direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Voortuinen Gabriël Metzustraat
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00081-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het bestemmingsplan 'Leiden Noord' is de mogelijkheid opgenomen woningen te realiseren op een perceel op de hoek van de Gabriël Metzustraat en de Floris Versterlaan in Leiden. De woningen krijgen de beschikking over voortuinen (op eigen terrein). Het geldende bestemmingsplan maakt dit gebruik als tuin echter niet mogelijk.

Om de voortuinen te kunnen realiseren moet van het bestemmingsplan worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Voor het doorlopen van de betreffende procedure is deze ruimtelijke onderbouwing benodigd. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling wenselijk is en niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het plangebied ligt in de wijk Groenoord in Leiden Noord. Kadastraal gaat het om een deel van perceel LEIDEN 01, sectie K, nummer 5048.

Op onderstaande luchtfoto is de ligging van de locatie in de gemeente Leiden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0001.png"  
Ligging plangebied in Leiden (rood omcirkeld)  

Deze procedure heeft uitsluitend betrekking op de realisatie van de voortuinen bij de nieuwe woningen. In Bijlage 1 is de plancontour opgenomen.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingplan 'Leiden Noord' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 25 september 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. Het plan is met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 september 2009 op twee planonderdelen na onherroepelijk in werking getreden. De vernietigde planonderdelen hebben geen betrekking op het onderhavige project.

Hieronder is een uitsnede van de plankaart ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0002.png"  
Uitsnede bestemmingsplan Leiden Noord, met rood omkaderd het projectgebied  

In het bestemmingsplan Leiden Noord hebben de te bouwen woningen de bestemming 'Woondoeleinden'. De ruimte voor de woningen, waar de voortuinen gepland zijn, hebben de bestemming 'Verblijfsgebied'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor langzaam verkeer, gemotoriseerd verkeer, openbaar vervoer, openbaar groen en water met de daarbij behorende voorzieningen, zoals erf-toegangswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, trottoirs, parkeerplaatsen, fietsenstallingen, leidingen en binnen de bestemming passende bouwwerken.

Hierna wordt in paragraaf 2.2 de beoogde ontwikkeling beschreven en deze wordt vervolgens in paragraaf 2.3 getoetst aan het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving projectgebied

De Gabriël Metzustraat is gelegen in Groenoord-Noord, in het deel dat dateert uit de jaren 1900-1940. Dit deel van de wijk is gerealiseerd aan de hand van kleinschalig projectmatige uitbreidingen de oorspronkelijke lijnen van landschap en eigendom volgt. De ontwikkelingsbasis is het bebouwingslint aan de Haarlemmertrekvaart. Op de projectlocatie heeft vanaf de jaren '70 tot na de eeuwwisseling een bedrijfsgebouw gestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0004.png"  
situatie 1945   situatie 2002 met bedrijfsgebouw  

De vooroorlogse buurt is gefaseerd tot stand gekomen aan de hand van stratenplannen die de voormalige lijnen van landschap en eigendom volgen. De wijk is kleinschalig, projectmatig ontwikkeld, zodat er verschillen zijn in perceelsbreedtes, kap- en dakvormen, bouw- en goothoogtes. De panden zijn wel in een rechte, strakke rooilijn gebouwd, maar de gefaseerde groei is waarneembaar in kleine verspringingen.

De bouwhoogte varieert, maar de woningen hebben in het algemeen twee lagen met een plat dak of kap. De rand van het dak is veelal benadrukt door een uitkragende dakgoot. De zichtbare gevels zijn representatief. Het materiaal- en kleurgebruik is per cluster in samenhang en veelal traditioneel, baksteenarchitectuur is overheersend.

De structuur is over het algemeen gesloten-hof-verkaveling met ondiepe laagbouwblokken en smalle verharde straatprofielen. De binnenterreinen zijn relatief open en groen en gevrijwaard van erfbebouwing. De overgang van privé- en openbaar bestaat uit groene voortuinen met lage steensmuren of haagbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0005.png"  
Luchtfoto huidige situatie, gezien vanuit het zuiden  

Ten oosten van de Gabriël Metzustraat ligt het voormalig Groenoordhallenterrein, waar de afgelopen jaren de woningbouwontwikkeling Groenoord Noord gerealiseerd is. Het ontwikkelingsgebied Groenoord en de vooroorlogse buurt worden gescheiden door de Floris Versterlaan in combinatie met een singel. De Gabriël Metzustraat scheidt de woonbuurt van het bestaande en in herontwikkeling zijnde bedrijventerrein Groenoord.

