspunten opgenomen per plek.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

Het gemaal komt te staan ten zuiden van Vlietweg 7, waar een belangrijke hoofdwatergang richting het zuiden loopt en waar volgens het toetsingskader een mooie zichtlijn aanwezig is. Doordat het gemaal naast deze hoofdwatergang wordt gesitueerd, is er geen sprake van het blokkeren van aanwezige zichtlijnen in dit gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

Europees en nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie ruimte en mobiliteit.

Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen. Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

4.1.2 Gevolgen voor dit plan

Dit plan zal wordt gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van het Provinciaal inpassingsplan de de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 geldt (gebieden van archeologische waarde buiten de singels). De voor Waarde-Archeologie 3 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In dit gebied geldt voor ruimtelijke plannen het criterium dat archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 30 m2 en dieper dan 30 cm. Bij doorgang van de plannen worden bovenstaande criteria overschreden.

De werkzaamheden zijn gepland in een gebied dat reeds is onderzocht door middel van archeologisch booronderzoek door RAAP in 2010:

Boer, G.H. de, C.F.H. Coppens & J.H.M. van Eijck, 2011: Oostvlietpolder & Cronesteynse polder, Gemeente Leiden, Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, Weesp (Raap-rapport 2147).

 

In dit rapport is op basis van inhoudelijke en ruimtelijke clustering van boringen met (veel) archeologische indicatoren binnen de Oostvlietpolder een tiental archeologische zones onderscheiden. Twee van deze zones liggen binnen het gebied waar de werkzaamheden voor het gemaal en de watergang gaan plaatsvinden.

Uit bovenstaand onderzoek kan worden geconcludeerd dat de verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd hoog is in het plangebied. Deze resten kunnen aanwezig zijn vanaf circa 30-150 cm - Mv.

Aanbevelingen die volgen uit het onderzoek zijn:

  • De activiteit het uitvoeren van een werk (voorheen archeologische aanlegvergunning) in de omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden verleend.
  • Op het terrein is een archeologisch proefsleuvenonderzoek noodzakelijk.
  • Als uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, dan kan besloten worden tot een archeologische opgraving. Deze opgraving kan direct na het proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd (doorstart naar een opgraving).
  • Voor het proefsleuvenonderzoek en de eventuele doorstart naar een opgraving is reeds een programma van eisen (PvE) geschreven en goedgekeurd (dd. 06-02-2016). Dit PvE is als bijlage 3 opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing (NB: in deze bijlage zijn persoonsgegevens verwijderd uit privacy-overwegingen)
  • Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd door een daartoe gecertificeerde instelling (www.sikb.nl) onder toezicht van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken.
  • Het onderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan de werkzaamheden aan het gemaal en de watergangen.
  • De twee bomen kunnen voorafgaand aan de werkzaamheden worden gekapt.
  • De kosten van archeologisch onderzoek en andere noodzakelijke maatregelen zijn voor rekening van de aanvrager.

Als gevolg van het onderzoek woren de volgende voorwaarden opgenomen bij de omgevingsvergunning:

  • 1. Voorafgaand aan de werkzaamheden aan de watergang en het gemaal is een archeologisch proefsleuvenonderzoek en eventueel een doorstart naar een opgraving noodzakelijk.
  • 2. Het archeologisch onderzoek vindt plaats conform het Programma van Eisen Opgraving Leiden Oostvlietpolder 'watergang en gemaal', opgesteld door R. Isarin van Crevasse Advies, Kockengen (dd. 29 januari 2016) en ondertekend door mevrouw C. Brandenburgh, senior-adviseur archeologie bij Erfgoed Leiden en Omstreken (dd. 06-02-2016).
  • 3. Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd door een daartoe gecertificeerde instelling (www.sikb.nl) onder toezicht van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken;
  • 4. het onderzoek moet voldoen aan de eisen die daarvoor zijn gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.3; www.sikb.nl);
  • 5. De kosten van archeologisch onderzoek en andere noodzakelijke maatregelen zijn voor rekening van de aanvrager.