2.2 Beschrijving beoogde ontwikkeling

Het project maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van 14 woningen. Nadrukkelijk wordt aangegeven dat de woningen zelf passen binnen het geldende bestemmingsplan. Deze ruimtelijke onderbouwing heeft enkel betrekking op het gebruik van het voorste deel van de percelen als voortuin bij de woningen. Deze gronden zijn in eigendom van de ontwikkelende partij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0006.png"  
Verkaveling met voortuinen  

Met de bouw van de nieuwe woningen wordt een bestaand huizenblok afgerond. De openbare ruimte rondom de nieuwe woningen wordt opnieuw ingericht. Voor de woningen wordt een trottoir aangelegd. De parkeerplaatsen worden verplaatst en van het trottoir gescheiden door een nieuwe groenstrook. De voortuinen moeten een aansluiting maken op het wenselijke profiel met voortuinen van de reeds bestaande woningen aan de Gabriël Metzustraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0007.jpg"  
Impressie nieuwbouw met voortuinen  

2.3 Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

De aanvraag, zoals beschreven in paragraaf 2.2, past niet binnen de geldende bestemming 'Verblijfsgebied' (zie paragraaf 1.3). In het bestemmingsplan 'Leiden Noord' zijn geen (algemene) afwijkingsmogelijkheden opgenomen om dit gebruik toe te staan.

Om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen dient afgeweken te worden van het geldende bestemmingsplan. Voor het doorlopen van de betreffende procedure is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In Hoofdstuk 4 wordt uitgebreider ingegaan op de procedurele aspecten.

Hoofdstuk 3 Motivering

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt gemotiveerd waarom de aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en waarom het vanuit gemeentelijk oogpunt wenselijk is af te wijken van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van de aanvraag.

Belangrijk om in ogenschouw te nemen is dat de nieuwe woningen zelf reeds zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan 'Leiden Noord'. Bij de toetsing aan relevante beleids- en wettelijke kaders in dit hoofdstuk worden dus alleen de voortuinen bij deze woningen in ogenschouw genomen, aangezien hiervoor wordt afgeweken van het bestemmingsplan.

3.2 Ruimtelijke beleidskader

Hogere overheden

Met de realisatie van voortuinen bij woningen aan de Gabriël Metzustraat zijn geen Rijks- of provinciale belangen gemoeid, zoals deze zijn beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit.

Vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Provinciale Verordening Ruimte zijn er dan ook geen restricties ten aanzien van deze ontwikkeling.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.


Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

De beoogde ontwikkeling betreft het inrichten van een deel van het verblijfsgebied in voortuinen. Dit is geen stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van toepassing is.

Structuurvisie Leiden 2025

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Leiden 2025' vastgesteld. De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdragen te leveren aan de versterking van de kennisstad.


Voor de gemeente Leiden is de structuurvisie een richtinggevend kader voor de bestemmingsplannen en daarmee een sturingsinstrument voor het gemeentebestuur. De structuurvisie geeft op een groter schaalniveau de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente weer en dient dus bij alle ruimtelijke afwegingen in ogenschouw te worden genomen.

Vanuit de structuurvisie Leiden 2025 zijn er geen belemmeringen om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

Conclusie beleidskaders

Vanuit de geldende ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn er geen belemmeringen om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

3.3 Stedenbouw

In paragraaf 2.2 zijn de ruimtelijke/stedenbouwkundige kenmerken van de beoogde ontwikkeling beschreven.

In het 'Masterplan Groenoordhallenterrein' en het bestemmingsplan 'Leiden Noord' wordt ingezet op een afronding van het bouwblok aan de Gabriël Metzustraat. Dit betreft een half open bouwblok, bestaande uit de oorspronkelijke lintbebouwing langs Haarlemmertrekvaart/Haarlemmerweg en de vroeg twintigste-eeuwse woningbouw aan de Frans van Mierisstraat. Met de opgenomen bouwmogelijkheid voor woningen aan de Gabriël Metzustraat wordt aangesloten bij de rooilijn van de bestaande bebouwing.