4.2 Cultuurhistorie / stedenbouwkundige inpassing in het groen

4.2.1 Beleidskader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van nieuwe bestemmingsplannen, maar ook bij het afwijken van bestemmingsplannen door toepassing van de zogenaamde uitgebreide afwijkingsbevoegdheid uit de Wabo, rekening moeten houden met de in en rondom het projectgebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder cultuurhistorische waarden vallen naast archeologische waarden landgoedbiotopen, molenbiotopen, monumenten, beeldbepalende panden en beschermde stads- en dorpsgezichten, die op basis van de Monumentenwet zijn aangewezen.

De provincie Zuid-Holland heeft in haar provinciaal beleid, zoals beschreven in de provinciale visie ruimte en mobiliteit en in de provinciale verordening (zie ook paragraaf 3.2.1 en 3.2.2 van deze toelichting) uitgebreid omschreven welke cultuurhistorische waarden binnen de provincie aanwezig zijn en op welke wijze deze beschermd worden.

De gemeente leiden heeft de cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen beschreven in de 'Erfgoednota 2014-2020'. Deze nota (RV 13.0113) is op 19 december 2013 door de gemeenteraad vastgesteld vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

Het gemeentelijke beleidskader in de Oostvlietpolder is het toetsingskader Oostvlietpolder duurzaam groen. In dit toetsingskader zijn de belangrijkste (historische) kenmerken van de Oostvlietpolder beschreven.

De Oostvlietpolder is een veenweidegebied met een slagenlandschap van afwisselend polderwatergangen en weilandpercelen. De polder is ontgonnen vanaf de rand van de oeverwal langs de Vliet, waar zich nu lintbebouwing bevindt van afzonderlijke woningen en boerderijen. In de Oostvlietpolder zijn 2 grote volkstuincomplexen gekomen met huisjes, tuinen en opgaande beplanting op voormalige weilandpercelen. De 2 volkstuincomplexen doorbreken de openheid van de polder en vormen afzonderlijke groene kamers.

De locatie bevind zich aan de kop van één van de polderslagen, de lange relatief smalle weilanden tussen polderslootjes. De optrekkende agrarische verkaveling van het slagenschap is de landschappelijke drager van het gebied. Lange zichtlijnen de polder in en op het water zijn belangrijke kenmerken. Het gebied is vooral in gebruik als recreatiegebied met volkstuinen en recreatiehuisjes, natuurgebied (vogelreservaat het Vogelhoff) en landbouw (veeteelt, hobbyboeren). De planlocatie grenst aan de weilandcomplexen van het open middenstuk tussen de 2 volkstuincomplexen. Deze volkstuincomplexen volgen de landschappelijke structuur van de polder en staan op smalle kavels over de gehele diepte van de polder. Het te realiseren gemaal ligt daarmee in een overgangzone van de meer gesloten volkstuincomplexen naar het open polder landschap.

4.2.2 Gevolgen voor dit plan

Het gemeentelijke toetsingskader Oostvlietpolder duurzaam groen geeft aan welke functies ter plekke mogelijk zijn. Dit zijn onder andere bedrijfmatig gebruik met nutsvoorzieningen, water(berging) en oevers. Een gemaal is daarmee passend in de Oostvlietpolder.

De gekozen locatie voor het nieuwe gemaal - ter hoogte van Vlietweg 7 - is de meest logische plek vanuit zowel functioneel, esthetisch als ecologisch oogpunt. Het gemaal moet het water vanuit een poldersloot immers in het boezemwater overpompen. Het meest robuuste en geschikte boezemwaterlichaam in de omgeving van de Oostvlietpolder is het gekanaliseerde riviertje De Vliet, dat verschillende zijtakken kent die de polder in steken, in de vorm van smallere boezemsloten. Zou het gemaal zuidelijker en dieper in de polder worden gerealiseerd, dan zou een dergelijke boezemwatergang met bijbehorende oevers zeer hoog in het landschap moeten liggen. Een gemaal dicht bij de Vlietweg is bovendien beter bereikbaar voor beheerders en heeft een minder grote impact op het (ecologische) functioneren van de polder.

Het gemaal zal weliswaar (deels) zichtbaar zijn vanaf de Vlietweg, maar door toepassing van een open hekwerk blijft er sprake van een voldoende mate van ondergeschiktheid aan het landschap. Het zicht op- en de beleving van het open polderlandschap vanaf de Vlietweg blijft ook voldoende in stand. Omdat het gemaal grotendeels diep ligt, is het grootste deel vanaf de hoger gelegen Vlietweg niet zichtbaar. Het wél zichtbare deel, waaronder het onderhouds- en meetgebouwtje, is relatief klein gehouden in het ontwerp. De in- en uitrit wordt bovendien bestraat met keien, waar gras tussendoor zal groeien. Daarmee is voldoende inspanning geleverd dit noodzakelijke bouwwerk goed in de omgeving in te passen, en kan worden gesteld dat er geen onevenredige verstoring van het landschap plaatsvindt.

Ter plaatse zijn geen molenbiotopen,landgoedbiotopen of beschermde monumenten aanwezig.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader

Het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologie wordt gevormd door de Flora- en Faunawet, die voortborduurt op de Europese habitat- en vogelrichtlijnen en voorziet in de bescherming van bedreigde en van nature in Nederland voorkomende flora- en faunasoorten. Op basis van de Flora- en Faunawet is het onder andere verboden de habitat van bepaalde bedreigde dier- en plantensoorten te verstoren. Van een verstoring van dergelijke habitats kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Het bevoegd gezag is in eerste instantie zelf verantwoordelijk vast te stellen of bij het uitvoeren van een project sprake is van de verstoring van bedreigde dier- en plantensoorten. Wanneer dit het geval is dient te worden vastgesteld of de verstoring in voldoende mate kan worden gemitigeerd (bijvoorbeeld door verstoring buiten het broed- of slaapseizoen van de bedreigde diersoorten te laten plaatsvinden) of gecompenseerd (bijvoorbeeld door alternatieve, gelijkwaardige locaties beschikbaar te stellen als habitats van bedreigde soorten). Hoe precies met eventueel aanwezige natuurwaarden moet worden omgegaan is omschreven in de gemeentelijke 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen'.

Wanneer de nadelige effecten op bedreigde natuurwaarden niet voldoende kunnen worden opgevangen, kan sprake zijn van de noodzaak ontheffing aan te vragen van de Flora- en Faunawet bij hde Rijksdienst voor ondernemend Nederland. In plaats van een ontheffing van de Flora- en Faunawet kan een zogenaamde 'verklaring van geen bedenkingen' worden aangevraagd bij het ministerie, in het kader van de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning. Zonder een dergelijke verklaring kan geen omgevingsvergunning worden verleend.

In de toelichting van bestemmingsplannen, en ruimtelijke onderbouwingen van omgevingsvergunningen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. Als bij voorbaat vaststaat dat een ontwikkeling niet kan voldoen aan de Flora- en Faunawet en dus ook niet in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning, kan die ontwikkeling ook niet worden opgenomen in een bestemmingsplan. In dat geval is immers geen sprake van 'een goede ruimtelijke ordening'.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

De aanwezigheid van eventueel van nature voorkomende beschermde en strikt beschermde soorten is onderzocht door bureau Tauw. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

In het onderzoeksrapport is aangegeven dat het plangebied niet binnen of nabij de grenzen van een Natura 2000-gebied en niet binnen de begrenzing van de NNN (Nationaal Netwerk Natuur) ligt. Effecten op deze gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Een toetsing aan de Natuurbeschermingswet en de NNN is niet nodig. In dit geval is daarom alleen aan de Flora- en Faunawet getoetst.

Alleerst is onderzoek gedaan naar de watergangen ten oosten van het te realiseren gemaal en een te verplaatsen dam. Hier komen de beschermde soorten Bittervorrn, kleine modderkruiper en de platte schijfhoorn voor. De uitvoering van werkzaamheden in de watergangen en aan de oevers kunnen leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet. Voor de uitvoering van de werkzaamheden is daarom een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. De werkzaamheden zijn onderdeel van een uitbreiding van de RijnlandRoute, waarvoor reeds een ontheffing is afgegeven. Deze werkzaamheden zijn daar nog geen onderdeel van, maar kunnen wel via een wijzigingsverzoek aan de ontheffing worden toegevoerd. De maatregelen uit de ontheffing voor de RijnlandRoute worden gebruikt ter mitigatie en compensatie van de effecten van het voornemen bij de Vlietweg.