Het is voorstelbaar de laagbouwwoningen van een voortuin te voorzien. De bestaande woningen aan de Gabriël Metzustraat hebben ook een voortuin. Omdat er geen rooilijnverspringing meer zal zijn aansluitend op de nieuwe woningen aan de Floris Versterlaan bij blok 1, is het voorstelbaar dat de extra ruimte voor het woonperceel dan bij de woningen getrokken wordt.

De voortuinen zijn nu strijdig met het bestemmingsplan. Er zijn geen stedenbouwkundige belemmeringen om van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van de voortuinen. Met de voortuinen krijgen de woningen een geleidelijke overgang van openbare ruimte naar de privéruimte. Aangesloten wordt op de bestaande structuur van voortuinen in de Gabriël Metzustraat. Het inrichtingsplan voor de openbare ruimte voor de Gabriël Metzustraat gaat uit van een breed en groen laanprofiel. De voortuinen dragen daar toe bij.

3.4 Verkeer en parkeren

Met de bouw van de woningen wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. De huidige parkeerplaatsen worden verplaatst. De tuinen zelf hebben geen verkeersaantrekkende werking, danwel een specifieke genormeerde parkeerbehoefte. De tuinen mogen overigens niet gebruikt worden als parkeerplaats.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten parkeren en verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

3.5 Milieuaspecten

3.5.1 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval wordt het plan niet genoemd in deze bijlage. Een m.e.r. beoordeling of plan M.E.R. is dus niet nodig.

3.5.2 Bodem

Voordat van een bestemmingsplan kan worden afgeweken voor het toestaan van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat er geen sprake is van bodemverontreiniging.

Door Grondslag is op 30 september 2014 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). In het onderzoek is op één locatie in het westelijke deel van het projectgebied (peilbuis 207) een sterke verontreiniging van circa 15 m3 aan PAK aangetroffen. Deze vervuiling wordt gesaneerd voordat het gebied wordt ontwikkeld. Voor het overige is het projectgebied niet vervuild.


Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat, na sanering, de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, zogenaamde ‘geluidsgevoelige bestemmingen’ mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bebouwing niet hoger mag zijn dan 48 dB.

Wanneer een bestemmingsplan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing toestaat, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing.

Een tuin wordt in de Wgh niet aangemerkt als een geluidsgevoelig terrein, zodat een akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak d.d. 112-2004 (200307297/1) bekrachtigd dat een tuin bij een woning geen object is dat in aanmerking komt voor bescherming tegen geluidhinder.

3.5.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Plannen die niet in betekenende mate leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van een of meerdere grenswaarden te verwachten is.

De realisatie van voortuinen leidt 'niet in betekende mate' tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

3.5.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (bijvoorbeeld een chemische fabriek of LPG-tankstation) en de mobiele bronnen (bijvoorbeeld een tankwagen op een gevaarlijke stoffenroute).

Het projectgebied valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op circa 175 meter van het projectgebied zijn volgens de Risicokaart twee stationaire bronnen aanwezig. Het betreft het meldingsplichtige bedrijf Proper Enterprises (software) op het (woon)adres Haarlemmerweg 77A en de afvalwater zuiveringsinstallatie aan de Stadspolderweg 8. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn beide bedrijven niet van invloed op het gebruik van het plangebied als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00081-0301_0008.png"  
Uitsnede risicokaart  

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het projectgebied zijn geen buisleidingen aanwezig die relevant zijn voor de externe veiligheid.


Spoorlijn Leiden-Haarlem/Schiphol

De spoorlijn Leiden- Haarlem/Schiphol bevindt zich ten noorden van het projectgebied. Over de spoorlijn worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd.

3.5.6 Conclusie milieuaspecten

Er zijn geen milieuaspecten die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

3.6 Water

Met de aanvraag wordt geen extra verharding mogelijk gemaakt. Watercompensatie is daarom niet aan de orde voor de tuinen. Door het gebruik als voortuin in plaats van verblijfsgebied zal juist eerder sprake zijn van een afname aan verharding.

Conclusie

Er zijn geen waterhuishoudkundige belemmeringen voor de realisatie van het plan.