Verder is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen. Negatieve effecten op functies van het plangebied en de omgeving voor vleermuizen zijn volgens het onderzoek uitgesloten, mits de nabije woningen, het water en de bomen niet verlicht worden door kunstmatige verlichting tijdens de werkzaamheden. Dit wordt als randvoorwaarde opgenomen bij de omgevingsvergunning.

In gebruik zijnde nesten van algemene broedvogelsoorten die in (de oever van) de watergangen of in de vegetatie (bomen, heg, enzovoorts) broeden kunnen door de werkzaamheden worden verstoord of vernietigd. Om een overtreding te voorkomen worden de werkzaamheden gestart en zoveel mogelijk uitgevoerd buiten het broedseizoen. Het broedseizoen loopt globaal gezien van 15 maart tot en met 15 juli. Indien tijdens het broedseizoen gewerkt wordt, wordt de ”Gedragscode provinciale infrastructuur” van het IPO gevolgd. Zo wordt verstoring van broedende vogels voorkomen. Wanneer de werkzaamheden toch in de broedperiode worden uitgevoerd, kunnen broedende vogels alsnog verstoord worden in en/of nabij het plangebied. In dat geval dient een deskundig ecoloog voorafgaand en tijdens aan de werkzaamheden te controleren of er broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Als er broedende vogels aanwezig zijn dient in overleg met de ter zake kundige bepaald te worden of en eventueel met welke maatregelen de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Het plangebied bevat geen vaste verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogelsoorten. Nabij het plangebied kunnen wel vaste verblijfplaatsen van de huismus, gierzwaluw en kerkuil voorkomen, bijvoorbeeld in de (woon)boerderij aan Vlietweg 7. Directe aantasting van deze verblijfplaatsen vindt niet plaats bij het voornemen. Omdat de werkzaamheden op enige afstand tot deze locatie plaatsvinden, zijn negatieve effecten met betrekking tot de functionele leefomgeving van deze soorten uitgesloten.

 

Overige soorten, zoals (strikt) beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën en reptielen, komen niet voor in het plangebied op basis van het aanwezige habitat of soortgericht onderzoek naar deze soorten zoals uitgevoerd in het kader van de RijnlandRoute. Negatieve effecten op deze soort(groep)en zijn zodoende uitgesloten.

 

In het onderzoek is geconcludeerd dat een ontheffing van de Flora en Faunawet nodig is om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. De omntheffing heeft betrekking op kleine modderkuiper, bittervoorn en platte schijfhoren. De werkzaamheden zijn een uitbreiding van de RijnlandRoute, waar reeds een ontheffing voor is afgegeven. De aanleg van een waterplas, de oeverbeschoeiing en de aangepaste positie van het gemaal op het perceel is een gevolg van een nadere uitwerking van de uitvoering van de RijnlandRoute en betreft een kleine aanpassing aan de werkzaamheden waarvoor de ontheffing is afgegeven. Deze kunnen via een wijzigingsverzoek via een wijzigingsverzoek aan de ontheffing worden toegevoerd. Bovendien worden de maatregelen uit de ontheffing voor de RijnlandRoute gebruikt ter mitigatie en compensatie van de effecten van het voornemen bij de Vlietweg.

4.4 Milieu

Geluid

Het aangevraagde gemaal betreft een milieu-inrichting die valt onder de werking van het Besluit Algemene Regels voor Inrichtingen Milieubeheer, oftewel het 'Activiteitenbesluit'. Dergelijke inrichtingen moeten voor wat betreft hun gemiddelde, representatieve geluidbelasting op de gevels van omliggende functies en hun piekbelasting voldoen aan respectievelijk het 'langtijdgemiddelde beoordelingsniveau' (Lar,LT) en het 'maximale geluidsniveau' (LAmax).