3.7 Archeologie

3.7.1 Beleidskader
3.7.1.1 Europees en nationaal beleid

In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Met de introductie van deze wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

3.7.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.

3.7.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

3.7.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend project laat de bestaande bebouwing intact. Met het wijzigen van de bestemming Verblijfsgebied in Tuin, zonder daarbij nieuwe bouwtitels mogelijk te maken, wordt de bodem niet verstoord. Het doen van archeologisch onderzoek is daarom in principe niet nodig.

Voor de realisatie van de woningen is wel door RAAP Archeologisch Adviesbureau BV archeologisch onderzoek uitgevoerd. Volledigheidshalve zijn de resultaten van dit onderzoek in Bijlage 3 opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat bij de bouw van de woningen naar verwachting geen archeologische waarden zullen worden verstoord.

Conclusie

Er zijn geen archeologische belemmeringen om de beoogde ontwikkeling te realiseren.

3.8 Cultuurhistorie

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Cultuurhistorie in de omgeving van het plangebied

Aan de andere zijde van de spoorlijn ligt het Landgoed Ter Wadding. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten ten aanzien van dit landgoed. Het plangebied ligt niet binnen de bijbehorende landgoedbiotoop.

Er zijn verder geen molenbiotopen of beschermde monumenten in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig. De beoogde ontwikkeling levert derhalve geen belemmeringen op vanuit cultuurhistorisch oogpunt.

3.9 Natuurwaarden

De Flora- en faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk, goedgekeurd per 1 januari 2011 en geldig tot en met 2015.

Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en faunawet.

De aanvraag voorziet in een wijziging van Verblijfsgebied (verharding) naar tuin. Van aantasting van beschermde planten- en dierensoorten is geen sprake. Een flora- en fauna onderzoek is daarom niet aan de orde voor de tuinen.

Conclusie

Er zijn geen effecten op beschermde flora- en fauna te verwachten als gevolg van de realisatie van de voortuinen.

3.10 Integrale afweging

De beoogde ontwikkeling van voortuinen bij nieuwe woningen aan de Gabriël Metzustraat is vanuit de gemeente Leiden een gewenste ontwikkeling. Met de voortuinen krijgen de woningen een geleidelijke overgang van openbare ruimte naar de privé ruimte. Aangesloten wordt op de bestaande structuur van voortuinen in de Gabriël Metzustraat. Het inrichtingsplan voor de openbare ruimte voor de Gabriël Metzustraat gaat uit van een breed en groen laanprofiel. De voortuinen dragen daar toe bij.

In het voorgaande hoofdstuk is gemotiveerd dat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen belemmeringen zijn om het plan te realiseren.

Hoofdstuk 4 Procedurele aspecten

4.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

4.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de gemeenteraad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een vvgb van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

De raad van Leiden heeft een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld (RV 10.0122 en aangevuld RV 13.0108) waarvoor wel of geen vvgb is vereist.

Indien sprake is van lokaal gerichte infrastructuurprojecten en projecten met betrekking tot groen, water en verblijfsgebieden die niet in strijd zijn met lokaal beleid, is geen vvgb vereist.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De aanvrager draagt de kosten voor de realisering van het project.

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld.

De plankosten worden in rekening gebracht op basis van de Legesverordening 2015.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zienswijzen

Via een publicatie in de Stadskrant, de Staatscourant en plaatsing op de gemeentelijke website is de ter inzage legging van de ontwerp omgevingsvergunning gemeld. Het ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft voor een periode van zes weken, van donderdag 5 november 2015 t/m donderdag 16 december 2015, ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen bij de gemeente binnengekomen.

Beroep

Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning zal zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze termijn kan direct beroep worden ingesteld of een verzoek om een voorlopige voorziening worden ingediend bij de rechtbank tegen de verleende omgevingsvergunning of de weigering door de volgende personen:

  • belanghebbenden die tijdig een zienswijze hebben ingebracht tegen het ontwerpbesluit;
  • belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingebracht tegen het ontwerpbesluit.


De definitieve vergunning zal dan in werking treden een dag na de afloop van de beroepstermijn of wanneer op een eventueel verzoek om voorlopige voorziening is besloten. Deze beroepstermijn wordt aangekondigd in de Stadskrant en de Staatscourant.