Door bureau Sweco is onderzocht of het gemaal aan deze niveaus kan voldoen. De resultaten uit het onderzoek zijn beschreven in het rapport 'Gemaal Rijnlandroute, Akoestisch onderzoek', met referentienr. SWNL0190557 d.d. 17 augustus 2016. Dit onderzoeksrapport is als bijlage 5 opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet groter is dan 45 dB(A) etmaalwaarde. Er wordt hiermee voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Het maximale geluidsniveau bedraagt 74 dB(A). Het gaat hier om laad- en loodactiviteiten die uitgezonderd zijn van toetsing aan het Activiteitenbesluit. Het betreft een niet vermijdbaar optredend piekgeluidsniveau dat alleen gedurende de dagperiode voorkomt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt dit niveau als acceptabel gezien, gelet op het zeer sporadisch voorkomen van deze activiteit en de zeer korte duur van de activiteit zelf. In periodes met een uitzonderlijk hoge mate van kroosvorming is het verwisselen van de container maximaal eens per dag noodzakelijk. In de praktijk zal deze activiteit uitsluitend in de zomer eens elke paar weken voorkomen, zodat dit geen significante invloed heeft op de woonklimaat ter plaatse. De overige activiteiten blijven onder het maximale geluidsniveau van 70 dB(A). Tot slot blijkt uit het onderzoek dat de indirecte hinder voor het rijden van het verkeer over de Vlietweg met een equivalent geluidniveau van maximaal 38 dB(A) in de dagperiode voldoet aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Om het geluidsniveau op de gevels van de woningen te beperken kan gedacht worden aan overdrachtsmaatregelen. In dit geval is dat echter niet wenselijk, vanwege de wens om het open slagenlandschap en de aanwezige zichtlijnen ter plekke in stand te houden. Maatregelen zijn hierdoor landschappelijk niet inpasbaar.

Bodemkwaliteit

Voor inrichtingen waar niet langer dan 2 uur per werkdag iemand aanwezig is, hoeft formeel geen milieuhygienisch bodemonderzoek plaats te vinden. In dit geval is dat toch gedaan, namelijk door bureau Sweco. Uit het onderzoeksrapport, getiteld 'Verkennend bodemonderzoek nabij Vlietweg te Leiden', SWNL-0181615, D2 d.d. 13 mei 2016, blijkt dat op een aantal monsterlocatie verontreinigingen kwik, lood, PCB, molybdeen, koper, nikkel, zink en PAK aanwezig zijn boven de achtergrondwaarde, maar onder de tussenwaarde. Geen van deze concentraties overschrijdt de maximale waarde industrie, die van toepassing is op het gemaal, de sloot en de dammen. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 pgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.

De grondwatermonsters laten plaatselijk lichte verhogingen tot boven de streefwaarde, maar onder de tussenwaarde zien voor de parameters Barium, Naftaleen, Dichloormethaan en Zink. Ook hier is geen sprake van concentraties die een belemmering vormen voor het beoogd gebruik.

Indien de grond wordt afgevoerd van deze locatie gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009).

De omgeving van de Vlietweg 66 kan getypeerd worden als een rustig buitengebied. Het betreft hier het realiseren van een polder gemaal (SBI-2008: 36 B1). Het gemaal valt volgend de handreiking Bedrijven en Milieuzonering onder milieucategorie 2 met een milieuzonering van 30 meter in een rustig buitengebied.

De dichtstbijzijnde woning ligt op meer dan 30 meter aan de Vlietweg 66. Gelet op de richtafstand uit de VNG-uitgave zal de woning niet worden belemmerd door het plan. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die een belemmering vormen.

Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid is hier niet relevant. Een gemaal is geen risicobron in de zin van de externe veiligheidswetgeving en ook geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van de externe veiligheidswetgeving

4.5 Verkeer en vervoer

Het gemaal betreft geen openbaar toegankelijke voorziening en heeft geen publieksfunctie. De enige te verwachten verkeersaantrekkende werking zal worden veroorzaakt door periodieke bezoeken van een onderhoudsmonteur of beheerder. Dit zal in het meest pessimistische scenario, namelijk wanneer het kroosrooster dagelijks zou moeten worden geleegd, maximaal eens per dag twee verkeersbewegingen genereren (heen en terug). Een dergelijke verkeersgeneratie heeft zelfs voor een rustige plattelandsweg als de Vlietweg geen merkbare gevolgen voor de verkeersafwikkeling ter plaatse.


Voor het busje van deze onderhoudsmonteur is naast het gemaal opstelruimte beschikbaar, zodat niet op of langs de Vlietweg zelf geparkeerd hoeft te worden. De opstelruimte is toegankelijk via een in- en uitrit op de Vlietweg. De verkeersintensiteit over de Vlietweg is dermate beperkt dat deze in- en uitrit geen regeling behoeft.

4.6 Water

Het hoogheemraadschap van Rijnland is intensief betrokken en mede bepalend geweest voor de keuze voor het aangevraagde gemaal op deze locatie, en heeft in het kader van de watertoets dan ook aangegeven de nodige watervergunningen op basis van de Keur van Rijnland te verstrekken.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo dient een aanvraag om omgevingsvergunning geweigerd te worden wanneer deze strijdig is met het bestemmingsplan, tenzij het bevoegd gezag toepassing geeft aan één van vier verschillende bevoegdheden tot afwijking van het bestemmingsplan. Deze mogelijkheden zijn toepassing van:

  • 1. een tijdelijke afwijkingsbevoegdheid (art. 2.12, tweede lid Wabo), van toepassing voor afwijkingen van het bestemmingsplan met een maximale duur van vijf jaar en uitsluitend ter voorziening in een tijdelijke behoefte;
  • 2. de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (art. 2.12, lid 1, onder a, onder 1° Wabo), alleen te gebruiken wanneer het bestemmingsplan zelf een mogelijkheid biedt om van een artikel in dat plan af te wijken;
  • 3. de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid (art. 2.12, lid 1, onder a, onder 2° Wabo), wanneer de strijdigheid met het bestemmingsplan valt onder een bij algemene maatregel van bestuur genoemde categorie;
  • 4. de uitgebreide afwijkingsbevoegdheid (art. 2.12, lid 1, onder a, onder 3° Wabo), zo lang de motivering van het besluit een ruimtelijke onderbouwing bevat, waaruit blijkt dat het bouwplan getuigt van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Het gemaal is strijdig met het huidige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn geen binnensplanse afwijkingmogelijkheden opgenomen om de strijdigheid weg te nemen. Het gemaal valt ook niet onder één van de gevallen in de limitatieve lijst van categorieen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, waarbij de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid toegepast mag worden. Dit komt omdat het gemaal in zijn geheel een oppervlak van meer dan 50 m2 heeft. Een vergunning voor het gemaal kan daarom alleen plaatsvinden door toepassing van de uitgebreide afwijkingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° Wabo.

Verder is van belang dat artikel 20, lid 2 van de Tracéwet van kracht is. Hierin is vastgelegd dat de minister van infrastructuur en milieu een gecoördineerde voorbereiding bevorderd van de besluiten die dienen ter uitvoering van een Tracébesluit. In dit kader is de kaderrichtlijn coördinatie vergunningen op grond van artikel 20 Tracéwet vastgesteld.

In artikel 20, lid 4 van de Tracéwet is bepaald dat op de voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten afdeling 3.4 van de Algemeen Wet Bestuursrecht van kracht is. Voor iedere vergunningaanvraag (en dus ook deze) wordt eerst een ontwerpbesluit opgesteld dat ter inzage wordt gelegd. De uitgebreide procedure is dus ook op basis hiervan van kracht. Het ter inzage leggen word gecoördineerd vanuit het Rijk.

5.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van deraad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

Op 2 december 2010 is een lijst van categorieën van gevallen vastgesteld waarin een vvgb niet is vereist (RV 13.0108). Deze lijst is op 19 december 2013 op onderdelen aangepast naar aanleiding van een evaluatie (RV 13.0108).

Volgens punt drie uit de aangepaste VVGB lijst is een verklaring van geen bedenkingen niet vereist als geen zienswijzen zijn ingediend tijdens de ter inzagelegging van de ontwerp verklaring van geen bedenkingen en het ontwerpbesluit op de aanvraag omgevingsvergunning. Het plan voldoet aan deze voorwaarde, waardoor geen verklaring van geen bedenkingen vereist is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro.

Verder is in artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij (buitenplans) van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien (onder andere) het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

In dit geval is een exploitatieplan niet aan de orde. Het gemaal is een onderdeel in de planvorming van de Rijnlandroute en wordt vanuit dit project ook gefinancierd. Het gemaal komt te staan op grond van de gemeente Leiden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.

6.2.2 Zienswijzen

Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant is de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning aangekondigd. Een ieder is tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken. De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen heeft van 28 oktober 2016 tot en met 8 december 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt tegen het ontwerpbesluit en de ontwerp verklaring van geen bedenkingen.